Viering Nand voor zijn 80ste verjaardag in de Abdij van Grimbergen, tegelijkertijd werd in de Norbertuszaal een veertiendaagse tentoonstelling geopend van zijn schilderwerk.
De feestviering vond plaats, uitzonderlijk vanwege het aantal aanwezigen, in de refter van de abdij.
Hierboven een filmverslag dat ik draaide met Sims 8mm camera, helaas was de belichting ondermaats, maar Nand is toch herkenbaar, en zeker zijn schilderijen.
De viering werd opgeluisterd o.a. door de sopraan Ann Baert, redevoeringen van Anton Van Wilderode en Karel Vermeulen en een dankwoord van Sim
De feestrede werd uitgesproken door dichter Anton van Wilderode(rechts), die erop stond toch aanwezig te zijn, ondanks een gebroken linkerarm na een val van de trap (Sim links, naast Nand met wandelstok):
Tijdens deze toespraak was Nand zeer ontroerd, het was de eerste en enige keer dat ik de tranen over zijn wangen zag rollen. Vreugde en dankbaarheid. Het was ook de eerste keer dat hij de waardering kreeg waar hij zijn hele leven naar gestreefd had, het leek alsof hij het niet kon geloven.
2 jaar later, op vrijdag 12 mei 1989 zou Nand overlijden.
Tom Lanoye schreef naar aanleiding van deze viering en de publicatie van Nandse bundel “De Aardse Staat” een erg kritisch verslag van twee bladzijden in “De Morgen” van 14 augustus 1987, zie deze pagina.
Eerste bladzijde van de feestrede, met opdracht voor Sim en Nand door Anton van Wilderode (bemerk de onderstrepingen van de woorden/zinnen die hij tijdens het spreken wil beklemtonen, de lay-out om het voorlezen te vergemakkelijken, het eigenzinnige gebruik van de voorkeursspelling, en hier en daar werden nog enkele foutjes verbeterd, ook opvallend: van Wilderode vergist zich in het begin door te schrijven dat Nand op 14 december 1906 tachtig jaar werd, op de geluidsopname van de redevoering klinkt het wel juist.
Geluidsopname van de feestrede:
(blz.1)
F.V.: OORBEELD, VOORBEELD
1. De mens, de vriend en de kunstenaar in ons midden, Mr. in de rechten F.V. werd 14 december 1986 tachtig jaar. Ik zeg niet tachtig jaar jong, want dat is een van de modische eufemismen of ‘verdoezelwoorden’ waarmee wij sedert enige jaren overwoekerd worden (er zijn geen doven meer, enkel gehoorgestoorden; geen losse werklieden maar productiemedewerkers; geen gehandikapten, maar ànders-valieden!)
Ik zeg ook niet: tachtig jaar oud, want dat woord verondersteld of suggereert een verval dat wij Goddank aan de feesteling van deze middag niet kunnen zien.
Gewoon tachtig dus, en -ik citeer psalm 90, vers 10- ‘de dagen van onze jaren/omvatten zeventig jaren, voor de krachtigsten tachtig jaren! Ik weet het: het oude testament is géén optimistisch boek, want in dezelfde kontekst wordt het leven vergeleken met het gras van één dag, met een zucht, met een wiekslag, maar wie de hele psalm leest (bidt!) vindt toch ook, en even duidelijk, woorden van vertroosting:
– ‘leer ons zó onze dagen tellen dat ons wijsheid des harten gewordt’ (vs. 12)
– ‘maak ons morgenlijk rijk met uw goedheid dat wij jubelend vieren onze vreugde telken dage dat we mogen zijn’ (vs. 14)
– ‘schenk ons blijdschap, zovele dagen als de dagen dat gij ons deed lijden’ (vs. 15)
en vooral de slotverzen die ons trouwens ten volle en regelrecht naar deze viering wijzen:
– ‘geef gij het werk onzer handen bestand, ja, bestendig het werk onzer handen’ (vs. 17)
Een deemoedig verzoek van de dichter David dat, uitgedrukt of niet, de wens en de hoop is van alwie, onder de kunstenaars, ‘de ploeg van het woord mag besturen’.
2. Het geboortejaar 1906 van F.V. is literair gezien op zichzelf al merkwaardig, want binnen zijn twaalf maanden zagen niet minder dan tien Zuid- en Noordnederlandse literatoren het levenslicht. Ik vermeld hen – ten bewijze – in chronologische volgorde:
(blz 2)
16 januari dichter en novellist Johan van der Woude
9 april dichter Karel Jonckheere
18 april dichteres Clara Eggink
én literair-historicus Mathieu Rutten
8 mei dichter en literair criticus Gerrit Kamphuis
3 augustus romancier en novellist Leonard Huizinga
8 augustus romancier dichter en essayist André Demedts
4 september dichter Han G. Hoekstra
7 november dichter Jan Vercammen
en als laatste in de oogst van dat jaar (als jongste dus!)
14 december dichter toneelschrijver en schilder F.V.
Deze toch bijzonder rijke oogst 1906 intrigeerde me zó dat ik uit nieuwsgierigheid – vluchtig en dus heel onvolledig – eens heb nagegaan of dat ook ‘klopte’ voor de buitenlandse literatuur!
Ik vond een vijftal belangrijke auteurs:
13 april Samuel Beckett (Ierland)
11 juni Nicolaas van Wijk Louw (Zuid-Afrika)
26 juni Stefan Andres (Duitsland)
9 oktober Leopold Senghor (Senegal)
18 november Klaus Mann (Duitsland)
zoon van Thomas
Maar voor ons het meest boeiend blijft de vaststelling dat vier te goeder naam en faam bekende Vlaamse auteurs-jaargenoten zijn: Karel Jonckheere, André Demedts, Jan Vercammen en F.V. – ook vier goed geprofileerde schrijvers. Maar dat is in Vlaanderen sedert lang zo dat allen die de pen voeren – of anderzijds op het artistieke plan bedrijvig zijn – een bepaald etiket opgekleefd krijgen (ongeveer van bij hun debuut), waar ze nooit meer echt vanàf geraken. Naar dat ‘label’ werden en worden zij beoordeeld en gekwoteerd nièt naar de werkelijke waarde en zonder rekening te houden met eventuele ontwikkeling in hun werk, non sine ira et studio. Belangrijk is hier niet wat men schrijft maar wie het schrijft. Naargelang van eigen opvattingen kritiekloos geprezen of kritiekloos afgewezen.
Sedert jaar en dag staat F.V. geboekstaafd als politiek (geïnspireerd) dichter.
Terecht of onterecht? Dat hangt mijn inziens af van de inhoud die men aan de term politiek geeft!
(blz 3)
Het is namelijk een begrip dat in het spraakgebruik erg gedegradeerd of gekleurd werd als een bedrijf dat buiten en boven de gewone waarneming ligt, maar dat ons ten zeerste rààkt. De wat ongenuanceerde definitie luidt ‘geheel van beginselen volgens welke een staat, een gewest enz. geregeerd wordt of moet worden’ – èn ‘handelswijze van een overheid ten opzichte van bepaalde objekten’, zelfs ‘handig gemaneuvreer’ wordt met die term aangeduid.
Het is duidelijk dat F.V. géén politiek dichter is in dié betekenis.
Nu is het intussen wèl merkwaardig dat het odium wat lange tijd lag op dichtkunst die welbepaalde vormen van staatsinrichting propageerde of verwierp de jongste decennia met vaandel en slaande trom werd ingehaald, – op voorwaarde dan wel dat zij uit het buitenland komt èn een welbepààld, en felgekleurd, systeem bezingt en prijst. Men denke bijv. aan het entoesiasme waarmee hier o.a. Pablo Neruda en Bertold Brecht om een àndere dan hun reële literaire betekenis werden en worden onthaald. (Het leek er een tijdlang op of het letterwoord BRT een afkorting is van BRechT!)
Maar politiek heeft ook een andere, oudere betekenis, want het woord is afgeleid van het Griekse polis, wat oorspronkelijk burcht betekent (later akropolis, hoog-stad of bolwerk); ook stad als burgerij. Die verwijzing naar de gemeenschap brengt ons dichter bij de juiste en rijke betekenis van het woord politiek – de veelvuldige bezorgdheid om het volk.
En in die zin is F.V. wèl een politiek dichter, die minder kijkt naar het heden, als wel naar een groot welhaast mystisch verleden als schabloon voor een verhoopte toekomst. Oor-beeld als voor-beeld.
In die zin staat hij in de grote traditie van Anna Bijns en Jacob van Maerlant, van Willem Bilderdijk en Isaac da Costa, van Everardus Potgieter en Joost van den Vondel, van Guido Gezelle en René Declercq, van Albrecht Rodenbach en Wies Moens. Zij allen dromers van een betere tijd, en vooral van een beter land.
Dààrom werd hij, F.V., geïnspireerd door een grote visie die we veralgemeend, kunnen omschrijven als volgt:
– de kosmische voortijd, een grenzeloos menselijk gebied zuiver en helder, bevolkt met helden, profeten, barden en zeevaarders, zieners en bevlogenen – ‘een eigen rijk’ vgl. Adrianus Roland Holst: eiland in het Westen, V.: eiland in het Noorden.
– de oorspronkelijke deugden van eenvoud, adel, vriendschap en vroomheid die verloren gingen onder en voor de doem van machts-
(blz 4)
drang en bezit,
– het symbool van de zee vooral – eindeloos zuiver, eindeloos, beweeglijk en bewogen, – zoals de psalmist zegt ‘Mirabiles elationes maris’ – de verbazingwekkende uitgestrektheid van de zee.
Over dit laatste thema van V.’s poëzie wilde ik hier iets zeggen, vooral ook omdat het uniek is in onze poëzie.
4. Wie alleen nog maar de titels leest van zijn zeventien dichtbundels die in de loop van méér dan een halve eeuw poëtische bedrijvigheid het licht zagen – ziet al, vóór hij verder leest, dat de zee een konstant motief is in het oeuvre van F.V.: Zeeland (zijn debuut uit 1934), Kolga, een gedicht van de zee, Het eiland Antilia, Zee in het Westen, Land aan het Zwin, De stad in zee, Moederzee, Deltaland, De zeven zeeën. Méér dan de helft dus, – terwijl de overige verzenbundels (die door hun naamgeving niet zo direkt naar de zee verwijzen) duidelijk in dezelfde inspiratie delen. Zover ik zie is hij in ons taalgebied vrijwel de enige dichter die dat thema zo veelvuldig, gevarieerd en konstant tot onderwerp van zijn poëzie heeft genomen.
In de leer van de symboliek en zinteken staat de zee voor onuitputtelijke levenskracht, maar is zij tegelijk ook de allesverslindende afgrond; zij is gevend en nemend, renoverend en vernietigend, zuiverend en verzwelgend. Zinnebeeld van het onbewuste en van de oneindigheid (dààrom bij de mystici symbool van de opgang in God). Geheimzinnig door haar vreemde fauna en flora, parels en koralen – en de relicten van menselijke herkomst in wrakken en verzonken schatten.
De zee is aanlokkelijk èn beangstigend als alle water – van de Twee koningskinderen tot de knaap Filip de Pillecyn die met huiver en begeerte liep op het smalle pad tussen de metersdiepe putten en de Hamse Bunt.
F.V. bezingt zowel de werkelijke als de gedroomde zee, dat zijn:
– de Noordzee die hij zag in het Oostende van zijn jeugd en – vanaf de overkant, – in Engeland waar hij tijdens de eerste wereldoorlog verbleef (van zijn zevende tot twaalfde levensjaar, de tijd dat alle indrukken zich blijvend aftekenen in het receptieve was van de ziel!) – landinwaarts naar en in de Schelde waarop zijn vader als loods voer; èn
– de verbeelde zee die hij in zijn fantazie ziet (en die hij ‘wereldzee’ heet, ‘diepzee’, ‘moederzee’, ‘wateren ongebaand’),
(blz 5)
met haar golven walend rondom de verdwenen eilanden Wulpenzand en Antilia in het verre westen of Thule in het uiterste Noorden.
F.V. is derhalve méér dan een toeschouwer die visueel of auditief (of hoe dan ook zintuiglijk) die ervaren én verbeelde zee oproept, want hij voelt zich ten diepste aan haar verwant:
– zij wordt door hem ‘beminde’ geheten, ‘harstgeliefde’; ‘zuster van mijn ziel’… – zij wordt voor hem oorbeeld van eeuwige waarden die verloren dreigen te gaan; van oude deugden die verwaarloosd zijn, afgewezen of greidiculiseerd; van een heldere levenshouding, strijdbaar, kompromisloos, vitaal – die zich afzet tegen de mode van moedeloosheid, fatalisme en wanhoop. Ver-zielde contra een verziekte wereld.
Dit is géén vlucht uit de realiteit, want de dichter blijft met de aarde van de mensen verbonden: Zeeland, Land aan het Zwin, Deltaland… van zijn eigen wereld.
Men kan die romantisch noemen, maar dan niet anders, noch méér, dan die van de grote Adrianus Roland Holst – die steevast als een individualist wordt beschouwd, terwijl F.V. even hardnekkig een gemeenschapsdichter heet – met alle negatieve sedimenten die zich in de loop der jaren op die term hebben vastgezet.
Men kan deze poëzie ook als kosmisch karakteriseren, verwant naar mijn gevoel aan die van Pol le Roy en van Erik van Ruysbeeck.
Een betere, juistere typering lijkt mij evenwel haar mystisch te noemen d.w.z. verwijzend naar de verhalende overlevering die betrekking heeft op de godsdienst en de wereldbeschouwing van een volk. Dat het epische element daardoor nadruk krijgt (denk aan ettelijke bekende balladen) is logisch. Even logisch is dat de lezer ervan zich de moeite geeft binnen te dringen in de heel aparte denk- en gevoelswereld van de dichter, in het symbolische gebied van Asgard Midgard (van hemel en aarde), van de dodenberg en levensboom Yggdrasil, van het eerste mensenpaar Ask en Embla onder de heerschappij van de goden. Méélezen is voor een goed deel mééleven, zich gewonnen geven aan wat de scheppende dichter als oorbeeld schrijvend tot stand bracht, binnendringen ‘waar men geen kleinheid kan ontwaren’, ademen in de ijslucht van een zuiverere ijlte.
(blz 6)
Toch zou men de dichter F.V. te kort doen wanneer enkel verwezen wordt naar die epische dimensie van zijn werk, of al te eenzijdig naar de zee die in zijn verzen ruist. Want wie echt ‘léést’ en niet zomaar napraat wat sedert jaar en dag wordt voorgeschreven door de etikettenplakkers vindt er evenzeer de lyricus, – vanaf zijn eerste bundels tot De aardse staat die thans wordt aangeboden en waarin nog meer, nog duidelijker, de dingen van alledag worden bezongen: het eenvoudige leven in gezin en buurtschap, de vreugden en verdrietelijkheden van het bestaan, de duurzame liefde voor en van de vrouw, de dankbare herinnering aan zijn ouders en zijn jeugd (die hem dwingend nabijkomt terwijl de meeuwen – al even ‘ontheemd’ als hijzelf! – boven de tuin van ‘De Kogge’ draaien). Een en ander zou ik met vele voorbeelden kunnen illustreren. Ik moet me beperken tot een enkel (liefdes) gedicht dat vol is van de hevigheid en de rust van de herhaling – en dat meteen een hulde is aan de vrouw die Nands leven en geluk deelt.
Mijn lief staat in rijpend koren,
de aren zijn hoog en licht;
mijn lief staat in waaiend koren
met de aren op haar gezicht
Zij grijpt naar de rijpe aren,
de aren zijn hoog en licht;
zij snoert in haar armen de aren,
en bergt erin haar gezicht.
Ik wacht bij de oude bomen,
de bomen staan in de wind;
ik hoor het geruis der bomen,
ik ben een boom in de wind.
Mijn lief roept in ’t rijpend koren,
de aren zijn hoog en licht;
lief, voelt gij in ’t waaiend koren,
mijn adem op uw gezicht?
Laat ik nog even persoonlijk mogen worden en zeggen dat F.V. een van de dichters is die mijn jeugd heeft verblijd.
(blz 7)
Zijn bezwerende verzen hebben wij overgeschreven en doorgegeven in de dertiger jaren binnen de besloten gemeenschap van het internaat in het Sint-Niklase Klein-seminarie. Wij knipten ze uit de (verboden) kranten, kleefden ze aan de binnenkant van onze chambrettekastjes en zegden ze elkaar voor tijdens de lange wandelingen door het Waasland. Conform de ‘geloofsbelijdenis’ van Wies Moens ‘die het wachtwoord ontvangt/ hij zet zijn leven als een bolwerk er omheen’. Het maakt mij gelukkig dat zovele medeleerlingen en vrienden van toen trouw zijn gebleven aan dezelfde idealen waarvan F.V. de bezielde vertolker was. Dankbaar kan ik hem geen beter huldeadres toevoegen dan het vers van onze Rodenbach:
‘o zanger echt en trouw gelijk een kind’!
Anton van Wilderode, 25 maart 1987
Slot- en dankwoord Sim en ontroerde Nand.
In haar slotwoord dankt Sim alle bijdragers aan de viering, en ze besluit met een onverwachte liefdesverklaring voor de feesteling:
“Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape! A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Dark shadows (…), the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air.”
Kann die Liebe Sünde sein? Darf es niemand wissen Wenn man sich küsst Wenn man einmal alles vergisst Vor Glück? (Zarah Leander)
Overzicht van andere hoofdstukken over de familiegeschiedenis (biografie van mijn ouders Nand en Sim) die reeds online staan via deze pagina.
“To Escape!” – Het motto van Sim
Deze zoektocht is een odyssee op zich (zie daarvoor ook het “addendum” onderaan deze pagina). Hoewel Nand en Sim elkaar pas écht leren kennen in 1950, raken hun levenslijnen vóór die tijd elkaar zo dicht , dat het wel voorbestemd leek dat ze uiteindelijk volledig zouden versmelten. Het is een opeenstapeling van gebeurtenissen waarbij het gezegde “dat kan geen toeval zijn” telkens opnieuw opduikt.
Dit hoofdstuk is daar een goed voorbeeld van.
In haar latere jaren, toen ze al voorbij de 80 was, debiteerde Sim vaak het volgende citaat: “Oh, to escape, to escape, but from oneself there is no escape”. Samen met haar hebben we tot in den treure gegoogeld om te weten te komen wie het geschreven had, waar het vandaan kwam, tevergeefs. Ze ging er van uit dat het een citaat van Nand was (haar overleden echtgenoot). In 2011 opende ze een Twitter account (ze was toen 91!) waar ze het citaat de wereld instuurde, toen nog met de toevoeging “anonymus”:
Na Sims overlijden (2015) vond ik in haar archief echter haar gedicht “Inkeer”, geschreven in september 1947 (ze was toen 28) in de gevangenis van Vorst (een jaar internering na een veroordeling wegens lidmaatschap van de “Dietsche Meisjesscharen” in 1942). Bovenaan het bewuste motto, met vooraan toevoeging van “to be free” (dat was ze later blijkbaar vergeten), een niet onbelangrijk detail in deze context. Het werd toegeschreven aan een zekere Victoria Cross (zie verder voor de tekst van het gedicht):
Detail:
“Oh to be free, to escape, to escape… but from one self there is no escape”
De afkorting “A W”, links bovenaan, verwijst naar Sims broer Albert Wolfs. Hij was toen ook geïnterneerd (IC Het Klein Kasteeltje, Brussel). Hij was er redacteur van het IC maandblad met dezelfde naam voor de geïnterneerden (zie infra).
De locatie is tegenwoordig opnieuw bijzonder actueel (asielzoekers). Ikzelf heb er ooit ook tijd gebracht: dat werd toen de “drie dagen” genoemd, men moest zich daar aanmelden voor o.a. een medisch onderzoek voorafgaand aan de legerdienst. Verhalen zijn legio over sommigen die zich lieten afkeuren om de “gekste” redenen.
Naast “A W” ook het cijfer “2”, omdat dit gedicht deel uitmaakt van een reeks getiteld “Het Bezit“ (een hoofdstuk uit een tweede dichtbundel van Sim die echter nooit zou gepubliceerd worden, ondanks aandringen van haar uitgever). Haar eerste bundel “De Dagtocht” was verschenen in 1939, ze was toen 19 jaar.
Gevangenis Vorst, huidige toestand:
Tekst van Sims gedicht “Inkeer”, in het licht van haar gevangenschap krijgt de inhoud een diepere laag. De titel is ook dubbel: enerzijds ‘tot inkeer komen’, anderzijds ‘zich naar binnen keren’:
“Inkeer
Geen rustigheid al zijn we eenzaam God. De dagen groeien uit naar nieuw begeren, Zal het begrijpen van ons eender lot in het geleden leed, de zorgen zachter weren?
Zullen w’aan elke daad een milde toedracht geven en ze bepalen naar het eigen hart? Is waarheid dat de gesel van het harder leven de sterke peiler van ’t geluk meet na de smart?
O, alles wat ons dierbaar was in ’t veilig huis, de linde aan het erf, de bloesems op de bomen, de wei, de laan, de tuin, is dit het kruis dat w’aan d’herinnering der dagen niet ontkomen?
We weten wilde bloemen bloeien in een tuil langs ’t hoge raam. We zien de zwaluw scheren naar ’t veilig nest, een weelde houdt zich schuil onder een mijmring slechts, die we zo node weren,
Maar die ons het besef der waarde zou vergaren van wat we vroeger als ons tastbaar goed hebben beheerd doch wat w’in week bezit niet wisten te ontwaren, dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd
(Sim, september ’47, Vorst)”
(Engelse vertaling infra)
Wie is Victoria Cross?
Het blijkt één van de pseudoniemen te zijn van de schrijfster Annie Sophie Cory (1868-1952), “a British author of popular, racy, exotic New Woman novels”. Met “racy” wordt “pikant”, “pittig” bedoeld. (“The New Woman was a feminist ideal that emerged in the late nineteenth century and had a profound influence on feminism well into the twentieth century. In 1894, Irish writer Sarah Grand used the term “new woman” in an influential article, to refer to independent women seeking radical change… They pushed the limits set by a male-dominated society“).
(Portret van Cory uit haar boek “Life’s Shop Window, 1907)
Ann Sophie Cory had ook nog een bekendere oudere zus, Adela Florence Nicolson, die dichteres was (zie infra).
Cory schreef tussen 1895 en 1937 zesentwintig romans, waarvan een gedeelte online staan, bv via Project Gutenberg, het Internet Archive etc. In die periode verkocht ze wereldwijd meer dan 6 miljoen (!) boeken. Daarna raakte ze in de vergetelheid, haar citaat achterna.
Het heeft me heel wat tijd gekost om het boek te vinden waaruit het bewuste citaat komt, maar het is me uiteindelijk toch gelukt. Het gaat om “Self and the Other” p. 6, uit 1911. Je kan het volledige boek hier lezen. De link leidt je naar de pagina waar het citaat te vinden is. Vooraan een citaat dat wordt toegeschreven aan Plato:
“The lover of the Soul remains its lover throughout his life, inasmuch as he has united himself to that which is everlasting”
Ik heb het fragment overgetikt, omdat het zo toepasselijk is op de mentale toestand van Sim, zeker na het overlijden van Nand (ook het citaat van Plato vooraan sluit hierbij aan). Het lijkt soms de letterlijke weergave van Sims gedachtenproces zoals dat te lezen is in haar dagboeken en brieven.
Cross schrijft een ik-verhaal met een mannelijk hoofdpersonage, Francis, die hopeloos verliefd is op een Indische vrouw: “Naranyah” (niet vanzelfsprekend in die tijd). Het verhaal speelt zich af in Brits-Indië, waar Cross geboren is (haar vader, Colonel Arthur Cory, was er legerofficier) :
“[The horror born of my shaken nerves grew upon me. In the silence of the empty room I could hear the wheezing of the lungs like the creaking of girding cart wheels. Suppose I became a cripple? a consumptive cripple ? unable to work ? perhaps an early] death? My imagination, always feverish, extravagant, and more or less disordered, always prone to picture the worst of all possible evils as about to fall upon me, rushed away with me now headlong. Vision upon vision of hopeless breakdown, of helpless invalidism, of death, rushed through my mind. Dark shadows, like the presage of evils days, fled across the blank wall fronting me, the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air. A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape. I got up, and with trembling fingers struck a match and lighted up the two gas – jets, one on each side of the fireplace, drew down the blind, and then returned to my chair. I must not read, must not embrace my beloved mistress that night. What then? One must think, think always. I looked round my room to try and find some trivial occupation for my thoughts, but what could that same old room, familiar to me for the last three years, afford? There were the old walls, hung with the large maps; the[case of college books on the right ; the large table littered with my own on the left, and an imitation mahogany pedestal with a cheap little cast of Plato standing on it by thewindow.] ”
“Self and the Other” is een lijvig boek, 340 pagina’s (A5-formaat), dat Sim las tijdens haar eerste internering in de gevangenis van Leuven (oktober 1944 tot februari 1945). Uit haar celdagboeken blijkt dat ze Engels studeerde, en waarschijnlijk las ze Engelse boeken om te oefenen: (uit “Celdagboek 2“) (**):
“9 november: Een koude rillige herfstdag. We leeren Engelsch – en ’t loopt van stapel – we hunkeren er naar om te weten of er reeds gelost werden maar elke dag brengt nog nieuwe aanhoudingen. De V. bommen houden ons danig wakker en er heerscht dan een hysterische stemming.”
Over die bommen, de schrik zat er wel degelijk in, zie bv “Het bombardement op Leuven, in mei 1944, toen verloor Sim Lies, haar beste vriendin en collega in de Rijksmiddelbare school van Hasselt, ze stierf samen met haar broer in de schuilkelders van het Drievuldigheidscollege (Oude Markt Leuven) door een voltreffer, Sim schreef het gedicht op hun rouwprentje:
Drievuldigheidscollege Leuven, Oude Markt, mei 1944 na het geallieerde bombardement. Meer dan 30 foto’s hierover vind je hier
“Self and the Other” was voor zijn tijd (1911) best wel pittig! Ten bewijze deze commentaar door “Christoph Ehland: Middlebrow and Gender, 1890-1945, March 17, 2016” over dit boek (met nog wat interessante weetjes over Cross):
“I do not mean to claim with certainty that Cross herself was queer, although in the absence of much biographical knowledge about Cross’ private life and given the prevalence of queer themes in several of her novels, one should not exclude the possibility. In her astonishing science fiction novel Martha Brown, M.P., whose narrative is based on completely reversed gender roles, for example, Cross quite lovingly enshrines the main character Martha as a chivalrous butch cross-dresser with short hair, pilot’s outfit, and evening tux, and in many of her novels the female face and figure are quite striking sexual subjects of the male narrator’s gaze (Victoria Cross, Martha Brown, M.P: A Girl of To-Morrow, London: Laurie, 1935). In ‘Self and the other’, the male narrator Francis effectively describes Naranyah’s face during orgasm, which also signifies spiritual ecstasy (Victoria Cross, Self and the other, London: Laurie, 1911, p. 150). We do know that Cross never married and lived a mobile life with lots of travel, first with her mother, then after her mother’s death) with her uncle Heneage Griffin. She did have an intense friendship, and perhaps even romantic relationship with, an American consul, and later with an Italian diamond dealer to whom she bequeathed her fortune, but no details of these relationships survive.”
Sims gedicht “Inkeer” werd ook gepubliceerd in het “Welfare” tijdschrift “Het Klein Kasteel” voor en door gevangenen (zie hierover bv “Interneringskampen na WOII‘). Haar broer Bert was er, als geïnterneerde, redacteur en kon zo af en toe teksten van Sim laten plaatsen (ook van hemzelf). Zoals vaak in deze publicaties werd de naam van de auteur niet vermeld, hoogstens soms de initialen. Sim schreef er hier zelf haar naam onder in potlood. Ook het citaat van Victoria Cross ontbreekt niet. Het gedicht verscheen in het kerstnummer van 1947 (formaat: A4, 48blz.). Verder in dit nummer ook nog het Kerstverhaal “Haar mooiste Kerstfeest” van 4 blz. geschreven door Sim. Ze noemde het “een novelle”. Opvallend: net voor Kerstmis, op 24 december 1947, zou Sim in voorlopige vrijheid worden gesteld. Een verhaal apart, zie daarvoor de pagina “In vrijheid“.
Het gedicht verscheen ook in “Opbouw” van 15 februari 1948, een ander interneringsmagazine. Op dat ogenblik was Sim al vrij, vandaar dat in potlood werd geschreven: “libéreé” (rechts bovenaan). Deze keer wordt Sims voornaam vermeld, de familienaam wordt nog afgekort. Eigenaardig genoeg wordt ook “IC Vilvoorde” als locatie toegevoegd, Sim verbleef in het IC Vorst. Dat was omdat de verschillende IC maandbladen met elkaar teksten deelden (of elkaar vroegen om nieuwe “kopij”). Hier wordt het citaat van Victoria Cross niet toegevoegd, misschien omdat Sim “free” was of omdat de redactionele hulp van broer Bert ontbrak?
Detail (“libéreé” rood onderstreept!):
“Inkeer” (links bovenaan), hier niet zo prominent als in “Het Klein Kasteel”, waar het een volle bladzijde kreeg:
Een zijsprongetje naar Nand… (het is uiteindelijk een “forse zijsprong” geworden, maar de poëzie heeft daarin een belangrijke stem).
Uit hetzelfde tijdschrift, maar in een nummer van meer dan een jaar later, dook in het archief pas onlangs plots één uitgescheurde pagina op met twee gedichten van Nand, hij schreef erboven in potlood: “Opbouw 15/8/49 N°5“. Hij was toen geïnterneerd in de Gevangenis van Merksplas. Ook hier slechts met initialen: “F.V.” Het maandelijkse tijdschrift voor geïnterneerden verscheen dus steeds op de 15de (voor Sim bv was dat 15 februari). Het scheelt niet veel, maar Sim is drie dagen later jarig: 18 augustus. Sim was toen (augustus 1948) al bijna 8 maanden ontslagen uit internering (op Kerstavond 1947).
Het is een (zoveelste) verrassende vondst in het archief dat maar blijft verbazen, alsof Sim en Nand elkaar steeds weervinden voorbij de grenzen van ruimte en tijd en mij de hand reiken.
De gedichten van Nand in “Opbouw” (uitgeschreven teksten zie verder):
In het “poëtisch celdagboek” (***) van Nand (1944-1949) ben ik op zoek gegaan naar de manuscripten van deze gedichten. Zoals vermeld in “Opbouw” verbleef Nand inderdaad in de gevangenis van Merksplas toen, zo blijkt, in het interneringscentrum aldaar. Hij had er ongeveer dezelfde functie als Albert, broer van Sim: hij was er verantwoordelijk voor de “Welfare”, de “ontspanningsactiviteiten” voor de geïnterneerden. Hij tekende dan bv de affiches voor toneelvoorstellingen of programmaboekjes voor activiteiten, etc. Maar was toch vooral bezig met eigen werk: poëzie, toneelstukken en aquarellen. Later kreeg hij daar “buitenarbeid”. Daardoor kon hij wat buitenlucht opsnuiven, en vooral: genieten van de natuur. Dat bewijzen deze twee gedichten. Het manuscript vermeldt datum, plaats en hier ook de omstandigheid (Nand was daar zeer precies in, iets meer dan Sim, want hij was al in gedachten bezig met eventuele latere publicaties, en dan was het belangrijk op dat moment handvaten te hebben voor ordening, begrip en ontstaansgeschiedenis – in “De Tuin” staat al zo’n aanwijzing links bovenaan: “slotvers van Seb(astiaan) a/d (aan de) Staak”, en bundel die later nog een andere titel zou krijgen).
Deze gedichten blijken echter meer dan een jaar vroeger geschreven dan de publicatie in augustus 1949. Het zou zelfs kunnen dat Nand het tijdschrift werd toegestuurd toen hij al in (voorlopige) vrijheid was, dat gebeurde op 15 september 1949, exact 5 jaar na zijn aanhouding. Ook hier opvallend: het steeds terugkerende cijfer “15”.
(Voor de kenners van de I Tjing – “Het Boek Der Veranderingen“, China ca 1000 BC: Hexagram 15 “De Bescheidenheid” is een prachtige illustratie van dit verhaal. Het is het hexagram ‘van het ware meesterschap, dat zichzelf kan overstijgen door bescheidenheid’, Han Boering.)
Opmerking: Nand schreef over Merksplas een zeer mooi gedicht “Gevangeniskerkhof te Merksplas” (gedateerd volgens manuscript op “24.3.48 – Merksplas”, bij een beginnende lente). Het was voor hem, tijdens zijn bijna dagelijkse wandelingen door het “domein” de uitgelezen plaats om te mijmeren over leven en dood. Later zou hij dit gedicht opnemen in de bundel “De Gouden Helm” (1955), maar met een andere titel: “Op een dorpskerkhof”, om begrijpelijke redenen.
+ Het gedicht “De Tuin” is het oudste van de twee.
Wat opvalt is de vermelding op het einde (onderaan rechts):
“Cel 34. Overgeschreven 25.1.48. 3 dagen voor de veroordeling in beroep!” en daarnaast in rood: “dus nog onder druk van gevraagde doodstraf !”.
Deze toevoeging in rood is van latere datum, na Nands vrijlating, want hij gebruikt een rode balpen, geen potlood. Terug thuis herinnert hij zich weer in welke omstandigheden dit gedicht geschreven was, de inhoud zou het niet onmiddellijk doen vermoeden.
In zijn memoires schrijft Nand over de uitspraak in eerste aanleg (woensdag 30 januari 1946):
“Ik zat altijd maar aan mijn oudjes te denken – hoe zou hen dat schokken. Later heb ik vernomen hoe mijn vader het bericht las in de Volksgazet: hij moest bij vrienden binnenlopen om van de schok te bekomen; eerst dan dorst hij naar huis terugkeren, waar moeder op berichten wachtte. (…)
Het veertiendaags bezoek met het vooruitzicht op een doodstraf was geen verkwikkelijk halfuur. Te meer omdat mijn oude vader het onmogelijke deed om mij gerust te stelen. Nu was dat eigenlijk niet zo nodig, er was immers nog geen uitspraak gevallen, en ik geloofde niet dat de krijgsraad op de eis van de auditeur zou ingaan.”
Op de dag van de uitspraak in beroep, vrijdag 30 januari 1948, exact twee jaar later, werd aan de andere kant van de wereld Mahatma Ghandi vermoord. Dat maakte een diepe indruk op Nand (die bv in de cel yoga beoefende, zie verder). Op 20 februari schreef hij het gedicht “De Onaanraakbaren“, opgedragen aan Ghandi en een verwijzing naar de “dalit“, de uitgestotenen, waar Ghandi het vaak over had. Het is geschreven in de ik-vorm, niet toevallig, en begint aldus:
“Onrein, ik ben onrein, Krishna heeft het bevolen: in lompen moet ik dolen, met kruipgedierte kruipen, door klamme stegen sluipen, onrein, onrein.”
(Het is misschien wat vergezocht, maar het hoofdpersonage uit “Self and the Other” wordt hopeloos verliefd op… een Indische vrouw, die daardoor ook een soort “dalit” wordt.)
Opmerking: Nand was advocaat (een beroep dat hij nauwelijks uitoefende). Dus hij vermoedde wel dat de auditeur te hoog greep met zijn eis om de doodstraf. Maar de opmerking in rode balpen bewijst dat hij later besefte het toen als een Zwaard van Damocles te hebben aangevoeld. Die auditeur toen was een jonge Willy Calewaert, die later als senator en minister zich als fel tegenstander van de doodstraf zou profileren. Zoals de lijfspreuk van Bredero het zegt: “Het kan verkeren”.
In het familiearchief is het artikel bewaard uit de krant waarvan Nands vader zo “moest bekomen”. Nands vader knipte alles wat over zijn zoon toen verscheen uit de kranten. Het was een vreemde ervaring datzelfde papier nu in mijn handen te hebben en te voelen. Alsof tijd niet meer bestaat en je plots, in een fractie van een seconde, de aanwezigheid voelt van je voorouders.
Het artikel verscheen in De Volksgazet p.6 van donderdag 10 januari 1946 over het proces van de (collaborerende) krant “Volk en Staat”. Dat was het proces in eerste aanleg, het duurde bijna twee maanden. De titel staat tussen haakjes in vet en citeert de woorden van de auditeur, de familienaam in extra vette kapitalen… wordt fout gespeld.
Onder de foto: “De dichter-landverrader Verknocke (sic)”. Maar de foto is niet van Nand, maar van… de dichter Bert Peleman, die ook veroordeeld zou worden:
Er is een passus dik aangestreept door Nand:
“Hij schreef de schandelijke brochure “Ik was te Katyn'”. Daarin stelt hij er zich als ooggetuige borg voor, dat de Russen wel degelijk te Katyn een massaslachting onder de Polen hadden aangericht. – Toen ik hem ondervroeg, bekende hij mij, dat hij heelemaal niet had onderzocht of de lijken in Katyn wel die van Polen waren! Hij bazelde zonder meer de Duitsche propaganda na.”
Nand kende de ware toedracht, dat had hij wel degelijk ter plaatse gezien in 1943, en in de jaren ’50 was de Amerikaanse onderzoekscommissie van de senaat, het zgn. “Madden Committee” ook tot die conclusie gekomen na een grondig onderzoek. Maar ook hun conclusies “verdwenen” tussen de plooien van de geschiedenis. Bewust? Deze onderzoekscommissie lanceerde in zijn besluit een nieuw woord “Katynisme” in een toch zeer scherpe conclusie van hun rapport, het zou nu nauwelijks denkbaar zijn zo’n statement, maar het beschrevene gebeurt dus nog steeds (cfr Oekraïne):
“The United Nations will fail in their obligation until they expose to the world that “Katynism” is a definite and diabolical totalitarian plan for world conquest.”
In het archief vond ik de doorslag van deze brief die Nand op 27 augustus 1952 schreef aan de Amerikaanse ambasssade. Hij windt er geen doekjes om en beschrijft, in een wanhopige bede, zichzelf als “dead among the living”, en wijst op zijn broer Robert die de geallieerde zaak diende tijdens de oorlog, en kort tevoren (1951) overleden was. Over de hoofdreden van zijn veroordeling zwijgt hij wijselijk. Hij heeft toch wel goed nagedacht over de formulering, speciaal toegespitst op de geadresseerde.
Dear Sir, I hear the US Katyn Commission is in Europe. Perhaps it would interest the Commission that I was sentenced to ten years imprisonment mainly for having seen Katyn in 1943, and having said the Russians were responsible. I was kept five years in prison, I lost all political and civil rights, and have to pay 4.000.000 Francs to the Belgian Government. I am practically a dead among the living. My wife has to go out working; my old dad has to support me. My brother, Vercnocke Robert, Marconi officer in the U.S. Mercantile Marine, served the cause of the Allies during the last war. He died in July 1951 in the New Orleans Marine Hospital, an American Citizen. On the principle that one good turn deserves another, the Commission could perhaps do something to make life worth while for me again? Yours truly, F.V. Poet and playwright Painter
Ik vond in het archief (tot nu toe) geen antwoord.
Uiteindelijk dook, na de val van de Berlijnse Muur in 1989, de officiële Russchische nota (maart 1940) met het bevel tot de slachting op uit de Russische archieven. In maart noemde Vladimir Putin (inderdaad, dezelfde die het bevel gaf tot de inval in Oekraïne) Katyn “een politieke misdaad“.
Wie in een klein kwartiertje uitgelegd wil zien hoe de “Katyn-affaire” juist in elkaar zit kan ik zeker deze docu short aanbevelen op het YouTube kanaal van historicus Mark Feltman, de video nadert de 2 miljoen views. In 2012 was er een nieuw “Katyn drama”, wat aanleiding gaf tot vele complottheorieën.
Over Nands bezoek aan Katyn in april 1943 maakte ik een filmpje (waarschuwing: sommige beelden zijn schokkend…). Waar Nand verschijnt duid ik hem met een pijltje aan). De bedoeling was na de covid-pandemie naar Katyn te reizen, maar plots brak de oorlog uit in Oekraïne, dus die plannen staan (alweer) on hold… Jammer genoeg heb ik geen “sponsor” om de reis te betalen, ongeveer 4500 km heen en terug met mijn bus aan 12 liter/100 km (tussenstops, eten, plaatsbezoeken, etc. niet meegerekend) met de huidige brandstofprijzen… de rekening is snel gemaakt, maar ooit… Ik heb geleerd uit mijn onderzoek dat je enkel kunt “ervaren” als je ook daadwerkelijk in de voetsporen, in dit geval van Nand, kan staan, je moet dat kunnen ruiken, voelen, zien, ik heb het al vaak meegemaakt tijdens deze odyssee dat je, als je op de exacte plaats staat van iets waar je lang onderzoek hebt naar gedaan, je plots overvallen wordt door een hevige emotie.
Op de hoofdwebsite wordt er heel wat ruimte vrij gemaakt voor het bezoek van Nand aan Katyn, samen met Filip De Pillecyn . Hier ook weer zo’n toevalligheid: De Pillecyn was voorzitter van de examencommissie die moest beslissen over het al dan niet toekennen aan Sim van een diploma “Regentes in de Letterkunde”. Er wordt ingegaan op een anekdote waarin Sim een gedurfde keuze maakt bij de verplichte voorleeesoefening, en gaat voor een gedicht van Karel van de Woestijne waarin enkele “pikante” regels staan. Ze haalde haar diploma trouwens met gemak (grote onderscheiding). Tevens besteed ik daar aandacht aan en duiding van enkele heikele passages uit Nands oogetuigenverslag van toen “Ik was in Katyn!”.
Uit nieuwsgierigheid ben ik online de krant met het “doodstraf-kop” artikel eens gaan opzoeken (dat kan via Belgicapress), ik vond het artikel, maar tot mijn verbazing nu met een juiste foto van Nand (misschien verschilden de edities afhankelijk van de plaats waar ze verdeeld werden). In ieder geval: je moet soms even moeite doen om wat dieper te graven, ook als het zwart op wit in een krantenartikel staat. De waarheid heeft blijkbaar vele “gezichten”.
Dat De Volksgazet alle registers opentrekt is niet te verwonderen: tijdens de oorlog was hun krant verboden, en in hun drukkerij rolde het dagblad “Volk en Staat” van de persen. Het artikel eindigt met: ““Daarop werd Verknocke (sic), van de plotse stilte wakker… en voor dien dag was de school weeral uit”.
Nand in zijn memoires:
“Eén bepaalde verslaggever van de pers verkeerde in de waan dat ik sliep, en maakte er in zijn relaas gewag van: “Vercnocke maakt het zich behaaglijk voor zijn dutje”. Het was geen “dutje”, veeleer een poging om door een weloverwogen yoga-oefening zoveel kostbare tijd niet te laten verloren gaan.”
“Kostbare tijd” kan voor Nand maar één ding betekenen: schrijven, dichten, tekenen, creëren.
Voor een uitgebreid hoofdstuk hierover zie de pagina: “Nand – Het proces“.
Terug naar “De Tuin”.
In het manuscript onder Nands opmerking over de doodstraf een citaat:
“Socrates oordeelt: dat de dichtkunst ons slechter en ongelukkiger maakt door de macht die zij aan de hartstochten geven”. Nand wil hiermee staven dat de dichter zich niet in de eerste plaats mag laten leiden door zijn/haar hartstochten, dat zou de poëzie, de zeggingskracht, vertroebelen. De uitspraken en redeneringen van Socrates kennen we via Plato. Waar precies Nand dit heeft gevonden, althans in deze bewoordingen, is zoeken naar een speld in een hooiberg, maar ik vond toch een kritisch artikel uit 2005 van Pieter Gerbrandy: “De verdediging van de poëzie” waarin hij toch wat vertelt over de poëzieopvattingen van Plato. Daarenboven sluit dit citaat perfect aan bij het terughoudende, introverte karakter van Nand.
Deze versie van het gedicht dateert van “22.1.48” (zie bovenaan), en onderaan dus de vermelding dat het werd overgeschreven (waarschijnlijk van een los blad), drie dagen later op “25.1.48”.
Manuscript:
De natuurkennis van Nand die uit dit gedicht blijkt is buitengewoon, als ik goed geteld heb: 19 soorten (wilde) bloemen en drie soorten paddenstoelen, en dan nog allemaal mooi uitgelegd én berijmd. Dat getuigt toch van een meesterlijke en kundige beheersing van het poëtisch arsenaal vind ik. Wat verder in het dagboek trouwens enkele bladzijden over al die soorten bloemen én mooie aquarellen van zijn hand van edelstenen en paddenstoelen:
Opmerking: Nand zal dit gedicht opnemen in zijn laatste bundel “De Aardse Staat” (1987). Dat hij, op zijn 80ste, een gedicht “heropvist” dat geschreven werd in gevangenschap, bewijst dat die periode voor Nand een merkteken op zijn ziel is gebleven. Hij stierf twee jaar later.
De Tuin
Ik weet een ouden tuin, de muur is bruin van ‘t mos, waar bloemen zon-verzaad in boord en bedden tieren; daar zingt zoet bij-gegons, en ‘s nachts uit ‘t nakend bos loert er de kalme maan wijl lustige elven vieren.
Brandende Liefde bloeit er fier en vurig rood, en Hemelsleutel in een blauwen bos gedragen; ‘t Pantoffeltje, dat nauw een dwergenvoetje omsloot, de Goudenregen, drop drop droppend uit de hagen.
Bruidsluier broos als kant, kuis als een kinderzoen, en zuiver als zijn geur, ‘t lief Lelietje der Dalen; ‘t Kruidetje-roer-mij-niet omwaasd met teder groen, Gebroken hartjes die met ruwe wonden pralen.
In ‘t grasperk waart hoog volk: als toortsen rilde en groot, de Koningskaars, een tros van trotse purpren aren; de Kardinaalshoed glimt van puur prelater-rood, Perzische Keizerskroon kan ‘t fonklen niet bedaren!
Ginds vindt gij, goor van bloed, schoon in hun bittren doem, de beelden droef en vroom van ‘s Heren lijdensuren: de wrede Doornenkroon, de paarse Passiebloem, die trouw het wintren duldt, zo blijft haar treurnis duren.
En daar is Leeuwenklauw, bezet met diamant, en Meisjesogen, ach… zoveel moest ik bezingen. Verbaast ‘t U dat vóór ‘t hek en langs de wegelkant ’t wild volkje van de baan nieuwsgierig staat te dringen?
Giftige Monnikskap, de blode Hongerbloem, en Hazensla belaan met volle bloesemmanden; de Kale Jonker met zijn stekeligen roem, Boksbaard en Bitterkruid die dorst in dorre zanden.
Daar hurken, ‘t bos ontvlucht voor ‘t krieken van den dag, met rond geranden hoed, de bleke paddestoelen; Eekhoorntjesbrood, en rood, de vlezige Elzenvlag, de blauwe Ridderzwam waarrond de heksen joelen…
Ik zie er, twee aan twee, als bloesembladen wit, buitelend op den wind, de vlinders spelevaren… Als ik voor ‘t blank papier aan ‘t open venster zit, ruik ik den honingdauw en rijpe korenaren.
De opmerking “geschreven nog onder druk van de gevraagde doodstraf” bewijst dat het schrijven van poëzie, en bij uitbreiding al zijn creatief werk, voor Nand even noodzakelijk was als ademen, eten en drinken: het is een bestaansreden waar hij niet kan aan ontsnappen, en die hem de kracht geeft om boven de penibele omstandigheden uit te stijgen, de levensreddende kracht van de eigen ver-beelding, bijvoorbeeld, om zelfs in de winter, toen hij dit schreef, zich de geur van het tafereel te herinneren (slotregels), dat is de kracht van poëzie :
“Als ik voor ‘t blank papier aan ‘t open venster zit, ruik ik den honingdauw en rijpe korenaren.”
Over zijn creatieve inspiratie (uit het Latijn “inspirare” > “inblazen”, in dit geval: van woorden en beelden) schrijft Nand in zijn memoires:
“Hoe ontstaat een vers? Wie zal het verklaren? Zeker niet als een daad van de bewuste wil – het baat tot niets voor een vel papier te gaan zitten om een vers te schrijven. Het gedicht overvalt je onverhoeds, je staat er soms zelfs over verwonderd.”
In gesprekken met hem had ik het daar wel eens over en dan vertelde hij het zo ongeveer in die woorden, lachend soms, alsof hij zich wat schaamde dat dat zomaar kon, terwijl hij met vragende ogen beide armen omhoog stak en wees naar iets ergens daarboven. “Kismet” zei hij daarbij, een term uit de Koran, wat zoveel betekent als: het is nu eenmaal zo, of: het is het/mijn lot. Zelf gebruik ik het woord ook nog soms, bv als de dingen niet lopen zoals ik wil dat ze zouden moeten lopen, zelfs mijn kinderen hebben het opgepikt.
Het is zoals het bekende vers van Shakespeare, dat Nand zelf trouwens vaak, al mijmerend en vanuit de woonkamer in de verte turend, citeerde, bv als ik het eens even niet zag zitten: “There are more things in Heaven and Earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy” (Hamlet, Act 1, Scene 5).
Het citaat van Victoria Cross, “Oh to escape!…” is op deze manier ook op Nand van toepassing met een creatieve omdraaiing: het niet kunnen ontsnappen aan de muren waartussen het Zelf letterlijk en figuurlijk gevangen zit kan overstegen worden als dat Zelf de geboorte wordt van de ware en bedoelde persoonlijkheid en zo opnieuw ontvankelijk wordt voor die bevrijdende “inspiratie” (zie daarvoor ook de slotregels van het volgende gedicht).
+ Het gedicht “Wederzien met de heide”
Vermelding onderaan links: “Lente 1948”. Er ontspint zich een gedachtewisseling tussen de dichter en de heide die hij, nadat hij “worstelde in de webbe van den dood”, terugvindt als “een man herboren”. Er is (opnieuw) hoop. Het landschap in Merksplas en de heide rondom doen Nand denken aan de wandelingen die hij er als een vrij man ooit maakte. En er is een opvallende link met “Inkeer” van Sim (zie verder).
Het manuscript links is een mooi voorbeeld van de voortgang van het schrijfproces, wat ‘droedelen’, halve tekeningetjes, lijntjes en streepjes, etc. en het zoeken naar een passende eigenschap voor “prooi” (regel 9) tot het veelvuldig omcirkelde “verstomde prooi” de juiste combinatie wordt.
De opmerking bij “De Tuin” over “de levenskracht van de verbeelding in penibele omstandigheden” geldt hier evenzeer. De laatste strofe illustreert dit misschien best:
“Ik zoek niet meer, ik zing, ik ben geboren, ik sliep, ontwaakte, en wek U uit het Niet: wind vaart door ‘t woud, en blode bloeit de heide, gekuifde vogels buitlen in de weide, en ‘k waan me een God die op zijn wereld ziet.”
Dit poëtisch celdagboek van Nand (in totaal meer dan 350 blz.) heb ik volledig gescand. De moeilijkheid was, zoals je kan zien in het manuscript van “Wederzien met de Heide” hierboven, dat Nand later, eenmaal thuis, nog veel toevoegde in getypte, ingekleefde versies die je dan omhoog kan klappen om te zien wat er onder staat. Dus dezelfde pagina moest soms drie-tot viermaal worden gescand om alles zichtbaar te maken. Horizontaal in rood potlood (rechts) schreef Nand: “Niet bezitten is pijnlijk. Maar wat men niet bezitten maar bestreven kan geeft het leven een zin”. Als de getypte bladzijde wordt omhoog geklapt blijkt het citaat echter nóg wat meer te onthullen (evenals twee strofen die het niet gehaald hebben in de definitieve versie):
Detail:
“Wat ons rechthoudt is hetgeenwijniet bezitten. Niet bezitten is pijnlijk. Maar wat men niet bezitten maar bestreven kan geeft het leven een zin”
De onderstreepte woorden duiden op het belang voor Nand. Ik heb nog niet achterhaald of dit woorden van Nand zelf zijn, of hij ze heeft gevonden in een boek of tijdschrift. Mijn gevoel zegt het tweede, omdat dit eerder een proza passage is.
Wederzien met de Heide
Ik zag, getooide verten, lang geleden, uw witte wolkenpruiken in hun glans, uw blauw satijn en parelgrijze zijde, uw bloesem-broze kant en ‘t hoofs verglijden van heel uw hemelwijden staatsie-dans.
Ik zie U weer ten lest, een man herboren die worstelde in de webbe van den dood, en lag, met ogen die verstarrend staarden – verstomde prooi in gulzig azende aarde – in vochten schemer en ontbonden nood.
Voorbij nu ‘t huivren en ‘t vertwijfeld hopen, voorbij de scheemring en ‘t gespook bij nacht, voorbij! Ik drink en duizel als bedronken, ik drink uw ijlen wijn zo zoet geschonken o aarde, en zwijmel in uw moedermacht.
Zie, ik ontwaak, bevrijd, en beef bewogen, als een die rillend in den dageraad, wonderlijk naakt voor koelen waterspiegel talmt voor den plons, en traag in klaar gewiegel zalig en stil de lochte leden baadt.
En dan bedauwd door de bedauwde weiden huiverend draaft in ‘t boter-blonde licht, jong als de dag en lenig als de winden, waar bruine maaiers hoge schoven binden en witte hoeven blaken in het vergezicht.
Hoor, hoor, een leeuwerk, ongezien in ‘t blauwe, rijst door zijn lied tot rein geluid vervoerd.. ’k Luister bedwelmd tot alle kimmen vluchten, en ‘t wegend leed wordt ijler dan de luchten en zingt en zingt tot bevend lied ontroerd.
Heel de aarde ruist, en ginds bruine heide rilt in een waas van sluier-broze rood… o Aarde, ik heb uw hoog geheim begrepen, ik laat mij weerloos in uw wiegling slepen, blind geef ik me aan uw blinde vreugde bloot.
Ik zoek niet meer, ik zing, ik ben geboren, ik sliep, ontwaakte, en wek U uit het Niet: wind vaart door ‘t woud, en blode bloeit de heide, gekuifde vogels buitlen in de weide, en ‘k waan me een God die op zijn wereld ziet.
Vergelijk “Wederzien met de Heide” met deze twee strofen uit “Inkeer” van Sim:
O, alles wat ons dierbaar was in ’t veilig huis, de linde aan het erf, de bloesems op de bomen, de wei, de laan, de tuin, is dit het kruis dat w’aan d’herinnering der dagen niet ontkomen?
We weten wilde bloemen bloeien in een tuil langs ’t hoge raam. We zien de zwaluw scheren naar ’t veilig nest, een weelde houdt zich schuil onder een mijmring slechts, die we zo node weren.
Zowel Sim als Nand “zien iets terug”. Nand ziet, door zijn “buitenarbeid”, plots iets terug wat hem aan vroegere wandelingen herinnert en dat voelt voor hem als een wedergeboorte, als een bevrijding zelfs. Sim ziet ook iets terug, maar er is geen nu waarin die herinnering opnieuw werkelijkheid wordt, er is enkel de pijnlijke vaststelling dat het op dit ogenblik de eenzaamheid is die haar dat toont. Nand voelt zich bevrijd “als een God die op zijn wereld ziet”, Sim houdt het bij het motto van Victoria Cross: “from One’s Self there is no escape”, en hoewel ze de gezegende leeftijd van 95 bereikte, zal dat haar hele leven zo blijven. Daarenboven voelt ze zich niet als een “God” zoals Nand schrijft, neen, ze spreekt Hem aan, ze zoekt hulp bij Hem, en wel al bij de eerste versregel. De aanspreking bewijst dat Sim God ziet al iets buiten zichzelf (want daaruit kan ze niet ontsnappen):
“Geen rustigheid al zijn we eenzaam God.”
In januari 2022 bracht ik een bezoek aan de gevangenis van Merksplas, waar Nand beide gedichten schreef, en maakte er dit video verslagje van de site en de omgeving. Ik stel nu pas vast dat het op enkele dagen na hetzelfde moment was waarop Nand “De Tuin” schreef, 74 jaar geleden. Meer nog: het is dezelfde dag als de uitspraken van zowel het proces in eerste aanleg als het proces in beroep èn de moord op Ghandi toen. Vanuit Gistel met de trein en overstapplaatsen had Nands vader, om de veertien dagen, een hele dag nodig voor een bezoekje van een klein halfuur. Hij hield dit vier jaar vol, vanaf het ogenblik dat Nand in oktober 1945 vanuit Brugge (IC Sint-Kruis) voor de verhoren en later het proces werd overgebracht naar Antwerpen (IC Abdij Hemiksem, Gevangenis Antwerpen Begijnenstraat en tenslotte Merksplas). Opvallend: een mede-gevangene in Hemiksem was de nog jonge Ivo Michiels. In het hoofdstuk “Nand – Interneringscentra” wordt hier dieper op ingegaan.
Mijn filmpje is ook een poging om het contrast weer te geven tussen de verschillende manieren waarop Sim en Nand met hun situatie omgingen.
Tot zover deze uitgebreide zijsprong…
Een kort citaat lijkt dus wel een roadtrip te worden langs “memory lane”. Ik denk daarbij aan het beroemde (maar vaak misbegrepen) gedicht van Robert Frost: “The Road Not Taken“, waarin deze regel voorkomt: “Yet knowing how way leads on to way”. Ik word er mij meer en meer bewust van.
Terug naar Victoria Cross
Fragment uit “Self and the Other” waarin de protagonist Francis het gelaat beschrijft van Naranyah. De interpretatie die Christoph Ehland (zie supra) hiervan geeft (“In ‘Self and the other’, the male narrator Francis effectively describes Naranyah’s face during orgasm, which also signifies spiritual ecstasy”) laat ik aan de lezer over… In ieder geval: Sim heeft het boek wel gelezen!
“When I stopped before her door, I saw it was already open about a foot. How like her, I thought ; and I gently pushed it open and went in. It was a large room; the window was open, too, wide up to its fullest extent, and in it stood a table and a chair pushed back, evidently where she had been sitting. A heavy, wide bed stood between window and door, far removed from both, and by it another console table with a weighty reading-lamp upon it. The wick was turned down, and there was a thick lamp-shade over it, but the steadily burning flame from underneath sent a flood of yellow light over the bed, leaving the ceiling and rest of the room in shadow. And she was lying there asleep between open window and door ; her rings and watch, and some gold, lying in a heap by the lamp ; careless, thoughtless, heedless as usual of all that appertained to self. She was lying on her back, the inimitable grace of her figure, clearly outlined under the thin covering, fully revealed. Both arms were loosely clasped above her head; the linen in the hot night lay open from her chest and throat; showing jts rounded softness and the warm, transparent skin, pulsating gently with her even breath. The face was upturned and sideways, so that the light fell fully on the enchanting curve of the head, in its deep blackness, resting on the pillow. Oh for a pen which should immortalise the divinity, the dignity, the quiet of that perfect face! The arch of the eyebrow, the curve of the nostril, the form of the mouth I approached and stood at the foot-rail of the bed, as a devotee stands at the rail of a shrine. There lay all that to me was highest and sweetest in human nature, all that I really prized on earth.”
Laten we Victoria zelf een antwoord geven. Ik vond een brief waarin ze zich verdedigt tegen haar critici. Daarmee hebben we naast het handschrift van Sim (én Nand!), nu ook dat van Victoria. In vergelijking met het handschrift van Sim schrijft Victoria, zo schijnt me toe, toch wat “jachtig”:
July 20, 1909
Dear Mr. Morris
I am sending you an autograph copy of Life’s Shop window and I should be so glad if you will read it through carefully from beginning to end and form your own opinion on it. People who are jealous of me always howl at my writings the reproach that they are immoral From my own point of view I have never written a single immoral line in my life. I am immensely proud of my books and would read them aloud to a jury of Bishops with the greatest of pleasure any time. It is most important for you to feel the same confidence as I do in them and to know personally the contents of one at least so that you can combat the rediculous [sic] statements made about me. I know how extremely busy you are but if you will make time to read it carefully, I know when you are in the U. S. and can speak with authority on my work, you will feel the time spend in reading it was not wasted.
With so many thanks for all the trouble you have taken for me already Yours sincerely Victoria Cross
Het trauma van Sim
Als we Sims levensloop en karakter beschouwen mogen we stellen dat het citaat van Victoria Cross op haar lijf geschreven is, zeer waarschijnlijk werd het gedicht “Inkeer” erdoor geïnspireerd…: voelde ze zich ooit écht vrij? Het is bv typisch dat ze dacht deze uitspraak via Nand geleerd te hebben… Aldus lijkt het of Sim op latere leeftijd geen toegang meer had tot haar oorspronkelijke gevoel, of dat (bewust of onbewust?) verdrong.
De laatste 10/15 jaar van haar leven was Sim ten prooi aan zware depressies, die hield ze voor de buitenwereld meestal verborgen, maar ze getuigt er wel over in haar latere memoires. En dat ze net uit dàt boek van Cross citeert is opmerkelijk, maar ook natuurlijk ingegeven door de omstandigheden van de gevangenschap toen. De lectuur van haar dagboek dat ze in gevangenis schrijft (oktober 1944- februari 1945) (**) toont zelfs toen al die “moodswings”: diep verdriet, de afschuw voor de omstandigheden in de cel tegenover de komische uitspattingen met haar celgenotes. Vandaar de herkenbaarheid toen met wat Victoria Cross schrijft, en het zich niet meer herinneren later dat het een citaat was dat ze zelf gevonden had. Sommige trauma’s worden verdrongen omdat ze te pijnlijk zijn, maar restanten blijken dan toch nog te overleven, maar niet meer gekoppeld aan de oorspronkelijke pijn.
Zo’n trauma kan ook leiden tot persoonlijkheidsverlies. Het is een gedachte die bij me opkwam omdat Victoria Cross onder verschillende pseudoniemen gepubliceerd heeft, en zelfs in haar dood een andere naam gebruikt: Annie Sophie Cory (haar “paspoortnaam”), Victoria Crosse, Victoria Cross, Vivian Cory, V. C. Griffin (= Vivien Cory Griffin, haar “grafnaam”, naar de familienaam van haar oom Heanage McKenzie Griffin, een gefortuneerd man die haar zijn fortuin schonk bij overlijden: 100.000£).
Het is één van de redenen waarom het citaat zo moeilijk op te sporen was, ik werd er, tijdens het eindeloos googelen, soms zelf hopeloos van. Zelfs in de uiteenzetting van dit hoofdstuk gebruik ik enkele van haar namen door elkaar. Het is een bekend fenomeen bij kunstenaars (bv. Fernando Pessoa, of Friedrich Hölderlin die in zijn latere leven de greep verloor over zijn vroegere zelf).
Maar ook ons is het niet vreemd: spreken onze familieleden, geliefden, vrienden, collega’s, leerkrachten, etc. ons niet aan met een veelvoud van verschillende (voor)namen? Welke naam is dan de voor ons passende, juiste? Stellen we onszelf altijd voor met dezelfde voornaam? Wie gebruikt zijn échte “paspoort” voornaam? Welke naam staat er op onze geboorteakte? Hechten we belang aan de betekenis ervan? Een naam en betekenis waar we niet zelf voor gekozen hebben, het zijn onze ouders (of bij ontstentenis daarvan: de instanties, pleegouders, enz.) die dat voor ons deden. Hoewel ik soms denk dat het toch “geen toeval is”.
De “Native Americans” wachten met een naam te geven aan de pasgeborene tot er bepaalde eigenschappen naar voren komt, of een bepaalde opvallende gebeurtenis plaatsvindt, en dan krijg je namen als: “Crazy Horse (Tȟašúŋke Witk): Lakota: “His-Horse-Is-Crazy”. Dat gebeurt bij ons ook, dan eerder als een “bijnaam”, en soms in de negatieve zin, helaas.
Door deze odyssee ben ik me trouwens meer en meer thuis gaan voelen in mijn “volle” voornaam ‘Rombout’, dan in het halve ‘Bout’. Maar toch verzamelde ik in de loop der jaren ook nog: Boutman en Romboutman, daarmee haal ik slechts ééntje minder dan Victoria. Of 2de en 3de voornamen tellen weet ik niet, de mijne: Albrecht en Hendrik leiden afgekort tot RAH, ook mooi, liever dan BAH natuurlijk. En dan heb ik nog wel wat namen die anderen me gegeven hebben omwille van bepaalde ‘handelingen” waar ze me van kennen, een beetje zoals die Crazy Horse. Tijdens zijn openbare interviews na de publicatie van “Drieman”, lanceerde zoon Wide ook nog de epitheta “Rainbow Warrior” en “sjamaan”. En in die heerlijke vrije radio periode in de jaren ’80 was ik DJ bij “Radio Pajottenland” (waar een piepjonge Michael Van Drooghenbroeck, nu VRT, zijn eerste schuchtere presenteerstapjes maakte) en “Radio Lombeek” en ik droeg met fierheid mijn artiestennaam “Bout Van Leuven”. Else, moeder van mijn zonen was van Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek, dus we waren daar bijna alle weekends, ons gezinnetje woonde toen in Wilsele, bij Leuven, vandaar die naam. Else is helaas overleden in 2014, en wordt zeer gemist.
Echter: bij mijn vier covid prikken, telkens door vier verschillende prikkers (yep, that’s me), was het eerste wat over hun lippen kwam toen ik mijn identiteitskaart overhandigde: “Wat heb je een mooie voornaam!”. Nu heb ik me voorgenomen van deze voornaam te gebruiken tegenover mensen die ik de eerste keer ontmoet. Het is onbegonnen werk, en ook een beetje te euh… ik zoek een neutraal woord: arbeidsintensief, en zeker op mijn leeftijd (de 7 verschijnt aarzelend aan de horizon), om telkens ik in mijn nieuw “persona” wordt aangesproken te moeten antwoorden, nog voor het gesprek begint: “Sorry, het is Rombout”, of “Ik zou graag hebben dat je me de volgende keer…”, etc., etc.. De enige die me altijd zo genoemd hebben, zes jaar lang, waren mijn humaniora leerkrachten. De “Bout” versie, zo schijnt me toe na enige hersenpijniging, is gelanceerd door Sim, maar dan met een twist in de uitspraak: “Boeten”, Boetje”, met korte “oe” (zoals in het Duitse “U-boot”) en met klemtoon op de eerste lettergreep, bv: “Waar is onzen Boeten/ons Boetje?”., “Kom es hier Boetje”. Nand die gaf er een West-Vlaamse draai aan: “Boet’n”, ik hoor het nog zo. Wat ik ook nog hoor is mijn lagere school aanroepnaam door “my pears”: “den Boeshe”, dat vond ik niet zo leuk. Aah! Those voices from the past…
Waarom moet ik plots aan Prince denken?
In ieder geval: welke naam ook, ik vind het belangrijk dat je er kunt in wonen. dat jezelf er thuis in kan voelen. Het “womb”-gevoel weet je wel.
En bij Laurence, de zus van Victoria treedt hetzelfde naamfenomeen op, zie verder.
Cross in ‘Self and the Other’ p. 6: “Vision upon vision of hopeless breakdown, of helpless invalidism, of death, rushed through my mind. Dark shadows, like the presage of evils days, fled across the blank wall fronting me, the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air. A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape.”
In dit fragment schrijft Cross ook: “the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies”. Sims was leerkracht geschiedenis, en de Griekse tragedies en de Hellenistische wereld waren haar wel bekend. Ze putte er vaak uit in haar latere gelegenheidsgedichten voor vrienden, collega’s en kennissen. Lees bv haar “Ode aan de Vriendschap en de Droom reizen“, voorgelezen op haar typische manier en via een afrolbaar manuscript van aan elkaar gekleefde bladzijden van een meter of twee, soms meer afhankelijk van de breedte van het blad, die dan langzaam afdaalden naar de vloer, als een soort omgekeerde autocue. Dit is de laatste strofe, ik las ze voor, naast haar, bij haar teraardebestelling, niet zonder emotie:
“En komt de laatste bocht in zicht stuur dan de vrienden dit bericht: de reis gaat naar het Eeuwig Licht, daar wacht op u aan d’ overkant nog hechter dan de aardse band de Vriendschap in ’t Beloofde Land.”
Foto: Sim leest haar “Ode aan de Vriendschao” voor tijdens het huwelijksjubileum van een bevriend koppel, bemerk “de rol”:
Addendum: how way leads onto way…
Naast het jarenlange zoeken naar de oorsprong van het citaat, raakte ik, eenmaal de bron gevonden, in de ban van Victoria Cross. Dat kwam omdat er maar heel weinig foto’s van haar te vinden zijn, wat vreemd is, gezien haar succes als schrijfster. Daarom heb ik verschillende auteurs gecontacteerd die over haar en deze periode geschreven hebben. Dat bracht me naar universiteiten in Engeland en Amerika (*). Maar ook daar bleef men het antwoord schuldig: Victoria Cross bleek heel gesteld te zijn op haar privacy. Er circuleerde slechts één foto (zie hierboven) van een portret schilderijtje dat op zijn beurt gebaseerd was op een foto waarop Victoria blijkbaar poseerde. Eén van de gecontacteerden raadde me aan te informeren bij de National Portrait Gallery in Londen. Die bleken in het bezit te zijn van drie “glass plate negatives”, helaas nog niet gedigitaliseerd. Dat kon wel na betaling. Maar de National Portrait Gallery was zo vriendelijk ze gratis te digitaliseren, tezamen met nog een hele reeks andere portretten. Of misschien heb ik het instituut op het juiste moment aangeschreven? Door mijn doorgedreven onderzoek, o.a. bij de familie website waarin Victoria Cross ook is opgenomen, kwam ik te weten waar ze begraven is: Lanzo d’Intelvi, een dorpje op de grens van Zwitserland en Italië, met uitzicht op het Lago di Lugano. Een prachtige streek.
Ingang begraafplaats (Google Streetview), het lijken wel de “two roads diverged in a wood… And looked down one as far as I could/To where it bent…”‘ van Frost (zie supra):
De beheerder van de familiewebsite was ook dankbaar dat ik de weg gevonden had naar meer foto’s. Het is nu ook duidelijk dat dit waarschijnlijk de enige foto’s zijn waar ze voor poseerde, en dat bijgevolg de schilderijtjes hiervan zijn afgeleid. Victoria (Ann Sophie Cory) poseerde op 2 maart 1915 voor de camera van de Bassano Sudio in Londen, in een typische pose, die me onmiddellijk aan Sim doen denken, zeker die tweede, maar Sim lachte daarbij veel meer dan die wat geforceerde glimlach, nee: Victoria poseerde absoluut niet graag, but from One’s Self there is no escape…
Victoria Cross: haar laatste rustplaats…
Woensdag 15 (!) december 2021: Lanzo d’Intelvo, Italië
Op mijn vraag ging Joachim Braeckmans, een oud-collega die in de buurt woont en er les geeft, opnames en foto’s maken van de begraafplaats.
Ter plaatse volgde een nieuw hoofdstuk in wat niet alleen een “trip down memory lane” is maar ook meer en meer een “never ending story” lijkt te worden: aan de ingang van het kerkhof een bericht dat enkele grafconcessies verlopen waren en binnenkort zouden verwijderd worden. Onderaan de lijst: twee maal de naam “Griffin”, die van Victoria Cross (begraven als Vivien Cory Griffin) en haar oom Heanage MacKenzie Griffin. Na contact met de gemeente blijkt dat beide concessies kunnen verlengd worden tot 2039 voor de prijs van… 2 x 1250€ (geen tikfout!). Ik heb de familie op de hoogte gebracht (augustus 2022). Benieuwd naar hun reactie.
De melding aan de ingang van het kerkhof. Op de lijst rechts: “nr. 29 GRIFFIN 1959 – LOC 261” en “nr. 30 GRIFFIN 1959 – LOC 260”. Het jaartal verwijst naar de aanvang van de concessie (die liep tot 2019), LOC = locatie.
Nr. 261 is het graf van Victoria Cross (Vivien Cory Griffin), met een kleine foto.
De graven zijn ingebouwd in rijen boven elkaar in de muren. Het is een prachtig staaltje architectuur:
Bezoek aan de laatste rustplaats van Victoria Cross/Vivien Cory Griffin in Lanzo D’Intelvi (Italië, grens met Zwitserland, enkele kilometer verder is het Lago di Lugano), woensdag 15 december 2021:
Victoria Cross: Bio
Voor wie zich in het opmerkelijke levensverhaal van Victoria wat meer wil verdiepen dan wat er op Wikipedia staat: hier een artikel (10blz.) van Shoshanna Milgram (Dep. Of English, Virginia Polytechnic Institute and State University, USA), prettig om te lezen en goed onderbouwd. Met Shosanna heb ik een leuke emailconversatie gevoerd, ze vond mijn specifieke interesse in Victoria Cross boeiend.
Je kan de handige handler gebruiken onderaan het ebookvenster en naar believen vergroten per bladzijde, full screen gaan, single page, double page enz.:
In mijn zoektocht naar Victoria Cross kwam ik ook in contact met (what’s in a name!) Victoria Jealous (Australïe). Zij schreef een boek over haar zoektocht naar de zus van Victoria Cross, de dichteres Laurence Hope (Adele Florence Nicholson): “Rapture’s Roadway“. Zij ondernam deze zoektocht om het werk van haar overleden vader voort te zetten. Ik bestelde het boek, dat na een maand eindelijk in mijn brievenbus belandde. Jealous besteedde jaren aan haar onderzoek, en reisde daarvoor de halve wereld rond. Net als ik voor Victoria/Annie/Vivien ging ze ook op zoek naar de laatste rustplaats van zus Laurence/Adele.
Dit is de eerste zin uit het boek (het eerste hoofdstuk draagt de symbolische titel “Dead Poet’s Society”, naar de bekende film met Robin Williams, een titel die me natuurlijk aansprak):
“He was sixty and she’d already been dead for eighty years when he became obsessed with her”
Onmiddellijk voelde ik me hier thuis: “he” is de vader van Jealous, “her” is Laurence Hope. “Obsessed” is misschien niet de juiste omschrijving van mijn werk aan deze biografie, maar er is iets fascinerend dat een zeer grote aantrekkingskracht uitoefent als je zo’n reis maakt, en zeker als je ronddwaalt in het landschap van je eigen familieverleden, het houdt je bezig, Ik betrap me er soms op dat ik af en toe met overleden familieleden (luidop) in gesprek ga wanneer ik over hen iets schrijf terwijl hun foto fullscreen schittert op het tweede computer scherm ernaast, soms lijkt zo’n foto plots levend te worden.
Voor wie geïnteresseerd is in de beschrijving van een dergelijke odyssee is dit boek zeker een aanrader. Hope overleed op tragische wijze: zij stapte zelf uit het leven, slechts 39 jaar oud.
Uit haar bio: “She was among the most popular romantic poets of the Edwardian era. Her poems are typically about unrequited love and loss and often, the death that followed such an unhappy state of affairs. Many of them have an air of autobiography or confession.Virginia Jealous: ”In the first years of the twentieth century she was the most famous poet in the world; by World War II she was forgotten.”
De titel van het boek “Rapture’s Roadway” is ontleend aan een bekend gedicht van haar: “Kashmiri Song” (1901). Het werd ook op muziek gezet, “it emerged as a most popular song, quickly becoming a drawing room standard and remaining popular until the Second World War”, de twee eerste versregels waren zeer gekend, o.a. door de versie van Rudolph Valentino. De laatste versregels zijn misschien al een voorbode van Hope’s levenseinde…:
“Pale hands I loved beside the Shalimar, Where are you now? Who lies beneath your spell? Whom do you lead on Rapture’s roadway, far, Before you agonise them in farewell? Oh, pale dispensers of my Joys and Pains, Holding the doors of Heaven and of Hell, How the hot blood rushed wildly through the veins Beneath your touch, until you waved farewell. Pale hands, pink tipped, like Lotus buds that float On those cool waters where we used to dwell, I would have rather felt you round my throat, Crushing out life, than waving me farewell!”
Omdat zowel Nand als Sim het wel eens over Valentino hadden (ze hadden in het interbellum natuurlijk de films gezien die af en toe opnieuw werden uitgezonden), zocht en vond ik deze leuke opname: Valentino zingt “Kashmiri Song”. “The voice of Valentino was recorded for the first and only time (…) on May 14th 1923” klinkt het hier krakend bij het begin, een zin uitgesproken met een opvallend rollende “r”, maar dat past in de setting en maakt het nog authentieker:
Engelse vertaling van “Inkeer”
In het licht van de uitgebreide Engelstalige correspondentie maakte ik, naar best vermogen, ook een Engelse vertaling van Sims gedicht. Ik koos als titel “Repentance”, hoewel die niet de dubbelzinnigheid weergeeft van de Nederlandstalige titel. Tijdens het vertalen stelde ik vast dat hier ook “we cannot escape” opduikt, dat voelde als een puzzelstukje dat perfect op zijn plaats viel. Het rijmschema aanhouden in het Engels was ver boven mijn petje.
Repentance
No calmness though we are lonely God, while days are growing into new desiring. Shall understanding of our equal fate in hardships suffered soften worries?
Shall we attribute to every act mild cause defining them with our own hearts? Is truth the scourge of hardened life measuring luck’s strong pillar after tears?
Oh, everything we held dear in our safe house: the yard, its linden and the blossoms, the meadow, the avenue, the garden: is this our cross that we cannot escape the memory of days?
We think of flowers wild and how they bloom high up the windowsills. We see the swallows skim to their safe nest: what wealth is hiding behind faint memories we unwillingly suppress!
If only we would gather the sense of value in all this, possessions, we once managed, tangible, of which the preciousness back then went unperceived now by the grip of loneliness we are obliged to see.
Gezinsfoto ten huize uit 1949 (Schaarbeek), verhuisd tijdens de zomer van 1945 uit Sint-Joris-Winge. Van het open platteland naar de stad en rijhuisstraten, maar noodgedwongen. Na 5 jaar was het gezin opnieuw samen.
In september 1944 bij de bevrijding werd het hele gezin aangehouden en verspreid over drie gevangenissen (Leuven Tiensestraat, Leuven Centraal, Gevangenis Tienen). De aanhoudingen gebeurden niet tegelijkertijd, en niemand wist aanvankelijk wie waar zat.
In Sims celdagboek (*) uit die periode (oktober 1944 tot februari 1945) kunnen we de chronologie volgen. Er waren geen officiële aanklachten, welk enkele “verhoren”. Op een bepaald ogenblik was het gezinshuis in Sint-Joris-Winge onbewoond en was er een begin van plundering. Enkele buren konden dit verhinderen.
Later, toen de meubelen werden overgeladen om te verhuizen, werd Finneke (oudere zus van Sim) zwaar mishandeld en toegetakeld, ze stond gewoon toe te kijken naar de verhuizers op de stoep van de ouderlijke woning en moest naar het ziekenhuis worden overgebracht… Dus uIteindelijk besloten Sims ouders om maar te verhuizen, naar Schaarbeek, omdat de sfeer in het dorp té vijandig was geworden. Sims moeder had in buurgemeente Evere familie wonen.
Vlnr: Bert, Sim, moeder, Finneke, vader
Geboortehuis van Sim toen Tiensesteenweg, Sint-Joris-Winge. Sim, toen 7, zit, opvallend in het wit aan een tafeltje aan de voordeur, omgeven door haar familie, hier allemaal vrouwen, haar tantes en moeder in de deuropening naast de enige man, haar vader, met gekruiste armen. Tegenover het huis: de “gerijde plantanen”, nu reeds lang verdwenen, maar het huis staat er nog steeds.
Geboortehuis Sim, 1926, in het wit voor de deur, 7 jaar oud
Vergelijking toen (1926) en nu (2022).
Slider kan heen en weer geschoven worden:
Epiloog
Sims gedicht “Inkeer” heeft me mijn moeder beter leren kennen, en was ook een beetje een spiegel. Toen ik het de eerste keer las, snuisterend door de archieven, was ik meer bezig met de vreugde van het plots teruggevonden citaat dan met de inhoud van het gedicht zelf. Pas nadat de “odyssee” op gang kwam en verrassing na verrassing opdook, begon het gedicht zelf ook meer en meer tot leven te komen, zeker toen ik mijn hoofd brak op de Engelse vertaling. Ik begon me zelf meer en meer te herkennen in deze woorden. Vooral het beeld van de vreugdevol beleefde momenten uit ons verleden, die we toen te weinig koesterden en die plots (en soms herhaaldelijk) opnieuw komen bovendrijven, zeker als we ons alleen of afgezonderd voelen, vreugde toen die nu verdriet en pijn oproept “dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd” (laatste versregel).
Ik heb het geluk gehad de laatste jaren van haar leven te kunnen mantelzorgen voor Sim, “geluk”, omdat ik net daardoor opnieuw de moederband ontdekte die heel diep kan gaan, omdat je “lijfelijk” bezig met je moeder. Mocht ik dit niet gedaan hebben was ik waarschijnlijk, na haar overlijden, achtergebleven met een wat ongemakkelijk gevoel wanneer ik geconfronteerd werd met haar inzinkingen en lamentaties, haar agonie. Maar de mantelzorg, én vooral de schat die het archief bleek (blijkt), leerde (leert) me een nieuwe moeder ontdekken: achter het gordijn van de herinnering bracht ze me tot “Inkeer”. En daar ben ik haar erg dankbaar voor.
Een filmpje waarin ik Sim volg vanaf haar geboorte tot het einde van de Tweede Werledoorlog aan de hand van portretfoto’s (ook nog een korte flits met Sim en mezelf, drie dagen oud, en eindigend met achterkleinkind in haar armen):
Nog deze gedachte: zowel Victoria Cross als haar zus Laurence Hope waren in het begin van de 20ste eeuw wereldberoemd. Na de Tweede Wereldoorlog waren ze al in de vergetelheid geraakt. “Sic transit…”. Het sterkt me in mijn “odyssee” mijn ouders wat uit zo’n vergetelheid te halen met dit project, dat ondertussen een levenswerk is geworden. De Tweede Wereldoorlog was een cesuur in hun leven. Ze waren dan wel niet wereldberoemd, maar ze lieten wel een afdruk achter die het waard is te onderzoeken en naar buiten te brengen en ook om enkele hardnekkige misverstanden uit de weg te ruimen.
Hierbij denk ik aan het liedje “Hotel California” van The Eagles, dat inhoudelijk wonderwel aansluit bij het door Sim zo vaak geciteerde “Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape”:
“You can check out any time you like, but you can never leave”
The Eagles zingen in dit liedje ook:
“Some dance to remember, some dance to forget”.
Ikzelf kies voor de eerste optie én denk plots ook aan deze twee nummers, die me al troffen als adolescent omdat ze iets vertellen over het schrijfproces (iets waar Nand het ook over had hierboven):
+ een nummer van Stevie Wonder “All In Love is Fair” uit 1973. Opmerkelijk: de song komt uit zijn album “Innervisions”, titel die wonderwel aansluit bij “Inkeer”:
+ en een nummer van Joe Dassin “Chanson Triste” uit 1975 (over de Poolse componist Chopin),
En…. nu we toch in de muzikale sfeer zitten: dit liedje is het perfecte antwoord op “Inkeer”, niet alleen omwille van de lyrics, maar ook: “The Oh” is een Oostendse groep, geboorteplaats van Nand:
DANKWOORD
(*) Mijn dank aan volgende personen en/of instanties die me hielpen tijdens de odyssee waar dit hoofdstuk toe leidde (en twee ‘wijsheidsboeken’ waar ik veel kracht en ondersteuning in vond/vind). Een volledig lijst: zie het algemene “Dankwoord“.
+ Nand en Sim, twee uitzonderlijke mensen die ik mijn ouders mag noemen + Nand, Bert en Wide, mijn drie zonen, mijn grootste en wonderbaarlijkste schatten, hemelse geschenken, zij weten waarom. En hun liefdevolle moeder Else, helaas overleden in 2014 + Walter Seys (& echtgenote Suzanne Crevits + hele familie), Ieper, neef van mijn vader, voor noodzakelijke ‘finetuning’, all round kunstenaar, één van de weinige nog levende familiegetuigen uit de beschreven periode, onmisbaar, diepste dank + Arlette Vercnocke en broer Fernand, Oudenburg, voor de trouwe steun + Cegesoma – Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij, Brussel + Julius Edward Vercnocke, Michigan USA, Pvt, 83rd Infantry Division, 329th Infantry Regiment, sneuvelde in “The Battle of the Bulge” (Slag om de Ardennen), op 12 januari 1945 te Petite-Langlire (Houffalize/Vielsalm), was toen 24 jaar, getrouwd, en één dochter, slechts 2 weken tevoren ontscheept in Normandië, gerepatrieerd en begraven in Indiana, New Albany National Cemetery, ik vond zijn (en dus ook mijn) familie, schrijnend verhaal + Algemeen Rijksarchief 2 – depot Joseph Cuvelier, Brussel +Ergoedbank Tielt-Winge, genealogie van de streek, o.a. gezin Sim + Prof. Marnix Beyen, UA Antwerpen, die “toevallig” vlakbij woont en een hele dag Sim ging interviewen over Nand in 1995. Hij bezorgde erg waardevolle informatie en werd een vriend. Sim noteerde dat bezoek in haar kalenderdagboek. Het viel me pas onlangs op: Marnix bezoekt Sim om haar te interviewen over Nand op 29 december, met het oog op een lemma in De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Bewging (NEVB). Maar dat is ook de verjaardag van haar kleinzoon Nand (mijn zoon), daarenboven was Nand sr. de peter van Nand jr. Tweemaal Nand dus. Het lemma dat Marnix schreef vermeldt: “Er bestaan ook aanwijzingen dat hij (nvdr = Nand sr.) begin 1941 zou zijn toegetreden tot de SS-Vlaanderen”. Ingeborg Tibau kon dat ontkrachten in haar masterscriptie (KUL, 2019, zie infra) en Marnix vertelde mij dat hij dat nu niet meer zo zou schrijven, maar helaas: het werd sindsdien gretig opgepikt… Sim was er diep ongelukkig van. In 2023 wordt dit lemma herschreven, benieuwd. Sims dagboeknota van 29 december 1995 (bovenaan “verj. Nand (13)”, en enige moeite met de schrijwijze van Marnix’ familienaam:
“verj. Nand (13) – telefoneer Lotto 3u man komt voor encyclopedie van de Vlaamse Beweging Letters steek kachel aan tot 5u… Marnix Beyens (tel.nr) weet veel over pappie. Geef papieren mee o.a. brief v. pappie aan kard. Van Roey – Jef (nvdr = een jeugdvriend) telefoneerde een uur lang hij zit ook met familieproblemen”
+ Edward De Maesschalck (zijn tante was Jetje (!) Claessens, leidster van de Dietsche Merisjesscharen tijdens de oorlog) + Margaret Goffin, The Cory Society, England + Melissa Edmundson, Clemson University, England + Shoshanna Milgram, Dep. Of English, Virginia Polytechnic Institute and State University, USA + Dr. Charlotte Mitchell, University College, London, England + Clare Freestone, National Portrait Gallery, London, England + Virginia Jealous, author, Australia + “United States House Select Committee to Conduct an Investigation of the Facts, Evidence, and Circumstances of the Katyn Forest Massacre“, 1952 (hier ook de links om het rapport in pdf te downloaden, enkele 1000den pagina’s, vrijgegeven in 2011 door President Obama, maar niet alles, zo bleek later, ik doorworstelde het rapport en vond er nog enkele foto’s met Nand uit 1943. + Matous Boràk, Tsjechië, die uit het archief van zijn overleden vader uniek materiaal doorstuurde over Katyn + Cédric Tourbe, Frankrijk, documentairemaker, o.a “Les Bourreaux de Stalin”, 2020 over Katyn (onlangs uitgezonder door Canvas), stuurde mij een aantal van de door hem gebruikte archiefbeelden uit zijn opnames, en heel veel nuttige info en bronnen, diepe buiging + Thomas Urban, Duitsland, Polen, journalist en historicus, schrijft nu aan een nieuw boek over Katyn, zond mij cruciale informatie uit zijn archieven en zal delen van mijn info over Nand gebruiken, hij heeft me uitgenodigd naar Warschau + Roel Van Roosbroeck, deskundige begraafplaatsen Stad Leuven, die er, belangeloos, voor zorgde dat Sim een mooie grafsteen kreeg, die ik kon kiezen uit graven die verwijderd werden + Bundersarchiv Duitsland en ZDF voor het doorsturen van belangrijke filmbeelden met Nand + Stefaan Van Laere, Frans Craeninckx en Jozef Craeninckx, Het drama van Meensel-Kiezegem ’44. Collaboratie en verzet, 2019, één van de weggevoerden die overleed in KZ Neuengamme was familie van Sim + Ingeborg Tibau, leerkracht Nederlands, die een Masterscriptie schreef over het proces van Nand, een onmisbare bron (KUL, Wijsbegeerte en Letteren, 2019), ze kwam ook tot de vaststelling dat één en ander in de perceptie over Nand tijdens de Tweede Wereldoorlog moet bijgesteld worden, geïnteresseerden kunnen de pdf versie toegestuurd krijgen via het emailadres bovenaan deze pagina + Philippe Van Meerbeek, VRT, documentairemaker, voor belangrijk bronnenmateriaal + Prof. Dr. Frank Rutger Hausmann, historicus, Ihringen-Wassenweiler, Duitsland, de ontdekking van zijn belangrijk werk over de dichtersreis naar Weimar, was zowel voor mij als mijn zoon Wide van cruciale betekenis (“Dichte Dichter, Tage Nicht”is nog steeds te koop). Ik zond hem een exemplaar van Wides boek “Drieman”. Hij heeft me uitgenodigd bij hem thuis, maar door de Covid-pandemie is dat er nog niet van gekomen. Zeer aimabel man. + Erik Van den Abeele, Sin-Martens-Latem, kan ik niet genoeg danken: zijn grootouders bewoonden het huis waar Nand en Sim elkaar leerden kennen tijdens een tuinfeest, hij is één van de belangrijke “motoren” die dit verhaal lieten draaien op volle toeren, mijn bezoekje aan hem werd uitgesteld door de Covid-pandemie, maar zal nu snel volgen (opm.: over deze tuin en bijhorend huis vertelt Stefan Hertmans in “De Opgang”, Hfst. 30, pp. 241-246) + Anton Gonnissen, architect, Sint-Martens-Latem, geen metaforische, maar échte motorfanaat en avonturier, ook gelinkt aan hetzelfde huis (hij woon er vlakbij), als kwajongens hebben we aan een zeer korte “trespassing” gedaan, ik was zo zenuwachtig, angstig en verbauwereerd toen ik voor het bewuste huis stond dat ik vergat een foto te maken (ook zijn buurvrouw, Judith was een belangrijke hulp). + Zaj De Meester die op zijn ongeëvenaarde website “Lezenswaard” er een levenswerk van maakt om een bloemlezing samen te stellen van een keure aan bekende, maar ook onbekende, vaak vergeten kunstenaars (lyriek, epiek, dramatiek, in vier talen) en als eerste Sims gedicht “Inkeer” op die manier bekend maakte bij een ruimer publiek, ook Nand is opgenomen met maar liefst 5 gedichten, en, plots, tot mijn eigen verbazing ikzelf met een gedicht en mijn zoon Wide ook met een tekening, dat is toch een unicum denk ik! + Gigi Blomme, leerkracht Klassieke Talen aan en later directrice van het Maria-Assumptalyceum, Laken (ook een beetje een “Alma Mater”, want ik was er leerkracht Nederlands en Engels in ASO, BSO en TSO), en in dezelfde directiefunctie Paul Willekens, die ik een kopie overhandigde van twee aquarelgedichten van Nand, getekend en geschreven in de cel, over de Egyptische piramiden, uit dankbaarheid voor de kansen die ik van hem kreeg op school (als ik me hgoed herinner was hij ooit leraar geschiedenis, zoals Sim + “I Tjing voor de 21ste Eeuw“, Han Boering, 544 blz., 2001 (5de druk 2013) + “Zakboekje I Tjing“, Han Boering, 144 blz., 2006 + I Ching online (Richard Wilhelm translation) + De Bijbel. Uit de brontekst vertaald. Wiilibrordvertaling, 1995 + Joachim Braeckmans (leerkracht Europese School Varese) die, als expat in Italië, de video-opnames en foto’s maakte in Lanzo d’Intelvi. Hij woont er in de buurt. + Martine Dockx, oud-collega, die – belangeloos – mij heel wat werk uit handen nam door meer dan 200 pagina’s typoscripten in Word over te tikken, diepe buiging + Pieter-Jan Ardies, Watou, Maanman @ Mooncycling Studios voor zijn onovertroffen “AdobePremiere Pro” meesterschap, support en I Tjing kennis + Lorenz Gillisjans, oud-leerling van mij, die me -belangeloos- wegwijs maakte in de complexe wereld van FTP, MySQL, databases, PHP, WordPress, etc., geen vraag bleef onbeantwoord: leraar-leerling: de rollen werden omgedraaid. Dankzij Lorenz weet ik nu dat mijn websites draaien op “MariaDB” (DB = afkorting voor database), een relationeel databasemanagementsysteem, gratis en open source. Wikipedia bv gebruikt die ook. Is dat geen mooie ondersteuning? Het verhaal over hoe dit systeeem aan de naam “Maria” kwam heeft te maken met de ontwerper, de Fin Michael Widenius, dat moet je zeker eens lezen + Combell, Antwerpen, webhost en provider voor mijn 4 websites en 3 domeinnamen, fantastische support, 24/24, overdag, en ver buiten de werkuren is er altijd iemand om je telefonisch van antwoord te dienen bij problemen (en in je moedertaal), ‘s nachts via mail en ‘s morgens heb je antwoord, dat is nodig omdat ik deze biografie rechtstreeks op de website schrijf, en dan heb je een betrouwbare server en back-up nodig waar je inhoud wordt opgeslagen, niet ergens aan de andere kant van de wereld.
En zeker aan mijn hele familie (wereldwijd) voor hun hulp, steun en blijvend geloof in het (voort-durende) werk aan dit project. ❤️
Op de afscheidsviering van Sim werd Nands gedicht “Bruidsnacht” afgespeeld in de versie van Laïs. Haar kleinzoon Wide bracht er een eigen compositie, “Even Vergeten”:
Weinig begrip kan ik opbrengen voor het College van Procureurs-generaal, die me wel de toelating gaven om het krijgsdossier van Sim in te kijken, maar voor Nand kreeg ik een njet. Helemaal onderaan het andere hoofdstuk zeg ik daar wat meer over.
NOTEN
(**) “Celdagboek 2“. Tijdens haar eerste internering (Gevangenis Leuven Centraal), van 2 oktober 1944 tot 14 februari 1945 (Valentijn!) beschrijft Sim bijna dagelijks en nauwgezet de gebeurtenissen en haar gevoelens daarbij. Het begint op het einde van augustus 1944, Sim was net 25 geworden, en zo kunnen we de aanloop naar én de bevrijding van Leuven volgen. Daarna haar internering en de beschrijving van het celleven. Toen ze in februari 1945 werd vrijgelaten was ze ervan overtuigd dat het daarbij zou blijven. Er was immers geen aanklacht. Maar de gerechtelijk molen maalde in haar geval langzaam: pas op 10 januari 1947, dus bijna twee jaar later, volgde haar proces waar ze, zo vertelde ze vaak theatraal met strenge woorden en opgeheven vingertje, “ter zitting werd aangehouden”. Op Kerstavond 1947 om 17u., bijna een jaar later, werd ze vrijgelaten.
Opvallend: haar twee “vrijlatingen” gebeuren op “romantische” dagen: Valentijn en Kerstavond, bij uitstek dagen van warm samenzijn met geliefden in de vertrouwde kring. Ook op de dag van Kerstavond, maar dan in 1943 nam Nand ontslag bij Zender Brüssel, nadat hij al hetzelfde had gedaan bij het dagblad “Vollk en Staat”. Zogezegd om”gezondheidsredenen”, dat was hem aangeraden door zijn dokter, en Nand maakte daar dankbaar gebruik van. Hij was de Duitse pesterijen, vooral bij Zender Brussel beu. Hij werd er met “Feldgericht” bedreigd met de woorden: “Sie werden beobachtet!” (omdat hij o.a. haslsstarrig het woord “Diets” bleef gebruiken in zijn teksten), ik denk dat we nu die “gezonheidsredenen” als een ‘burn-out’ zouden bestempelen.
Het dagboek bestaat uit twee in potlood volgeschreven schoolschriftjes (Sim was leerkracht!) met daarin ook mooie en soms grappige tekeningen. Af en toe ook een gedicht. Voor- en achterzijde zijn beschreven, de twee schriftjes samen tellen 67 (genummerde) bladzijden. De eerste bladzijde “De Septemberdagen 1944” toont een kalender waar de dagen werden afgestreept, daaronder het begin van de beschrijving van een fietstocht naar Brussel waar ze met haar broer had afgesproken, het dagboek begint op 23 augustus 1944. Sim schrijft dit als een terugblik in de cel, pas vanaf 2 oktober (aanhouding) wordt haar dagboek een écht dagboek met dagelijkse invoegingen in de cel, Sim heeft dan al 21 pagina’s volgeschreven.
Het begin (23 augustus 1944):
“Een zonnige augustusdag. In de luwte van de schoon-opbloeiende zomerdag maak ik mijn fiets klaar (nvdr: vanuit Sint-Joris-Winge, haar geboortedorp) voor den frisschen tocht naar broer te Brussel. Zoo was het toch gezegd: trefpunt in “Metiers”. Het werd heerlijk rijden. De baan scheen wel ruim zoo breed onder het goud-gele strepen licht. Een kalme baan in den zomerschen voormiddag. Boven mijn hoofd werden de vogeltjes dol verliefd zooals het altijd was geweest in Gods lieve natuur.”
Toen ik wat verder las herinnerde ik mij deze foto, waarvan ik, na lang wikken en wegen, bijna zeker ben dat die dateert van de dag waarover Sim hier schrijft. Wat verder schrijft ze: “Roef de wind flapt dol rond mijn bonten strepenrok, bergaf!” (dat zijn de voor fietsers beruchte hellingen op de steenweg van Leuven naar Brussel). Deze setting: het plaatje klopt helemaal, hier met broer Bert in Brussel, waarschijnlijk in de buurt van de Beurs. Die “bonten strepenrok” draagt Sim hier. Ik had me er van alles bij voorgesteld, maar het lijkt wel een ontwerp van Mondriaan (die was trouwens in hetzelfde jaar, 1944, overleden op 1 februari), en ik denk dat die rok zelfs nu nog “modern” zou zijn. Jammer dat dit geen kleurenfoto is, maar “zwart-wit” hoort nu eenmaal bij ‘die tijd’ (in alle betekenissen). Hun stuurse blik past ook in dit tijdskader, er is nog in de verste verte geen vermoeden van wat hun (en de hele familie), enkele weken later zal overkomen, of misschien was er toch wel een onbewuste angst (veertien dagen vroeger vond immers “Het Drama van Meensel-Kiezegem” plaats, Sim kende vele inwoners daar persoonlijk, aan beide zijden van de breuklijn, enkelen waren zelfs familie, één van hen overleed als weggevoerde in KZ Neuengamme).
Net geen twee weken later was het de “Koninklijke Nederlandse Brigade ‘Prinses Irene‘ (onderdeel van het Tweede Britse Leger) die Sint-Joris-Winge (Sims geboortedorp) zou bevrijden. Er vielen 3 doden tijdens schermutselingen met Duitse soldaten net voor de ingang van het dorp.
Een tekening van Sim uit dit dagboek met aanwijzingen in vier talen. Het is een voorbeeld van wat ik hogerop de “moodswings” van Sim noemde: diepe ellende afgewisseld met komische momenten met de celgenoten. Maar misschien is dat niet zo abnormaal: in een soort overlevingsmodus kan wat humor “bevrijdend” zijn. Het is ook in die periode dat Sim het citaat van Victoria Cross vond (cfr “We leeren Engelsch”). Het zal nu wel duidelijk zijn waarom ze dat onthield.
“The English language –> It’s a great pleasure to skate with my dear Sweatheart!” > “Taal van 333!!! de Pétaal. Kupunt gijpij dapat apallepes veperstepaan dapan zijpijn jupulliepie veperstapandipigepe mapaskepes! > “Vlaamsche Taal –> Schaatsen rij’en stillekens vrijen ‘t gaat te samen wonderwel!..” > “Deutsche Sprache –> Herrliche Winterzeit!” > “Langue Française –> que c’est gai (bis) a nous deux de patiner!” > “3 Dec 44 Sim
+ Taal van 333″ = celnummer van Sim + “Pétaal”: kinderspelletje: na iedere klinker van een woord komt de letter “P” gevolgd door de voorgaande klinker, vandaar dus de “P”-taal, hier in gewone taal: “kunt gij dat alles verstaan dan zijn jullie verstandige maskes” (‘maskes’: een dialectwoord voor ‘meisjes’).”
Een volledig en chronologisch overzicht van wat de familie overkwam tussen september 1944 en mei 1948 vind je hier.
Nog een voorbeeld van twee zijden van dezelfde medaille: vreugde en verdriet.
“J’attendrai“. Dit liedje kende én leerde ik van Sim, één van haar favorietjes, ze heeft het me vaak voorgezongen. Dalida heeft er ooit mee gescoord in 1976, maar in 1938, toen Sim schoolliep in de Normaalschool te Heverlee, was het ook al een topper, gezongen door Rina Ketty. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het een wereldwijde hit, samen met “We’ll Meet Again” (Vera Lynn) en “Lili Marlene” (Lale Anderson). Sim zal het in haar celletje vaak gezongen hebben, muzikaal als ze was (ik vond in haar archief meer dan 100 boekjes met bladmuziek met “de hits van toen”, die ze thuis op de piano speelde en zong, zie infra). Ketty is Italiaanse (de originele versie van ‘J’attendrai’ is bekend als “Tornerai“), en zingt in het Frans met een heerlijke rollende “r”, onweerstaanbaar. “J’attendrai Le jour et la nuit J’attendrai toujours Ton retour J’attendrai (j’attendrai) Car l’oiseau qui s’enfuit Vient chercher l’oubli Dans son nid”
Speciale vondst: Liedboek met notenschiift en tekst van het liedje bovenaan deze pagina. En de handtekening en groet van Zarah Leander zelf (“Meinen Freunden / mit einen herzlicher Grüss”) in haar groot Liedboek, 40 blz., 30x24cm (12 liederen met partituren uit 12 films en 12 portretten). Met rechts bovenaan de tekst “Sim Wolfs, Winge Paschen 1941“, daaronder een stempel van haar vader Juul Wolfs met adres en handelsregisternummer (hij was brandstoffenhandelaar). Waarschijnlijk zijn dit vooraf gesigneerde boeken die te koop werden aangeboden.
Een wazige foto met Finneke, zus van Sim, aan de piano in de living van het gezinshuis te Sint-Joris-Winge, huis dat nog steeds bestaat, nagenoeg ongewijzigd. Sim lijkt ‘commentaar” te geven.
Op de piano de trouwfoto (links) van Sims nicht Marguerite. Zij overleed plots een jaar later, én zwanger, nog een jaar later stierf haar echtgenoot, “van verdriet, hij at niet meer”, vertelde Sim me. De foto is bewaard:
In het midden op de piano een foto van Oom Bert (broer van Sims moeder), die in 1936 verongelukte met zijn auto op de Leuvense Steenweg te Veltem-Beisem (nu deelgemeente van Herent). Alle vier inzittenden kwamen om. Ik vond in Sims dagboek deze passage, ingeschreven op de dag van het ongeluk, 74 jaar later op 12 maart 2010, die aantoont dat een diep verdriet nooit overgaat (Sim zou dat jaar 91 worden). Oom Bert was een goede vriend van de bekende wielrenner “Poeske Scherens” (ze gingen wel eens samen op café…), en tevens de peter van haar broer Bert, naar hem genoemd. Sim vertelde vaak hoe Scherens aan zijn bijnaam “Poeske” kwam.
“1936 Oom Bert verongelukt in Veltem Beysem. Ik was in Heverlee en Pa kwam mij halen – Een trieste herinnering en toch geen benauwenis./ Het was minder koud”
Deze korte dagboeknotitie is bijna een samenvatting van al wat ik hierboven geschreven heb in een poging om Sim te doorgronden. Eén jaartal, 26 woorden, en de hele setting waarin en hoe dit geschreven is (“triest” vs “geen benauwenis”).
Foto van de laatste rustplaats van Oom Bert, boven zijn graf een gedenkteken in de vorm van een autowiel, herinnerend aan de tragische afloop van zijn leven:
En Sim bewaarde het overlijdensbericht:
Op de website vind je enkele audiofragmenten uit mijn interview met Sim (1993) waarin ze hierover vertelt. Op 13 maart 2015 zou Sim overlijden, ik ben er zeker van dat ze ook dan, in haar laatste ogenblikken gedacht heeft aan haar Oom Bert. Deze oom had haar ooit, als 13-jarige in zijn chique auto meegenomen naar Banneux in 1933, waar toen duizenden mensen waren samengestroomd om er de Maria-verschijningen bij te wonen. In 2013 heb ik zelf voor chauffeur gespeeld, en met Sim nogmaals Banneux bezocht, 80 jaar (!) na haar eerste bezoek. Van alle momenten die ik met Sim in haar laatste jaren deelde was dit het meest ontroerende, we mediteerden en bidden op de bankjes voor het heiligdom en ontstaken er enkele kaarsen voor de hele familie.
Lichtpunten
Maar het was niet enkel kommer en kwel. Nand en Sim leerden elkaar écht kennen op zaterdag 5 augustus 1950 op een tuinfeest in “Villa Kriekenberg”, aan de Rode Beukenlaan te Sint-Martens-Latem. In De Standaard werd er een kort artikel aan gewijd na het weekend met opsomming van de aanwezigen, een ‘staalkaart’ van dit soort feesten toen. Wat gebeurde er op het tuinfeest: een “coup de foudre”, gezien de intense briefwisseling die onmiddellijk op gang kwam, er volgde nog een avondlijke wandeling langs de Leie waar “iets” gebeurde, Nand en Sim hintten er steeds met een knipoog naar, maar “de kroon werd nooit ontbloot”.
De in onze familie “beroemde” foto van die eerste ontmoeting in de tuin van Villa Kriekenberg (die nog steeds bestaat), vlnr: Nand, Tine Gonnissen (Sims beste vriendin), Bert, Sims broer, Sim, en het echtpaar Cloet-Van Ceulen, een bevriend koppel (bemerk de leeuwenvlag achteraan, het tuinfeest was een organisatie van het toen pas opgerichte “Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond” – VOHV).
De leegstaande stoel vóór Nand is van de fotograaf, advocaat Jan Lancsweert. Het is nog het enige “zwarte gat” dat ik heb over deze foto. Ik vond wel één en ander over hem, maar vind na al die jaren nog steeds geen nabestaanden van hem, waarschijnlijk zal hij in zijn archief nog foto’s van die bewuste dag hebben.
Op zijn terugreis met de trein naar Gistel schreef Nand al koortsachtig een eerste (liefdes)brief die hij de dag erna postte.
En hùn verhaal, hùn odyssee, kon beginnen.
Sim schreef in haar memoires dat ze Nands treinkaartje, een heen-en-weertje Gistel van die dag, had bewaard en er na Nands overlijden ‘tranen met tuiten’ bij weende toen ze het in de archieven met hun liefdesbriefwisseling terugvond. Ik heb het nog niet gevonden, maar zo’n klein item in een archief is als de spreekwoordlijke “naald”.
Na een snel antwoord van Sim schreef Nand een week later al (11 augustus), zijn tweede brief, met daarin zijn gedicht waarin hij hun wandeling langs de Leie beschrijft, en zo kunnen we ons toch een idee vormen van hun samenzijn toen. Het is duidelijk dat de vonk zo snel kon overslaan omwille van hun beider lotgevallen tijdens en na de oorlog. Het is zoals ik in het begin van dit hoofdstuk schreef: “hun levenslijnen naderden elkaar vóór die tijd zo dicht , dat het wel voorbestemd leek dat ze uiteindelijk volledig zouden versmelten.”.
De volledige liefdesbriefwisseling is chronologisch opgenomen op de website, en in een uitgebreid hoofdstuk neem ik de lezer daar mee langs alweer een wonderbaarlijke odyssee.
Nacht aan de Leie
Topazen maan, de bomen, en boven ons de nacht; ‘k omvat uw hoofd met schromen: uw wang is warm en zacht.
Diep-duistre stilte nadert, omwindt ons lauw en loom; beneden in ’t gebladert glimt maan in tragen schroom.
En heel ons duister wezen fluistert een heimlijk woord, gelijk een bloem gerezen aan donkren waterboord.
Waatren langs de bomen, uw diep is stil en zwart, maar zwarter dan uw stromen, en dieper, is dit hart.
En aan zijn grond ontloken bloeit stil een bloesem klaar: een woord onuitgesproken, een schoon en schuw gebaar.
Laten wij na dit lijden weer aadmen, diep en zacht, zalig-gedreven glijden als waatren door den nacht.
(***) “poëtisch celdagboek”: Het dagboek van Nand (geschreven tijdens zijn interneringsperiode (1944-1949) is niet te vergelijken met dat van Sim, of met bv de dagboeken over die periode van Filip De Pillecyn (“Face au mur”) of Ernest Claes (“Cel 269”). Daarin beschrijven de auteurs hun leefomstandigheden tijdens hun gevangenschap en hoe ze zich daarbij voelen: een aanklacht tegen de hen in hun ogen aangedane onrechtvaardigheden.
Nota: Info Filip De Pillecyn, Ernest Claes en Felix Timmermans
Met De Pillecyn was Nand aanwezig op het “Weimarer Dichtertreffen” in oktober 1941. Voor Nand was dat toen het eindpunt van een drieweekse “Schrijversreis” doorheen het “Duitse Rijk”. Alle deelnemers (een 20tal) kregen na de reis een fotoalbum, persoonlijk op maat gemaakt, met de foto’s van de reis. Het zeer gedetailleerde boek dat Frank Rutger Hausmann over deze reis schreef (en dat nog steeds te koop is), bevat een DVD met een ingescande versie. Met de foto’s heb ik een mini-docu gemaakt (20 min.) te vinden op YouTube als “Episode 1‘, met speciale focus op alle foto’s waar Nand in te zien is, in een “toen en nu” weergave van de locaties en gelinkt aan de graphic novel “Drieman” van mijn jongste zoon Wide.
Hij was zo onder de indruk toen ik hem uitnodigde om de foto’s samen te bekijken, dat toen het scenario voor zijn “Drieman” plots op zijn plaats viel, want hij zat wat vast met de uitwerking.
Nands exemplaar van dit boek is waarschijnlijk door zijn vader verbrand uit angst voor de huiszoekingen, tezamen met heel wat waardevolle documenten uit de oorlogsjaren.
Ik laat niet onvermeld dat enkele kilometer slechts van Weimar, zich het concentratiekamp KZ Buchenwald bevond. Dat was een schokkende vaststelling. Op de website ga ik daar veel dieper op in, o.a. met het bezoek van President Obama. Daar ook een anekdote tussen Sim en mezelf waarin Buchenwald een rol speelt toen ik een tiener was. Toen een “grappige” anekdote, als ik er nu op terugkijk heel erg pijnlijk. Ook hier verwijs ik naar het betreffende hoofdstuk op de hoofdwebsite, waar deze anekdote en de impact ervan op mezelf geduid word.
De route naar Weimar ging over Berlijn. Daar, in het luxueuze Hotel Kaiserhof, schoven Ernest Claes en Felix Timmermans mee aan tafel, de foto’s zijn opgenomen in mijn mini-docu. Het hotel werd op het einde van de oorlog volledig plat gebombardeerd.
Dagboek Nand
Bij Nand dus geen beschrijving van penibele omstandigheden, behalve enkele schaarse opmerkingen in de marge (“vrieskou, geen vuur, in de duisternis, mag geen licht meer maken, heldere sterrennacht!”, enz.). Hier enkel creatief werk: veel poëzie vooral, en het is daaruit dat we zijn gemoedsgesteltenis kunnen afleiden. Vaak kiest hij als onderwerp voor zijn gedichten historische figuren die een dergelijk lot te beurt vielen (bv Cervantes, die vijf jaar doorbracht in gevangenschap, of het gedicht “De Uitvaart van Hugo Wolff“, de Oostenrijkse componist die ten onder ging aan waanzin). Het creatieve werk tijdens deze periode is dus onlosmakelijk verbonden met zijn situatie op dat moment. Hoewel de gedichten ook los daarvan kunnen gelezen worden, is het toch belangrijk die dimensie in gedachten te houden bij het lezen.
Het poëtisch celdagboek is een gebonden grootboek (ontworpen om bv inkomsten en uitgaven in te noteren), A4/D4 formaat, 27x19x3cm (HxBxD). Voor- en achterzijde hebben een dikke kartonnen kaft. Rugzijde en kafthoeken versterkt met stof. Door het intensief gebruik zijn kaft een rugzijde gedeeltelijk losgekomen (en helaas helemaal door het inscannen…) De bladzijden zelf zijn gelukkig alle nog stevig ingebonden. Dit is een foto van het boek die de voorzijde toont:
De achterzijde is meer verweerd en afgesleten:
Huidige toestand van de rugzijde:
Het boek werd zowel vanaf de voorzijde als de achterzijde beschreven, dit betekent dat je het boek moet omkeren en omdraaien om vanaf de achterzijde te lezen. Zo tref je na blz. 212 de laatste bladzijde (105) van de achterzijde. Samen telt het boek dus 317 bladzijden. Slechts enkele pagina’s zijn niet beschreven. In het geheel zijn er ongeveer 160 afzonderlijke pagina’s. Na bladzijde 212 zijn een viertal pagina’s uitgesneden. Elk katern telt 16 bladzijden. De voorzijde bevat bijna uitsluitend poëzie, die in 1950 en 1951 als twee bundels zou verschijnen. De achterzijde zijn toneelstukken, soms volledig uitgeschreven, soms slechts aanzetten. Overal tussendoor een soort “mini-Wikipedia”, weetjes over de meest uiteenlopende onderwerpen: literatuur, filosofie, psychologie, woordenschat, kunstenaarschap, scheepvaart, ontdekkingsreizen, natuur, biografieën, kunststromingen, wereldgodsdiensten, geschiedenis, encyclopedieën, taal, wetenschap… tot zelfs een gedetailleerde uitleg over de atoomtheorie. Ook een bladzijdenlange lijst met boeken die Nand zich wou aanschaffen na zijn vrijlating (met prijsvermelding) .
Op het tussen blad (vooraan) kon Nand er niet aan weerstaan een “statement” te maken:
+ De Onafhankelijksverklaring van de Verenigde Staten uit 1776.
+ Een citaat van Immanuel Kant:
“Als de gerechtigheid verdwijnt dan is er niets meer dat aan het leven der mensen waarde verlenen kan”
“Ne vous laissez jamais atteindre par un scepticisme desséchant. Ne vous découragez pas lorsque votre pays traverse des heures sombres. Vivez dans la paix sereine des laboratoires et des bibliothèques. Dites vous d’abord: “qu’ai je fait pour m’instruire?” et, à mesure que vous progressez: ” qu’ai je fait pour mon pays?”. Ceci jusqu’au moment où vous pourrez penser avec un immense bonheur que vous avez contribué en quelque manière au progrès et au bien de l’humanité.’
+ Daaronder tussen haakjes het zinnetje:
“(voorgelezen door zijn zoon daar hij niet meer kon spreken)”.
Het is dit zinnetjedat voor mij vele jaren geleden de definitieve aansporing was om hetzelfde te doen voor mijn ouders: een stem geven aan wat anders in de plooien van de geschiedenis zou verdwijnen.
“The Celebration of Pasteur’s 70th birthday at the Sorbonne” (Commons Wikimedia)
+ Tenslotte schreef Nand daaronder nog het volgende (Nand bevond zich toen in wat nu de Gevangenis van Merksplas is):
“In de gehele mensheid maar vooral bij de jeugd van alle naties leeft een hartstochtelijk verlangen naar gemeenschap, naar waarachtige eenheid. Uit georganiseerde massa’s: kreet. Het tragische is dat het voor de grote meerderheid bijna onmogelijk is een gemeenschap te zoeken in den staat. De staat is een wezen op zichzelf, een bestuur, een bedrijfsleiding, een demon, die vreemd is aan de menselijke ziel. Cel 34 23.7.47.”
De datum is opvallend: iets meer dan een maand later zou Sim in de Gevangenis van Vorst haar gedicht “Inkeer” schrijven, en daarmee is de cirkel van dit hoofdstuk rond.
Opmerking: de volledig ingescande dagboeken van Nand en Sim uit hun gevangenistijd zijn als ebook te lezen op de hoofdwebsite.
“Sometimes I Feel Like A Motherless Child” – Barbara Hendricks (1990)
“Te Ressembler” / Francis Cabrel (2020)
J’aurais voulu te ressembler, je le jure Mais voilà, il suffit pas de vouloir, c’était pas dans ma nature T’as vraiment dû t’interroger, je suis sûr Et un jour, j’ai croisé une guitare, j’ai vécu comme on s’amuse T’avais les pieds sur terre Et, j’étais tout le contraire
On s’est pas dit “Je t’aime” On s’est pas serré dans les bras Concernant l’amour, il fallait Tout deviner nous même On nous laissait grandir comme ça Et, tu vois on a grandi quand même Je le sais bien, j’étais là
“Et je l’appelle encore” – Véronique Sanson (2016)
“J’pensais pas pouvoir le faire Sans avoir appeler ma mère D’abord Et je l’appelle encore
J’avais faim de faire la guerre Sans pouvoir appeler ma mère D’abord Mais je l’appelle encore
Et je l’appelle encore”
“Madre Dolcissima” – Zucchero Live at the Kremlin 1991
Niente di nuovo Tranne l’affitto per me Che mi ritrovo E mi riperdo perché Non ho più un Dio non ho E ho perso l’anima Vago nel vento Vado però
Niente di nuovo Tranne l’affitto per me Che ci riprovo E non capisco cos’è Ti amo perché ne ho bisogno Non perché ho bisogno di te Io vago nel vento Vado però
Mama, don’t make me, don’t you let me cry Hey, mama Don’t let me cry, don’t make me cry Don’t, don’t make me cry
Sweetest Mother
Nothing new
for me, except the rent
for me that I loose
and I find myself lost
I haven’t got a God anymore
and I’ve lost my soul
I wander in the wind
but I wander!
Nothing new
for me, except the rent
for me that I try again
and I don’t understand what it is
I love you because I need it
not because I need you
I wander in the wind
but I wander!
Mother save my soul (x4)
Nothing new, man
for me, except the rent
and it is not by chance that
I come on my knees to you
sweetest mother
caress my head
I wander in the wind
but I wander!
Mother save my soul (x 4)
Jesus is breaking (x 4)
Mijn diepe dank en buiging voor Anne, die me dit liedje, lang geleden, leerde kennen, tijdens mijn vele solo roadtrips door Europa met mijn bus was het een baken van licht op soms pikdonkere wegen in the middle of nowhere, een soort gps avant-la-lettre, en de radio-casettespeler heeft veel afgezien omdat ik de tape telkens terugspoelde, played @ max volume, terwijl ik natuurlijk luidop meezong/meeschreeuwde, kippenvelmomenten. Toen verstond ik de lyrics niet helemaal, maar de boodschap kwam toch goed binnen, nu begrijp ik waarom. (Ps: mocht iemand met goede kennis van Italiaans een betere vertaling hebben dan hoor ik het graag, deze Engelse vertaling van internet “geplukt”)
Wil je graag luisteren naar een radioprogramma “old style”, zonder reclame, zonder abonnement, gratis, stuur een mailtje naar studiorevolution@boutman.be dan krijg je een WeTransfer downloadlink van ongeveer 120MB die je dan via je telefoon of usb stick (bv tijdens jogging of road trip), tablet, laptop kan beluisteren. Duur: 90 minuten, zoals de luistertijd van een cassette, lang geleden! De frequentie van programma’s die je ontvangt hangt volledig af van de goesting van DJ/platenruiter Boutman, maar die probeert dat minstens jaarlijks te doen, met leuke muziek (alle genres) en wat Rainbow Warrior beschouwingen tussendoor. Verzoekjes (met ev. bijhorende anekdotes) welkom!
Het Witte Weten
Wat op de voorgrond soms een indruk laat is slechts een zwarte vlek die ons verhindert de waarheid van de achtergrond te zien: het witte weten waarin wakker worden woont.
Zie ook dit manuscript uit dezelfde periode, waar iedere gedicht begint met een mooie miniatuur van de eerste letter, die ook nog de inhoud van het gedicht weergeeft: