1950-2010 Sim: auto’s

(een leuke “auto-anekdote” uit 1933 staat onderaan, mét de stem van Sim)

De vroegste autofoto’s zijn deze van Sim op een uitje, Pasen 1948, met een bevriend koppel in een cabrio (een Lancia Aprilia Cabriolet uit het atelier van Ludwig Weinberger, München, bouwjaar 1937/1939 ) waarvan maar enkele gemaakt zijn. Ze reed toen nog niet zelf, dat zou pas een jaar later gebeuren.

Hier een oorspronkelijk model:

Wanneer Sim haar eerste eigen auto aanschafte komen we te weten in het interview dat ik van haar afnam in 1993. Toen ze eind december 1947 na een jaar vrijkwam uit het interneringscentrum te Vorst vond ze na een tijdje werk als reizend vertegenwoordigster voor de firma “Van Loo Biscuits & Chocolade”. Dat vereiste een rijbewijs. Het was de directeur van de firma die Sim in 1949 leerde autorijden “in een klein Fiatje” van de firma, waarmee ze de eerste tijd rondreed. Daarna kocht ze een eerste auto die ze afbetaalde. Dat was een VW-kever.
Hier haar relaas over haar prille rijervaringen, bij haar eerste reis kon ze nog niet achteruit rijden!

“Het kleine Fiatje, een bolhoedje” van de firma zal waarschijnlijk een Fiat 500 (“Topolino”) geweest zijn (geproduceerd tussen 1936 en 1955) waarmee Sim aanvankelijk rondreed.:

Haar eerste eigen auto was een Volkswagen Kever. Later zouden er nog verschillende volgen. De Kever komt regelmatig aan bod in de liefdesbrieven. Er bestaan enkel zwart-wit foto’s van, maar in liefdesbrief nr. 14 van 1 september 1950 schrijft Sim aan Nand:

“Tegen 10 september heb ik de nieuwe wagen (groene kleur) ‘k verkoos “wijnrood” maar ook thuis kregen ze een woordje mee te praten!”

1951 voor het huis waar Nand woonde te Gistel:

Een onderhoudsrekening voor de auto uit 1951. De factuur staat op naam van Sims zus. Dat had waarschijnlijk te maken met het feit dat Sim, gezien haar veroordeling, onder ‘sekwester’ stond, d.w.z. een schuld moest terugbetalen aan de Belgische Staat. Op die manier kon geen beslag gelegd worden…

Tijdens de verlovingstijd heeft Sim geprobeerd Nand het autorijden aan te leren, maar tevergeefs… hij was te bang!
In zijn woorden: “éénmaal, maar nooit meer!”
Nand zou altijd passagier blijven.

1952 Met Truda (rechts) de huishoudhulp, die oud-leerling was van Sim:

1956 Filmfragment (8mm) waarin Sims VW kever figureert (opname door Sim) tijdens de vakantie (juli) in “De Haan aan Zee”, Residentie “Littoral” (nu afgebroken):

In totaal zou Sim 5 VW Kevers ‘verslijten’ op 14 jaar (zonder ongelukken) omdat ze zoveel reisde voor haar werk en dus “heel wat kilometers” maakte.

1964 Borgward Isabella Coupé (een sportwagen, overgenomen van haar broer)

Sims moeder en zus, foto getrokken door haar broer:

Toen Sim de wagen overnam was hij wit geschilderd:

De  auto bood slechts comfortabel plaats aan twee volwassenen, op de achterbank konden de kinderen nog net plaatsnemen “als in een sardienenblikje”. Vaak wilden de versnellingen (aan het stuur) niet mee, wat een hels gekraak veroorzaakte…
Op cruciale ogenblikken vertikte de wagen soms te starten, met veel gevloek en getier tot gevolg…

Vakantie-uitstap naar Walcheren, aanschuiven voor de veerboot (1964):

Vergelijkbaar model (met converteerbaar dak):

Na de Borgward besliste Sim een grotere en zwaardere wagen te kopen, en vierdeurs, in de eerste plaats om Nand ter wille te zijn, die voldoende (been)ruimte en comfort wou.

1968 Mercedes 190

De wagen werd aangekocht als “directiewagen”, maar bleek na aankoop al betrokken geweest bij een ongeval… Na een lange lijdensweg kreeg Sim alsnog een gedeelte van de aankoopprijs terugbetaald. Kort daarna ging de dealer failliet, het bleek niet zijn eerste bedrog!

Damme, 1970:

Vertrek naar de luchthaven om te vertrekken op schoolreis naar Griekenland (1974):

Vergelijkbaar model:

1975 Toyota Crown (bijgenaamd “de tank”!):

Ikzelf die de auto inlaadt voor het vertek naar vakantie aan zee vanuit Weerde (1980). Nand komt even kijken naar mijn “werkzaamheden” (Sim filmt)…:

Vergelijkbaar model:

1991 Toyota Carina II

Sims laatste auto, ze zou er mee rijden tot 2010, ze was toen 91. Ze voelde zich niet zeker meer achter het stuur. Het was een moeilijke beslissing, omdat ze besefte dat ze nu een stukje vrijheid en ongebondenheid kwijtspeelde… En dat verdroot haar zeer, in haar eigen woorden: “Ik voel me geamputeerd…“..

Sim neemt afscheid van haar wagen, een ontroerend beeld:

Kilometerstand van de Carina II bij het afscheid: 145.271 na 19 jaar… De laatste jaren reed Sim slechts een 1000 km per jaar.

In haar meer dan 60 jaren als chauffeur had Sim slechts een tweetal ongelukken, telkens met lichte schade.


Anekdote:

In 1933 mocht Sim, toen 13, mee in de Ford van haar oom Albert: ze reden naar Banneux, waar op dat ogenblik de Maria-verschijningen plaatsvonden.  In het interview dat ik van Sim afnam in 1993 bij het bladeren door rouwprentjes van de familie vertelt ze over “haren nonkel” Constant-Albert Crabbé en zijn auto’s, vaak maakte hij grote reizen, bv naar Amerika, vandaar “mon oncle d’Amerique”, en er is ook een ongelukkige liefde…

 

Constant-Albert Crabbé (18 november 1883 – 12 maart 1936) verongelukt met zijn auto op de Leuvense Steenweg te Veltem-Beisem, alle vier inzittenden op slag dood. Broer van Sims moeder.

     

Hier doet Sim het verhaal over deze man (interview 1993), de broer van haar moeder en peter van haar broer (uit het hoofd draagt ze ook het gedicht voor dat haar broer toen voor zijn peter schreef) en brengt hem zo even opnieuw tot leven:

(Over hem als “jachtopkoper” schrijft Sim ook in “Het Dorp aan de Wingerbeek” manuscript pagina XV / 15)

Dat het ongeluk van haar oom een diepe en blijvende indruk naliet bewijst deze opmerking van Sim in haar dagboek van 12 maart 2010 (= 74 jaar later!):

“1936 Oom Bert verongelukt in Veltem Beysem. Ik was in Heverlee en Pa kwam mij halen – Een trieste herinnering en toch geen benauwenis”.

80 jaar later, in 2013, bezocht ik met Sim, opnieuw Banneux, voor haar (en voor mij) een emotioneel moment. We hebben dan samen enkele kaarsjes gebrand aan het heiligdom voor de familie.

1948-2022 Nand: “Gevangeniskerkhof Merksplas”

Bezoek 2022 en voorlezing “Gevangeniskerkhof te Merksplas”, gedicht aldaar geschreven door Nand op woensdag 24 maart 1948 in gevangenschap:

Zacht wekt de koele wind de spitse sparrebomen
die, lauw van heidegeur, meewarig zuchtend wuiven;
‘t bleek-blauw blazoen der kim met witte wolkenkuiven
heft, vlekloos boven ‘t groen, zijn zilvergrijze zomen.

De grond is geluw zand, en geluw zand de paden,
dor wervelt eikenloof in fluisterende kringen;
‘k hoor over ‘t ijle land den specht zijn lachlied zingen;
fazanten fonklen plots in ranke goudgewaden.

Bemost en molm-verteerd staan star-gerijde kruisen:
hout, zonder terp noch naam, in naakten grond te hope;
zinken schuin in ‘t zand, zij liggen groen op hopen
als dorrend sprokkelhout waar dennenpalmen ruisen.

Wien bergt het norse zand met zijn benard stilzwijgen?
Wie boet hier in den dood zijn onbezonnen zonden?
Burger en boef, ‘t dient al tot maal van stomme monden,
zij azen niet op schuld als zij ten maaltijd tijgen.

Doden, welk deemstrend lot heeft U ten doem gedreven?
Wat anders dan het hart waar rode driften draven?
En nu gij aarde werdt waar blinde maden graven,
hoe zou de mens den mens zijn dolen niet vergeven?

Gij hebt mijn hart, een hart geschapen om te falen,
‘t hart dat uw hart begrijpt, door eendren drang bevolen,
dat dolensmoede pijnt, en haakt om voort te dolen,
dat zoekt, van rouwmoed murw, nog op zijn nood te pralen…

Hier is de stilte vroom, en tijdloos ingetogen:
+gij sluimert aan God’s hart, beveiligd voor ‘t misleiden,
voor hartstocht en den dood dien wij in ‘t harte lijden,
voor angst, en haat, en hoop die noodloos wordt belogen.

Lig ik, uw lotgenoot, eens zalig aan uw zijde
in ‘t geluw heidezand waar lauwe sparren wuiven,
waar giert de groene specht en zilvren wolken schuiven,
waar bleek de Heiland hangt in moedig medelijden?

o Stof te zijn en stom in smartenvrij vergeten!…
Hoe nu, gij staart mij aan met worm-verknaagde ogen,
uw lippenloze mond grijnst grof en zonder logen,
uw wang is bars doorboord, uw hand tot ‘t been vervreten…

Daar gaapt, daar gaapt een put, een open muil van aarde,
vierhoekig opgesperd om gulzig te verslinden;
een walm van klam bederf besmeurt de voorjaarswinden
die krijsen, plots en schril, in ‘t groen der dodengaarde.

Ik huiver ор den rand in radeloos benauwen:
neen! niet in ‘t riekend zand bij krielenszieke maden!
En ‘k sluip voorbij den kuil langs sluikse schemerpaden,
daar achter ‘t sparrengroen de zuivere einders blauwen.

Ik lijd, ik leef! Ik ken den weemoed van ‘t verblijden.
Ik zing des levens doem, niet ‘t vunzig bed der doden!
Heil, wolkenzilver in ‘t azuren schild der goden:
gun mij de dure gunst vervoerd te mogen lijden…

Manuscript, laatste strofe.

Het was voor Nand, tijdens zijn  bijna dagelijkse wandelingen door het “domein” de uitgelezen plaats om te mijmeren over leven en dood. Later zou hij dit gedicht opnemen in de bundel “De Gouden Helm” (1955), maar met een andere titel: “Op een dorpskerkhof”, om begrijpelijke redenen.

Daarna maakte ik een ‘rondrit’ langs de gevangenis: