1948-1949 Nand: “Sebastiaan aan den staak”

Nooit gepubliceerd manuscript van een dichtbundel van Nand met mooie pentekeningen, ieder handgeschreven gedicht begint met een kunstig ontworpen kapitaal die de inhoud van het gedicht illustreert. Een monnikenwerk. Alle gedichten verschenen later in gedrukte versie in andere bundels.
Ontworpen in de gevangenis van Merksplas, 1948-1949 en verzameld uit het “Poëtisch Celdagboek“, de symboliek en thematiek verwoorden de penibele situatie waarin Nand zich bevindt.
De bundel moest verschijnen onder het pseudoniem “Albert B(r)aecke”, omdat Nand niet onder zijn naam mocht publiceren. Nands vader had zorgvuldig één en ander genoteerd wat zijn zoon hem had opgedragen (zie voorpagina)
De voorpagina met drukletters is door mezelf samengesteld.

“Sebastiaan aan den staak”

 

Een andere dichtbundel uit dezelfde periode met ‘versjes voor kinderen’ in manuscript:

Het Houten Zwaard

1948-2022 Nand: “Gevangeniskerkhof Merksplas”

Bezoek 2022 en voorlezing “Gevangeniskerkhof te Merksplas”, gedicht aldaar geschreven door Nand op woensdag 24 maart 1948 in gevangenschap:

Zacht wekt de koele wind de spitse sparrebomen
die, lauw van heidegeur, meewarig zuchtend wuiven;
‘t bleek-blauw blazoen der kim met witte wolkenkuiven
heft, vlekloos boven ‘t groen, zijn zilvergrijze zomen.

De grond is geluw zand, en geluw zand de paden,
dor wervelt eikenloof in fluisterende kringen;
‘k hoor over ‘t ijle land den specht zijn lachlied zingen;
fazanten fonklen plots in ranke goudgewaden.

Bemost en molm-verteerd staan star-gerijde kruisen:
hout, zonder terp noch naam, in naakten grond te hope;
zinken schuin in ‘t zand, zij liggen groen op hopen
als dorrend sprokkelhout waar dennenpalmen ruisen.

Wien bergt het norse zand met zijn benard stilzwijgen?
Wie boet hier in den dood zijn onbezonnen zonden?
Burger en boef, ‘t dient al tot maal van stomme monden,
zij azen niet op schuld als zij ten maaltijd tijgen.

Doden, welk deemstrend lot heeft U ten doem gedreven?
Wat anders dan het hart waar rode driften draven?
En nu gij aarde werdt waar blinde maden graven,
hoe zou de mens den mens zijn dolen niet vergeven?

Gij hebt mijn hart, een hart geschapen om te falen,
‘t hart dat uw hart begrijpt, door eendren drang bevolen,
dat dolensmoede pijnt, en haakt om voort te dolen,
dat zoekt, van rouwmoed murw, nog op zijn nood te pralen…

Hier is de stilte vroom, en tijdloos ingetogen:
+gij sluimert aan God’s hart, beveiligd voor ‘t misleiden,
voor hartstocht en den dood dien wij in ‘t harte lijden,
voor angst, en haat, en hoop die noodloos wordt belogen.

Lig ik, uw lotgenoot, eens zalig aan uw zijde
in ‘t geluw heidezand waar lauwe sparren wuiven,
waar giert de groene specht en zilvren wolken schuiven,
waar bleek de Heiland hangt in moedig medelijden?

o Stof te zijn en stom in smartenvrij vergeten!…
Hoe nu, gij staart mij aan met worm-verknaagde ogen,
uw lippenloze mond grijnst grof en zonder logen,
uw wang is bars doorboord, uw hand tot ‘t been vervreten…

Daar gaapt, daar gaapt een put, een open muil van aarde,
vierhoekig opgesperd om gulzig te verslinden;
een walm van klam bederf besmeurt de voorjaarswinden
die krijsen, plots en schril, in ‘t groen der dodengaarde.

Ik huiver ор den rand in radeloos benauwen:
neen! niet in ‘t riekend zand bij krielenszieke maden!
En ‘k sluip voorbij den kuil langs sluikse schemerpaden,
daar achter ‘t sparrengroen de zuivere einders blauwen.

Ik lijd, ik leef! Ik ken den weemoed van ‘t verblijden.
Ik zing des levens doem, niet ‘t vunzig bed der doden!
Heil, wolkenzilver in ‘t azuren schild der goden:
gun mij de dure gunst vervoerd te mogen lijden…

Manuscript, laatste strofe.

Het was voor Nand, tijdens zijn  bijna dagelijkse wandelingen door het “domein” de uitgelezen plaats om te mijmeren over leven en dood. Later zou hij dit gedicht opnemen in de bundel “De Gouden Helm” (1955), maar met een andere titel: “Op een dorpskerkhof”, om begrijpelijke redenen.

Daarna maakte ik een ‘rondrit’ langs de gevangenis:

1947 “To Escape!” – Het motto van Sim

Dit is een hoofdstuk uit de familiegeschiedenis over Sim, mijn moeder. Alle hoofdstukken van dit project vind je hier: “Raratonga

Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape! A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Dark shadows (…), the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air.”


Kann die Liebe Sünde sein?
Darf es niemand wissen
Wenn man sich küsst
Wenn man einmal alles vergisst
Vor Glück?
(Zarah Leander)


“To Escape!” – Het motto van Sim

In haar latere jaren, toen ze al voorbij de 80 was, debiteerde Sim vaak het volgende citaat: “Oh, to escape, to escape, but from oneself there is no escape”. Samen met haar hebben we tot in den treure gegoogeld om te weten te komen wie het geschreven had, waar het vandaan kwam, tevergeefs. Ze ging er van uit dat het een citaat van Nand was (haar overleden echtgenoot).  In 2011 opende ze een Twitter account (ze was toen 91!) waar ze het citaat de wereld instuurde, toen nog met de toevoeging “anonymus”:

Na Sims overlijden (2015) vond ik in haar archief echter haar gedicht “Inkeer”, geschreven in september 1947 (ze was toen 28) in de gevangenis van Vorst (een  jaar internering na een  veroordeling wegens lidmaatschap van de “Dietsche Meisjesscharen” in 1942). Bovenaan het bewuste motto, met vooraan toevoeging van “to be free” (dat was ze later blijkbaar vergeten), een niet onbelangrijk detail in deze context. Het werd toegeschreven aan een zekere Victoria Cross (zie verder voor de tekst van het gedicht):

 

Detail:

 

“Oh to be free, to escape, to escape… but from one self there is no escape”

De afkorting “A W”, links bovenaan,  verwijst naar Sims broer Albert Wolfs. Hij was toen ook geïnterneerd (IC Het Klein Kasteeltje, Brussel). Hij was er redacteur van het IC maandblad met dezelfde naam  voor de geïnterneerden (zie infra).

De locatie is tegenwoordig opnieuw bijzonder actueel (asielzoekers).
Ikzelf heb er ooit ook tijd gebracht: dat werd toen de “drie dagen” genoemd, men moest zich daar aanmelden voor o.a. een medisch onderzoek voorafgaand aan de legerdienst. Verhalen zijn legio over sommigen die zich lieten afkeuren om de “gekste” redenen.

Naast “A W” ook het cijfer “2”, omdat dit gedicht deel uitmaakt van een reeks getiteld “Het Bezit“ (een hoofdstuk uit een tweede dichtbundel van Sim die echter nooit zou gepubliceerd worden, ondanks aandringen van haar uitgever). Haar eerste bundel “De Dagtocht” was verschenen in 1939, ze was toen 19 jaar.


Gevangenis Vorst, huidige toestand:


Tekst van  Sims gedicht “Inkeer”, in het licht van haar gevangenschap krijgt de inhoud een diepere laag. De titel is ook dubbel: enerzijds ‘tot inkeer komen’, anderzijds ‘zich naar binnen keren’:

“Inkeer

Geen rustigheid al zijn we eenzaam God.
De dagen groeien uit naar nieuw begeren,
Zal het begrijpen van ons eender lot
in het geleden leed, de zorgen zachter weren?

Zullen w’aan elke daad een milde toedracht geven
en ze bepalen naar het eigen hart?
Is waarheid dat de gesel van het harder leven
de sterke peiler van ’t geluk meet na de smart?

O, alles wat ons dierbaar was in ’t veilig huis,
de linde aan het erf, de bloesems op de bomen,
de wei, de laan, de tuin, is dit het kruis
dat w’aan d’herinnering der dagen niet ontkomen?

We weten wilde bloemen bloeien in een tuil
langs ’t hoge raam. We zien de zwaluw scheren
naar ’t veilig nest, een weelde houdt zich schuil
onder een mijmring slechts, die we zo node weren,

Maar die ons het besef der waarde zou vergaren
van wat we vroeger als ons tastbaar goed hebben beheerd
doch wat w’in week bezit niet wisten te ontwaren,
dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd

(Sim, september ’47, Vorst)”

(Engelse vertaling infra)


Wie is Victoria Cross?

Het blijkt één van de pseudoniemen te zijn van de schrijfster Annie Sophie Cory (1868-1952), “a British author of popular, racy, exotic New Woman novels”. Met “racy” wordt “pikant”, “pittig” bedoeld.
(“The New Woman was a feminist ideal that emerged in the late nineteenth century and had a profound influence on feminism well into the twentieth century. In 1894, Irish writer Sarah Grand used the term “new woman” in an influential article, to refer to independent women seeking radical change… They pushed the limits set by a male-dominated society“).

(Portret van Cory uit haar boek “Life’s Shop Window, 1907)

Ann Sophie Cory had ook nog een bekendere oudere zus, Adela Florence Nicolson, die dichteres was (zie infra).

Cory schreef tussen 1895 en 1937 zesentwintig romans, waarvan een gedeelte online staan, bv via Project Gutenberg, het Internet Archive  etc. In die periode verkocht ze wereldwijd meer dan 6 miljoen (!) boeken. Daarna raakte ze in de vergetelheid, haar citaat achterna.

Het heeft me heel wat tijd gekost om het boek te vinden waaruit het bewuste citaat komt, maar het is me uiteindelijk toch gelukt. Het gaat om “Self and the Other” p. 6, uit 1911. Je kan het volledige boek hier lezen. De link leidt je naar de pagina waar het citaat te vinden is. Vooraan een citaat dat wordt toegeschreven aan Plato:

“The lover of the Soul remains its lover throughout his life, inasmuch as he has united himself to that which is everlasting”

Dit citaat vond ik niet letterlijk terug, maar in Plato’s “Republiek”, Boek V-VI, “Over de Filosoof”, vond ik toch enkele uitspraken over de Ziel die daar dicht bij in de buurt komen. 

Pagina 6 uit “Self and the Other”;

 

Ik heb het fragment overgetikt, omdat het zo toepasselijk is op de mentale toestand van Sim, zeker na het overlijden van Nand (ook het citaat van Plato vooraan sluit hierbij aan). Het lijkt soms de letterlijke weergave van Sims gedachtenproces zoals dat te lezen is in haar dagboeken en brieven.

Cross schrijft een ik-verhaal met een mannelijk hoofdpersonage, Francis, die hopeloos verliefd is op een Indische vrouw: “Naranyah” (niet vanzelfsprekend in die tijd). Het verhaal speelt zich af in Brits-Indië, waar Cross geboren is (haar vader, Colonel Arthur Cory, was er legerofficier) :

 [The horror born of my shaken nerves grew upon me. In the silence of the empty room I could hear the wheezing of the lungs like the creaking of girding cart wheels.
Suppose I became a cripple? a consumptive cripple ? unable to work ? perhaps an early] death? My imagination, always feverish, extravagant, and more or less disordered, always prone to picture the worst of all possible evils as about to fall upon me, rushed away with me now headlong. Vision upon vision of hopeless breakdown, of helpless invalidism, of death, rushed through my mind. Dark shadows, like the presage of evils days, fled across the blank wall fronting me, the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air.
A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape.
I got up, and with trembling fingers struck a match and lighted up the two gas – jets, one on each side of the fireplace, drew down the blind, and then returned to my chair.
I must not read, must not embrace my beloved mistress that night. What then? One must think, think always. I looked round my room to try and find some trivial occupation for my thoughts, but what could that same old room, familiar to me for the last three years, afford? There were the old walls, hung with the large maps; the [case of college books on the right ; the large table littered with my own on the left, and an imitation mahogany pedestal with a cheap little cast of Plato standing on it by the window.

“Self and the Other” is een lijvig boek, 340 pagina’s (A5-formaat), dat Sim las tijdens haar eerste internering in de gevangenis van Leuven (oktober 1944 tot februari 1945). Uit haar celdagboeken blijkt dat ze Engels studeerde, en waarschijnlijk las ze Engelse boeken om te oefenen: (uit “Celdagboek 2“) (**):

“9 november: Een koude rillige herfstdag. We leeren Engelsch – en ’t loopt van stapel – we hunkeren er naar om te weten of er reeds gelost werden maar elke dag brengt nog nieuwe aanhoudingen. De V. bommen houden ons danig wakker en er heerscht dan een hysterische stemming.”

Over die bommen, de schrik zat er wel degelijk in, zie bv “Het bombardement op Leuven, in mei 1944, toen verloor Sim Lies, haar beste vriendin en collega in de Rijksmiddelbare school van Hasselt, ze stierf samen met haar broer in de schuilkelders van het Drievuldigheidscollege  (Oude Markt Leuven) door een voltreffer, Sim schreef het gedicht op hun rouwprentje:


Drievuldigheidscollege Leuven, Oude Markt, mei 1944 na het geallieerde bombardement. Meer dan 30 foto’s hierover vind je hier


“Self and the Other” was voor zijn tijd (1911) best wel pittig! Ten bewijze deze commentaar door “Christoph Ehland: Middlebrow and Gender, 1890-1945, March 17, 2016” over dit boek (met nog wat interessante weetjes over Cross):

“I do not mean to claim with certainty that Cross herself was queer, although in the absence of much biographical knowledge about Cross’ private life and given the prevalence of queer themes in several of her novels, one should not exclude the possibility. In her astonishing science fiction novel Martha Brown, M.P., whose narrative is based on completely reversed gender roles, for example, Cross quite lovingly enshrines the main character Martha as a chivalrous butch cross-dresser with short hair, pilot’s outfit, and evening tux, and in many of her novels the female face and figure are quite striking sexual subjects of the male narrator’s gaze (Victoria Cross, Martha Brown, M.P: A Girl of To-Morrow, London: Laurie, 1935).
In 
‘Self and the other’, the male narrator Francis effectively describes Naranyah’s face during orgasm, which also signifies spiritual ecstasy (Victoria Cross, Self and the other, London: Laurie, 1911, p. 150). We do know that Cross never married and lived a mobile life with lots of travel, first with her mother, then after her mother’s death) with her uncle Heneage Griffin. She did have an intense friendship, and perhaps even romantic relationship with, an American consul, and later with an Italian diamond dealer to whom she bequeathed her fortune, but no details of these relationships survive.”

(Zie bewuste fragment infra, of lees het hier)


“Inkeer” in tijdschriften

Sims gedicht “Inkeer” werd ook gepubliceerd in het “Welfare” tijdschrift “Het Klein Kasteel” voor en door gevangenen (zie hierover bv “Interneringskampen na WOII‘). Haar broer Bert was er, als geïnterneerde, redacteur en kon zo af en toe teksten van Sim laten plaatsen (ook van hemzelf). Zoals vaak in deze publicaties werd de naam van de auteur niet vermeld, hoogstens soms de initialen. Sim schreef er hier zelf haar naam onder in potlood. Ook het citaat van Victoria Cross ontbreekt niet. Het gedicht verscheen in het kerstnummer van 1947 (formaat: A4, 48blz.). Verder in dit nummer ook nog het Kerstverhaal “Haar mooiste Kerstfeest” van 4 blz. geschreven door Sim. Ze noemde het “een novelle”. Opvallend: net voor Kerstmis, op 24 december 1947, zou Sim in voorlopige vrijheid worden gesteld. Een verhaal apart, zie daarvoor de pagina “In vrijheid“.

 

 

Het gedicht verscheen ook in “Opbouw” van 15 februari 1948, een ander interneringsmagazine. Op dat ogenblik was Sim al vrij, vandaar dat in potlood werd geschreven: “libéreé” (rechts bovenaan). Deze keer wordt Sims voornaam vermeld, de familienaam wordt nog afgekort. Eigenaardig genoeg wordt ook “IC Vilvoorde” als locatie toegevoegd, Sim verbleef in het IC Vorst. Dat was omdat de verschillende IC maandbladen met elkaar teksten deelden (of elkaar vroegen om nieuwe “kopij”). Hier wordt het citaat van Victoria Cross niet toegevoegd, misschien omdat Sim “free” was of omdat de redactionele hulp van broer Bert ontbrak?

 

Detail (“libéreé” rood onderstreept!):

 

“Inkeer” (links bovenaan), hier niet zo prominent als in “Het Klein Kasteel”, waar het een volle bladzijde kreeg:


Ook van Nand zijn gedichten verschenen in “Opbouw”. Twee van die gedichten worden in een apart hoofstuk besproken, als voorbeeld van hoe hij via zijn creatief werk de soms penibele omstandigheden het hoofd biedt. Ook wordt een vergelijking gemaakt tussen deze gedichten en Sims gedicht “Inkeer”


Terug naar Victoria Cross

Fragment uit “Self and the Other” waarin de protagonist Francis het gelaat beschrijft van Naranyah. De interpretatie die Christoph Ehland (zie supra) hiervan geeft (“In ‘Self and the other’, the male narrator Francis effectively describes Naranyah’s face during orgasm, which also signifies spiritual ecstasy”) laat ik aan de lezer over… In ieder geval: Sim heeft het boek wel gelezen!

“When I stopped before her door, I saw it was already open about a foot. How like her, I thought ; and I gently pushed it open and went in. It was a large room; the window was open, too, wide up to its fullest extent, and in it stood a table and a chair pushed back, evidently where she had been sitting. A heavy, wide bed stood between window and door, far removed from both, and by it another console table with a weighty reading-lamp upon it. The wick was turned down, and there was a thick lamp-shade over it, but the steadily burning flame from underneath sent a flood of yellow light over the bed, leaving the ceiling and rest of the room in shadow. And she was lying there asleep between open window and door ; her rings and watch, and some gold, lying in a heap by the lamp ; careless, thoughtless, heedless as usual of all that appertained to self. She was lying on her back, the inimitable grace of her figure, clearly outlined under the thin covering, fully revealed. Both arms were loosely clasped above her head; the linen in the hot night lay open from her chest and throat; showing jts rounded softness and the warm, transparent skin, pulsating gently with her even breath. The face was upturned and sideways, so that the light fell fully on the enchanting curve of the head, in its deep blackness, resting on the pillow. Oh for a pen which should immortalise the divinity, the dignity, the quiet of that perfect face! The arch of the eyebrow, the curve of the nostril, the form of the mouth I approached and stood at the foot-rail of the bed, as a devotee stands at the rail of a shrine. There lay all that to me was highest and sweetest in human nature, all that I really prized on earth.”

Laten we Victoria zelf een antwoord geven. Ik vond een brief waarin ze zich verdedigt tegen haar critici. Daarmee hebben we naast het handschrift van Sim (én Nand!), nu ook dat van Victoria. In vergelijking met het handschrift van Sim schrijft Victoria, zo schijnt me toe, toch wat “jachtig”:

July 20, 1909

Dear Mr. Morris

I am sending you an autograph copy of Life’s Shop window and I should be so glad if you will read it through carefully from beginning to end and form your own opinion on it. People who are jealous of me always howl at my writings the reproach that they are immoral From my own point of view I have never written a single immoral line in my life. I am immensely proud of my books and would read them aloud to a jury of Bishops with the greatest of pleasure any time.
It is most important for you to feel the same confidence as I do in them and to know personally the contents of one at least so that you can combat the rediculous [sic] statements made about me. I know how extremely busy you are but if you will make time to read it carefully, I know when you are in the U. S. and can speak with authority on my work, you will feel the time spend in reading it was not wasted.

With so many thanks for all the trouble you have taken for me already
Yours sincerely
Victoria Cross


Het trauma van Sim

Als we Sims levensloop en karakter beschouwen mogen we stellen dat het citaat van Victoria Cross op haar lijf geschreven is, zeer waarschijnlijk werd het gedicht “Inkeer” erdoor geïnspireerd…: voelde ze zich ooit écht vrij? Het is bv typisch dat ze dacht deze uitspraak via Nand geleerd te hebben… Aldus lijkt het of Sim op latere leeftijd geen toegang meer had tot haar oorspronkelijke gevoel, of dat (bewust of onbewust?) verdrong.

De laatste 10/15 jaar van haar leven was Sim ten prooi aan zware depressies, die hield ze voor de buitenwereld meestal verborgen, maar ze getuigt er wel over in haar latere memoires. En dat ze net uit dàt boek van Cross citeert is opmerkelijk, maar ook natuurlijk ingegeven door de omstandigheden van de gevangenschap toen. De lectuur van haar dagboek dat ze in gevangenis schrijft (oktober 1944- februari 1945) (**)  toont zelfs toen al die “moodswings”: diep verdriet, de afschuw voor de omstandigheden in de cel tegenover de komische uitspattingen met haar celgenotes.
Vandaar de herkenbaarheid toen met wat Victoria Cross schrijft, en het zich niet meer herinneren later dat het een citaat was dat ze zelf gevonden had. Sommige trauma’s worden verdrongen omdat ze te pijnlijk zijn, maar restanten blijken dan toch nog te overleven, maar niet meer gekoppeld aan de oorspronkelijke pijn.

Zo’n trauma kan ook leiden tot persoonlijkheidsverlies. Het is een gedachte die bij me opkwam omdat Victoria Cross onder verschillende pseudoniemen gepubliceerd heeft, en zelfs in haar dood een andere naam gebruikt: Annie Sophie Cory (haar “paspoortnaam”), Victoria Crosse, Victoria Cross, Vivian Cory, V. C. Griffin (= Vivien Cory Griffin, haar “grafnaam”, naar de familienaam van haar oom Heanage McKenzie Griffin, een gefortuneerd man die haar zijn fortuin schonk bij overlijden: 100.000£).

Het is één van de redenen waarom het citaat zo moeilijk op te sporen was, ik werd er, tijdens het eindeloos googelen, soms zelf hopeloos van.  Zelfs in de uiteenzetting van dit hoofdstuk gebruik ik enkele van haar namen door elkaar.
Het is een bekend fenomeen bij kunstenaars (bv. Fernando Pessoa, of Friedrich Hölderlin die in zijn latere leven de greep verloor over zijn vroegere zelf).

En bij Laurence, de zus van Victoria treedt hetzelfde naamfenomeen op, zie verder.


Cross in ‘Self and the Other’ p. 6: “Vision upon vision of hopeless breakdown, of helpless invalidism, of death, rushed through my mind. Dark shadows, like the presage of evils days, fled across the blank wall fronting me, the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air. A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape.”

In dit fragment schrijft Cross ook: “the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies”. Sims was leerkracht geschiedenis, en de Griekse tragedies en de Hellenistische wereld waren haar wel bekend. Ze putte er vaak uit in haar latere gelegenheidsgedichten voor vrienden, collega’s en kennissen.
Lees bv haar “Ode aan de Vriendschap en de Droom reizen“, voorgelezen op haar typische manier en via een afrolbaar manuscript van aan elkaar gekleefde bladzijden van een meter of twee, soms meer afhankelijk van de breedte van het blad, die dan langzaam afdaalden naar de vloer, als een soort omgekeerde autocue.
Dit is de laatste strofe, ik las ze voor, naast haar, bij haar teraardebestelling, niet zonder emotie:

“En komt de laatste bocht in zicht
stuur dan de vrienden dit bericht:
de reis gaat naar het Eeuwig Licht,
daar wacht op u aan d’ overkant
nog hechter dan de aardse band
de Vriendschap in ’t Beloofde Land.”

Foto: Sim leest haar “Ode aan de Vriendschao” voor tijdens het huwelijksjubileum van een bevriend koppel, bemerk “de rol”:


Addendum: how way leads onto way…

Naast het jarenlange zoeken naar de oorsprong van het citaat, raakte ik, eenmaal de bron gevonden, in de ban van Victoria Cross. Dat kwam omdat er maar heel weinig foto’s van haar te vinden zijn, wat vreemd is, gezien haar succes als schrijfster. Daarom heb ik verschillende auteurs gecontacteerd die over haar en deze periode geschreven hebben. Dat bracht me naar universiteiten in Engeland en Amerika (*). Maar ook daar bleef men het antwoord schuldig: Victoria Cross bleek heel gesteld te zijn op haar privacy. Er circuleerde slechts één foto (zie hierboven) van een portret schilderijtje dat op zijn beurt gebaseerd was op een foto waarop Victoria blijkbaar poseerde. Eén van de gecontacteerden raadde me aan te informeren bij de National Portrait Gallery in Londen. Die bleken in het bezit te zijn van drie “glass plate negatives”, helaas nog niet gedigitaliseerd. Dat kon wel na betaling. Maar de National Portrait Gallery was zo vriendelijk ze gratis te digitaliseren, tezamen met nog een hele reeks andere portretten. Of misschien heb ik het instituut op het juiste moment aangeschreven?
Door mijn doorgedreven onderzoek, o.a. bij de familie website waarin Victoria Cross ook is opgenomen, kwam ik te weten waar ze begraven is: Lanzo d’Intelvi, een dorpje op de grens van Zwitserland en Italië, met uitzicht op het Lago di Lugano. Een prachtige streek.

Ingang begraafplaats (Google Streetview), het lijken wel de “two roads diverged in a wood… And looked down one as far as I could/To where it bent…”‘ van Frost (zie supra):

 

De beheerder van de familiewebsite was ook dankbaar dat ik de weg gevonden had naar meer foto’s. Het is nu ook duidelijk dat dit waarschijnlijk de enige foto’s zijn waar ze voor poseerde, en dat bijgevolg de schilderijtjes hiervan zijn afgeleid.
Victoria (Ann Sophie Cory) poseerde op 2 maart 1915 voor de camera van de Bassano Sudio in Londen, in een typische pose, die me onmiddellijk aan Sim doen denken, zeker die tweede, maar Sim lachte daarbij veel meer dan die wat geforceerde glimlach, nee: Victoria poseerde absoluut niet graag, but from One’s Self there is no escape

 

 


Victoria Cross: haar laatste rustplaats…

Woensdag 15  (!) december 2021: Lanzo d’Intelvo, Italië

Op mijn vraag ging Joachim Braeckmans, een oud-collega die in de buurt woont en er les geeft, opnames en foto’s maken van de begraafplaats.

Ter plaatse volgde een nieuw hoofdstuk in wat niet alleen een “trip down memory lane” is maar ook meer en meer een “never ending story” lijkt te worden: aan de ingang van het kerkhof een bericht dat enkele grafconcessies verlopen waren en binnenkort zouden verwijderd worden. Onderaan de lijst: twee maal de naam “Griffin”, die van Victoria Cross (begraven als Vivien Cory Griffin) en haar oom Heanage MacKenzie Griffin. Na contact met de gemeente blijkt dat beide concessies kunnen verlengd worden tot 2039 voor de prijs van… 2 x 1250€ (geen tikfout!). Ik heb de familie op de hoogte gebracht (augustus 2022). Benieuwd naar hun reactie.

De melding aan de ingang van het kerkhof. Op de lijst rechts: “nr. 29 GRIFFIN 1959 – LOC 261” en “nr. 30 GRIFFIN 1959 – LOC 260”. Het jaartal verwijst naar de aanvang van de concessie (die liep tot 2019), LOC = locatie.

Nr. 261 is het graf van Victoria Cross (Vivien Cory Griffin), met een kleine foto.

De graven zijn ingebouwd in rijen boven elkaar in de muren. Het is een prachtig staaltje architectuur:


Bezoek aan de laatste rustplaats van Victoria Cross/Vivien Cory Griffin in Lanzo D’Intelvi (Italië, grens met Zwitserland, enkele kilometer verder is het Lago di Lugano), woensdag 15 december 2021:


Victoria Cross: Bio

Voor wie zich in het opmerkelijke levensverhaal van Victoria wat meer wil verdiepen dan wat er op Wikipedia staat: hier een artikel (10blz.) van Shoshanna Milgram (Dep. Of English, Virginia Polytechnic Institute and State University, USA), prettig om te lezen en goed onderbouwd. Met Shosanna heb ik een leuke emailconversatie gevoerd, ze vond mijn specifieke interesse in Victoria Cross boeiend.

Je kan de handige handler gebruiken onderaan het ebookvenster en naar believen vergroten per bladzijde, full screen gaan, single page, double page enz.:

 


Laurence Hope:  zus van

In mijn zoektocht naar Victoria Cross kwam ik ook in contact met (what’s in a name!) Victoria Jealous (Australïe). Zij schreef een boek over haar zoektocht naar de zus van Victoria Cross, de dichteres Laurence Hope (Adele Florence Nicholson): “Rapture’s Roadway“. Zij ondernam deze zoektocht om het werk van haar overleden vader voort te zetten. Ik bestelde het boek, dat na een maand eindelijk in mijn brievenbus belandde. Jealous besteedde jaren aan haar onderzoek, en reisde daarvoor de halve wereld rond. Net als ik voor Victoria/Annie/Vivien ging ze ook op zoek naar de laatste rustplaats van zus Laurence/Adele.

Dit is de eerste zin uit het boek (het eerste hoofdstuk draagt de symbolische titel “Dead Poet’s Society”, naar de bekende film met Robin Williams, een titel die me natuurlijk aansprak):

“He was sixty and she’d already been dead for eighty years when he became obsessed with her”

Onmiddellijk voelde ik me hier thuis: “he” is de vader van Jealous, “her” is Laurence Hope. “Obsessed” is misschien niet de juiste omschrijving van mijn werk aan deze biografie, maar er is iets fascinerend dat een zeer grote aantrekkingskracht uitoefent als je zo’n reis maakt, en zeker als je ronddwaalt in het landschap van je eigen familieverleden, het houdt je bezig, Ik betrap me er soms op dat ik af en toe met overleden familieleden  (luidop) in gesprek ga wanneer ik over hen iets schrijf terwijl hun foto fullscreen schittert op het tweede computer scherm ernaast, soms lijkt zo’n foto plots levend te worden.

Voor wie geïnteresseerd is in de beschrijving van een dergelijke odyssee is dit boek zeker een aanrader. Hope overleed op tragische wijze: zij stapte zelf uit het leven, slechts 39 jaar oud.

Uit haar bio: “She was among the most popular romantic poets of the Edwardian era. Her poems are typically about unrequited love and loss and often, the death that followed such an unhappy state of affairs. Many of them have an air of autobiography or confession. Virginia Jealous: ”In the first years of the twentieth century she was the most famous poet in the world; by World War II she was forgotten.”

De titel van het boek “Rapture’s Roadway” is ontleend aan een bekend gedicht van haar: “Kashmiri Song” (1901). Het werd ook op muziek gezet, “it emerged as a most popular song, quickly becoming a drawing room standard and remaining popular until the Second World War”, de twee eerste versregels waren zeer gekend, o.a. door de versie van Rudolph Valentino. De laatste versregels zijn misschien al een voorbode van Hope’s levenseinde…:

“Pale hands I loved beside the Shalimar,
Where are you now? Who lies beneath your spell?
Whom do you lead on Rapture’s roadway, far,
Before you agonise them in farewell?
Oh, pale dispensers of my Joys and Pains,
Holding the doors of Heaven and of Hell,
How the hot blood rushed wildly through the veins
Beneath your touch, until you waved farewell.
Pale hands, pink tipped, like Lotus buds that float
On those cool waters where we used to dwell,
I would have rather felt you round my throat,
Crushing out life, than waving me farewell!”

Omdat zowel Nand als Sim het wel eens over Valentino hadden (ze hadden in het interbellum natuurlijk de films gezien die af en toe opnieuw werden uitgezonden), zocht en vond ik deze leuke opname: Valentino zingt “Kashmiri Song”. “The voice of Valentino was recorded for the first and only time (…) on May 14th 1923” klinkt het hier krakend bij het begin, een zin uitgesproken met een opvallend rollende “r”, maar dat past in de setting en maakt het  nog authentieker:


Engelse vertaling van “Inkeer”

In het licht van de uitgebreide Engelstalige correspondentie maakte ik, naar best vermogen, ook een Engelse vertaling van Sims gedicht. Ik koos als titel “Repentance”, hoewel die niet de dubbelzinnigheid weergeeft van de Nederlandstalige titel. Tijdens het vertalen stelde ik vast dat hier ook “we cannot escape” opduikt, dat voelde als een puzzelstukje dat perfect op zijn plaats viel. Het rijmschema aanhouden in het Engels was ver boven mijn petje.

Repentance

No calmness though we are lonely God,
while days are growing into new desiring.
Shall understanding of our equal fate
in hardships suffered soften worries?

Shall we attribute to every act mild cause
defining them with our own hearts?
Is truth the scourge of hardened life
measuring luck’s strong pillar after tears?

Oh, everything we held dear in our safe house:
the yard, its linden and the blossoms,
the meadow, the avenue, the garden: is this our cross
that we cannot escape the memory of days?

We think of flowers wild and how they bloom
high up the windowsills. We see the swallows skim
to their safe nest: what wealth is hiding
behind faint memories we unwillingly suppress!

If only we would gather the sense of value
in all this, possessions, we once managed, tangible,
of which the preciousness back then went unperceived
now by the grip of loneliness we are obliged to see.


Gezinsfoto ten huize uit 1949  (Schaarbeek), verhuisd tijdens de zomer van 1945 uit Sint-Joris-Winge. Van het open platteland naar de stad en rijhuisstraten, maar noodgedwongen.
Na 5 jaar was het gezin opnieuw samen.

In september 1944 bij de bevrijding werd het hele gezin aangehouden en verspreid over drie gevangenissen (Leuven Tiensestraat, Leuven Centraal, Gevangenis Tienen). De aanhoudingen gebeurden niet tegelijkertijd, en niemand wist aanvankelijk wie waar zat. 

In Sims celdagboek (*) uit die periode (oktober 1944 tot februari 1945) kunnen we de chronologie volgen. Er waren geen officiële aanklachten, welk enkele “verhoren”. Op een bepaald ogenblik was het gezinshuis in Sint-Joris-Winge onbewoond en was er een begin van plundering. Enkele buren konden dit verhinderen.

Later, toen de meubelen werden overgeladen om te verhuizen, werd Finneke (oudere zus van Sim) zwaar mishandeld en toegetakeld, ze stond gewoon toe te kijken naar de verhuizers op de stoep van de ouderlijke woning en moest naar het ziekenhuis worden overgebracht…
Dus uIteindelijk besloten Sims ouders om maar te verhuizen, naar Schaarbeek, omdat de sfeer in het dorp té vijandig was geworden. Sims moeder had in buurgemeente Evere familie wonen.

Vlnr: Bert, Sim, moeder, Finneke, vader

Geboortehuis van Sim toen Tiensesteenweg, Sint-Joris-Winge.  Sim, toen 7, zit, opvallend in het wit aan een tafeltje aan de voordeur, omgeven door haar familie, hier allemaal vrouwen, haar tantes en moeder in de deuropening naast de enige man, haar vader, met gekruiste armen. Tegenover het huis: de “gerijde plantanen”, nu reeds lang verdwenen, maar het huis staat er nog steeds.

Geboortehuis Sim, 1926, in het wit voor de deur, 7 jaar oud

Vergelijking toen (1926) en nu (2022).

Slider kan heen en weer geschoven worden:

[ics-comparison-slider id=3]

 


Epiloog

Sims gedicht “Inkeer” heeft me mijn moeder beter leren kennen, en was ook een beetje een spiegel. Toen ik het de eerste keer las, snuisterend door de archieven, was ik meer bezig met de vreugde van het plots teruggevonden citaat dan met de inhoud van het gedicht zelf. Pas nadat de “odyssee” op gang kwam en verrassing na verrassing opdook, begon het gedicht zelf ook meer en meer tot leven te komen, zeker toen ik mijn hoofd brak op de Engelse vertaling. Ik begon me zelf meer en meer te herkennen in deze woorden. Vooral het beeld van de vreugdevol beleefde momenten uit ons verleden, die we toen te weinig koesterden en die plots (en soms herhaaldelijk) opnieuw komen bovendrijven, zeker als we ons alleen of afgezonderd voelen, vreugde toen die nu verdriet en pijn oproept “dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd” (laatste versregel).

Ik heb het geluk gehad de laatste jaren van haar leven te kunnen mantelzorgen voor Sim, “geluk”, omdat ik net daardoor opnieuw de moederband ontdekte die heel diep kan gaan, omdat je “lijfelijk” bezig met je moeder. Mocht ik dit niet gedaan hebben was ik waarschijnlijk, na haar overlijden, achtergebleven met een wat ongemakkelijk gevoel wanneer ik geconfronteerd werd met haar inzinkingen en lamentaties, haar agonie. Maar de mantelzorg, én vooral de schat die het archief bleek (blijkt), leerde (leert) me een nieuwe moeder ontdekken: achter het gordijn van de herinnering bracht ze me tot “Inkeer”. 
En daar ben ik haar erg dankbaar voor. 

Een filmpje waarin ik Sim volg vanaf haar geboorte tot het einde van de Tweede Werledoorlog aan de hand van portretfoto’s (ook nog een korte flits met Sim en mezelf, drie dagen oud, en eindigend met achterkleinkind in haar armen):

Nog deze gedachte: zowel Victoria Cross als haar zus Laurence Hope waren in het begin van de 20ste eeuw wereldberoemd. Na de Tweede Wereldoorlog waren ze al in de vergetelheid geraakt. “Sic transit…”. Het sterkt me in mijn “odyssee” mijn ouders wat uit zo’n vergetelheid te halen met dit project, dat ondertussen een levenswerk is geworden. De Tweede Wereldoorlog was een cesuur in hun leven. Ze waren dan wel niet wereldberoemd, maar ze lieten wel een afdruk achter die het waard is te onderzoeken en naar buiten te brengen en  ook om enkele hardnekkige misverstanden uit de weg te ruimen.

Hierbij denk ik aan het liedje “Hotel California” van The Eagles, dat inhoudelijk wonderwel aansluit bij het door Sim zo vaak geciteerde  “Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape”:

“You can check out any time you like, but you can never leave”

The Eagles zingen in dit liedje ook:

“Some dance to remember, some dance to forget”.

Ikzelf kies voor de eerste optie én denk plots ook aan deze twee nummers, die me al troffen als adolescent omdat ze iets vertellen over het schrijfproces (iets waar Nand het ook over had hierboven):

+ een nummer van Stevie Wonder “All In Love is Fair” uit 1973. Opmerkelijk: de song komt uit zijn album “Innervisions”, titel die wonderwel aansluit bij “Inkeer”:

+ en een nummer van Joe Dassin “Chanson Triste” uit 1975 (over de Poolse componist Chopin), 

En…. nu we toch in de muzikale sfeer zitten: dit liedje is het perfecte antwoord op “Inkeer”, niet alleen omwille van de lyrics, maar ook: “The Oh” is een Oostendse groep, geboorteplaats van Nand:

 


DANKWOORD

Zie de website Raratonga voor het uitgebreide dankwoord.

 

Weinig begrip kan ik opbrengen voor het College van Procureurs-generaal, die me wel de toelating gaven om het krijgsdossier van Sim in te kijken, maar voor Nand kreeg ik een njet. In dit hoofdstuk zeg ik daar wat meer over.


NOTEN

(**) “Celdagboek 2“. Tijdens haar eerste internering (Gevangenis Leuven Centraal), van 2 oktober 1944 tot 14 februari 1945 (Valentijn!) beschrijft Sim bijna dagelijks en nauwgezet de gebeurtenissen en haar gevoelens daarbij. Het begint op het einde van augustus 1944, Sim was net 25 geworden, en zo kunnen we de aanloop naar én de bevrijding van Leuven volgen. Daarna haar internering en de beschrijving van het celleven. Toen ze in februari 1945 werd vrijgelaten was ze ervan overtuigd dat het daarbij zou blijven. Er was immers geen aanklacht. Maar de gerechtelijk molen maalde in haar geval langzaam: pas op 10 januari 1947, dus bijna twee jaar later, volgde haar proces waar ze,  zo vertelde ze vaak theatraal met strenge woorden en opgeheven vingertje, “ter zitting werd aangehouden”. Op Kerstavond 1947 om 17u., bijna een jaar later,  werd ze vrijgelaten. 

Opvallend: haar twee “vrijlatingen” gebeuren op “romantische” dagen: Valentijn en Kerstavond, bij uitstek dagen van warm samenzijn met geliefden in de vertrouwde kring.
Ook op de dag van Kerstavond, maar dan in 1943 nam Nand ontslag bij Zender Brüssel, nadat hij al hetzelfde had gedaan bij het dagblad “Vollk en Staat”. Zogezegd om”gezondheidsredenen”, dat was hem aangeraden door zijn dokter, en Nand maakte daar dankbaar gebruik van. Hij was de Duitse pesterijen, vooral bij Zender Brussel beu. Hij werd er met “Feldgericht” bedreigd met de woorden: “Sie werden beobachtet!” (omdat hij o.a. haslsstarrig het woord “Diets” bleef gebruiken in zijn teksten), ik denk dat we nu die “gezonheidsredenen” als een ‘burn-out’ zouden bestempelen. 

Het dagboek bestaat uit twee in potlood volgeschreven schoolschriftjes (Sim was leerkracht!) met daarin ook mooie en soms grappige tekeningen. Af en toe ook een gedicht. Voor- en achterzijde zijn beschreven, de twee schriftjes samen tellen 67 (genummerde) bladzijden.
De eerste bladzijde “De Septemberdagen 1944” toont een kalender waar de dagen werden afgestreept, daaronder het begin van de beschrijving van een fietstocht naar Brussel waar ze met haar broer had afgesproken, het dagboek begint op 23 augustus 1944. Sim schrijft dit als een terugblik in de cel, pas vanaf 2 oktober (aanhouding)  wordt haar dagboek een écht dagboek met dagelijkse invoegingen in de cel, Sim heeft dan al 21 pagina’s volgeschreven.

Het begin (23 augustus 1944):

“Een zonnige augustusdag. In de luwte van de schoon-opbloeiende zomerdag maak ik mijn fiets klaar (nvdr: vanuit Sint-Joris-Winge, haar geboortedorp) voor den frisschen tocht naar broer te Brussel. Zoo was het toch gezegd: trefpunt in “Metiers”. Het werd heerlijk rijden. De baan scheen wel ruim zoo breed onder het goud-gele strepen licht. Een kalme baan in den zomerschen voormiddag. Boven mijn hoofd werden de vogeltjes dol verliefd zooals het altijd was geweest in Gods lieve natuur.”

Toen ik wat verder las herinnerde ik mij deze foto, waarvan ik, na lang wikken en wegen, bijna zeker ben dat die dateert van de dag waarover Sim hier schrijft. Wat verder schrijft ze: “Roef de wind flapt dol rond mijn bonten strepenrok, bergaf!” (dat zijn de voor fietsers beruchte hellingen op de steenweg van Leuven naar Brussel).
Deze setting: het plaatje klopt helemaal, hier met broer Bert in Brussel, waarschijnlijk in de buurt van de Beurs. Die “bonten strepenrok” draagt Sim hier. Ik had me er van alles bij voorgesteld, maar het lijkt wel een ontwerp van Mondriaan (die was trouwens in hetzelfde jaar, 1944, overleden op 1 februari), en ik denk dat die rok zelfs nu nog “modern” zou zijn.
 Jammer dat dit geen kleurenfoto is, maar “zwart-wit” hoort nu eenmaal bij ‘die tijd’ (in alle betekenissen).
Hun stuurse blik past ook in dit tijdskader, er is nog in de verste verte geen vermoeden van wat hun (en de hele familie), enkele weken later zal overkomen, of misschien was er toch wel een onbewuste angst (veertien dagen vroeger vond immers “Het Drama van Meensel-Kiezegem”  plaats, Sim kende vele inwoners daar persoonlijk, aan beide zijden van de breuklijn, enkelen waren zelfs familie, één van hen overleed als weggevoerde in KZ Neuengamme).

Net geen twee weken later was het de “Koninklijke Nederlandse Brigade ‘Prinses Irene‘ (onderdeel van het Tweede Britse Leger) die Sint-Joris-Winge (Sims geboortedorp) zou bevrijden. Er vielen 3 doden tijdens schermutselingen met Duitse soldaten net voor de ingang van het dorp.

Een tekening van Sim uit dit dagboek met aanwijzingen in vier talen. Het is een voorbeeld van wat ik hogerop de “moodswings” van Sim noemde: diepe ellende afgewisseld met komische momenten met de celgenoten. Maar misschien is dat niet zo abnormaal: in een soort overlevingsmodus kan wat humor “bevrijdend” zijn. Het is ook in die periode dat Sim het citaat van Victoria Cross vond (cfr “We leeren Engelsch”). Het zal nu wel duidelijk zijn waarom ze dat onthield.

“The English language –> It’s a great pleasure to skate with my dear Sweatheart!” > “Taal van 333!!! de Pétaal. Kupunt gijpij dapat apallepes veperstepaan dapan zijpijn jupulliepie veperstapandipigepe mapaskepes! >
“Vlaamsche Taal –> Schaatsen rij’en stillekens vrijen ‘t gaat te samen wonderwel!..” > “Deutsche Sprache –> Herrliche Winterzeit!” > “Langue Française –> que c’est gai (bis) a nous deux de patiner!” > “3 Dec 44 Sim

Taal van 333″ = celnummer van Sim
+ “Pétaal”: kinderspelletje: na iedere klinker van een woord komt de letter “P” gevolgd door de voorgaande klinker, vandaar dus de “P”-taal, hier in gewone taal: “kunt gij dat alles verstaan dan zijn jullie verstandige maskes” (‘maskes’: een dialectwoord voor ‘meisjes’).”

Een volledig en chronologisch overzicht van wat de familie overkwam tussen september 1944 en mei 1948 vind je hier.


Nog een voorbeeld van twee zijden van dezelfde medaille: vreugde en verdriet.

J’attendrai“. Dit liedje kende én leerde ik van Sim, één van haar favorietjes, ze heeft het me vaak voorgezongen. Dalida heeft er ooit mee gescoord in 1976, maar in 1938, toen Sim schoolliep in de Normaalschool te Heverlee,  was het ook al een topper, gezongen door Rina Ketty. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het een wereldwijde hit, samen met “We’ll Meet Again” (Vera Lynn) en “Lili Marlene” (Lale Anderson). Sim zal het in haar celletje vaak gezongen hebben, muzikaal als ze was (ik vond in haar archief meer dan 100 boekjes met bladmuziek met “de hits van toen”, die ze thuis op de piano speelde en zong, zie infra). Ketty is Italiaanse (de originele versie van ‘J’attendrai’ is bekend als “Tornerai“), en zingt in het Frans met een heerlijke rollende “r”, onweerstaanbaar. 

“J’attendrai
Le jour et la nuitJ’attendrai toujoursTon retourJ’attendrai (j’attendrai)Car l’oiseau qui s’enfuitVient chercher l’oubliDans son nid”

Speciale vondst: Liedboek met notenschiift en tekst van het liedje bovenaan deze pagina. En de handtekening en groet van Zarah Leander zelf (“Meinen Freunden / mit einen herzlicher Grüss”) in haar groot Liedboek, 40 blz., 30x24cm (12 liederen met partituren uit 12 films en 12 portretten). Met rechts bovenaan de tekst “Sim Wolfs, Winge Paschen  1941“, daaronder een stempel van haar vader Juul Wolfs met adres en handelsregisternummer (hij was brandstoffenhandelaar). Waarschijnlijk zijn dit vooraf gesigneerde boeken die te koop werden aangeboden.

Een wazige foto met Finneke, zus van Sim, aan de piano in de living van het gezinshuis te Sint-Joris-Winge, huis dat nog steeds bestaat, nagenoeg ongewijzigd. Sim lijkt ‘commentaar” te geven.

Op de piano de trouwfoto (links) van Sims nicht Marguerite. Zij overleed plots een jaar later, én zwanger, nog een jaar later stierf haar echtgenoot, “van verdriet, hij at niet meer”, vertelde Sim me. De foto is bewaard:

In het midden op de piano een foto van Oom  Bert (broer van Sims moeder), die in 1936 verongelukte met zijn auto op de Leuvense Steenweg te Veltem-Beisem (nu deelgemeente van Herent).  Alle vier inzittenden kwamen om.
Ik vond in Sims dagboek deze passage, ingeschreven op de dag van het ongeluk, 74 jaar later op 12 maart 2010, die aantoont dat een diep verdriet nooit overgaat (Sim zou dat jaar 91 worden). Oom Bert was een goede vriend van de bekende wielrenner “Poeske Scherens” (ze gingen wel eens samen op café…), en tevens de peter van haar broer Bert, naar hem genoemd. Sim  vertelde vaak hoe Scherens aan zijn bijnaam “Poeske” kwam.

“1936 Oom Bert verongelukt in Veltem Beysem. Ik was in Heverlee en Pa kwam mij halen – Een trieste herinnering en toch geen benauwenis./ Het was minder koud”

Deze korte dagboeknotitie is bijna een samenvatting van al wat ik hierboven geschreven heb in een poging om Sim te doorgronden. Eén jaartal, 26 woorden, en de hele setting waarin en hoe dit geschreven is (“triest” vs “geen benauwenis”).

Foto van de laatste rustplaats van Oom Bert, boven zijn graf een gedenkteken in de vorm van een autowiel, herinnerend aan de tragische afloop van zijn leven:

En Sim bewaarde het overlijdensbericht:

Op de website vind je enkele audiofragmenten uit mijn interview met Sim (1993) waarin ze hierover vertelt.
Op 13 maart 2015 zou Sim overlijden, ik ben er zeker van dat ze ook dan, in haar laatste ogenblikken gedacht heeft aan haar Oom Bert. Deze oom had haar ooit, als 13-jarige in zijn chique auto meegenomen naar Banneux in 1933, waar toen duizenden mensen waren samengestroomd om er de Maria-verschijningen bij te wonen. In 2013 heb ik zelf voor chauffeur gespeeld, en met Sim nogmaals Banneux bezocht, 80 jaar (!) na haar eerste bezoek. Van alle momenten die ik met Sim in haar laatste jaren deelde was dit het meest ontroerende, we mediteerden en bidden op de bankjes voor het heiligdom en ontstaken er enkele kaarsen voor de hele familie.

Lichtpunten

Maar het was niet enkel kommer en kwel. Nand en Sim leerden elkaar écht kennen op zaterdag 5 augustus 1950 op een tuinfeest in “Villa Kriekenberg”, aan de Rode Beukenlaan te Sint-Martens-Latem. In De Standaard werd er een kort artikel aan gewijd na het weekend met opsomming van de aanwezigen, een ‘staalkaart’ van dit soort feesten toen.
Wat gebeurde er op het tuinfeest: een “coup de foudre”, gezien de intense briefwisseling die onmiddellijk op gang kwam, er volgde nog een avondlijke wandeling langs de Leie waar “iets” gebeurde, Nand en Sim hintten er steeds met een knipoog naar, maar “de kroon werd nooit ontbloot”.

De in onze familie “beroemde” foto van die eerste ontmoeting in de tuin van Villa Kriekenberg (die nog steeds bestaat), vlnr: Nand, Tine Gonnissen (Sims beste vriendin), Bert, Sims broer, Sim, en het echtpaar Cloet-Van Ceulen, een bevriend koppel (bemerk de leeuwenvlag achteraan, het tuinfeest was een organisatie van het toen pas opgerichte “Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond” – VOHV).

De leegstaande stoel vóór Nand is van de fotograaf, advocaat Jan Lancsweert. Het is nog het enige “zwarte gat” dat ik heb over deze foto. Ik vond wel één en ander over hem, maar vind na al die jaren nog steeds geen nabestaanden van hem, waarschijnlijk zal hij in zijn archief nog foto’s van die bewuste dag hebben.

Op zijn terugreis met de trein naar Gistel schreef Nand al koortsachtig een eerste (liefdes)brief die hij de dag erna postte.

En hùn verhaal, hùn odyssee, kon beginnen. 

Sim schreef in haar memoires dat ze Nands treinkaartje, een heen-en-weertje Gistel van die dag, had bewaard en er na Nands overlijden ‘tranen met tuiten’ bij weende toen ze het in de archieven met hun liefdesbriefwisseling terugvond. 
Ik heb het nog niet gevonden, maar zo’n klein item in een archief is als de  spreekwoordlijke “naald”.

Na een snel antwoord van Sim schreef Nand een week later al (11 augustus), zijn tweede brief, met daarin zijn gedicht waarin hij hun wandeling langs de Leie beschrijft, en zo kunnen we ons toch een idee vormen van hun samenzijn toen.
Het is duidelijk dat de vonk zo snel kon overslaan omwille van hun beider lotgevallen tijdens en na de oorlog.
Het is  zoals ik in het begin van dit hoofdstuk schreef: “hun levenslijnen naderden elkaar vóór die tijd  zo dicht , dat het wel voorbestemd leek dat ze uiteindelijk volledig zouden versmelten.”.

De volledige liefdesbriefwisseling is chronologisch opgenomen op de website, en in een uitgebreid hoofdstuk neem ik de lezer daar mee langs alweer een wonderbaarlijke odyssee.

Nacht aan de Leie

Topazen maan, de bomen,
en boven ons de nacht;
‘k omvat uw hoofd met schromen:
uw wang is warm en zacht.

Diep-duistre stilte nadert,
omwindt ons lauw en loom;
beneden in ’t gebladert
glimt maan in tragen schroom.

En heel ons duister wezen
fluistert een heimlijk woord,
gelijk een bloem gerezen
aan donkren waterboord.

Waatren langs de bomen,
uw diep is stil en zwart,
maar zwarter dan uw stromen,
en dieper, is dit hart.

En aan zijn grond ontloken
bloeit stil een bloesem klaar:
een woord onuitgesproken,
een schoon en schuw gebaar.

Laten wij na dit lijden
weer aadmen, diep en zacht,
zalig-gedreven glijden
als waatren door den nacht.


(***) “poëtisch celdagboek”: Het dagboek van Nand (geschreven tijdens zijn interneringsperiode (1944-1949) is niet te vergelijken met dat van Sim, of met bv de dagboeken over die periode van Filip De Pillecyn (“Face au mur”) of Ernest Claes (“Cel 269”). Daarin beschrijven de auteurs hun leefomstandigheden tijdens hun gevangenschap en hoe ze zich daarbij voelen: een aanklacht tegen de hen in hun ogen aangedane onrechtvaardigheden. In dit hoofdstuk wordt daar nader op ingegaan.

1945 Nand: Een ingrijpen van hogerhand

Een aanhouding, een “ingrijpen van hogerhand”, fotospectrometrie, de stigmata van Sint-Franciscus, Onze-Lieve-Vrouw Van Zeven Weeën, de Tweede Wereldoorlog, de I Tjing, een kinkee…: een nieuwe odyssee door het familieverleden.

De volledige familiegeschiedenis vind je hier: “Raratonga

“Lost, on a painted sky,
where the clouds are hung
for the poet’s eye,
you may find him
if you may find him…”


 

Een ingrijpen van hogerhand

Nand liep een veroordeling op die resulteerde in vijf jaar hechtenis (1944-1949) wegens zijn nationalistische geschriften tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zeker in het begin van de oorlog geloofde hij dat Vlaanderen een soort zelfstandige staat kon worden binnen een groot Duits Rijk.

Tot nu toe is er in het familiearchief uit de celbriefwisseling van 1944 tot 1949 tussen Nand en zijn ouders slechts één brief teruggevonden die gecensureerd werd. Uit de volledige briefwisseling blijkt ook dat sommige brieven niet werden doorgestuurd naar of ontvangen werden door de bestemmeling en/of gewoon “verdwenen”.

Deze brief is geschreven (zoals meestal) door Nands moeder op 17 september 1945 te Gistel, waar de familie toen woonde.
Het kleine, knusse gezinsvillaatje bestaat nog steeds.

Nand met ouders voor het villaatje, zomer 1951, hij was toen bijna twee jaar vrij, en, om even een woordspeling te gebruiken, op vrijersvoeten, zie foto hieronder. Opvallend ook: heel wat aangekomen, wat wil je, eenmaal terug in “hotel mama”.

Sim tijdens de verlovingstijd voor hetzelfde huis, zomer 1951, met haar “kevertje”:

(De volledige briefwisseling tussen Nand en Sim tijdens hun “liefdesjaar” (1950-1951) is te vinden op de pagina “Liefdesbriefwisseling“.)

Huidige toestand (Google Streetview):

Het gezin was bij het begin van de oorlog verhuisd vanuit Oostende naar Gistel: een bom had het huis licht beschadigd. Dit huis heeft de vele Oostendse “urbaniseringen” overleefd, tot zeer recent was het een onderdeel van het”Avenue Beach Hotel” in de Koninginnelaan 25, maar het hotel heeft nu de deuren gesloten. Hopelijk blijft het gebouw overeind.
Bij de bouw van het hotel werd het huis omgebouwd tot luxe suites, enkel de gevel bleef behouden. De voordeur en het balkonnetje verdwenen.

Plaatsbezoek door mezelf 5 oktober 2020, op de plaats waar ik sta was vroeger de ingangsdeur, links het aangrenzende hotel. Dat was vroeger dus het gelijkvloers. Het motief op de muurtegeltjes net boven mijn hoofd werd ooit door Nand ontworpen (althans zo beweerde hij toch).

Het huis staat ook beschreven op  de “Inventaris Onroerend Erfgoed“.

Zie verder op deze pagina een mooie beschrijving van het huis en Nand tijdens het interbellum in de woorden van schijver Karel Jonckheere die van Nands geboortejaar was (1906), en ook Oostendenaar. Hij ging naar de “Rijksschool“, Nand naar het “Onze-Lieve-Vrouwecollege“.

Nands moeder op het balkonnetje met links dochter Marie-Louise en dochter Jetje (Henriette) rechts (ca 1930), de zussen van Nand. De identiteit van de heren op de achtergrond moet ik nog uitspitten, maar dat zal wel lukken. Voorlopig is “time” nog “on my side”.



Het gezin in de achtertuin van de Koninginnelaan, zoon Robert ontbreekt, (of maakt het kiekje), ca 1928.
Vlnr: dochter Marie-Louise, Nand, vader (zeeloods), moeder, dochter Jetje. Nand studeerde toen in Leuven en kijkt wat beteuterd, of is hij in diep gepeins verzonken? Of…?


Op 17 september 1945 was Nand al een jaar geïnterneerd en hij bevond zich op dat ogenblik in het Interneringscentrum Sint Kruis te Brugge, een detentiekamp voor incivieken. Het waren houten “barakken” die nu reeds lang zijn afgebroken. Ze bevonden zich op de plaats waar nu de “Marinekazerne Victor Billet” is (Brieversweg, Brugge). Maar ook deze kazerne zal verdwijnen in 2025.

Een volledig en chronologisch overzicht van alle gevangenissen waar Nand ‘verbleef’ in de periode 1944-1949 vind je hier.

Huidige toestand van de kazerne te Sint-Kruis (Google Earth):

Toestand in 1964, Fotobron: Erfgoedbank. Bijschrift: “Muur met prikkeldraadafsluiting gericht naar de binnenzijde van de kazerne. Op het einde van de muur de oude toegang tot ‘het college van Sint-Kruis’ (het interneringskamp voor de ‘incivieken’ bij de epuratie)”

Tekening van het kamp ca 1945 © A. Vandenbussche

Plaatsbezoek op 13 februari 2019  met foto door goede vriend Harmen Mesker die toen een I Tjing workshop gaf in Brugge. (Voor de kenners van de I Tjing “het Boek der Veranderingen”: op mijn vraag raadpleegde hij toen het boek op die precieze plaats en kreeg het antwoord: hexagram 30, bewegende lijn 3, een  letterlijk “ingrijpen van hogerhand”).


In de brief beschrijft de moeder van Nand het voor haar aangrijpende moment net een jaar eerder (15 september 1944)  waarop haar zoon “ten huize” wordt aangehouden. Misschien net daarom las de censuur extra aandachtig mee.
Opvallend: twee weken later werd Nand voor de eerste keer verhoord om zijn versie van “de feiten ten laste” te geven, dit dus pas een jaar na zijn aanhouding “ten huize” (Gistel). In de derde helft van de brief had moeder nieuwe inkt nodig.

De gecensureerde brief (handtekening censuur in rood links bovenaan):

Detail doorstreepte regels (wat verder werd ook een naam doorstreept):

De tekst zoals die toen, in 1945, “leesbaar” was voor Nand:

Gistel den 17 September 1945

Mijn Zeer Lieve jongen. Ik heb het gevoel dat ik u vandaag eens moet schrijven daarom doe ik het. Het heeft mij zeer gelukkig gemaakt dat ik u woensdag gezien heb. Ik hoop als alles goed gaat nog eens met Pa mede te komen. Mijn Zeer Lieve jongen Zaterdag 15 was het een jaar geleden dat u aan de koffietafel mij attent maakte dat het de verjaardag was van Onze Lieve Vrouw der zeven weeën (u bedoelde immers mij) en “binnen 2 dagen” zoo zegde gij mij, “is het de verjaardag van de 5 gestigmatiseerde wonden van den Heiligen Franciscus, u weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had”. Wel mijn liefste kind die laatste woorden welke u tot Pa en mij sprak zijn ons toch zoo bijgebleven. Was het op dien stond Onze Lieve Heer niet die u die woorden ingaf. (/zin geschrapt door censuur/) Had u niet dezelfde houding (/gedeelte zin geschrapt door censuur/) in ’t stof, de armen ten hemel gericht: zooals den Heiligen Franciscus zelf. Daarom is het dat ik die dagen in ’t gebed herdacht voor u en al mijn vertrouwen op God te stellen, en voor u in vereering te staan, zoals ik het voor den Heiligen Franciscus deed. Pa en ik ook uw Broer leven met u en deelen uw leed. Fernand dit boek hebben wij nog niet ontvangen. Moeten wij nog eens schrijven? Mijn vriendin, juffrouw (naam geschrapt door censuur) is vandaag naar Brugge naar haar familie. Ze zou dien brief toonen van Keltje waarin ze over u bekommerd was. Wij trachten ook een paar oude bruine schoen [sic] te vermaken, ’t ware jammer om die schoone schoen daar te verslijten. Uwe blauwe vest is klaar wij zullen hem mede brengen. Wij verwachten uw tweede briefje, u kunt misschien wel een copie er op schrijven om als u het goed vindt, wij nog eens naar dien boekhandel kunnen schrijven om dien boek. Intusschen stellen het Pa en ik goed met onze konijnen en onze hennen. Dit haantje dat u niet mocht hebben smaakte ons maar deerlijk., ’t werd met hartpijn en lange tanden door ons opgegeten. Maar wij hopen u binnenkort thuis te hebben. Uw liefhebbende Ouders. XX.

De data van de vermelde heiligendagen kloppen.
15 september is nog steeds de feestdag van Onze-Lieve-Vrouw der 7 Smarten (“Weeën).
17 september is de feestdag waarop gevierd wordt dat Sint-Franciscus de stigmata ontvangt. Hij wordt ook algemeen gevierd op 4 oktober, Werelddierendag (zie: Heiligennet – Sint Franciscus).

Enkele voorbeelden waarin deze scène wordt afgebeeld:

ca 1250, Maestro del San Francesco Bardi

1295-1300, Giotto di Bondone

1420, Lorenzo Monaco

Uiteindelijk zou het nog vier jaar duren voor moeder en zoon opnieuw verenigd zouden worden. Toch sloot ze iedere brief af met dezelfde woorden: “wij hopen u binnenkort thuis te hebben”. Ontelbare malen stond ze achter het keukenraam met de verrekijker (van Nands vader, die zeeloods was) te speuren of Nand niet ergens in de verte opdook uit de richting van het station van Gistel.

Opmerking: de volledige en chronologisch geordende briefwisseling (een 200tal brieven) is te vinden op de pagina “Celbriefwisseling met ouders“.

Misschien is de verwijzing van Nands moeder naar Franciscus die, zoals op de afbeeldingen,  “met de armen ten hemelen geknield de stigmata ontvangt” voor de censuur een brug te ver?
Ze schrijft:
en ‘binnen 2 dagen’ zo zegde gij mij ‘is het de verjaardag van de 5 gestigmatiseerde wonden van den Heiligen Franciscus, u weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had’“.

Maar vermits het Nand is die deze woorden tot zijn moeder spreekt (“zo zegde gij mij”) is het hij die zijn moeder wijst op de komende feestdag in verband met Sint-Franciscus: het ontvangen van de stigmata. Nand leert zijn moeder iets dat ze nog niet wist over deze door haar vereerde heilige, nl. wanneer het die bepaalde feestdag was, want: “ge weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had“.  En het blijkt dat ze zeer goed geluisterd heeft en dat Nands woorden een diepe en onvergetelijke indruk nalieten op haar: een jaar later weet ze het nog, want ze schrijft haar brief net op 17 september, de door Nand bedoelde feestdag.

Het is misschien maar een klein detail uit een brief, maar het toont hoe Nand een diepe liefde voelt voor zijn moeder, een liefde die wederzijds is, ze heeft het ook onmiddelijk door bij Nands opmerking over Onze-Lieve-Vrouw der 7 Weeën, want ze schrijft: “u bedoelde immers mij” (*lees over deze “smarten” van moeder onderaan deze pagina).
Nand was geen echte misganger, zijn moeder wel. Maar hij heeft een mateloze bewondering voor het religieus erfgoed wereldwijd, een onbedwingbare interesse voor mystiek en het mysterieuze, met een brede filosofische en historische kennis en is  goed op de hoogte: hij weet de juiste snaren te raken.

Het lijkt me zeer waarschijnlijk, gezien de “vereering” die Nands moeder had voor Sint-Franciscus, dat er een afbeelding van hem ten huize hing. Zij was een diep gelovige vrouw, met ook, zo blijkt hier, een sterke Mariale devotie.

Over welk “boek” Nands moeder het heeft is mij (tot nu toe) onbekend, maar in het Celdagboek (*) van Nand staan verschillende lijsten van boeken rond deze periode, zie het hoofdstuk “Poëtisch Celdagboek“.

Opmerking: Door deze brief kennen we de exacte dag waarop Nand van huis werd weggevoerd door de precieze details. Het vonnis vermeldt echter als begin van Nands gevangenschap “14 september”. Waarschijnlijk wordt hier verwezen naar de datum waarop het arrestatiebevel werd uitgevaardigd.
Nands moeder schrijft ook: “Wij verwachten uw tweede briefje”. Nand schreef daaarvoor in het eerste jaar van zijn gevangenschap veel meer brieven naar zijn ouders, die werden blijkbaar niet doorgestuurd (of tegengehouden). Pas anderhalf jaar later, in 1946, kwamen enkele van deze brieven uit dat eerste jaar gevangenschap alsnog aan. Sommige brieven van Nand uit die periode zijn dus gewoon “verdwenen”.

Een toegevoegde foto van Nands moeder uit een celbrief  met vermelding achterzijde: “Getrokken voor mijn zeer lieve jongen den 4 augustus 1946. Nu ben ik 65 jaar. Uw moeder“. Zelfs de foto draagt een censuurstempel.

Nands moeder heeft hem slechts één keer bezocht in oktober 1944 te Brugge, daarna kon ze het niet meer aan. Nand schrijft in zijn memoires:

“Nooit vergeet ik dat eerste bezoek, als vader en moeder mij van achter dat kippengaas dapper toelachten.  Voor mijn moeder, wier gezondheid tegen de verplaatsing en de emotie niet bestand was, vergde zo’n bezoek te veel van haar krachten.  Voor haar is het dan ook bij dat eerste bezoek gebleven. “

Dat betekent dat ze haar zoon de volgende vijf jaar nooit meer in levenden lijve heeft teruggezien. Ik probeer het me voor te stellen bij mijn eigen kinderen, ik kan het niet.

Op het einde van zijn memoires deze passage, maar nu vijf jaar later, na Nands vrijlating en de thuiskomst:

“Het wederzien met mijn goede moeder na vijf jaar opsluiting is niet onder woorden te brengen. Wij vonden toen ook geen woorden. De onstuimige  omhelzing die men in films of boeken bij dergelijke omstandigheden pleegt te zien, bleef achterwege. Wij wendden ons eerder van elkander af, in de greep van een ontroering die te groot was om om ’t even wat te zeggen of te doen… Het mens liep als hulpeloos in en uit – tot de eerste schok voorbij was en de ontroering bezonk tot stille en innige vreugde. Dan nog was er niet veel te zeggen.
Het was voorbij.”

Update (juni / november 2021)

Ondanks verwoede pogingen met alle mogelijke middelen en foto bewerkings programma’s slaagde ik er gedurende jaren niet in de gecensureerde tekst te ontcijferen. Tot ik een reportage zag over de restauratie van Het “Lam Gods”, het werk van de gebroeders Van Eyck (ca 1432), waarin met speciale apparatuur verschillende verflagen konden blootgelegd worden.

Ik richtte me tot mijn Alma Mater, de KUL.

De gecensureerde passage werd uiteindelijk ontcijferd in het labo van de KUL LCS Digitisation and Document Delivery / Ancient History / NMBSI  (bib KUL Ladeuzeplein, Leuven). Er werd gebruik gemaakt van fotospectometrie: infrarood en ultraviolet licht.
Ontcijferde passages in vetjes:

” (…) en binnen 2 dagen zoo zegde gij mij, “is het de verjaardag van de 5 gestigmatiseerde wonden van den Heiligen Franciscus, u weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had”. 15 minuten later kwam men u aanhouden en nadien u martelen. Had u niet dezelfde houding aangenomen, op uwe knieën in ’t stof, de armen ten hemel gericht: zooals den Heiligen Franciscus zelf.”

Foto van het onderzoek: bovenaan de gecensureerde passage, daaronder het resultaat van de fotometrische analyse en onderaan een uitvergroting van het moeilijkst te ontcijferen woord: “martelen”:

Beeld tijdens het onderzoek in het fotospectrometisch labo:

Voor de censuur waren de combinatie van de woorden “aanhouden”, “op uwe knieën” en vooral “martelen” een brug te ver. Op geen enkele manier mocht blijken dat een aanhouding bv. zeer ruw was verlopen. Er werd dus zeer nauwgezet nagelezen . Met de doorstreepte passages blijft de zinsconstructie overeind.
Men is er niet in geslaagd de doorstreepte naam wat verder zichtbaar te maken.

Nand schreef over die bewuste dag het volgende in zijn memoires (en ook hier dezelfde teneur als hierboven bij het weerzien: “in de werkelijkheid weet niemand wat gezegd”):

“De vijftiende september hield de beruchte taxi voor de deur stil.  Twee mannen met mitrailletten gewapend zaten op de radiator, alsof zij uitgetogen waren om een gevaarlijk gangster onschadelijk te maken.  Een rijkswachter belde aan en liet een briefje zien door de burgemeester ondertekend: ik moest voorgeleid worden.

Dat was niet in orde met de wet [nvdr: Nand was advocaat], en ik trachtte het de rijkswachter aan het verstand te brengen.  Maar hij bleek niet bereid om over dingen als wettelijkheid van gedachte te wisselen.  Rood van woede snauwde hij mij toe: “Als ge nog iets zegt, neem ik A zoe mei!”  Daar ik toevallig op mijn kousen was, en half aangekleed, heb ik maar geen beroep op de wettelijkheid meer gedaan.

Dat afscheid …  In boeken worden in dergelijke ogenblikken schone woorden gesproken, in de werkelijkheid weet niemand wat gezegd.  Ik maakte er geen melodrama van, en deed maar alsof het voor korte tijd was, al wist ik wel beter.  De manier waarop de berechting zou voltrokken worden bleek al uit heel dit voorspel – die kerels met de mitrailletten gaven de toon aan.  Ik stapte in de wagen en wij reden voort – op de drempel van het huisje met de zonnebloemen stonden twee radeloze oude mensen.”


Het was een zeer emotioneel moment toen ik voor de eerste keer, na zo veel jaren speurwerk, het ontcijferde woord “martelen” voor ogen kreeg. De hele scène aan de gezellige koffietafel toen, wat er gezegd werd en het contrast met de onmiddellijke aanhouding net daarna, en het door mijn grootmoeder opgeroepen beeld van Sint-Franciscus, de stigmata, de Zeven Weeën, enz…  het leek wel een scène uit een film die voor mijn ogen werd afgespeeld, alsof ik er zelf bij was.

Nand heeft hier nooit over gesproken. Zelfs in zijn memoires schrijft hij niet expliciet over hoe die aanhouding nu precies verlopen was. Pas nadat ik de ontcijferde passage voor ogen kreeg en die combineerde met Nands beschijving van het tafereel besefte ik wat moeder bedoelde met “martelen” en “op uw knieën”: Nand  zal zeer waarschijnlijk op dwingende wijze aangemaand zijn om onmiddellijk op de knieën te gaan met “hulp” van de “mitrailletten”.

De twee foto’s hierboven van Nand met ouders en de foto die Nands moeder hem stuurt zijn allebei getrokken op de plaats waar dit alles zich afspeelde.

Een mooie vondst: Nands moeder stuurt op 1 januari 1947 naar Walter, oudste zoontje van Nands jongste zus Jetje, deze kaart (ze was zijn meter), een aquarel van Nands hand. Op de voorzijde duinen en zee, gedateerd op 21 augustus 1945 te Sint-Kruis, dus een kleine maand voor de gescensureerde brief. Nand zal nooit de plaats tekenen waar hij gedwongen “zijn tijd” moet doorbrengen, hij creëert een wereld waarin het goed toeven is.

Zicht op strand en duinen, aquarel door Nand getekend in IC Sint-Kruis, Brugge, 21 augustus 1945

Op achterzijde schreef Nands moeder:

Gistel, den 1-1-47

Mijn Liefste Waltertje.
Pepee en Memee Vercnocke bedanken u voor uw schoone nieuwjaarsbrief en uwe beste wenschen. Uw Kerstdag kaartje was ons ook zeer welgekomen. 
Wij bewonderen uw schoon geschrift. Wij zien dat u een zeer brave jongen zijt. Dit zijn hier twee schilderijtjes van uwen Onkel Fernand dat hij zelf geschildert [sic] heeft. Ik hoop dat ze uw aangenaam zullen zijn. Hierin gesloten 200 frs voor u beider nieuwjaar.
Vele kusjes van Pepee en Memee Vercnocke

(nvdr: “u beider”: Walter had nog een jongere broer Arnold, zie infra)

Bovenstaande samenloop van omstandigheden werd dan nog versterkt, enkele feiten:

+ Het ‘toeval’ wil dat ik nu, na het overlijden van mijn moeder in 2015, verhuisd ben en recht tegenover een beschermde kapel van Onze-Lieve-Vrouw der 7 Smarten woon.

Het huis dook toen plots op na weken van googelen, het was slechts enkele kilometer verwijderd van de plaats waar ik vijf jaar inwoonde bij moeder (dat huis was ondertussen verkocht). Op de verjaardag van mijn zus, 21 mei, diende ik meteen een aanvraag in bij het immobiliënkantoor tijdens mijn plaatsbezoek. Ik trok in op 1 juni… mijn verjaardag.
+ De oudste zoon van Nands jongste zus Jetje, Walter (zie infra), een begenadigd kunstenaar, maakte ooit een kunstwerk getiteld “Zeven Weeën” , het zijn zeven grote koperen platen die in Ieper, waarhij woont, nog steeds te bezichten zijn, als een soort Mariale kruisweg.
+ De man die in het KUL labo er in slaagde de gecensureerde passage te ontcijferen heeft dezelfde voornaam als mijn grootvader, én het is ook mijn derde voornaam, evenals de voornaam van mijn tante Jetje (zus van Nand) in de vrouwelijke vorm.
+ September lijkt voor mij wel een erg ‘vruchtbare’ maand, niet alleen trouwden mijn ouders op 29 september (feestdag van Sint-Michiel), maar als ik goed gerekend heb is het ook de maand van mijn verwekking.

Zou dat alles ook “een ingrijpen van hogerhand” geweest zijn?


Nand: “Brussel Gedenk”, olieverf op hout, 120x70cm, 1967 (= voorstelling van de Aartsengel Michael in gevecht met het kwade, het beeld staat op het Stadhuis van Brussel, hij is de patroonheilige van de stad, niet toevallig schildert Nand op de achtergrond het Justitiepaleis, dat wat verder staat, een doek dus met een duidelijke boodschap, vandaar de titel, Nand schreef er ook enkele gedichten over, zie de pagina “Nand – Poëzie“.


NOTEN

(*) u bedoelde immers mij: de moeder drukt hier uit dat ze ook “een vrouw van “weeën” (smarten) is, niet gespaard door het lot, en dat ze weet dat Nand dat beseft en haar dat waarschijnlijk al een paar keer verteld had.

Daarom even een opsomming van wat die smarten voor Nands moeder kunnen zijn op dat ogenblik (september 1945).

De smarten van Nands moeder

Het gezin van Nand telt vier kinderen.

+ In oktober 1914 liet het gezin have en goed achter in Oostende en vluchtte op het nippertje voor het aanstormend geweld van de Eerste Wereldoorlog met de laatste mailboot naar Engeland (Aylesbury, tussen London en Oxford).

Nand beschrijft in zijn “Jeugdherinneringen” de overtocht, hij was toen bijna 6 (met superscript en paginanotering omdat dit en kopie is van een hoofdstuk uit de  -nu nog gesloten  – website):

Maar toen sloeg het noodlot ook in ons eigen leven in toen wij zelf het ruime huis in de St Jorisstraat (17c) moesten vaarwel zeggen, alles achterlaten en inschepen naar Engeland… De loodskotters – niet al te ruime zeilschepen kregen ene onverwachte lading vrouwen kinderen koffers en haastig toegeknoopte bundels aan boord. Wij waren plots vluchtelingen op de dool naar een onbekend doel… De 14de oktober zeilden wij in de nacht de haven van Oostende uit (18). Rondom ons lag een donkere, zware, glimmende zee waarin groene vlammen fosfoor onheilspellend flitsten. De zeilschepen zouden nog diezelfde nacht ingehaald en teruggestuurd worden, om ’s anderendaags weer en deze maal voorgoed te vertrekken. (21) Het zou een beslissende ommekeer in mijn leven betekenen. Maar voor ons kinderen was dit alles een bevreemdend en niet onaardig avontuur. Veilig onder mijn matrozenbloesje geborgen, droeg ik mijn geliefkoosde driemaster mee die ik inderhaast nog had gered.

Terwijl de zeilkotters langzaam naar ’t Westen stevenden, deden de eerste Duitse voorhoeden hun intrede.

Het was mijn eerste tocht op zee en de grote gebeurtenis uit mijn leven. Dit was geen spelen meer op een wrakke walvisboot of het heimelijk wippen op ’t dek van een schuit aan de kade gemeerd… Dit was de zee. En staande aan de beschansing bij ’t opspattende buiswater, voelde ik mij de man die het stampende schip naar zijn bestemming voerde – tot de wind verdapperde en de boegzee en het met mijn macht uit was.

Het was een echt konvooi dat Oostende op het laatste ogenblik ontglipt was. Rondom ons stevenden schepen van alle slag, ook de staatspakketboten die in de radeloze drukte van de kade veel volk hadden moeten weigeren. Een van de schepen die ons inhaalden was een voorvaderlijke bodem met ’n schepwiel aan elke boord. Met het (22) indrukwekkend vertoon van zijn ontzaglijke raderen, in een wolk van opstuivend schuim maalde het smalle schip met de twee dunne kachelpijpen voorbij. Achter zich aan liet hen een wielende melkwitte streep: het wilde zog dat het over de grauwe zee had getekend, en boven hetwelk een wolk witte meeuwen kibbelend krijtte.

Naarmate wij Engeland naderden ging de wind opsteken – zodat de schepen meer en meer uit elkaar raakten – en de slingerende kotters met het benauwde? ruim voor al die vrouwen er geen al te gezellig verblijf was – heel die mensenlast diende op een cargo overgebracht. Daar heb ik het voor het eerst meegemaakt wat het betekent bij zwaar weer volk in een boot te zetten. De landman kan zich daarover moeilijk een voorstelling maken. De broze roeiboot wordt nu eens haast tot boven de beschansing van het grote schip opgetild, een oogwenk daarna wordt (hij) op een tiental meter afstand in een golfdal weggezogen, zodat men er op neerziet als uit de venster van een eerste verdieping. Zo werden menigen aan boord van de loodsboot – onder dewelke ik – met de weinig overblijvenden eindelijk ook te Folkestone aan wal gebracht… (23) Wij werden door het vluchtelingencomité liefderijk onthaald – het woord is niet te sterk. Wij kregen erwtensoep met grote vierkante sneden brood voorgezet, welker afmetingen mij nog verbazen… Daarna werden wij over steden in ’t binnenland verdeeld. Na wat omzwerven kwamen wij in Aylesbury (19) terecht, waar mijn vader, dankzij zijn kennis van ’t decimaal stelsel, een baantje kreeg als ontleder in een boterfabriek (20) 

Het zal in Engeland geen gemakkelijke aanpassing geweest zijn (bv. de taal), in een vreemde omgeving en andere culuur.
Vijf jaar later, bij terugkomst in Oostende,  bleek het huis waar ze woonden bezet door anderen én moest daarenboven nog huur betaald worden van de voorbije vijf jaar, en… volgde een nieuwe aanpassing (Nand kon nog nauwelijks Nederlands praten). Zijn verdere leven zou hij hardop in het Engels blijven tellen wanneer hij moest afrekenen, bv voor de melkboer, zo’n scène staat me nog goed voor de geest, en ik was best wel fier dat dat zo vlot ging in heel mooi “high brow English“. In Engeland moest hij trouwens een klas hoger opschuiven omdat hij altijd de primus was van zijn leeftijdsgenoten, dus toch niet zo open-minded dat schooltje.

Nand was heel fier op deze “first prize”, die hij in die school won, een boekje met tekst en afbeeldingen “The Story of the Plants. Wonders Of Plant Life”, ik vond het in een aparte omslag in het archief. De juf schreef bovenaan.

“”1st Place in Form II. Easter Term 1916. Aylesbury Grammar School”,

met opvallende afkortingen voor zijn naam (3 x FV) en de school zelf (3 x AGS), wie weet zelf gedrukt met bv een aardappel.

   

Nand schrijft in zijn “Jeugdherinneringen:

Het was een leeftijd waarop men spoedig inburgert en er werd mijn daar een plooi gegeven die mij voor het leven zou bijblijven. Niet dat er in die Grammar School veel gestudeerd werd… Ik die naar beproefde vaderlandse zede vlijtig had geblokt, stond erbij verbijsterd als ik hoorde dat ik de eerste van mijn klas was… Het boekje dat ik toen als prijs kreeg en dat ik nu na haast een halve eeuw nog niet verloren heb vermeldt het voor mij heuglijk feit met de datum Easter 1916… De naam van de lerares was Miss Taffo”.

Dat Nand schrijft op die school “een plooi te hebben gekregen voor het leven”, o.a. door dit boekje, bewijst zijn gedicht “De Tuin”, dat besproken wordt op de pagina “To Escape! Het motto van Sim“, ook  het feit dat hij zich 50 jaar later nog de naam van zijn lerares herinnert ondersteunt dit.

Het gezin in Engeland:

Vlnr: Nand (in het ‘matrozenpakje’ van hierboven), vader, Jetje, Marie-Louise (staand), moeder en Robert (ca 1916). De foto bewijst dat, ondanks de omstandigheden, er voor gezorgd was dat de waardigheid, het “decorum”, bewaard bleef. Ik vermoed dat Nands moeder daar een grote rol in speelde.

Vlnr: Nand, zus Marie-Louise, een soldaat die in Engeland met verlof was uit de Vlaamse frontstreek en loopgraven, moeder, broer Robert, zus Jetje:

Nand met zus Jetje (zonder jas, waarschijnlijk uit dezelfde reeks opnames, achterzijde vermeldt: “In Engeland”):

+ Robert geboren in 1903, de oudste, emigreerde na de Eerste Wereldoorlog naar de Verenigde Staten van Amerika, hij was er radio-operator op de scheepvaart tussen Noord- en Zuid Amerika (de zgn .“Great White Fleet” van de United Fruit Company, zijn schip was de SS Musa). Dat voelde een beetje als een verloren zoon, zeker omdat hij daar trouwde en drie kinderen had. Bezoek naar het ouderlijk huis in Oostende was dus erg uitzonderlijk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was bezoek al helemaal onmogelijk en was de correspondentie tussen Robert en zijn familie in België zo goed als onbestaande. In een brief aan Nand van 17 oktober 1944 schrijft ze:

De eene dag ben ik wat meer moedeloos dan de andere maar ik en Pa wij moeten leven voor u. Van uw Broeder is er ook nog geen nieuws. Zou den sukkelaar dan toch getorpedeerd zijn laat ons hopen van neen“.

Robert in de radiokamer van de SS Musa met hoofdtelefoon:

SS Musa (op “image resulting from glass plate negative“, 8/9/1934):

“The Great White Fleat” promotie poster:

Postzegel Honduras met poststempel vanop de SS Musa “United Fruit Company, Steamship Service, High Seas, Apr 1, 1933, Purser, S/S Musa” (1 April!):

Waarom Robert naar USA emigreerde: hij werd verliefd op een Amerikaanse, Gertrud, waarschijnlijk tijdens een tijd aan wal. Gertrud (“Gertie”) was een plaatselijke “pagean” winnares (schoonheidswedstrijd), dat zal er ook wel mee te maken hebben. Echter, ergens in de tijd voor de oorlog begon het huwelijk te sputteren, er kwamen advocaten aan te pas, een vechtscheiding dus, maar het is nooit zover gekomen. Ook dat moest Nands moeder verwerken.

Eén van de weinige foto’s van Roberts gezin op bezoek in Oostende, hier getrokken voor de Koninklijke Gaanderijen, ca 1935. Met Gertrud en dochters Frances en Helen. Zijn oudste zoon Henry (de naam waarover ik hierboven had, genoemd naar zijn grootvader Hendrik) hier niet op de foto, misschien is hij de fotograaf? Henry was toen 7.

+ Marie-Louise , geboren in 1903, op 1  juni (ook mijn geboortedag). Zij overleed in 1931 door een longontsteking, opgelopen in de winter tijdens het uitdelen van voedselhulp aan zij die het nodig hadden. Ze was toen 27 jaar. De liefdadigheidsinstelling waarvoor ze toen vrijwillgerswerk deed bestaat nog steeds: Sint-Vincentius.

Marie-Louise:

Marie-Louise Vercnocke

 

Af en toe schilderde ze ook (handtekening + datering 1922):

Toen mijn jongste zoon Wide in de media verscheen met zijn graphic novel “Drieman” (maart/april 2020, in volle lockdown), werd ik gecontacteerd door J.L. Van Wassenhove die in zijn familiearchief een “poëzie” schriftje had gevonden (dat kinderen vaak gebruiken) met daarin een versje en haar naam eronder (ze was toen 16), gedateerd op 12 april 1919. Het is één van de vele rijmpjes die door generaties nog steeds worden overgeleverd, uitermate geschikt voor poëziealbums (nu is dat bv Instagram). Toen hij de familienaam van Wide hoorde op de radio, ging er een lichtje branden. 

Fellow feeling makes us wondrous kind,
Perhaps the poet would have changed his mind,
If in a crowded street he chanced to find,
A fellow feeling in his coat behind.

De eerste versregel is een bekend spreekwoord (proverbial saying) dat vaak gebruikt wordt, soms toegeschreven aan Alexander Pope (1688-1744). Het hele gedichtje speelt met de eerste twee woorden. Gewoonlijk worden die als één woord beschouwd, gescheiden door een koppelteken: ‘fellow-feeling’  (= medegevoel’, ‘sympathie’, ‘verbondenheid’, ‘menselijkheid” ).  Maar in de laatste versregel wordt de afzonderlijke betekenis gebruikt: ‘a fellow’ – een kerel – ‘feeling’ – die voelt – in dit geval in de jaszak van de dichter, een zakkenroller dus. Het is een grappige waarschuwing om niet te goedgelovig te zijn.

Het gezin bevond zich toen nog in Engeland en keerde pas terug in oktober 1919. Het is weer zo’n wonderbaarlijke speling van het lot dat dit zomaar komt binnengewaaid. De bezitster van dit poëziealbumpje behoorde dus ook tot een gevluchte familie, zo werd mij verteld, en kenden elkaar al van voor de oorlog in Oostende. Waarschijnlijk hebben ze elkaar in Engeland ontmoet of gekruist.

Rouwprentje van Marie-Louise:

En ook hier een “toevalligheid”, zoals gezegd: Marie-Louise en ik delen dezelfde geboortedag: 1 juni, maar ze deelt daarenboven met Sim haar sterfdag: 13 maart.

+ Jetje, geboren in 1909, lievelingszus van Nand, hij was de peter van  haar jongste zoon Arnold die overleed in 2009.  Haar oudste zoon, Walter, overleed op 22 december 2022 en verzorgde nog trouw en toegewijd bijna wekelijks met zijn echtgenote haar grafsteen (infra).

Jetje op het strand te Oostende, met parasol, en later met familieleden Tante Clara en echtgenoot Nonkel Henri (!), eerste zoon Walter in de kinderkoets:

Evenals haar broer Nand en zus was ze ook kunstzinnig aangelegd, ze volgde de tekenacademie te Oostende. Jetje en Mimi (zus van haar schoonvader) waren beste vriendinnen en worden daar vermeld  bij de eerste leerlingen van de heropgerichte vrije Kunstacademie te Oostende tussen 1934 en 1940. Zij moesten toen Gustaaf Sorel (kunstschilder en tekenleraar) bijstaan die de jongeren niet de baas kon (zo vertelde Walter mij ooit gehoord te hebben van Mimi).

Hoeves in de duinen (olieverf op doek, gesigneerd met “hvercnocke”, haar officiële voornaam was “Henriette”, niet gedateerd):

Zij overleed op 21 juli 1939,  nationale feestdag, twee dagen na haar 30ste verjaardag, en acht dagen na de geboorte van haar tweede zoon.
Sim vetelde mij ooit: “overleden in het kraambed”.
Twee maanden later brak de Tweede Wereldoorlog uit.

In het parochieblad van zondag 20 augustus 1939 wordt zowel het doopsel van haar zoon Arnold (Seys) als haar overlijden vermeld in dezelfde kolom, het is alweer een confronterende vaststelling voor Nands moeder.

Over haar werd blijkbaar na haar overlijden geroddeld, de juiste toedracht is mij onbekend. Walter, haar zoon, vertelde mij gehoord te hebben later “dat het kind misschien te vroeg na hem kwam?”. Maar ook dat is niet zeker. Sim heeft het mij ooit verteld, maar ik kan het me niet meer herinneren.

Nand schrijft het volgende in een brief aan zijn ouders tijdens zijn mobilisatie in 1939-1940 (de zgn “Schemeroorlog“), hij was toen onderluitenant in het Belgisch Leger. Het feit dat Nand peter was van Jetjes tweede zoon zal zeker een rol gespeeld hebben:

“Gent, den 3.XII.39.
Beste ouders,
Het is zondagmorgen, ik heb zo-even een paar spiegeleieren gegeten en mijn stoof aangestoken. Het is helder weer. Straks ga ik in de stad, er zijn hier n.l. doorlopend schilderij tentoonstellingen. Gelukkig dat ik dat nog heb. Een beetje kontakt met de wereld van de kunst waarbij ik rechtens behoor. Dezen namiddag, indien ik erin slaag, ga ik voor een wandeling langs de Leie.
Ik weet nog niet precies wanneer ik nog eens naar huis kom, daar de kommandant die de verlofbrieven moet teekenen afwezig is. Het zal in alle geval het einde van deze week of het begin van de volgende zijn. Voor wat dat laag-bij-de-grondsch geklets over Jet betreft: wij moeten slechts één bekommernis hebben: ons er boven te houden. Haar gedachtenis zelf beveelt het. Zij zelf zou zich tegenover dergelijke dingen waardig en koud gedragen hebben. Wij zullen niet in de straat afdalen om met al dat gespuis te onderhandelen. Wij zullen rustig blijven in onze zekerheid dat het leugen is. Wij zullen er ons niet door laten uit het veld slaan of ter neer drukken. Onze waardige stilte zal een kracht zijn waarop de leugen tenslotte zal afschampen. Overigens een rechtgeaard mensch zal weten dat alléén vurige lasteraars en achterbuurt-volk de nagedachtenis van een doode besmeuren tot eigen rechtvaardiging. Alleen de lieden die uit dezelfde stof gesneden zijn: de eerroovers en praatjesventers zullen hun walgelijke waar gaan ronddragen. Voor hen kunnen wij alleen verachting hebben. Zij zullen onze herinnering, onze eeredienst van een schoone doode niet vermogen te storen, verschanst als wij zijn in onze stilte. Zij, de levende geruchtmakers, de straatkklappeien, weten niet dat elke verloren doode ons leven rijker maakt en een wijding schenkt die zij niet eens bevroeden. Onze dooden zijn ons schoonste bezit: zij zijn ons meer nabij, wij hebben ze meer lief dan de levenden zelf. Het verlies van wat ons het liefst was is onze schoonste verworvenheid.
Tusschen de vier kale muren van mijn cel – als ik eens voor een uurtje bevrijd ben van wachtkloppen en karweien – denk ik dikwijls aan háár. En het is vreemd, ik heb het gevoelen dat zij nog leeft, dat zij lééft wezenlijker dan vroeger, omdat zij bestendig woont in ons. De dooden die schoon geleefd hebben, leven veel langer dan veel levenden. Hun gedachtenis is in ons als een kracht: een beginsel dat macht bezit over ons leven, ons vóór gaat en voortstuwt tegelijk.
Zeker van dit bewustzijn, moeten wij niet eens treuren. Dit vast te stellen is geen droefheid meer maar de hoogste vreugde. En laat ze dan maar met slijk werpen. Uw Fernand”.

Dit is één van de weinige brieven die ik vond van Nand waarin hij met dergelijke bewoordingen en met zo’n heftigheid tekeergaat. Het komt van heel diep.

Opmerking: Nand schrijft: “Dezen namiddag, indien ik erin slaag, ga ik voor een wandeling langs de Leie”, diezelfde Leie zal een cruciale rol spelen in de liefdesgeschiedenis tussen hem en Sim, 11 jaar later, in 1950, zie deze passus op de pagina “To Escape! Het motto van Sim“.

In interneringscentrum Sint-Kruis schreef hij voor zijn geliefde zus Jetje dit gedicht:

Gedachtenis aan een overleden zuster

Zo zat ik bij haar bed, en leed dewijl ik lachte,
ik lachte wijs en stil dewijl ik spraakloos leed ;
zo zat ik bij haar bed, als een die zwijgend weet,
die huivrend voor het eind, zit op het eind te wachten

o Dat zij sterven moest en toch niet wilde sterven,
en stierf, gelijk de zon in smartlijk avondrood…
Zo moest haar moe gelaat, gesloten in den dood,
bij ’t uiterste vaarwel, der doden vrede derven.

Want zij was eenzaam hier, zo mild, zo onvoldaan,
zij zag op kleinheid neer, en vond een klein bestaan,
alleen met haar gevoel in eng gedrang vernepen.

Hoe liet zij mij verweesd toen zij haar kroost ontviel,
zij meer dan moeder mij, volkomen zusterziel…
o Rover Dood, gij zwijgt, en ik ga onbegrepen !

De versie uit het manuscript in het celdagboek van Nand  (zie ook “Addendum”). Bovenaan staat in potlood “47”, toen bevond hij zich in de Gevangenis van Antwerpen (Begijnensraat), maar rood onderstreept onderaan staat “St Kruis”, dit is dus overgeschreven van een eerste manuscript, waarschijnlijk op een los blaadje toen in Sint-Kruis (1944-1945).

Jetjes rouwprentje:

Opvallend hier: er wordt geen geboortedag vermeld (die is 19 juli 1909), enkel de sterfdag:  21 juli 1939, toch uitzonderlijk voor een rouwprentje vind ik. Misschien heeft het iets te maken met datgene waar Nand over schrijft, of omdat ze net twee dagen na haar verjaardag overleed? Overlijdensdag die ze trouwens deelt, jaren later, met haar broer Robert (zie infra): de nationale feestdag. 
In een ander hoofdstuk ga ik daar dieper op in. 


+ In maart 1993 had ik het lumineuze idee Sim te interviewen omdat ik toen de familiestamboom onderzocht (gedocumenteerd, langs vaderszijde, gaat die terug tot een”magister physicus” uit Antwerpen in de 13de Eeuw). 
Ze toverde onmiddelijk haar (schoen)doos tevoorschijn met een massa familierouwprentjes. Je hoort op de achtergrond hoe ze lukraak in de doos graait en het verhaal van het overleden familie vertelt. Het leek wel of deze prentjes hen tot leven brachten door de woorden van Sim en met ons de ruimte deelden. 
We hebben 2 cassettes van tweemaal 45 minuten volgepraat dat is drie uur, en af en toe pauseerden we, voor we het wisten was het middernacht. 
Ik kan het iedereen aanraden, zeker in deze smartphone maatschappij: trek erop uit en interview je ouders, grootouders etc. Ik bedoel daarmee niet de obligate “feestfilmpjes”, neen: een echte one-on-one, bereid je een beetje voor, weet wat je zeker wil vragen. 
Ik ben er nu zeer gelukkig mee, want die drie uur zijn een goudmijn voor deze biografie.
In dit fragment vertelt Sim over de zussen van Nand en wat hen overkomen is, ze eindigt hier met te zeggen “dat was een triestige zaak”. 
Nu ik dit fragment opnieuw beluister moet ik vaststellen dat ik geen goede vraagsteller was toen, ik onderbreek Sim vaak op momenten waarvan ik nu hoor dat ze iets belangrijk wou zeggen. 

Sim citeert Nands moeder die haar vraagt: “Is ‘t nog ni Montje”, ze wou weten of Sim al zwanger was (“Montje” is de koosnaam van Nands moeder voor Sim, die voluit “Simonne” heet). Ze heeft het niet meer mogen meemaken.
Ook heeft Sim het over de grafsteen van Jetje. Hier een foto bij mijn bezoek aan het graf met ernaast haar zoon Walter (27 september 2017).
Het graf wordt goed onderhouden. Het arduin ligt er mooi bij, tegenover de grijze graven ernaast, verweerd en besmeurd door de bomen en de tand des tijds.
Walter vertelde mij: “het is mijn echtgenote die schuurt en ik loop heen en weer met emmers water, pluk wat onkruid en kijk of het goed is”.
Hij was slechts 1 jaar en 3 maanden oud toen zijn moeder overleed, en vierde in april jl. zijn 84ste verjaardag, en is in goede gezondheid (na enkele operaties). Hij heeft geen herinneringen meer aan zijn moeder (althans niet bewust) maar de liefde die hij voor haar voelt is een bewijs dat  moeder nog “leeft”.
Van zijn moeder erfde hij zeker haar artistieke begaafdheid: hij is een begenadigd kunstenaar.
Toen we samen voor het graf van Jetje stonden, voelde ik de bijna lijfelijke aanwezigheid van mijn tante, het leek alsof ze haar armen naar me uitstrekte, me troostte,  en de tranen rolden over mijn wangen. Een moment dat ik nooit zal vergeten.

Walter met echtgenote bij Nand in Weerde, 1977, bij het huwelijk van Nands dochter:

Walter stuurde mij een pasfoto van zijn moeder Jetje, die werd na het overlijden van Walters vader in 1976 teruggevonden in zijn portefeuille. Na het overlijden van zijn eerste vrouw (Jetje) was hij hertrouwd. Maar Jetje was hij dus niet vergeten.

+ Tenslotte Nand zelf dan, geboren in 1906. Advocaat geworden op wens van zijn ouders, maar zijn hart en ziel gingen naar de literatuur, de dicht- en de schilderkunst. Daar wordt in andere hoofdstukken veel dieper op ingegeaan. Zijn internering zal voor zijn moeder ook een klap geweest zijn.

Op het moment dat ze haar brief schrijft heeft ze dus inderdaad smarten te over. Als ook Robert zou verdwijnen, blijft van haar vier kinderen enkel Nand nog over, en voor hem zien de vooruitzichten er op dat ogenblik niet al te best uit.

En filmpje met portretfoto’s van Nand, beginnend op 1 jarige leeftijd en eindigend bij zijn overlijden. In het midden valt de cesuur van de vijf jaar internering.


Bezoek aan de laatste  rustplaats van Ferdinand Vercnocke te Oostende (bij hem rusten zijn ouders en zijn zus Marie-Louise):


Epiloog

Nands moeder overleed in 1952, de geboorte van Nands kinderen heeft ze niet meer kunnen meemaken.  Ik heb haar dus jammer genoeg nooit gekend. En ook Robert niet: hij overleed in 1951  in New Orleans, evenals zijn zus Jet op een 21ste juli.
Nand heeft nog telefonisch contact gezocht met het ziekenhuis daar om, buiten het weten van zijn moeder,  en ook om haar enigzins gerust te stellen, te vragen een brief te schrijven aan zijn ouders, met daarin ook de verzekering dat hun zoon “de laatste sacramenten” had gekregen volgens de katholieke ritus:

“Medical Officer In Charge
U.S. Public Health Service Hospital
New Orleans
August 1, 1950
Dear Mr. Vercnocke,
Your son, Robert, although only in the hospital one day prior to his death, was first treated here in May and June of 1951. He was suffering from high blood pressure and severe kidney disease, and on July 20, 1951, was admitted unconscious. He never regained consciousness and died quietly at 7:40 AM, July 21, 1951.
On the day of admission, he was visited by father Dunn, a Catholic priest, who gave him the last sacraments. It may be of some solace to you and your wife to know that everything possible was done in the way of treatment and to make your son comfortable during his illness and last hours.
James F. Lane,
Medical Director
Clinical Director”

In de Verenigde Staten wonen nog steeds familieleden, afstammelingen van Robert. Ze wonen in… (niet te verwonderen!) San-Francisco. Het contact met de familie werd vooral onderhouden door de zoon van Robert, tot zijn overlijden in 1992. Hij stuurde ook vaak foto’s mee, zodat we het wel en wee van de familie konden volgen. Ik herinner me nog, vooral rond Kerstmis, de telefoongesprekken uit Amerika, ik vond dat wonderlijk.
Nu ik dit verhaal heb verteld, moet ik ze misschien toch eens gaan bezoeken. Met enkele ben ik via Facebook bevriend.

Grafsteen van Robert in San Mateo, deelgemeente van San Francisco, Californië. Bij hem ligt zijn schoonvader:

Het gebeurde allemaal in de aanloop naar het huwelijk van Nand en Sim (29 september 1951). En opnieuw volgde een klap: negen dagen na het huwelijk overleed Sims vader.

Een foto in de tuin van het villaatje te Gistel, augustus 1951, een maand voor het huwelijk: de schoonouders in spe op bezoek.
Vlnr: Nands vader, Sims moeder, Nand, Sims vader, Sim, Nands moeder. Ik ben er nog steeds niet uit wat Nands vader met zijn hand in de boom doet (een in de weg zittende tak opzij duwen?)… en ook niet wie de foto nam, vermoedelijk Finneke, de zus van Sim, zij was meestal “de fotografe van dienst”.

Nands moeder overleed 6 maanden daarna (april 1952, 70 jaar oud) na een kort ziekbed. Misschien voelde ze dat het uiteindelijk toch nog goed zou komen met haar enige overblijvende kind (nu hij toch gelukkig getrouwd was) en dat ze hem met een gerust hart kon “loslaten”?

Persoonlijk vind ik het jammer dat ik mijn tantes, oom en grootmoeder nooit gekend heb, zeker omdat Nand er vaak over sprak en omdat er zoveel foto’s van allen zijn bewaard.

Nands vader zou een tijd later komen inwonen bij het jonge gezin. Ik heb nog herinneringen aan hem. Aan ons vertelde hij soms nogal aangebrande zeemansmoppen of zong hij dito liedjes in zijn sappig Oostends dialect. Daar was Nand niet zo gelukkig mee.
Als zeeloods op rust had hij een aanzienlijk pensioen en hielp financieel (dat was tijdens de internering van zijn zoon ook al zo). Nand moest door zijn veroordeling met al zijn eventuele inkomsten zijn schuld aan de Belgische Staat betalen (wet van het sekwester) tot 1964 bij zijn eerherstel, daarvoor leefde het gezin enkel van de inkomsten van Sim.

En zo kocht zijn vader voor ons een televisietoestel (een ‘Prisma’, één van de eerste in de streek toen).  Ik herinner me nog onze verbazing samen voor het scherm, o.a. de animatiefilm met “de eikelmuis Chlorofyl” en diens aartsvijand, de rat “Anthracite” staat me nog helder voor de geest. Van die rat was ik erg bang, want “antraciet” is ook de naam van een vorm van steenkool waarmee het huis verwarmd werd, en ik zag voor mij vaak die angstaanjagende zwarte, beroete man die thuis kwam leveren. Maar gelukkig was er steeds Chlorofyl!

In 1960, op 80-jarige leeftijd, viel Nands vader plots. Het was 14 december, de 54ste verjaardag van Nand. In de armen van zijn zoon waren zijn laatste woorden: “‘t es mor ‘n zwimte” (“het is maar een bezwijming” > West-Vlaams voor een vorm van “kort bewustzijnsverlies”, wat vaker gebeurde bij hem). Hij kwam nooit meer bij bewustzijn, twee dagen later overleed hij in het ziekenuis.

Enkele persoonlijke vaststellingen

Tijdens zijn leven kende ik Nand in vele gedaantes, te veel om op te noemen. Net als Sim bv kon hij soms wegzinken in zwaarmoedigheid, maar ook ons tot tranen toe doen lachen met humor die hij vaak als anekdotes uit zijn jeugdjaren opviste, soms zelfs met liedjes die hij kende uit het rijke Oostendse vissersleven van zijn familie. Van zijn vader herinner ik me uit de tijd dat hij bij ons inwoonde hetzelfde.

In het hoofdstuk “Nand – Jeugdjaren” vind je daar vele voorbeelden van. Ik ben er als 13-jarige die overal met een microfoon schaamteloos rondliep om familieleden te interviewen zelfs in geslaagd dit op band vast te leggen. Als ik het nu opnieuw beluister schieten diezelfde tranen van toen mij opnieuw in de ogen.

Een fragment van één van mijn opnames: Een scène aan de keukentafel. Sims probeert Nand te overhalen een liedje te zingen uit z’n studententijd in Leuven, “Minne wuf had ne “kinkee” (= “mijn vrouw had een olielamp”, zo’n lamp werd gevuld met petroleum en verspreidde een heel penetrante geur).
Nand slaagt er niet in het laatste rijmwoord van het liedje uit te spreken, dat “gat” (=achterwerk) moet zijn, rijmend op “kat”, en hilariteit alom.
Gezongen in zijn vroeger Oostends dialect (“beuttere” =” boter”).
Ik schat dat de opname dateert van 1969/1970, ik was toen 14. In familiekring noemden wij Nand: “Pappie”.
Ik heb de audio toegevoegd aan beelden van Nand tijdens de Kerstdagen in Weerde, Sim filmde het interieur, de schilderijen enz, waar Nand in rondwandelt en toont hem in zijn “fauteuil” voor het raam, lezend. Buiten is de wereld wit: het heeft gesneeuwd. Een Witte Kerst, dat kon toen nog. De filmbeelden dateren van enkele jaren na de geluidsopname, ik schat rond de jaren ’80. Vanaf 02:12 filmt Sim de woonkamer/keuken waar deze audio-opname ooit plaatsvond. De kachel daar (een soort “allesbrander”) heb ik bewaard. De slotbeelden tonen Nand die theezet. Dat was een ritueel dat hij opgepikt had in zijn lagere schooltijd in Engeland (Eerste Wererldoorlog ). Daar heeft hij zich zijn hele verdere leven aan gehouden: “afternoon tea” (ergens tussen halfvier en vijf), en daar moést een beschuit met honing bij, met gepast kopje en theepot. Een heilig moment.

Nands zwaarmoedigheid had ook te maken met het feit dat hij, man van zee en duin, de tweede helft van zijn  leven met Sim ging wonen in Weerde (nu deelgemeente van Zemst, net voorbij Vilvoorde), dus centraal in het ‘binnenland’ van België.

Aquarel van het huis met het typsiche “Frans dak” zoals het er uitzag toen het gezin er woonde, tegenover ligt de straat naar Nand genoemd. :

In zijn bundel “Land aan het Zwin”, uit 1961, staat het gedicht “Huis in het Duin” dat duidelijk maakt waar zijn hart lag (met een belangrijke nuance in de titel: er staat niet “aan”, maar “in” het duin, en dat met reden).
Hier de eerste en de vierde strofe (p.8):

“Zo heb ik altijd willen wonen:
aan ‘t dapper hart van ‘t ongeschonden duin,
geen straat omtrent, geen steedse tuin,
maar zand en helm, en schuine sparrebomen.
(…)
Daar zou ik mij van wind en zee doordringen
vervoerd door hun onaards geluid,
gelukkig, eindelijk, met mijn zilte bruid,
wild en alleen voor mij te horen zingen.”

Het huis in Weerde vormde ook de cover van Nands laatste bundel “De Aardse Staat” (1987). Op de luchtfoto (geen drone, toen nog via helikopter) zie je een verraste Nand met de handen boven de ogen omhoog kijken (links onderaan in het poortje, hij kijkt recht in de lens), een “toevalstreffer”:

Ooit was het huis een hoenderkwekerij, “gespecialiseerd in de Mechelse koekoek”, aldus deze prentkaart uit begin 20ste eeuw:

Toestand in mei 2021 (eigen foto):

Zoals zo vaak gebeurt tijdens het leven van onze ouders was ik veel meer bezig met het mijne, zeker in de jaren vlak voor en tijdens de “Flower-Power” golf, de meidagen van ’68, de protestzangers en later in de jaren ’70 en ’80, de disco, punk, new wave, house, enz.,.
Dat hij mijn soms wilde ritten op de golven van dat tijdsgewricht maar matig kon appreciëren is begrijpelijk, ook omdat mijn ouders eigenlijk de leeftijd hadden om bijna mijn grootouders te zijn: vader was bijna 50 bij mijn geboorte, moeder toch wel een stuk jonger: 35. Toen ik geboren werd hadden zij al het leven van een volledige generatie achter zich. Toch heb ik niet het gevoel tot één bepaalde generatie te horen, en dat werd nog versterkt door hun biografie te schrijven, soms leek het of ik naast hen een toeschouwer was zoals Marty McFly in “Back To The Future”. Ik reisde met hen mee.

Door het familiearchief bloot te leggen ontdekte ik, net zoals dat bij Sim gebeurde, een nieuwe ouder.
Ik was al dankbaar voor bv de kennis die hij doorgaf dankzij zijn schooltijd in Engeland in de Eerste Wereldoorlog: timmeren, behangen, metselen, hoe omgaan met elektriciteit, etc. De lagere scholen daar onderwezen, naast het ‘gewone’ curriculum’, met veel literatuur – waar zelfs Shakespeare werd besproken en voorgedragen –  ook veel handvaardigheid, de namiddag werd voorbehouden voor sport.
Het archiefonderzoek deed echter ook mijn vroegere afstandelijkheid, mijn onbegrip soms ook tegenover zijn literair en beeldend werk verdwijnen als sneeuw voor de zon.  Ik ontdekte een kunstenaar die zijn passie met groot meesterschap tot leven kan laten komen. Hij heeft mij vaak ontroerd toen ik het werk en de vondsten uit het archief naast zijn leven legde, en begon te beseffen welke impact de tijdsomstandigheden op hem en zijn familie uitoefenden (bv twee wereldoorlogen).

Schrijver Karel Jonckheere over Nand en de Koninginnelaan in Oostende tijdens het interbellum

Een fragment uit Jonckheeres boek: “Waar plant ik mijn ezel?” (1974) over Nand. Op de website staat de volledige passus. De anekdote over het “verdwenen” naambord van Nand aan de voorgevel van het ouderlijk hiuis is grappig, maar zegt veel over waar Nands hart en passie lagen.

 

“Ferdinand Vercnocke, van 1906 (14 december) zoals Jan Vercammen (7 november) en André Demedts (8 augustus), was mijn jaargenoot maar hij was kollegestudent geweest als Duribreux en onze jeugd was onzichtbaar voor elkaar voorbijgegaan. Zijn vader die loods was had ik toevallig eerder ontmoet dan hemzelf. Het gezin Vercnocke betrok een burgershuis in de hoge nummers van de Koninginnelaan, niet ver van het koninklijk “paleis”. Soms, als ik van mijn school in Nieuwpoort kwam en afstapte vlak bij zijn woon, zag ik voor het kelderraam Nands broer staan, een reus als hij, starend naar de voeten van wie voorbij kwam, roerloos, dromend van zijn zeemansleven dat hij tijdelijk had onderbroken. Met mijn wijsvinger wees ik naar boven, kreeg een knik of een neen, beduidend dat de lyrische broer al of niet thuis was. Een zwijgende vertoning die mij telkens tot gewisse inkeer bracht. Ik belde aan. Korte tijd had op de gevel een koperen plaat gehangen, “Ferdinand Vercnocke, advokaat”. Op zekere dag was ze weg. Een verhaal uit die dagen deed te Oostende de ronde dat Nand zelf de deur had opengedaan toen een klant zich aanbood en vriendelijk had geantwoord dat de meester niet thuis was. Hij was aan het dichten. Ofwel zat Nand te schrijven ofwel stond hij te schilderen. Ik herinner me hoe hij met stoere lieflijkheid telkens een paar doeken toonde, meestal gezichten uit het “Blote” of een landschap met centraal de toren van Lissewege. Zeer zuiver gepenseeld en gewijd door het uitzonderlijke licht dat de Zwinvlakte sereen, tijdeloos en doorschijnend maakte. Meermaals, tussen Middelkerke en Oostende, bekeek ik hem door de tramruit, stappend langs dijk en strand, zodat ik hem vereenzelvigde, iets meer met Eugeen van Oye dan met Cyriel Verschaeve. Drie meeuwen, drie blauwvoeten, drie romantiekers maar Vercnocke de meest benaderbare, van opener eenvoud en de gezondste qua waarachtige taalvaardigheid. Zijn heimwee naar een Vikingverleden, naar een harmonie tussen geschiedenis, zee en kust was realistischer en de wijze waarop hij zijn droom uitdrukte was tastbaar van lijn zoals de gekleurde vlakken van zijn grafisch werk. Zelfs zijn vizionaire verbeeldingen behielden de gebaldheid van een nog jong menselijk gehouden drama. Kort gezegd: hij was een geestdriftig getuige van ons verleden met slechts langs de zomen wat retoriek. Ten minste, zo voelde ik het toen aan. Ik verkoos de gedichten waarin een beeld sprak door simpele direktheid boven die waarin hij meer verwachtte dan de gewone lezer door zijn vertrouwdheid met Noordse heldennamen, wel mooi maar niet geladen, tenzij met machtige klank, – Kolga, Skjold en andere.”

koperen plaat“: en toch bewaard in het archief, ze hangt nu recht voor mij, afmetingen: 31×24.5cm en weegt wel wat:

+ Eugeen van Oye: was gedurende een tijd de huisdokter van het gezin Vercnocke

Het was ook Jonckheere die Nand aan bod liet komen in zijn programma  “Kunstenaars en de Zee” (BRT, 1974):  

“Ginds de groene vlakte zonder volk,
een andere lente pas uit haar geboren,
in ’t nieuwe landschap droomt een oude toren,
een wolk omhult zijn beeld met blauw.

Hier de zee, de naakte grens der aarde,
waar onbedaarlijk dreunt der wateren gewoel,
het gisten van de geest gestuwde poel,
de mist verborgen lucht, de ongebaande.

Trouwe aarde die niet varen zal,
dolende water, stroming, waterval,
ik voel u beide machtig in mij leven.”

Opmerking: lees hier ook de laudatio die Anton Van Wilderode uitsprak bij de plechtige viering van Nands 80ste verjaardag in de Abdij van Grimbergen. De audio van deze laudatio is daar ook beschikbaaar, ik had de moeite genomen die op cassete vast te leggen omdat ik wist dat dit een “tijdsdocument” zou worden. Als je tijdens het luisteren je ogen sluit zie je Van Wilderode zo voor je.

Ik vermeld hier het slot van de laudatio, omdat op dat moment ik voor de eerste en enige keer tranen over de wangen van Nand zag rollen, twee jaar later overleed hij, alsof zijn leven “volbracht” was:

Anton Van Wilderode: “Zijn (nvdr = Nand) bezwerende verzen hebben wij overgeschreven en doorgegeven in de dertiger jaren binnen de besloten gemeenschap van het internaat in het Sint-Niklase Klein-seminarie. Wij knipten ze uit de (verboden) kranten, kleefden ze aan de binnenkant van onze chambrettekastjes en zegden ze elkaar voor tijdens de lange wandelingen door het Waasland. Conform de ‘geloofsbelijdenis’ van Wies Moens ‘die het wachtwoord ontvangt/ hij zet zijn leven als een bolwerk er omheen’. Het maakt mij gelukkig dat zovele medeleerlingen en vrienden van toen trouw zijn gebleven aan dezelfde idealen waarvan Ferdinand Vercnocke de bezielde vertolker was. Dankbaar kan ik hem geen beter huldeadres toevoegen dan het vers van onze Rodenbach: ‘o zanger echt en trouw gelijk een kind’!”

Anekdote en slot

Mijn moeder kreeg bij mijn geboorte (1955) een 8mm Kodak handcamera ten geschenke van haar broer Bert, die mijn peter werd. Dat was niet verwonderlijk: Bert werkte toen voor de productiefirma Melior als filmverdeler voor België (bv: “De 55 dagen van Peking” en vooral “El Cid“.
Sim mocht toen, dankzij haar broer, mee aanschuiven aan het banket na de première van “De 55 dagen van Peking” in België, in aanwezigheid van de hoofdrolspelers, Ava Gardner en Charlton Heston. Ze zat tegenover hem, en ze was haar Engels niet vergeten (zie het hoofdstuk  “To escape – Het motto van Sim“). Ze moet wat over zichzelf verteld hebben, en waarschijnlijk een handtekening gevraagd, want hij signeerde prompt een servet voor haar, die hij overhandigde met de woorden “For the kids”. Sim vertelde dat zo vaak dat we soms twijfelden aan de waarheidsgetrouwheid van de gebeurtenis, in ieder geval: allen waren aanwezig op dat banket.

Wat verder een kort filmpje met deze camera, waar ik, ongeveer een jaar oud, op het terras in de ren en op schoot wel het centrum van de wereld lijk, en daarna in de armen van Nand en met grootvader de tuin verken, een beetje zoals in het iedje van Wim Sonneveld: “langs het tuinpad van mijn vader”. Een eerste generatie “Drieman“. Aan het slot de tweede generatie (dan in kleur) en ikzelf als vader van een eerste zoon. Sim of Nand hanteerden de camera, en Nand gaf soms “regieaanwijzingen”. Ik heb er mijn passie voor alles wat met film en filmen te maken heeft aan te danken. Met Nands vader, Nand, Sim, mijn zus, en… ikzelf (ik slaag er zelfs in mijn twee jaar oudere zus een pagina te ontfustelen, versta: grijpen en scheuren, uit een tijdschrift dat ze aan het “lezen” was, met een huibui als resultaat. Het is allemaal nog goedgekomen!).

Ook kort in beeld en waarschijnlijk ook af en toe filmend: Truda, de huiishoudster. In die periode vond Sim moeilijk werk als leerkracht gezien haar veroordeling, ze vond een job als vertegenwoordigster van koekjes en chocola voor de provincies Antwerpen en Limburg. Daarvoor moest ze leren autorijden met de wagen van de firma (Van Loo, Schaarbeek, nu al lang verdwenen). Dat betekent dat ze altijd vroeg vertrok en pas laat thuiskwam. Nand mocht geen inkomen hebben, dus het gezien leefde van wat Sim verdiende en de hulp van Nands vader. Daardoor kon het gezin een huishoudster betalen, o.a. voor de kinderen, eten maken, enz. Zie daarvoor ook de pagina “Rapport Sociale Inspectie 1954” met een verslag dat niet zo positief was voor Nand: er werd hem verweten niet écht naar werk te zoeken en enkel proberen een inkomen te halen uit de verkoop van zijn schilderijen, een verkoop die echter zo goed als onbestaande was. Het rapport was.. in het Frans. 

Nog tot 1964, het jaar van zijn eerherstel, zou er ook nog af en toe Rijkswacht langskomen om te zien of Nand zich nog hield aan zijn opgelegde voorwaarden. Ik herinner me nog als 7/8  jarige toen er eens twee kwamen aanbellen hun, in mijn ogen, zwarte en strenge kledij en hoge kepi, kaarsrecht naast elkaar, het leken me twee donkere, onheilspellende standbeelden. Ze waren met de fiets, en die stonden, nogal dreigend vond ik, voor het vertrouwde poortje aan de straatkant. Zeer waarschijnlijk zal ik achter Nand, die hen aan de voordeur te woord stond, stiekem komen piepen zijn.

Het motto van Nand was: “De sterke man is hij die alleen staat”. Dat is er maar gekomen na de vijf jaar isolatie. Hij wou daarmee zeggen: “ik voer een gevecht tegen de rest van de wereld, tegen wie mij niet begrijpt of afwijst”, vandaar de herkenning met Cervantes, niet alleen omwille van zijn romanpersonage Don Quichot, die het tegen windmolens opnam, maar ook omwille van het leven van Cervantes zelf, die, net als hij, vijf jaar in de “kerker” had moeten doorbrengen. Al tijdens zijn internering, in zijn poëtisch celdagboek” (*) en via het maandblad van de interneringscentra, zal hij hierover schrijver en dichten. Zie het betreffende hoofdstuk op de hoofdwebsite.

Weinigen slechts, nl. de enkelen die hem wat beter kenden, keken niet vreemd op wanneer zij Nand, “de gemeenschapsdichter die vanop de voorposten de volksstrijd voert”, het epitheton  waarmee hij meestal in de literatuur wordt opgevoerd, in een dergelijke pose op een foto zagen verschijnen (Sim verraste niemand, dat was men van haar gewoon). Zo poseren was een typisch, wat ironisch, trekje van hem (opgesmukt met een portie relativerende zelfspot).
De foto dateert van ca 1975 in de tuin te Weerde. Maar is ook wat misleidend, Nand heeft nooit gras daadwerkelijk gemaaid met/op deze machine, die werkt met versnellingen, en hij heeft nooit leren autorijden, hij kon – vooral durfde – het niet. Maar een stilstaande, wat grappige “pose” met een knipoog, dat kon dus altijd.

Die “dubbelzinnigheid” wekt dan ook geen verbazing voor de intimi toen zij in zijn laatste bundel “De Aardse Staat” (1987) volgend Dante citaat zagen verschijnen (p. 49) dat de laatste cyclus, “Interplanetair”,  voorafgaat:

“… Vidi questo globo
Tal, ch’io sorrisi del suo vil sembiante.”
                             Divina Commedia, Par. XXII, 122-123

In een Engelse vertaling (de regels die Nand citeert in blauw, ze komen uit, niet verwonderlijk, het laatste hoofdstuk “Paradiso”):

 “Adown the sevenfold spheres from deep to deep
I turned my glance; and lo! So paltry seemed
Our globe, I saw and smiled. (…)”


Misschien kan ik besluiten met het slot van Nands gedicht “Kerkhof”, een gedicht dat ik voorlas in het kerkje van Onze-Lieve-Vrouw-Ter-Duinen in Mariakerke, toen we Nand ten grave droegen. Het is ook opgenomen in Nands laatst verschenen bundel “De Aardse Staat” p.14 (1987). Ik herinner me dat ik vele malen struikelde tijdens het voorlezen, de emoties werden me te machtig, maar ik ben toch tot het einde geraakt.
Het was één van Nands lievelingsplaatsen om te vertoeven. Hij schreef er zijn gedicht “Bij het graf van James Ensor“, hij kende immers de schilder die ook in Oostende woonde, en telkens zij, tijdens de wandeling op de zeedijk, elkaar ontmoetten, ontspon zich de volgende conversatie: Ensor (zijn hoed afnemend, en licht voorover buigend, leunend op zijn wandelstok): “Dag Mijnheer de dichter”, en Nand boog dan plechtig terug met hetzelfde gebaar en antwoordde dan: “Dag Mijnheer de schilder”, en daarna schoten ze allebei in de lach en volgden de stereotiepe gespreksonderwerpen: het weer, het leven van alledag, etc. Nand vertelde deze anekdote vaak.

Slot van het gedicht:

“Wie zegt mij wààr
mijn doden zijn verrezen?
Wie zegt het mij?

Ik weet een hemel

waar zij leven
schoon en nabij,
omringd met liefde
smartelijk mededogen en gemis,
het gewijde schrijn
van de gedachtenis.”

Af en toe breng ik een kaars uit dit kerkje mee naar huis, en laat die dan branden naast haar zusterkaars Onze-Lieve-Vrouw-van-Zeven-Weeën om “het gewijde schrijn van de gedachtenis” even te verlichten. 

Een eeuwigheid in een seconde, zoals Frank Boeijen zingt in Kronenburg Park:

“In 1 seconde ging het regenen vannacht
Ga die wereld uit1 seconde, en rij snel door die wereld uitGa die wereld uit1 seconde, en kijk goed rond in ons paradijsEn vraag niet naar de weg, want iedereen is de weg kwijt”


ter info:

+ de 7 Weeën van Onze-Lieve-Vrouw (uit Wikipedia):

  1. De profetie van Simeon in de Tempel bij het opdragen van Jezus, Lucas 2:25-35
  2. De vlucht naar Egypte, Mattheüs 2:13-14
  3. Het zoekraken van Jezus in de Tempel, Lucas 2:42-51
  4. Ontmoeting van Maria met Jezus op weg naar de Calvarieberg
  5. Maria staat onder Jezus’ kruis (zie Stabat Mater), Johannes 19:25-27
  6. Maria omhelst Jezus’ dode lichaam na de kruisafneming (zie Piëta)
  7. Jezus wordt begraven, Mattheüs 27:57-66, Marcus 15:42-47, Lucas 23:50-56, Johannes 19:38-42

Afbeelding:

“Seven Swords Piercing the Sorrowful Heart of Mary in the Church of the Holy Cross, Salamanca, Spain”

Noa is een Israëlische singer-songwriter, in het licht van dit hoofdstuk hoef ik daar weinig aan toe te voegen, de locatie alleen al is in dit opzicht symbolisch. Prachtige vertolking.

Robert Marcel als Jeroom in de TV-serie “Jeroom en Benzamien” (1966). Sim, en zelfs Nand, waren trouwe kijkers, en ik keek natuurlijk mee. Deze slotscène toont de begrafenis van Benzamien (gespeeld door Luc Philips), beiden dongen, soms op leven en dood, naar de hand van een Vlaamse schone (als ik het goed heb een rol van Denise De Weerdt), maar ze konden niet zonder elkaar. Het is een super komische serie, maar ik herinner me heel scherp dat Sim bij deze sène meer dan één traantje moest plengen. Op een bepaald ogenblik heeft ook Robert Marcel het moeilijk, ik vind dit een erg hoogstaande vertolking, en zeer mooie en sober in beeld gebracht (het geschuifel van de rouwenden rond de overledene, de zuster aan het orgel, het kussen van de pateen, enz., het klopt allemaal, en toch zit er ook nog die humor in). 

+ Laïs (toen een trio, nu een duo) bewerkte  de ballade “Bruidsnacht” van Nand, die verscheen op hun eerste CD uit 1998. Wat verder de live versie tijdens “Laïs plays ‘Laïs’ Rewind “in de AB (Ancienne Belqiue) te Brussel, juni 2014 , ze speelden toen hun volledige eerste CD nog eens over. Hun bewerking van “Bruidsnacht” is zeer vrij. Sim heeft zich toen, in 1998, nog moeten boos maken omdat op de CD dit nummer geaccrediteerd werd als “Folk Traditional”. Dit werd rechtgezet, en Sim ontving later nog 30.000 Bfrs auteursrechten voor Nand, die ondertussen al bijna tien jaar overleden was. Jammer dat hij dàt niet meer kon meemaken.
Op hun driedubbele CD “Documenta” (2006) staat een prachtige a capella versie van Bruidsnacht.
In 2004 verscheen hun “Liedboek” met veel lyrcis, ook Bruidsnacht was opgenomen. Enkele weken na het overlijden van Sim (vrijdag 13 maart 2015, op het middaguur, mijn zus, ikzelf en de huisdokter waren erbij, het kan vreemd klinken, maar het voelde als een erg liefdevol en magisch moment) was ik van plan die zomer een tuinfeest te geven en Laïs uit te nodigen het lied te komen zingen. Twee weken na Sims overlijden trad Laïs op in de Roma te Antwerpen. Ik trok mijn stoute schoenen aan, en na hun optreden, en met hun “Liedboek” in de hand, ben ik er in geslaagd hen te laten signeren op de pagina van Bruidsnacht:

Het tuinfeest toen is niet doorgegaan, maar: afspraak in 2025, bij het feest voor mijn 70ste op zaterdagnamiddag 31 mei, en tot in de vroege uurtjes van 1 juni, dus: mijn geboortenacht. We zullen zorgen voor een fantastische line-up (wie weet met Laïs?), en zeker met de “Boutman Band” inclusief de zonen. Wil je erbij zijn kan je al reserveren via mijn emailadres bovenaan deze pagina. First come, first served, zij die er in 2008 bijwaren voor mijn 53ste (“Boutman Party I”) weten dat het opnieuw de moeite zal zijn, enkele sfeerbeeelden van toen kan je hier vinden.

Op YouTube staan er twee video’s van de studio versie, samen goed voor iets meer dan 111.000 “views”. Niet mis. Aanvankelijk, 12 jaar geleden werd de ballade gedeeld op het kanaal van “Belgian Music“, en ook daar heb ik, Sim achterna, gevraagd de auteursnaam te vermelden, mijn vraag werd ingewilligd.

Ik weet niet of Nand  wist dat in 1969  al “De Elegasten” ook “Bruidsnacht” op plaat hadden gezet. Nand wordt daar vermeld als auteur, helaas met verkeerd gespelde familienaam (we raken er aan gewend), ook op “Discogs“. Eén van de nog levende groepsleden zond mij de mp3 van de studio opname. Hun versie volgt Nands ballade letterlijk en klinkt helemaal anders.

De Laïs’ studio opname werd ook afgespeeld op de afscheidsviering van Sim.

Hier de live versie uit 2014 in de AB, ik heb die wat “opgesmukt” met schilderijen van Nand:


DANKWOORD

Mijn dank aan volgende personen en/of instanties die me hielpen tijdens de odyssee waar dit hoofdstuk toe leidde (en twee ‘wijsheidsboeken’ waar ik veel kracht en ondersteuning in vond/vind). Een volledig lijst: zie het algemene “Dankwoord“.

+ Nand en Sim, twee uitzonderlijke mensen die ik mijn ouders mag noemen
+ Nand, Bert en Wide, mijn drie zonen, mijn drie grootste en wonderbaarlijkste schatten, hemelse geschenken, zij weten waarom. En hun liefdevolle moeder Else, helaas overleden in 2014.
+ Walter Seys (& echtgenote Suzanne Crevits + hele familie), Ieper, neef van mijn vader, voor noodzakelijke ‘finetuning’, all round kunstenaar, één van de weinige nog levende familiegetuigen uit de beschreven periode, onmisbaar, diepste dank
+ Arlette Vercnocke en broer Fernand, Oudenburg, voor de trouwe steun
+ Julius Edward Vercnocke, Michigan USA, Pvt,  83rd Infantry Division, 329th Infantry Regiment, sneuvelde in “The Battle of the Bulge” (Slag om de Ardennen), op 12 januari 1945 te Petite-Langlire (Houffalize/Vielsalm), was toen 24 jaar, getrouwd, en één dochter, slechts 2 weken tevoren ontscheept in Normandië, gerepatrieerd en begraven in Indiana, New Albany National Cemetery, ik vond zijn (en dus ook mijn) familie, schrijnend verhaal. Op het ogenblik van Julius’ sneuvelen was Nand opgesloten in het Interneringscentrum Sint-Kruis, Brugge (waar hij het gedicht “Gedachtenis aan een overleden zuster” schreef, zie supra)
+ Cegesoma – Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse
Maatschappij, Brussel
+ Algemeen Rijksarchief 2 – depot Joseph Cuvelier, Brussel
+ Prof. Dirk De Geest (KUL) voor de vriendschap, het moed inspreken, zijn begrip én handige wegwijzers in het labyrinth van de universitaire wereld
+ Rector Luc Sels en KUL Leuven (in het bijzonder het labo Ancient History NMBSI).
+ Prof. Marnix Beyen, UA Antwerpen, die “toevallig” vlakbij woont en een hele dag Sim ging interviewen over Nand in 1995. Hij bezorgde erg waardevolle informatie en werd een vriend. Sim noteerde dat bezoek in haar kalenderdagboek. Het viel me pas onlangs op: Marnix bezoekt Sim om haar te interviewen over Nand op 29 december, met het oog op een lemma in De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Bewging (NEVB). Maar dat is ook de verjaardag van haar kleinzoon Nand (mijn zoon), daarenboven was Nands sr. de peter van Nand jr. Tweemaal Nand dus.
Het lemma dat Marnix schreef vermeldt: “Er bestaan ook aanwijzingen dat hij (nvdr = Nand sr.) begin 1941 zou zijn toegetreden tot de SS-Vlaanderen.  Ingeborg Tibau kon dat ontkrachten in haar masterscriptie (KUL, 2019, zie infra) en Marnix vertelde mij dat hij dat nu niet meer zo zou schrijven, maar helaas: het werd sindsdien gretig opgepikt… Sim was er doodongelukkig van. In 2023 wordt dit lemma herschreven, benieuwd. 
Sims dagboeknota van 29 december 1995 (bovenaan “verj. Nand (13)”, en enige moeite met de schrijwijze van Marnix’ familienaam:


“verj. Nand (13) – telefoneer
Lotto
3u man komt voor encyclopedie van de Vlaamse Beweging Letters 
steek kachel aan
tot 5u…
Marnix Beyens (tel.nr) weet veel over pappie. Geef papieren mee o.a. brief v. pappie aan kard. Van Roey

Jef (nvdr = een jeugdvriend) telefoneerde een uur lang hij zit ook met familieproblemen”

+ de volgende historici voor hun interesse, het soms toesturen van belangrijk archiefmateriaal en noodzakelijke wegwijzers daarnaartoe: Bruno De Wever (UGent); Emmanuel Waegemans (KUL), Roel Van De Winkel (KUL), Koen Aerts (UGent/Rijksarchief), Thomas Urban (Duitsland, researcher, U Keulen), Emma Binnendijk (UVA Amsterdam), Dr. Liesbeth Vonhögen (U Maastricht), Petra Broomans (UG Groningen), Edward De Maesschalck (zijn tante was Jetje (!) Claessens)
+ Ingeborg Tibau, leerkracht Nederlands, die een Masterscriptie schreef over het proces van Nand, een onmisbare bron (KUL, Wijsbegeerte en Letteren, 2019), ze kwam ook tot de vaststelling dat één en ander in de perceptie over Nand tijdens de Tweede Wereldoorlog moet bijgesteld worden, geïnteresseerden kunnen de pdf versie toegestuurd krijgen via emailadres bovenaan de pagina
+ Harmen Mesker, stichter en voorzitter van het YJing Research Center, Nederland.
+ “I Tjing  voor de 21ste Eeuw“, Han Boering, 544 blz., 2001 (5de druk 2013)
+ “Zakboekje I Tjing“, Han Boering, 144 blz., 2006
+ I Ching online (Richard Wilhelm translation)
+ De Bijbel. Uit de brontekst vertaald. Wiilibrordvertaling, 1995
+ Kurt Ravyts, historicus, parlementslid en zeer goed op de hoogte van de toestand in IC Sint-Kruis in 1944-1945.
+ Pieter-Jan Ardies, Watou, Maanman @ Mooncycling Studios voor zijn onovertroffen “Adobe Premiere Pro” meesterschap, support en I Tjing kennis
+ Martine Dockx, oud-collega, die – belangeloos – mij heel wat werk uit handen nam door ongeveer 250 pagina’s typoscripten in Word over te tikken, diepe buiging
+  Lorenz Gillisjans, oud-leerling van mij, die me -belangeloos- wegwijs maakte in de complexe wereld van FTP, MySQL, databases, PHP, WordPress, etc., geen vraag bleef onbeantwoord: leraar-leerling: de rollen werden omgedraaid. Dankzij Lorenz weet ik nu dat mijn websites draaien op “MariaDB” (DB = afkorting voor database), een  relationeel databasemanagementsysteem, gratis en open source (!). Wikipedia bv gebruikt die ook. Is dat geen mooie ondersteuning? Het verhaal over hoe dit systeeem aan de naam “Maria” kwam  heeft te maken met de ontwerper, de Fin Michael Widenius, dat moet je zeker eens lezen
+ Combell, Antwerpen, webhost en provider voor mijn 4 websites en 3 domeinnamen, fantastische support, 24/24, overdag, en ver buiten de werkuren is er altijd iemand om je telefonisch van antwoord  te dienen bij problemen (en in je moedertaal), ‘s nachts via mail en ‘s morgens heb je antwoord, dat is nodig omdat ik deze biografie rechtstreeks  op de website schrijf, en dan heb je een betrouwbare server en back-up nodig waar je inhoud wordt opgeslagen, niet ergens aan de andere kant van de wereld.

(en gedeelte van mijn gewaardeerde “helpers” staan in het andere hoofdstuk en omgekeerd)

en aan mijn hele familie (wereldwijd) voor hun hulp,  steun en blijvend geloof in het (voort-durende) werk aan dit project. ❤️


ADDENDUM

Poëtisch Celdagboek Nand

Het dagboek van Nand (geschreven tijdens zijn interneringsperiode (1944-1949) is niet te vergelijken met dat van Sim, of met bv de dagboeken over die periode van Filip De Pillecyn (“Face au mur”) of Ernest Claes (“Cel 269”). Daarin beschrijven de auteurs hun leefomstandigheden tijdens hun gevangenschap en hoe ze zich daarbij voelen: een aanklacht tegen de hen in hun ogen aangedane onrechtvaardigheden.


Nota: Info Filip De Pillecyn, Ernest Claes en Felix Timmermans

Het dagboek van De Pillecyn verscheen in een nieuwe versie: “Tegen de Muur”, waarin ook de passages zijn opgenomen die in de eerste versie waren “weggelaten” (publicatie in 2019), “een ingrijpen van…?”

Met De Pillecyn was Nand aanwezig op het “Weimarer Dichtertreffen” in oktober 1941. Voor Nand was dat toen het eindpunt van een drieweekse “Schrijversreis” doorheen het “Duitse Rijk”. Alle deelnemers (een 20tal) kregen na de reis een fotoalbum, persoonlijk op maat gemaakt, met de foto’s van de reis. Ik vond een DVD met een ingescande versie en heb daar een mini-docu van gemaakt (20 min.) te vinden als “Episode 1‘, met speciale focus op alle foto’s waar Nand in te zien is, in een “toen en nu” weergave van de locaties.
Ik laat niet onvermeld dat slechts enkele kilometer van Weimar, zich het concentratiekamp KZ Buchenwald bevond. Dat was een schokkende vaststelling. Op de website ga ik daar veel dieper op in, o.a. met het bezoek van President Obama. Daar ook een anekdote tussen Sim en mezelf waarin Buchenwald een rol speelt toen ik een tiener was. Toen een “grappige” anekdote, als ik er nu op terugkijk heel erg pijnlijk. Ook hier verwijs ik naar het betreffende hoofdstuk op de hoofdwebsite, waar deze anekdote en de impact ervan op mezelf geduid word.

De route naar Weimar ging over Berlijn. Daar, in het luxueuze Hotel Kaiserhof, schoven Ernest Claes en Felix Timmermans mee aan tafel, de foto’s zijn opgenomen in mijn mini-docu. Het werd op het einde van de oorlog volledig plat gebombardeerd. 

(zie ook de opmerking over De Pillecyn op de pagina “To escape! – Het motto van Sim“)


Dagboek Nand

Bij Nand dus geen beschrijving van penibele omstandigheden, behalve enkele schaarse opmerkingen in de marge (“vrieskou, geen vuur, in de duisternis, mag geen licht meer maken, heldere sterrennacht!”, enz.).
Hier enkel creatief werk: veel poëzie vooral, en het is daaruit dat we zijn gemoedsgesteltenis kunnen afleiden. Vaak kiest hij als onderwerp voor zijn gedichten historische figuren die een dergelijk lot te beurt vielen (bv Cervantes, die vijf jaar doorbracht in gevangenschap, of het gedicht “De Uitvaart van Hugo Wolff“, de Oostenrijkse componist die ten onder ging aan waanzin).
Het creatieve werk tijdens deze periode is dus onlosmakelijk verbonden met zijn situatie op dat moment. Hoewel de gedichten ook los daarvan kunnen gelezen worden, is het toch belangrijk die dimensie in gedachten te houden bij het lezen.
De meeste gedichten geschreven in gevangenschap verschenen al snel. In 1951 twee bundels: “Het Eiland Antilia” en “De Gouden Helm”. Sim hielp een handje mee, want dit gebeurde in hun verlovings- en huwelijksjaar.

Het poëtisch celdagboek is een gebonden grootboek (ontworpen om bv inkomsten en uitgaven in te noteren), A4/D4 formaat, 27x19x3cm (HxBxD). Voor- en achterzijde hebben een dikke kartonnen kaft. Rugzijde en kafthoeken versterkt met stof. Door het intensief gebruik zijn kaft een rugzijde gedeeltelijk losgekomen (en helaas helemaal door het inscannen…) De bladzijden zelf zijn gelukkig alle nog stevig ingebonden. Dit is een foto van het boek die de voorzijde toont:

De achterzijde is meer verweerd en afgesleten:

Huidige toestand van de rugzijde:

Het boek werd zowel vanaf de voorzijde als de achterzijde beschreven, dit betekent dat je het boek moet omkeren en omdraaien om vanaf de achterzijde te lezen. Zo tref je na blz. 212 de laatste bladzijde (105) van de achterzijde. Samen telt het boek dus 317 bladzijden. Slechts enkele pagina’s zijn  niet beschreven. In het geheel zijn er ongeveer 160 afzonderlijke pagina’s. Na bladzijde 212 zijn een viertal pagina’s uitgesneden. Elk katern telt 16 bladzijden.
De voorzijde bevat bijna uitsluitend poëzie. De achterzijde zijn toneelstukken, soms volledig uitgeschreven, soms slechts aanzetten.
Enkele bladzijden tonen de zorgvuldig bijgehouden boekhouding van de uitgaven en inkomsten (meestal voor de “kantien” van de gevangenis, zeer kleine bedragen). Ook het  weinige geld dat Nands vader zijn zoon toestopte werd genoteerd.
Overal tussendoor een soort “mini-Wikipedia”, weetjes over de meest uiteenlopende onderwerpen: literatuur, filosofie, psychologie, woordenschat, kunstenaarschap, scheepvaart, ontdekkingsreizen, natuur, biografieën, kunststromingen, wereldgodsdiensten, geschiedenis, encyclopedieën, taal, wetenschap… tot zelfs een gedetailleerde uitleg over de atoomtheorie.
Ook een bladzijdenlange lijst met boeken die Nand zich wou aanschaffen na zijn vrijlating (met prijsvermelding) .

Op het tussenblad (vooraan) kon Nand er niet aan weerstaan een “statement” te maken:

+ De Onafhankelijksverklaring van de Verenigde Staten uit 1776.

+ Een citaat van Immanuel Kant:

“Als de gerechtigheid verdwijnt dan is er niets meer dat aan het leven der mensen waarde verlenen kan”

Dit citaat komt uit Kants: “AA VI, Die Metaphysik der Sitten. … , Seite 332

+ Een stuk uit de redevoering van Louis Pasteur bij de viering van zijn 70ste verjaardag in de Sorbonne:

“Ne vous laissez jamais atteindre par un scepticisme desséchant. Ne vous découragez pas lorsque votre pays traverse des heures sombres. Vivez dans la paix sereine des laboratoires et des bibliothèques. Dites vous d’abord: “qu’ai je fait pour m’instruire?” et, à mesure que vous progressez: ” qu’ai je fait pour mon pays?”. Ceci jusqu’au moment où vous pourrez penser avec un immense bonheur que vous avez contribué en quelque manière au progrès et au bien de l’humanité.’ 

+ Daaronder tussen haakjes het zinnetje:

(voorgelezen door zijn zoon daar hij niet meer kon spreken)”.

Het is dit zinnetje dat voor mij vele jaren geleden de definitieve aansporing was om hetzelfde te doen voor mijn ouders: een stem geven aan wat anders in de plooien van de geschiedenis zou verdwijnen.

“The Celebration of Pasteur’s 70th birthday at the Sorbonne” (Commons Wikimedia)

+ Tenslotte schreef Nand daaronder nog het volgende (Nand bevond zich toen in wat nu de Gevangenis van Merksplas is):

“In de gehele mensheid maar vooral bij de jeugd van alle naties leeft een hartstochtelijk verlangen naar gemeenschap, naar waarachtige eenheid. Uit georganiseerde massa’s: kreet. Het tragische is dat het voor de grote meerderheid bijna onmogelijk is een gemeenschap te zoeken in den staat. De staat is een wezen op zichzelf, een bestuur, een bedrijfsleiding, een demon, die vreemd is aan de menselijke ziel. Cel 34   23.7.47.”

Twee maanden na deze opmerking schreef Sim haar gedticht “Inkeer” in de Gevangenis van Vorst, dat in het hoofdstuk “To escape!  – Het motto van Sim” , een andere odyssee, wordt besproken.

En daarmee is de cirkel van dit hoofdstuk rond. 

Opmerking: de volledig ingescande dagboeken van Nand en Sim uit hun gevangenistijd zijn als ebook te lezen op de hoofdwebsite.


Een opmerking over het hele project van de biografie en een oproep aan de politieke overheden.

Zeven jaar geleden (2015) ben ik er aan begonnen nadat moeder overleden was. Ik ontfermde me over het familiearchief dat ze zorgvuldig had bijgehouden en geordend.
Al gauw kwam ik tot de vaststelling dat het absoluut nodig was het strafdossier van mijn vader te kunnen inkijken.
MAAR…
Ondanks aanschrijven van de Procureurs-generaal (2x !), (toen) Minister van Justitie Koen Geens en vele, vele historici (o.a. Bruno De Wever, Marnix Beyen, Koen Aerts, Nico Wouters etc.) krijg ik geen toegang tot het Krijgsdossier van mijn vader, zogezegd om “privacy redenen” omdat hij veroordeeld werd in het proces van het dagblad “Volk en Staat”, en dus staan in zijn dossier de namen van nog een 30-tal betrokkenen. Dit is dus België. Dit is 2022. We zijn nu bijna 80 (!) jaar later, ik ken geen enkel ander land waar een dergelijk slot op het oorlogsverleden is geplaatst. Wat heeft men te verbergen?

Het ergert me mateloos dat gelijk welke gecertificeerde journalist, onderzoeker, wetenschapper of student die ik van haar nog pluim ken zonder probleem in dat strafdossier van vader kan snuffelen, en zo met een vergrootglas zijn ziel peilen, en dus ook een beetje de mijne.
Ik weet het: het overkomt vele families, en ja, die opening kan enkel via de politiek gebeuren. Toch ken ik “gewone” mensen die wél toegang krijgen, dat gebeurt dan via omwegen en hand en spandiensten, of 100 keer aandringen, dan volgt een toegeving, “om er vanaf te zijn”. 

Het schizofrene van deze situatie is dat ik wél het Krijgsdossier van Sim mocht inkijken, een heel dun mapje en een mager dossier. Toch staan daar o.a. enkele getuigenissen in van “derden”, plots was privacy dus geen probleem meer.
Het is alsof de Procureur-generaal wou zeggen: kijk, je krijgt toch “iets”, we zijn geen onmensen.

Dankzij de Masterscriptie over het proces van Nand weet ik nu dat zijn dossier drie dikke archiefdozen in beslag neemt. Parcival en de Graal…

Toch weet ik: het zal me lukken, daar ben ik van overtuigd. De kaarsen blijf ik ontsteken, als vuurtorens en lichtbakens, en al is het maar voor één seconde, het zal voldoende zijn, zodat “een ingrijpen van hogerhand” de sleutel bieden zal tot het openen van dat vermaledijde Slot.


“Les bougies fondues” –  Francis Cabrel (2020)

Sur mon grand canapé allongé sous la lune
J’avais les bras croisé, j’attendais la fortune
Entre deux cloisons vides et une ampoule nue, la poésie
Ma vie allait passer paisible et sans histoire
Mais tout était trop vrai et j’ai préféré croire
Aux formes dessinées dans les bougies fondues
La poésie où y’en a jamais eu

Une barre d’immeuble me barre l’horizon
Ceux qui l’ont dessinée toujours pas en prison
L’enfant peut griffonner un graffiti de plus, la poésie
Sur le trottoir mal fait que se fend et qui craque
Comme on marque un arrêt, on se voit dans les flaques
Un morceau d’au-delà à nos pieds descendus
La poésie où y’en a jamais eu

La vie est un concours où personne ne gagne
Un chemin qui s’enroule autour d’une montagne
On se retrouve en haut tous, le moment venu, la poésie
J’ai vu l’homme passer, armé comme à la guerre
Mourir c’est son projet, il va falloir s’y faire
On dansera plus tard, au calme revenu
La poésie où y’en a jamais eu

Du gamin rescapé sous des tonnes de pierres
Aux flocons envolés de leur boule de verre
On pense que le ciel serait intervenu, la poésie
Du tigre prisonnier elle écarte les grilles
Les dix mètres carrés pour lui et sa famille
Deviennent à chaque pas une immense étendue
La poésie où y’en a jamais eu

Regarde elle a dix ans et vois comme elle est belle
Elle est belle et pourtant elle ne sort de chez elle
Qu’avec l’âme et le corps cachés sous des tissus, la poésie
En retournant chez moi j’ai croisé des fanfares
Des rangées de tambours, des grelots, des guitares
Elle marchait devant, ses longs cheveux défaits
La poésie où y’en aura jamais

Elle tourna à la radio la jolie ritournelle
Elle est triste sans lui, il est triste sans elle
Et flashent les radars sur les sentiers battus, la poésie
Pourtant la rue vibrait encombrée de voitures
Le soleil s’accrochait aux angles des toitures
Et chaque arbre prenait des poses de statues
La poésie où y’en a jamais eu

Si un jour je croisais au hasard d’un visage
Le chanteur que j’étais dans les bals de village
On se regarderait comme deux inconnus, la poésie
Il me dirait sûrement t’as dû en voir du monde
Il se pourrait pourtant qu’à la fin je réponde
C’est celui que j’étais qui me manque le plus
La poésie où y’en a jamais eu

Je m’abimais les yeux sous la voûte céleste
Savoir où sont marquées les heures qu’il me reste
Et chercher pour demain ce qu’il y a de prévu, la poésie
Comme des vérités je n’en trouvais aucune
Sur le grand canapé allongé sous la lune
J’ai cherché dans les bougies fondues
La poésie où y’en a jamais eu

(uit: “À l’aube revenant”, 2020)


Roadtrip Frankrijk, A61, Narbonne, Aire de Pech-Loubat, “Les Chevaliers Cathares”, Boutbus rechts “in de diepte”:

 


“Les Chevaliers Cathares” – Francis Cabrel (2000)

Les chevaliers Cathares
Pleurent doucement
Au bord de l’autoroute quand le soir descend
Comme une dernière insulte
Comme un dernier tourment
Au milieu du tumulte
En robe de ciment
La fumée des voitures
Les cailloux des enfants
Les yeux sur les champs de torture et les poubelles devant
C’est quelqu’un au-dessus de la Loire qui a dû dessiner les plans
Il a oublié sur la robe
Les tâches de sang
On les a sculptés dans la pierre qui leur a cassé le corps
Le visage dans la poussière de leur ancien trésor
Sur le grand panneau de lumière, racontez aussi leur mort
Les chevaliers Cathares
Y pensent encore
N’en déplaise à ceux qui décident du passé et du présent
Ils n’ont que sept siècles d’histoire, ils sont toujours vivants
J’entends toujours le bruit des armes et je vois encore souvent
Des flammes qui lèchent des murs
Et des charniers géants
Les chevaliers Cathares pleurent doucement
Au bord de l’autoroute quand le soir descend
Comme une dernière insulte, comme un dernier tourment
Au milieu du tumulte
En robe de ciment

(uit “Double Tour”, Live, 30 november & 2 december 2000, Vorst (!) Nationaal)


“Fool To Cry” – The Rolling Stones (1976)

(1976, Album “Black and Blue“, promovideo)


Een persoonlijke noot (bis)

Bij mijn geboorte, op 1 juni 1955 (maar over het precieze ogenblik waarop ik het “licht” zag is er onduidelijkheid, zie ook op mijn blog de pagina “Nomen” over mijn naamgeving), schreef mijn vader een gedicht én tekende hij een litografie die op mijn geboortekaartje staan. Ik heb het gedicht altijd als een zware last om dragen gevoeld, maar nu ik de 70 nader, en diep in het leven van mijn vader ben gedoken, begrijp ik beter wat hij bedoelde, zo bv ben ik een nachtmens, zoals hij, en vind daar de rust waarin mijn  creativiteit kan opborrelen, bovendien voelt dit project, deze biografie van mijn ouders, ook een beetje als een roadtrip door mijn eigen leven, het is ook de eerste keer dat ik, om in de metafoor te bleven, daarmee “in het licht treed”.

Natuurlijk legt hij in dit gedicht ook zijn leven op het mijne, maar daar heb ik, na zoveel tijd, geen probleem meer mee, integendeel.

En dankzij mijn trouwe vriend Druivelaar weet ik ook dat precies één maand na 1 juni mijn patroonheilige wordt gevierd, dat is dan dubbel pret.

“In diepe nacht mijn zoon,
wordt gij geboren ;
uitverkoren, in een bestaan
van logen en vertoon
zij U dit uur. Leef schoon
als deze stilte, kind, gewijd
door Gods onttogenheid ;
blijf nacht – de dag is waan.
En treedt gij in het licht,
sta dan als de toren
wiens naam  gij draagt,
groter dan wie U belaagt, 
levend van vergezicht.”

Mijn geboorteschaal (geëmailleerd kunstwerk)

Op mijn vraag schilderde mijn vader een doek met enkele elementen die ik belangrijk vond (vind) in mijn leven, prominent vooraan de Leeuw op het San Marcoplein (Venetië) met de inscriptie: “Pax Tibi Marce / Evangelista Meus” geflankeerd door de twee zwanen uit mijn geboorteschaaal (daar met de levensboom), links de Mechelse Sint-Romboutskathedraal, rechts een moai van het Paaseiland, en dat alles in een zee, de moederschoot van alle leven. Ik vond het een prachtig geschenk van vader. Nu, terwijl ik schrijf en op mijn ouders’ leven en het mijne terugkijk, hangt deze “Pax Tibi” uit 1974 links aan de muur in mijn blikveld. Sinds mijn studentijd op kot is dat altijd zo geweest, waar ik ook woonde.


“Te Ressembler” / Francis Cabrel (2020)

J’aurais voulu te ressembler, je le jure
Mais voilà, il suffit pas de vouloir,
c’était pas dans ma nature
T’as vraiment dû t’interroger, je suis sûr
Et un jour, j’ai croisé une guitare,
j’ai vécu comme on s’amuse
T’avais les pieds sur terre
Et, j’étais tout le contraire

On s’est pas dit “Je t’aime”
On s’est pas serré dans les bras
Concernant l’amour, il fallait
Tout deviner nous même
On nous laissait grandir comme ça
Et, tu vois on a grandi quand même
Je le sais bien, j’étais là

D’avoir eu tant de chance
Quelques fois, je me sens fautif
Je regarde autour
Ma maison est immense et mon jardin décoratif
Et, je sais depuis ton lointain au delà
T’as gardé un œil sur moi


Mein Leben ist wie leise See – Rainer Maria Rilke (1897)

Mein Leben ist wie leise See:
Wohnt in den Uferhäusern das Weh,
wagt sich nicht aus den Höfen.
Nur manchmal zittert ein Nahn und Fliehn:
aufgestörte Wünsche ziehn
darüber wie silberne Möwen.

Und dann ist alles wieder still…
Und weißt du was mein Leben will,
hast du es schon verstanden?
Wie eine Welle im Morgenmeer
will es, rauschend und muschelschwer,
an deiner Seele landen.

(Rainer Maria Rilke)


Neil Diamond, “Dear Father” (soundtrack “Jonathan Livingstone Seagull”, 1973)



Wil je graag luisteren naar een radioprogramma “old style”, zonder reclame, zonder abonnement, gratis, stuur een mailtje naar studiorevolution@boutman.be dan krijg je een WeTransfer downloadlink van ongeveer 120MB die je dan via je telefoon of usb stick (bv tijdens jogging of road trip), tablet, laptop kan beluisteren. Duur: 90 minuten, zoals de luistertijd van een cassette, lang geleden! De frequentie van programma’s die je ontvangt hangt volledig af van de goesting van DJ/platenruiter Boutman, maar die probeert dat minstens jaarlijks te doen, met leuke muziek (alle genres) en wat Rainbow Warrior beschouwingen tussendoor. Verzoekjes (met ev. bijhorende anekdotes) welkom!


Het Witte Weten

Wat op de voorgrond soms een
indruk laat is slechts een zwarte
vlek die ons verhindert de waarheid
van de achtergrond te zien: het witte
weten waarin wakker worden woont.

(Uit: “Vruchtwater“, p. 142, R. Vercnocke, 2022)


KISMET