Weg van de zusters ben ik gegaan, verkeerde regen op mijn hoofd verkeerde cijfers in mijn ogen toen ik het zand telde dat tussen vleugels oplichtte, gedragen echter door een heilig schoeisel worden alle lasten lichter en als ik mijn ogen door de donkerte laat priemen verschijnt het licht dat enkel zichtbaar wordt als muren ons omringen, slotmuren, cellen, kruisen, kerken, weg van de zusters.
(Hotel-Restaurant-Tearoom ‘Graaf van Vlaanderen’ ’t Zand 19, 8000 Brugge, zaterdag 8 juli 2023, 17:00)
Geschreven na deelname aan de “Weg van de Zusters”, een wandeltocht tussen Gistel en Brugge naar de Sint-Godelieve Abdij aldaar. Ik haalde 20km van de 40. 400 jaar geleden werden de Benediktinessen verdreven uit hun Abdij te Gistel, en stichtten een nieuwe abdij te Brugge. Dit werd vandaag, éénmalig, herdacht door opnieuw “hun weg te gaan”. Toen ik 2 maanden oud was , in augustus 1955, werd in Gistel het massaspel “Godelieve-van-Gistel” opgevoerd in de “Ten Putte” abdij te Gistel, geschreven door mijn vader Ferdinand Vercnocke, de verschillende voorstellingen werden toen bijgewoond door meer dan 10.000 toeschouwers. Ik wandelde dus mee om één en ander te herbeleven en te herdenken.
Je bent niet meer hier je bent nu daar klinkt tussen muren hier een lied, alsof ik je nu zo maar vergeten kan, alsof je niet meer bent, hier, te midden onze clan, alsof, alsof, alsof, alsof we nu maar stil geruisloos moeten doen, doen alsof, met foto’s, beelden, kleuren die je achterliet, en geuren, ’t enige tastbare dat nog van je blijft, maar ’t blijft alsof, alsof je ons nog met je mantel vol van Liefde stilletjes bedekken wil. Maar ik, ik weet nu beter wel, want net heb ik je stem gehoord, je klonk plots even zacht en warm, zo zonneklaar, zoals altijd, zoals je mij, die ongeschonden, ongerept, en vol, zo vol verwachting pas op deze wereldbol kwam piepen, in je twee sterke handen nam, mij droeg, mij zachtjes streelde , dan fluisterde en zei: lief kind, hier ben ik nu, vertrouw me maar, geloof me vrij, want het is waar, écht waar, wees welkom hier, en nee, o nee, niet zwaar, niets zwaar, ik ben nu hier en niet meer daar, zie je het niet, je bent zo licht, zo zonnehelderklaar.
(foto: Ferdinand Vercnocke, mijn vader, op het strand te Oostende, voor de Koninlijke Gaanderijen, zomer 1938, 32 jaar, blik pal naar de einder, zijn geliefde Noorden, voor zijn biografie zie: “Raratonga“)
BIJ HET GRAF VAN JAMES ENSOR (Ferdinand Vercnocke)
(Naast het duinenkerkje van Mariakerke)
Onder dit ruige metselwerk van baksteen en cement rust gij dus nu. De plaats is mij bekend: de oude doden en de kerk, een grijze toren tussen duin en dorp verloren –
ik dwaalde er hieromtrent, een knaap nog en een eenzaam kind; het was er koel en stil ik hoor de ruitjes in het lege koor nog sidderen in de wind.
’t Is jaren her. Maar wat het was is het niet meer: het wilde gras, ’t vermolmde hout, de scheve zerken, ’t werd alles opgeruimd… Ik wed dat deze paden, deze groene perken, zorgzaam gemaaid, en dan dit stijve bed, Meester, u niet bevallen.
Het rusten moet u moeilijk vallen onder geboomt dat, als gedrild, staat op een rij. Gij had dit schoon verblijf voorzeker minder deftig, minder stijf, wat schilderachtiger gewild.
‘k Zie, u, mij dunkt, bij nacht, als luid de zeewind om de toren fluit, slapeloos opstaan uit uw stenen bed en dolen gaan, een huiverend skelet door stuivend zand, waar een verlichte ruit in ’t vaal gehucht u noodt…
Maar naast het gloeiend kachelrood vindt gij geen heul, want gij ontwaart aan elke haard maskers, en geen mensen. En ‘k vermoed dat heimelijk gij monklen moet telkens als een hoge hoed uw lof komt uiten.
Eens liet het burgerdom u buiten; maar nu gij, Meester, niet meer schimpen zult, delgen wij onze schuld met een gemetseld monument van baksteen en cement.
(ps De afscheidsviering van Ferdinand Vercnocke vond plaats in dit kerkje en 13 april is de geboortedag van Ensor. Tijdens zijn wandelingen die hem naar de dijk te Oostende voerden, ontmoette hij Ensor soms. De begroeting verliep steeds op dezelfde manier: Ensor: “Goedendag meneer de dichter” (waarop Ensor zijn hoed afnam en beleefd een kleine buiging maakte, leunend op zijn wandelstok). Nand antwoordde even beleefd met een hoofdknik: “Goedendag meneer de schilder”, waarop zich dan meestal een hartelijk gesprek ontwikkelde over koetjes en kalfjes. )
Viering Nand voor zijn 80ste verjaardag in de Abdij van Grimbergen, tegelijkertijd werd in de Norbertuszaal een veertiendaagse tentoonstelling geopend van zijn schilderwerk.
De feestviering vond plaats, uitzonderlijk vanwege het aantal aanwezigen, in de refter van de abdij.
Hierboven een filmverslag dat ik draaide met Sims 8mm camera, helaas was de belichting ondermaats, maar Nand is toch herkenbaar, en zeker zijn schilderijen.
De viering werd opgeluisterd o.a. door de sopraan Ann Baert, redevoeringen van Anton Van Wilderode en Karel Vermeulen en een dankwoord van Sim
De feestrede werd uitgesproken door dichter Anton van Wilderode(rechts), die erop stond toch aanwezig te zijn, ondanks een gebroken linkerarm na een val van de trap (Sim links, naast Nand met wandelstok):
Tijdens deze toespraak was Nand zeer ontroerd, het was de eerste en enige keer dat ik de tranen over zijn wangen zag rollen. Vreugde en dankbaarheid. Het was ook de eerste keer dat hij de waardering kreeg waar hij zijn hele leven naar gestreefd had, het leek alsof hij het niet kon geloven.
2 jaar later, op vrijdag 12 mei 1989 zou Nand overlijden.
Tom Lanoye schreef naar aanleiding van deze viering en de publicatie van Nandse bundel “De Aardse Staat” een erg kritisch verslag van twee bladzijden in “De Morgen” van 14 augustus 1987, zie deze pagina.
En zeer recent voerde hij Nand ook op als personage in zijn roman “De Draaischijf” (2022), daar kan je hier over lezen.
Gedichten van Nand werden ook voorgedragen in de Bourlaschouwburg in 2007, waar o.a. ook Lanoye en Kristien Hemmerechts, oud-leerling van Sim, op het podium verschenen. Dat gebeuren werd aangekondigd als: “een goed foute avond“.
Eerste bladzijde van de feestrede, met opdracht voor Sim en Nand door Anton van Wilderode (bemerk de onderstrepingen van de woorden/zinnen die hij tijdens het spreken wil beklemtonen, de lay-out om het voorlezen te vergemakkelijken, het eigenzinnige gebruik van de voorkeursspelling, en hier en daar werden nog enkele foutjes verbeterd, ook opvallend: van Wilderode vergist zich in het begin door te schrijven dat Nand op 14 december 1906 tachtig jaar werd, op de geluidsopname van de redevoering klinkt het wel juist.
Geluidsopname van de feestrede:
(blz.1)
F.V.: OORBEELD, VOORBEELD
1. De mens, de vriend en de kunstenaar in ons midden, Mr. in de rechten F.V. werd 14 december 1986 tachtig jaar. Ik zeg niet tachtig jaar jong, want dat is een van de modische eufemismen of ‘verdoezelwoorden’ waarmee wij sedert enige jaren overwoekerd worden (er zijn geen doven meer, enkel gehoorgestoorden; geen losse werklieden maar productiemedewerkers; geen gehandikapten, maar ànders-valieden!)
Ik zeg ook niet: tachtig jaar oud, want dat woord verondersteld of suggereert een verval dat wij Goddank aan de feesteling van deze middag niet kunnen zien.
Gewoon tachtig dus, en -ik citeer psalm 90, vers 10- ‘de dagen van onze jaren/omvatten zeventig jaren, voor de krachtigsten tachtig jaren! Ik weet het: het oude testament is géén optimistisch boek, want in dezelfde kontekst wordt het leven vergeleken met het gras van één dag, met een zucht, met een wiekslag, maar wie de hele psalm leest (bidt!) vindt toch ook, en even duidelijk, woorden van vertroosting:
– ‘leer ons zó onze dagen tellen dat ons wijsheid des harten gewordt’ (vs. 12)
– ‘maak ons morgenlijk rijk met uw goedheid dat wij jubelend vieren onze vreugde telken dage dat we mogen zijn’ (vs. 14)
– ‘schenk ons blijdschap, zovele dagen als de dagen dat gij ons deed lijden’ (vs. 15)
en vooral de slotverzen die ons trouwens ten volle en regelrecht naar deze viering wijzen:
– ‘geef gij het werk onzer handen bestand, ja, bestendig het werk onzer handen’ (vs. 17)
Een deemoedig verzoek van de dichter David dat, uitgedrukt of niet, de wens en de hoop is van alwie, onder de kunstenaars, ‘de ploeg van het woord mag besturen’.
2. Het geboortejaar 1906 van F.V. is literair gezien op zichzelf al merkwaardig, want binnen zijn twaalf maanden zagen niet minder dan tien Zuid- en Noordnederlandse literatoren het levenslicht. Ik vermeld hen – ten bewijze – in chronologische volgorde:
(blz 2)
16 januari dichter en novellist Johan van der Woude
9 april dichter Karel Jonckheere
18 april dichteres Clara Eggink
én literair-historicus Mathieu Rutten
8 mei dichter en literair criticus Gerrit Kamphuis
3 augustus romancier en novellist Leonard Huizinga
8 augustus romancier dichter en essayist André Demedts
4 september dichter Han G. Hoekstra
7 november dichter Jan Vercammen
en als laatste in de oogst van dat jaar (als jongste dus!)
14 december dichter toneelschrijver en schilder F.V.
Deze toch bijzonder rijke oogst 1906 intrigeerde me zó dat ik uit nieuwsgierigheid – vluchtig en dus heel onvolledig – eens heb nagegaan of dat ook ‘klopte’ voor de buitenlandse literatuur!
Ik vond een vijftal belangrijke auteurs:
13 april Samuel Beckett (Ierland)
11 juni Nicolaas van Wijk Louw (Zuid-Afrika)
26 juni Stefan Andres (Duitsland)
9 oktober Leopold Senghor (Senegal)
18 november Klaus Mann (Duitsland)
zoon van Thomas
Maar voor ons het meest boeiend blijft de vaststelling dat vier te goeder naam en faam bekende Vlaamse auteurs-jaargenoten zijn: Karel Jonckheere, André Demedts, Jan Vercammen en F.V. – ook vier goed geprofileerde schrijvers. Maar dat is in Vlaanderen sedert lang zo dat allen die de pen voeren – of anderzijds op het artistieke plan bedrijvig zijn – een bepaald etiket opgekleefd krijgen (ongeveer van bij hun debuut), waar ze nooit meer echt vanàf geraken. Naar dat ‘label’ werden en worden zij beoordeeld en gekwoteerd nièt naar de werkelijke waarde en zonder rekening te houden met eventuele ontwikkeling in hun werk, non sine ira et studio. Belangrijk is hier niet wat men schrijft maar wie het schrijft. Naargelang van eigen opvattingen kritiekloos geprezen of kritiekloos afgewezen.
Sedert jaar en dag staat F.V. geboekstaafd als politiek (geïnspireerd) dichter.
Terecht of onterecht? Dat hangt mijn inziens af van de inhoud die men aan de term politiek geeft!
(blz 3)
Het is namelijk een begrip dat in het spraakgebruik erg gedegradeerd of gekleurd werd als een bedrijf dat buiten en boven de gewone waarneming ligt, maar dat ons ten zeerste rààkt. De wat ongenuanceerde definitie luidt ‘geheel van beginselen volgens welke een staat, een gewest enz. geregeerd wordt of moet worden’ – èn ‘handelswijze van een overheid ten opzichte van bepaalde objekten’, zelfs ‘handig gemaneuvreer’ wordt met die term aangeduid.
Het is duidelijk dat F.V. géén politiek dichter is in dié betekenis.
Nu is het intussen wèl merkwaardig dat het odium wat lange tijd lag op dichtkunst die welbepaalde vormen van staatsinrichting propageerde of verwierp de jongste decennia met vaandel en slaande trom werd ingehaald, – op voorwaarde dan wel dat zij uit het buitenland komt èn een welbepààld, en felgekleurd, systeem bezingt en prijst. Men denke bijv. aan het entoesiasme waarmee hier o.a. Pablo Neruda en Bertold Brecht om een àndere dan hun reële literaire betekenis werden en worden onthaald. (Het leek er een tijdlang op of het letterwoord BRT een afkorting is van BRechT!)
Maar politiek heeft ook een andere, oudere betekenis, want het woord is afgeleid van het Griekse polis, wat oorspronkelijk burcht betekent (later akropolis, hoog-stad of bolwerk); ook stad als burgerij. Die verwijzing naar de gemeenschap brengt ons dichter bij de juiste en rijke betekenis van het woord politiek – de veelvuldige bezorgdheid om het volk.
En in die zin is F.V. wèl een politiek dichter, die minder kijkt naar het heden, als wel naar een groot welhaast mystisch verleden als schabloon voor een verhoopte toekomst. Oor-beeld als voor-beeld.
In die zin staat hij in de grote traditie van Anna Bijns en Jacob van Maerlant, van Willem Bilderdijk en Isaac da Costa, van Everardus Potgieter en Joost van den Vondel, van Guido Gezelle en René Declercq, van Albrecht Rodenbach en Wies Moens. Zij allen dromers van een betere tijd, en vooral van een beter land.
Dààrom werd hij, F.V., geïnspireerd door een grote visie die we veralgemeend, kunnen omschrijven als volgt:
– de kosmische voortijd, een grenzeloos menselijk gebied zuiver en helder, bevolkt met helden, profeten, barden en zeevaarders, zieners en bevlogenen – ‘een eigen rijk’ vgl. Adrianus Roland Holst: eiland in het Westen, V.: eiland in het Noorden.
– de oorspronkelijke deugden van eenvoud, adel, vriendschap en vroomheid die verloren gingen onder en voor de doem van machts-
(blz 4)
drang en bezit,
– het symbool van de zee vooral – eindeloos zuiver, eindeloos, beweeglijk en bewogen, – zoals de psalmist zegt ‘Mirabiles elationes maris’ – de verbazingwekkende uitgestrektheid van de zee.
Over dit laatste thema van V.’s poëzie wilde ik hier iets zeggen, vooral ook omdat het uniek is in onze poëzie.
4. Wie alleen nog maar de titels leest van zijn zeventien dichtbundels die in de loop van méér dan een halve eeuw poëtische bedrijvigheid het licht zagen – ziet al, vóór hij verder leest, dat de zee een konstant motief is in het oeuvre van F.V.: Zeeland (zijn debuut uit 1934), Kolga, een gedicht van de zee, Het eiland Antilia, Zee in het Westen, Land aan het Zwin, De stad in zee, Moederzee, Deltaland, De zeven zeeën. Méér dan de helft dus, – terwijl de overige verzenbundels (die door hun naamgeving niet zo direkt naar de zee verwijzen) duidelijk in dezelfde inspiratie delen. Zover ik zie is hij in ons taalgebied vrijwel de enige dichter die dat thema zo veelvuldig, gevarieerd en konstant tot onderwerp van zijn poëzie heeft genomen.
In de leer van de symboliek en zinteken staat de zee voor onuitputtelijke levenskracht, maar is zij tegelijk ook de allesverslindende afgrond; zij is gevend en nemend, renoverend en vernietigend, zuiverend en verzwelgend. Zinnebeeld van het onbewuste en van de oneindigheid (dààrom bij de mystici symbool van de opgang in God). Geheimzinnig door haar vreemde fauna en flora, parels en koralen – en de relicten van menselijke herkomst in wrakken en verzonken schatten.
De zee is aanlokkelijk èn beangstigend als alle water – van de Twee koningskinderen tot de knaap Filip de Pillecyn die met huiver en begeerte liep op het smalle pad tussen de metersdiepe putten en de Hamse Bunt.
F.V. bezingt zowel de werkelijke als de gedroomde zee, dat zijn:
– de Noordzee die hij zag in het Oostende van zijn jeugd en – vanaf de overkant, – in Engeland waar hij tijdens de eerste wereldoorlog verbleef (van zijn zevende tot twaalfde levensjaar, de tijd dat alle indrukken zich blijvend aftekenen in het receptieve was van de ziel!) – landinwaarts naar en in de Schelde waarop zijn vader als loods voer; èn
– de verbeelde zee die hij in zijn fantazie ziet (en die hij ‘wereldzee’ heet, ‘diepzee’, ‘moederzee’, ‘wateren ongebaand’),
(blz 5)
met haar golven walend rondom de verdwenen eilanden Wulpenzand en Antilia in het verre westen of Thule in het uiterste Noorden.
F.V. is derhalve méér dan een toeschouwer die visueel of auditief (of hoe dan ook zintuiglijk) die ervaren én verbeelde zee oproept, want hij voelt zich ten diepste aan haar verwant:
– zij wordt door hem ‘beminde’ geheten, ‘harstgeliefde’; ‘zuster van mijn ziel’… – zij wordt voor hem oorbeeld van eeuwige waarden die verloren dreigen te gaan; van oude deugden die verwaarloosd zijn, afgewezen of greidiculiseerd; van een heldere levenshouding, strijdbaar, kompromisloos, vitaal – die zich afzet tegen de mode van moedeloosheid, fatalisme en wanhoop. Ver-zielde contra een verziekte wereld.
Dit is géén vlucht uit de realiteit, want de dichter blijft met de aarde van de mensen verbonden: Zeeland, Land aan het Zwin, Deltaland… van zijn eigen wereld.
Men kan die romantisch noemen, maar dan niet anders, noch méér, dan die van de grote Adrianus Roland Holst – die steevast als een individualist wordt beschouwd, terwijl F.V. even hardnekkig een gemeenschapsdichter heet – met alle negatieve sedimenten die zich in de loop der jaren op die term hebben vastgezet.
Men kan deze poëzie ook als kosmisch karakteriseren, verwant naar mijn gevoel aan die van Pol le Roy en van Erik van Ruysbeeck.
Een betere, juistere typering lijkt mij evenwel haar mystisch te noemen d.w.z. verwijzend naar de verhalende overlevering die betrekking heeft op de godsdienst en de wereldbeschouwing van een volk. Dat het epische element daardoor nadruk krijgt (denk aan ettelijke bekende balladen) is logisch. Even logisch is dat de lezer ervan zich de moeite geeft binnen te dringen in de heel aparte denk- en gevoelswereld van de dichter, in het symbolische gebied van Asgard Midgard (van hemel en aarde), van de dodenberg en levensboom Yggdrasil, van het eerste mensenpaar Ask en Embla onder de heerschappij van de goden. Méélezen is voor een goed deel mééleven, zich gewonnen geven aan wat de scheppende dichter als oorbeeld schrijvend tot stand bracht, binnendringen ‘waar men geen kleinheid kan ontwaren’, ademen in de ijslucht van een zuiverere ijlte.
(blz 6)
Toch zou men de dichter F.V. te kort doen wanneer enkel verwezen wordt naar die epische dimensie van zijn werk, of al te eenzijdig naar de zee die in zijn verzen ruist. Want wie echt ‘léést’ en niet zomaar napraat wat sedert jaar en dag wordt voorgeschreven door de etikettenplakkers vindt er evenzeer de lyricus, – vanaf zijn eerste bundels tot De aardse staat die thans wordt aangeboden en waarin nog meer, nog duidelijker, de dingen van alledag worden bezongen: het eenvoudige leven in gezin en buurtschap, de vreugden en verdrietelijkheden van het bestaan, de duurzame liefde voor en van de vrouw, de dankbare herinnering aan zijn ouders en zijn jeugd (die hem dwingend nabijkomt terwijl de meeuwen – al even ‘ontheemd’ als hijzelf! – boven de tuin van ‘De Kogge’ draaien). Een en ander zou ik met vele voorbeelden kunnen illustreren. Ik moet me beperken tot een enkel (liefdes) gedicht dat vol is van de hevigheid en de rust van de herhaling – en dat meteen een hulde is aan de vrouw die Nands leven en geluk deelt.
Mijn lief staat in rijpend koren,
de aren zijn hoog en licht;
mijn lief staat in waaiend koren
met de aren op haar gezicht
Zij grijpt naar de rijpe aren,
de aren zijn hoog en licht;
zij snoert in haar armen de aren,
en bergt erin haar gezicht.
Ik wacht bij de oude bomen,
de bomen staan in de wind;
ik hoor het geruis der bomen,
ik ben een boom in de wind.
Mijn lief roept in ’t rijpend koren,
de aren zijn hoog en licht;
lief, voelt gij in ’t waaiend koren,
mijn adem op uw gezicht?
Laat ik nog even persoonlijk mogen worden en zeggen dat F.V. een van de dichters is die mijn jeugd heeft verblijd.
(blz 7)
Zijn bezwerende verzen hebben wij overgeschreven en doorgegeven in de dertiger jaren binnen de besloten gemeenschap van het internaat in het Sint-Niklase Klein-seminarie. Wij knipten ze uit de (verboden) kranten, kleefden ze aan de binnenkant van onze chambrettekastjes en zegden ze elkaar voor tijdens de lange wandelingen door het Waasland. Conform de ‘geloofsbelijdenis’ van Wies Moens ‘die het wachtwoord ontvangt/ hij zet zijn leven als een bolwerk er omheen’. Het maakt mij gelukkig dat zovele medeleerlingen en vrienden van toen trouw zijn gebleven aan dezelfde idealen waarvan F.V. de bezielde vertolker was. Dankbaar kan ik hem geen beter huldeadres toevoegen dan het vers van onze Rodenbach:
‘o zanger echt en trouw gelijk een kind’!
Anton van Wilderode, 25 maart 1987
Slot- en dankwoord Sim en ontroerde Nand.
In haar slotwoord dankt Sim alle bijdragers aan de viering, en ze besluit met een onverwachte liefdesverklaring voor de feesteling:
“Tijdens het seizoen 1969-1970 stelde Ferdinand Vercnocke zijn schilderwerk tentoon te Keerbergen (zaal Bloemendaal), te Brussel (V.T.B.-studio Rik Wouters) en in het Rogiercentrum, zaal Descartes (Kunst in Europa). Enkele van zijn marines werden geselekteerd voor de finale groepstentoonstelling in het Stadsmuseum van Luik.”
Bezoek van (toen nog Prinses) Paola, tentoonstelling Europese Kunstenaars, Brussel:
OVERZICHT (niet volledig)
Alle schilderijen hieronder: olie op doek, tenzij anders vermeld. De collectie omvat een 300-tal schilderijen, slechts een 80-tal is nog in familiebezit. Onderstaande afbeeldingen ook van verkochte doeken. Sommige foto’s van mindere kwaliteit, omdat het kopieën zijn van soms kleine, gefotografeerde originelen. Ook de kleuren zijn soms niet in overeenstemming met het origineel…
Een aanhouding, een “ingrijpen van hogerhand”, fotospectrometrie, de stigmata van Sint-Franciscus, Onze-Lieve-Vrouw Van Zeven Weeën, de Tweede Wereldoorlog, de I Tjing, een kinkee…: een nieuwe odyssee door het familieverleden.
De volledige familiegeschiedenis vind je hier: “Raratonga“
“Lost, on a painted sky, where the clouds are hung for the poet’s eye, you may find him if you may find him…”
Tot nu toe is er in het familiearchief uit de celbriefwisseling van 1944 tot 1949 tussen Nand en zijn ouders slechts één brief teruggevonden die gecensureerd werd. Uit de volledige briefwisseling blijkt ook dat sommige brieven niet werden doorgestuurd naar of ontvangen werden door de bestemmeling en/of gewoon “verdwenen”.
Deze brief is geschreven (zoals meestal) door Nands moeder op 17 september 1945 te Gistel, waar de familie toen woonde. Het kleine, knusse gezinsvillaatje bestaat nog steeds.
Nand met ouders voor het villaatje, zomer 1951, hij was toen bijna twee jaar vrij, en, om even een woordspeling te gebruiken, op vrijersvoeten, zie foto hieronder. Opvallend ook: heel wat aangekomen, wat wil je, eenmaal terug in “hotel mama”.
Sim tijdens de verlovingstijd voor hetzelfde huis, zomer 1951, met haar “kevertje”:
(De volledige briefwisseling tussen Nand en Sim tijdens hun “liefdesjaar” (1950-1951) is te vinden op de pagina “Liefdesbriefwisseling“.)
Huidige toestand (Google Streetview):
Het gezin was bij het begin van de oorlog verhuisd vanuit Oostende naar Gistel: een bom had het huis licht beschadigd. Dit huis heeft de vele Oostendse “urbaniseringen” overleefd, tot zeer recent was het een onderdeel van het”Avenue Beach Hotel” in de Koninginnelaan 25, maar het hotel heeft nu de deuren gesloten. Hopelijk blijft het gebouw overeind. Bij de bouw van het hotel werd het huis omgebouwd tot luxe suites, enkel de gevel bleef behouden. De voordeur en het balkonnetje verdwenen.
Plaatsbezoek door mezelf 5 oktober 2020, op de plaats waar ik sta was vroeger de ingangsdeur, links het aangrenzende hotel. Dat was vroeger dus het gelijkvloers. Het motief op de muurtegeltjes net boven mijn hoofd werd ooit door Nand ontworpen (althans zo beweerde hij toch).
Zie verder op deze pagina een mooie beschrijving van het huis en Nand tijdens het interbellum in de woorden van schijver Karel Jonckheere die van Nands geboortejaar was (1906), en ook Oostendenaar. Hij ging naar de “Rijksschool“, Nand naar het “Onze-Lieve-Vrouwecollege“.
Nands moeder op het balkonnetje met links dochter Marie-Louise en dochter Jetje (Henriette) rechts (ca 1930), de zussen van Nand. De identiteit van de heren op de achtergrond moet ik nog uitspitten, maar dat zal wel lukken. Voorlopig is “time” nog “on my side”.
Het gezin in de achtertuin van de Koninginnelaan, zoon Robert ontbreekt, (of maakt het kiekje), ca 1928. Vlnr: dochter Marie-Louise, Nand, vader (zeeloods), moeder, dochter Jetje. Nand studeerde toen in Leuven en kijkt wat beteuterd, of is hij in diep gepeins verzonken? Of…?
Op 17 september 1945 was Nand al een jaar geïnterneerd en hij bevond zich op dat ogenblik in het Interneringscentrum Sint Kruis te Brugge, een detentiekamp voor incivieken. Het waren houten “barakken” die nu reeds lang zijn afgebroken. Ze bevonden zich op de plaats waar nu de “Marinekazerne Victor Billet” is (Brieversweg, Brugge). Maar ook deze kazerne zal verdwijnen in 2025.
Een volledig en chronologisch overzicht van alle gevangenissen waar Nand ‘verbleef’ in de periode 1944-1949 vind je hier.
Huidige toestand van de kazerne te Sint-Kruis (Google Earth):
Toestand in 1964, Fotobron: Erfgoedbank. Bijschrift: “Muur met prikkeldraadafsluiting gericht naar de binnenzijde van de kazerne. Op het einde van de muur de oude toegang tot ‘het college van Sint-Kruis’ (het interneringskamp voor de ‘incivieken’ bij de epuratie)”
Plaatsbezoek op 13 februari 2019 met foto door goede vriend Harmen Mesker die toen een I Tjing workshop gaf in Brugge. (Voor de kenners van de I Tjing “het Boek der Veranderingen”: op mijn vraag raadpleegde hij toen het boek op die precieze plaats en kreeg het antwoord: hexagram 30, bewegende lijn 3, een letterlijk “ingrijpen van hogerhand”).
In de brief beschrijft de moeder van Nand het voor haar aangrijpende moment net een jaar eerder (15 september 1944) waarop haar zoon “ten huize” wordt aangehouden. Misschien net daarom las de censuur extra aandachtig mee. Opvallend: twee weken later werd Nand voor de eerste keer verhoord om zijn versie van “de feiten ten laste” te geven, dit dus pas een jaar na zijn aanhouding “ten huize” (Gistel). In de derde helft van de brief had moeder nieuwe inkt nodig.
De gecensureerde brief (handtekening censuur in rood links bovenaan):
Detail doorstreepte regels (wat verder werd ook een naam doorstreept):
De tekst zoals die toen, in 1945, “leesbaar” was voor Nand:
Gistel den 17 September 1945
Mijn Zeer Lieve jongen. Ik heb het gevoel dat ik u vandaag eens moet schrijven daarom doe ik het. Het heeft mij zeer gelukkig gemaakt dat ik u woensdag gezien heb. Ik hoop als alles goed gaat nog eens met Pa mede te komen. Mijn Zeer Lieve jongen Zaterdag 15 was het een jaar geleden dat u aan de koffietafel mij attent maakte dat het de verjaardag was van Onze Lieve Vrouw der zeven weeën (u bedoelde immers mij) en “binnen 2 dagen” zoo zegde gij mij, “is het de verjaardag van de 5 gestigmatiseerde wonden van den Heiligen Franciscus, u weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had”. Wel mijn liefste kind die laatste woorden welke u tot Pa en mij sprak zijn ons toch zoo bijgebleven. Was het op dien stond Onze Lieve Heer niet die u die woorden ingaf. (/zin geschrapt door censuur/) Had u niet dezelfde houding (/gedeelte zin geschrapt door censuur/) in ’t stof, de armen ten hemel gericht: zooals den Heiligen Franciscus zelf. Daarom is het dat ik die dagen in ’t gebed herdacht voor u en al mijn vertrouwen op God te stellen, en voor u in vereering te staan, zoals ik het voor den Heiligen Franciscus deed. Pa en ik ook uw Broer leven met u en deelen uw leed. Fernand dit boek hebben wij nog niet ontvangen. Moeten wij nog eens schrijven? Mijn vriendin, juffrouw (naam geschrapt door censuur) is vandaag naar Brugge naar haar familie. Ze zou dien brief toonen van Keltje waarin ze over u bekommerd was. Wij trachten ook een paar oude bruine schoen [sic] te vermaken, ’t ware jammer om die schoone schoen daar te verslijten. Uwe blauwe vest is klaar wij zullen hem mede brengen. Wij verwachten uw tweede briefje, u kunt misschien wel een copie er op schrijven om als u het goed vindt, wij nog eens naar dien boekhandel kunnen schrijven om dien boek. Intusschen stellen het Pa en ik goed met onze konijnen en onze hennen. Dit haantje dat u niet mocht hebben smaakte ons maar deerlijk., ’t werd met hartpijn en lange tanden door ons opgegeten. Maar wij hopen u binnenkort thuis te hebben. Uw liefhebbende Ouders. XX.
De data van de vermelde heiligendagen kloppen. 15 september is nog steeds de feestdag van Onze-Lieve-Vrouw der 7 Smarten (“Weeën). 17 september is de feestdag waarop gevierd wordt dat Sint-Franciscus de stigmata ontvangt. Hij wordt ook algemeen gevierd op 4 oktober, Werelddierendag (zie: Heiligennet – Sint Franciscus).
Enkele voorbeelden waarin deze scène wordt afgebeeld:
Uiteindelijk zou het nog vier jaar duren voor moeder en zoon opnieuw verenigd zouden worden. Toch sloot ze iedere brief af met dezelfde woorden: “wij hopen u binnenkort thuis te hebben”. Ontelbare malen stond ze achter het keukenraam met de verrekijker (van Nands vader, die zeeloods was) te speuren of Nand niet ergens in de verte opdook uit de richting van het station van Gistel.
Opmerking: de volledige en chronologisch geordende briefwisseling (een 200tal brieven) is te vinden op de pagina “Celbriefwisseling met ouders“.
Misschien is de verwijzing van Nands moeder naar Franciscus die, zoals op de afbeeldingen, “met de armen ten hemelen geknield de stigmata ontvangt” voor de censuur een brug te ver? Ze schrijft: “en ‘binnen 2 dagen’ zo zegde gij mij ‘is het de verjaardag van de 5 gestigmatiseerde wonden van den Heiligen Franciscus, u weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had’“.
Maar vermits het Nand is die deze woorden tot zijn moeder spreekt (“zo zegde gij mij”) is het hij die zijn moeder wijst op de komende feestdag in verband met Sint-Franciscus: het ontvangen van de stigmata. Nand leert zijn moeder iets dat ze nog niet wist over deze door haar vereerde heilige, nl. wanneer het die bepaalde feestdag was, want: “ge weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had“. En het blijkt dat ze zeer goed geluisterd heeft en dat Nands woorden een diepe en onvergetelijke indruk nalieten op haar: een jaar later weet ze het nog, want ze schrijft haar brief net op 17 september, de door Nand bedoelde feestdag.
Het is misschien maar een klein detail uit een brief, maar het toont hoe Nand een diepe liefde voelt voor zijn moeder, een liefde die wederzijds is, ze heeft het ook onmiddelijk door bij Nands opmerking over Onze-Lieve-Vrouw der 7 Weeën, want ze schrijft: “u bedoelde immers mij” (*lees over deze “smarten” van moeder onderaan deze pagina). Nand was geen echte misganger, zijn moeder wel. Maar hij heeft een mateloze bewondering voor het religieus erfgoed wereldwijd, een onbedwingbare interesse voor mystiek en het mysterieuze, met een brede filosofische en historische kennis en is goed op de hoogte: hij weet de juiste snaren te raken.
Het lijkt me zeer waarschijnlijk, gezien de “vereering” die Nands moeder had voor Sint-Franciscus, dat er een afbeelding van hem ten huize hing. Zij was een diep gelovige vrouw, met ook, zo blijkt hier, een sterke Mariale devotie.
Over welk “boek” Nands moeder het heeft is mij (tot nu toe) onbekend, maar in het Celdagboek (*) van Nand staan verschillende lijsten van boeken rond deze periode, zie het hoofdstuk “Poëtisch Celdagboek“.
Opmerking: Door deze brief kennen we de exacte dag waarop Nand van huis werd weggevoerd door de precieze details. Het vonnis vermeldt echter als begin van Nands gevangenschap “14 september”. Waarschijnlijk wordt hier verwezen naar de datum waarop het arrestatiebevel werd uitgevaardigd. Nands moeder schrijft ook: “Wij verwachten uw tweede briefje”. Nand schreef daaarvoor in het eerste jaar van zijn gevangenschap veel meer brieven naar zijn ouders, die werden blijkbaar niet doorgestuurd (of tegengehouden). Pas anderhalf jaar later, in 1946, kwamen enkele van deze brieven uit dat eerste jaar gevangenschap alsnog aan. Sommige brieven van Nand uit die periode zijn dus gewoon “verdwenen”.
Een toegevoegde foto van Nands moeder uit een celbrief met vermelding achterzijde: “Getrokken voor mijn zeer lieve jongen den 4 augustus 1946. Nu ben ik 65 jaar. Uw moeder“. Zelfs de foto draagt een censuurstempel.
Nands moeder heeft hem slechts één keer bezocht in oktober 1944 te Brugge, daarna kon ze het niet meer aan. Nand schrijft in zijn memoires:
“Nooit vergeet ik dat eerste bezoek, als vader en moeder mij van achter dat kippengaas dapper toelachten. Voor mijn moeder, wier gezondheid tegen de verplaatsing en de emotie niet bestand was, vergde zo’n bezoek te veel van haar krachten. Voor haar is het dan ook bij dat eerste bezoek gebleven. “
Dat betekent dat ze haar zoon de volgende vijf jaar nooit meer in levenden lijve heeft teruggezien. Ik probeer het me voor te stellen bij mijn eigen kinderen, ik kan het niet.
Op het einde van zijn memoires deze passage, maar nu vijf jaar later, na Nands vrijlating en de thuiskomst:
“Het wederzien met mijn goede moeder na vijf jaar opsluiting is niet onder woorden te brengen. Wij vonden toen ook geen woorden. De onstuimige omhelzing die men in films of boeken bij dergelijke omstandigheden pleegt te zien, bleef achterwege. Wij wendden ons eerder van elkander af, in de greep van een ontroering die te groot was om om ’t even wat te zeggen of te doen… Het mens liep als hulpeloos in en uit – tot de eerste schok voorbij was en de ontroering bezonk tot stille en innige vreugde. Dan nog was er niet veel te zeggen. Het was voorbij.”
Update (juni / november 2021)
Ondanks verwoede pogingen met alle mogelijke middelen en foto bewerkings programma’s slaagde ik er gedurende jaren niet in de gecensureerde tekst te ontcijferen. Tot ik een reportage zag over de restauratie van Het “Lam Gods”, het werk van de gebroeders Van Eyck (ca 1432), waarin met speciale apparatuur verschillende verflagen konden blootgelegd worden.
Ik richtte me tot mijn Alma Mater, de KUL.
De gecensureerde passage werd uiteindelijk ontcijferd in het labo van de KUL LCS Digitisation and Document Delivery / Ancient History / NMBSI (bib KUL Ladeuzeplein, Leuven). Er werd gebruik gemaakt van fotospectometrie: infrarood en ultraviolet licht. Ontcijferde passages in vetjes:
” (…) en binnen 2 dagen zoo zegde gij mij, “is het de verjaardag van de 5 gestigmatiseerde wonden van den Heiligen Franciscus, u weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had”. 15 minuten later kwam men u aanhouden en nadien u martelen. Had u niet dezelfde houding aangenomen, op uwe knieën in ’t stof, de armen ten hemel gericht: zooals den Heiligen Franciscus zelf.”
Foto van het onderzoek: bovenaan de gecensureerde passage, daaronder het resultaat van de fotometrische analyse en onderaan een uitvergroting van het moeilijkst te ontcijferen woord: “martelen”:
Beeld tijdens het onderzoek in het fotospectrometisch labo:
Voor de censuur waren de combinatie van de woorden “aanhouden”, “op uwe knieën” en vooral “martelen” een brug te ver. Op geen enkele manier mocht blijken dat een aanhouding bv. zeer ruw was verlopen. Er werd dus zeer nauwgezet nagelezen . Met de doorstreepte passages blijft de zinsconstructie overeind. Men is er niet in geslaagd de doorstreepte naam wat verder zichtbaar te maken.
Nand schreef over die bewuste dag het volgende in zijn memoires (en ook hier dezelfde teneur als hierboven bij het weerzien: “in de werkelijkheid weet niemand wat gezegd”):
“De vijftiende september hield de beruchte taxi voor de deur stil. Twee mannen met mitrailletten gewapend zaten op de radiator, alsof zij uitgetogen waren om een gevaarlijk gangster onschadelijk te maken. Een rijkswachter belde aan en liet een briefje zien door de burgemeester ondertekend: ik moest voorgeleid worden.
Dat was niet in orde met de wet [nvdr: Nand was advocaat], en ik trachtte het de rijkswachter aan het verstand te brengen. Maar hij bleek niet bereid om over dingen als wettelijkheid van gedachte te wisselen. Rood van woede snauwde hij mij toe: “Als ge nog iets zegt, neem ik A zoe mei!” Daar ik toevallig op mijn kousen was, en half aangekleed, heb ik maar geen beroep op de wettelijkheid meer gedaan.
Dat afscheid … In boeken worden in dergelijke ogenblikken schone woorden gesproken, in de werkelijkheid weet niemand wat gezegd. Ik maakte er geen melodrama van, en deed maar alsof het voor korte tijd was, al wist ik wel beter. De manier waarop de berechting zou voltrokken worden bleek al uit heel dit voorspel – die kerels met de mitrailletten gaven de toon aan. Ik stapte in de wagen en wij reden voort – op de drempel van het huisje met de zonnebloemen stonden twee radeloze oude mensen.”
Het was een zeer emotioneel moment toen ik voor de eerste keer, na zo veel jaren speurwerk, het ontcijferde woord “martelen” voor ogen kreeg. De hele scène aan de gezellige koffietafel toen, wat er gezegd werd en het contrast met de onmiddellijke aanhouding net daarna, en het door mijn grootmoeder opgeroepen beeld van Sint-Franciscus, de stigmata, de Zeven Weeën, enz… het leek wel een scène uit een film die voor mijn ogen werd afgespeeld, alsof ik er zelf bij was.
Nand heeft hier nooit over gesproken. Zelfs in zijn memoires schrijft hij niet expliciet over hoe die aanhouding nu precies verlopen was. Pas nadat ik de ontcijferde passage voor ogen kreeg en die combineerde met Nands beschijving van het tafereel besefte ik wat moeder bedoelde met “martelen” en “op uw knieën”: Nand zal zeer waarschijnlijk op dwingende wijze aangemaand zijn om onmiddellijk op de knieën te gaan met “hulp” van de “mitrailletten”.
De twee foto’s hierboven van Nand met ouders en de foto die Nands moeder hem stuurt zijn allebei getrokken op de plaats waar dit alles zich afspeelde.
Een mooie vondst: Nands moeder stuurt op 1 januari 1947 naar Walter, oudste zoontje van Nands jongste zus Jetje, deze kaart (ze was zijn meter), een aquarel van Nands hand. Op de voorzijde duinen en zee, gedateerd op 21 augustus 1945 te Sint-Kruis, dus een kleine maand voor de gescensureerde brief. Nand zal nooit de plaats tekenen waar hij gedwongen “zijn tijd” moet doorbrengen, hij creëert een wereld waarin het goed toeven is.
Op achterzijde schreef Nands moeder:
Gistel, den 1-1-47
Mijn Liefste Waltertje. Pepee en Memee Vercnocke bedanken u voor uw schoone nieuwjaarsbrief en uwe beste wenschen. Uw Kerstdag kaartje was ons ook zeer welgekomen. Wij bewonderen uw schoon geschrift. Wij zien dat u een zeer brave jongen zijt. Dit zijn hier twee schilderijtjes van uwen Onkel Fernand dat hij zelf geschildert [sic] heeft. Ik hoop dat ze uw aangenaam zullen zijn. Hierin gesloten 200 frs voor u beider nieuwjaar. Vele kusjes van Pepee en Memee Vercnocke
(nvdr: “u beider”: Walter had nog een jongere broer Arnold, zie infra)
Bovenstaande samenloop van omstandigheden werd dan nog versterkt, enkele feiten:
Het huis dook toen plots op na weken van googelen, het was slechts enkele kilometer verwijderd van de plaats waar ik vijf jaar inwoonde bij moeder (dat huis was ondertussen verkocht). Op de verjaardag van mijn zus, 21 mei, diende ik meteen een aanvraag in bij het immobiliënkantoor tijdens mijn plaatsbezoek. Ik trok in op 1 juni… mijn verjaardag. + De oudste zoon van Nands jongste zus Jetje, Walter (zie infra), een begenadigd kunstenaar, maakte ooit een kunstwerk getiteld “Zeven Weeën” , het zijn zeven grote koperen platen die in Ieper, waarhij woont, nog steeds te bezichten zijn, als een soort Mariale kruisweg. + De man die in het KUL labo er in slaagde de gecensureerde passage te ontcijferen heeft dezelfde voornaam als mijn grootvader, én het is ook mijn derde voornaam, evenals de voornaam van mijn tante Jetje (zus van Nand) in de vrouwelijke vorm. + September lijkt voor mij wel een erg ‘vruchtbare’ maand, niet alleen trouwden mijn ouders op 29 september (feestdag van Sint-Michiel), maar als ik goed gerekend heb is het ook de maand van mijn verwekking.
Zou dat alles ook “een ingrijpen van hogerhand” geweest zijn?
Nand: “Brussel Gedenk”, olieverf op hout, 120x70cm, 1967 (= voorstelling van de Aartsengel Michael in gevecht met het kwade, het beeld staat op het Stadhuis van Brussel, hij is de patroonheilige van de stad, niet toevallig schildert Nand op de achtergrond het Justitiepaleis, dat wat verder staat, een doek dus met een duidelijke boodschap, vandaar de titel, Nand schreef er ook enkele gedichten over, zie de pagina “Nand – Poëzie“.
NOTEN
(*) “u bedoelde immers mij“: de moeder drukt hier uit dat ze ook “een vrouw van “weeën” (smarten) is, niet gespaard door het lot, en dat ze weet dat Nand dat beseft en haar dat waarschijnlijk al een paar keer verteld had.
Daarom even een opsomming van wat die smarten voor Nands moeder kunnen zijn op dat ogenblik (september 1945).
De smarten van Nands moeder
Het gezin van Nand telt vier kinderen.
+ In oktober 1914 liet het gezin have en goed achter in Oostende en vluchtte op het nippertje voor het aanstormend geweld van de Eerste Wereldoorlog met de laatste mailboot naar Engeland (Aylesbury, tussen London en Oxford).
Nand beschrijft in zijn “Jeugdherinneringen” de overtocht, hij was toen bijna 6 (met superscript en paginanotering omdat dit en kopie is van een hoofdstuk uit de -nu nog gesloten – website):
“Maar toen sloeg het noodlot ook in ons eigen leven in toen wij zelf het ruime huis in de St Jorisstraat (17c) moesten vaarwel zeggen, alles achterlaten en inschepen naar Engeland… De loodskotters – niet al te ruime zeilschepen kregen ene onverwachte lading vrouwen kinderen koffers en haastig toegeknoopte bundels aan boord. Wij waren plots vluchtelingen op de dool naar een onbekend doel… De 14de oktober zeilden wij in de nacht de haven van Oostende uit (18). Rondom ons lag een donkere, zware, glimmende zee waarin groene vlammen fosfoor onheilspellend flitsten. De zeilschepen zouden nog diezelfde nacht ingehaald en teruggestuurd worden, om ’s anderendaags weer en deze maal voorgoed te vertrekken. (21) Het zou een beslissende ommekeer in mijn leven betekenen. Maar voor ons kinderen was dit alles een bevreemdend en niet onaardig avontuur. Veilig onder mijn matrozenbloesje geborgen, droeg ik mijn geliefkoosde driemaster mee die ik inderhaast nog had gered.
Terwijl de zeilkotters langzaam naar ’t Westen stevenden, deden de eerste Duitse voorhoeden hun intrede.
Het was mijn eerste tocht op zee en de grote gebeurtenis uit mijn leven. Dit was geen spelen meer op een wrakke walvisboot of het heimelijk wippen op ’t dek van een schuit aan de kade gemeerd… Dit was de zee. En staande aan de beschansing bij ’t opspattende buiswater, voelde ik mij de man die het stampende schip naar zijn bestemming voerde – tot de wind verdapperde en de boegzee en het met mijn macht uit was.
Het was een echt konvooi dat Oostende op het laatste ogenblik ontglipt was. Rondom ons stevenden schepen van alle slag, ook de staatspakketboten die in de radeloze drukte van de kade veel volk hadden moeten weigeren. Een van de schepen die ons inhaalden was een voorvaderlijke bodem met ’n schepwiel aan elke boord. Met het (22) indrukwekkend vertoon van zijn ontzaglijke raderen, in een wolk van opstuivend schuim maalde het smalle schip met de twee dunne kachelpijpen voorbij. Achter zich aan liet hen een wielende melkwitte streep: het wilde zog dat het over de grauwe zee had getekend, en boven hetwelk een wolk witte meeuwen kibbelend krijtte.
Naarmate wij Engeland naderden ging de wind opsteken – zodat de schepen meer en meer uit elkaar raakten – en de slingerende kotters met het benauwde? ruim voor al die vrouwen er geen al te gezellig verblijf was – heel die mensenlast diende op een cargo overgebracht. Daar heb ik het voor het eerst meegemaakt wat het betekent bij zwaar weer volk in een boot te zetten. De landman kan zich daarover moeilijk een voorstelling maken. De broze roeiboot wordt nu eens haast tot boven de beschansing van het grote schip opgetild, een oogwenk daarna wordt (hij) op een tiental meter afstand in een golfdal weggezogen, zodat men er op neerziet als uit de venster van een eerste verdieping. Zo werden menigen aan boord van de loodsboot – onder dewelke ik – met de weinig overblijvenden eindelijk ook te Folkestone aan wal gebracht… (23) Wij werden door het vluchtelingencomité liefderijk onthaald – het woord is niet te sterk. Wij kregen erwtensoep met grote vierkante sneden brood voorgezet, welker afmetingen mij nog verbazen… Daarna werden wij over steden in ’t binnenland verdeeld. Na wat omzwerven kwamen wij in Aylesbury(19) terecht, waar mijn vader, dankzij zijn kennis van ’t decimaal stelsel, een baantje kreeg als ontleder in een boterfabriek (20) “
Het zal in Engeland geen gemakkelijke aanpassing geweest zijn (bv. de taal), in een vreemde omgeving en andere culuur. Vijf jaar later, bij terugkomst in Oostende, bleek het huis waar ze woonden bezet door anderen én moest daarenboven nog huur betaald worden van de voorbije vijf jaar, en… volgde een nieuwe aanpassing (Nand kon nog nauwelijks Nederlands praten). Zijn verdere leven zou hij hardop in het Engels blijven tellen wanneer hij moest afrekenen, bv voor de melkboer, zo’n scène staat me nog goed voor de geest, en ik was best wel fier dat dat zo vlot ging in heel mooi “high brow English“. In Engeland moest hij trouwens een klas hoger opschuiven omdat hij altijd de primus was van zijn leeftijdsgenoten, dus toch niet zo open-minded dat schooltje.
Nand was heel fier op deze “first prize”, die hij in die school won, een boekje met tekst en afbeeldingen “The Story of the Plants. Wonders Of Plant Life”, ik vond het in een aparte omslag in het archief. De juf schreef bovenaan.
“”1st Place in Form II. Easter Term 1916. Aylesbury Grammar School”,
met opvallende afkortingen voor zijn naam (3 x FV) en de school zelf (3 x AGS), wie weet zelf gedrukt met bv een aardappel.
Nand schrijft in zijn “Jeugdherinneringen:
“Het was een leeftijd waarop men spoedig inburgert en er werd mijn daar een plooi gegeven die mij voor het leven zou bijblijven. Niet dat er in die Grammar School veel gestudeerd werd… Ik die naar beproefde vaderlandse zede vlijtig had geblokt, stond erbij verbijsterd als ik hoorde dat ik de eerste van mijn klas was… Het boekje dat ik toen als prijs kreeg en dat ik nu na haast een halve eeuw nog niet verloren heb vermeldt het voor mij heuglijk feit met de datum Easter 1916… De naam van de lerares was Miss Taffo”.
Dat Nand schrijft op die school “een plooi te hebben gekregen voor het leven”, o.a. door dit boekje, bewijst zijn gedicht “De Tuin”, dat besproken wordt op de pagina “To Escape! Het motto van Sim“, ook het feit dat hij zich 50 jaar later nog de naam van zijn lerares herinnert ondersteunt dit.
Het gezin in Engeland:
Vlnr: Nand (in het ‘matrozenpakje’ van hierboven), vader, Jetje, Marie-Louise (staand), moeder en Robert (ca 1916). De foto bewijst dat, ondanks de omstandigheden, er voor gezorgd was dat de waardigheid, het “decorum”, bewaard bleef. Ik vermoed dat Nands moeder daar een grote rol in speelde.
Vlnr: Nand, zus Marie-Louise, een soldaat die in Engeland met verlof was uit de Vlaamse frontstreek en loopgraven, moeder, broer Robert, zus Jetje:
Nand met zus Jetje (zonder jas, waarschijnlijk uit dezelfde reeks opnames, achterzijde vermeldt: “In Engeland”):
+ Robert geboren in 1903, de oudste, emigreerde na de Eerste Wereldoorlog naar de Verenigde Staten van Amerika, hij was er radio-operator op de scheepvaart tussen Noord- en Zuid Amerika (de zgn .“Great White Fleet” van de United Fruit Company, zijn schip was de SS Musa). Dat voelde een beetje als een verloren zoon, zeker omdat hij daar trouwde en drie kinderen had. Bezoek naar het ouderlijk huis in Oostende was dus erg uitzonderlijk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was bezoek al helemaal onmogelijk en was de correspondentie tussen Robert en zijn familie in België zo goed als onbestaande. In een brief aan Nand van 17 oktober 1944 schrijft ze:
“De eene dag ben ik wat meer moedeloos dan de andere maar ik en Pa wij moeten leven voor u. Van uw Broeder is er ook nog geen nieuws. Zou den sukkelaar dan toch getorpedeerd zijn laat ons hopen van neen“.
Robert in de radiokamer van de SS Musa met hoofdtelefoon:
Postzegel Honduras met poststempel vanop de SS Musa “United Fruit Company, Steamship Service, High Seas, Apr 1, 1933, Purser, S/S Musa” (1 April!):
Waarom Robert naar USA emigreerde: hij werd verliefd op een Amerikaanse, Gertrud, waarschijnlijk tijdens een tijd aan wal. Gertrud (“Gertie”) was een plaatselijke “pagean” winnares (schoonheidswedstrijd), dat zal er ook wel mee te maken hebben. Echter, ergens in de tijd voor de oorlog begon het huwelijk te sputteren, er kwamen advocaten aan te pas, een vechtscheiding dus, maar het is nooit zover gekomen. Ook dat moest Nands moeder verwerken.
Eén van de weinige foto’s van Roberts gezin op bezoek in Oostende, hier getrokken voor de Koninklijke Gaanderijen, ca 1935. Met Gertrud en dochters Frances en Helen. Zijn oudste zoon Henry (de naam waarover ik hierboven had, genoemd naar zijn grootvader Hendrik) hier niet op de foto, misschien is hij de fotograaf? Henry was toen 7.
+ Marie-Louise , geboren in 1903, op 1 juni (ook mijn geboortedag). Zij overleed in 1931 door een longontsteking, opgelopen in de winter tijdens het uitdelen van voedselhulp aan zij die het nodig hadden. Ze was toen 27 jaar. De liefdadigheidsinstelling waarvoor ze toen vrijwillgerswerk deed bestaat nog steeds: Sint-Vincentius.
Marie-Louise:
Af en toe schilderde ze ook (handtekening + datering 1922):
Toen mijn jongste zoon Wide in de media verscheen met zijn graphic novel “Drieman” (maart/april 2020, in volle lockdown), werd ik gecontacteerd door J.L. Van Wassenhove die in zijn familiearchief een “poëzie” schriftje had gevonden (dat kinderen vaak gebruiken) met daarin een versje en haar naam eronder (ze was toen 16), gedateerd op 12 april 1919. Het is één van de vele rijmpjes die door generaties nog steeds worden overgeleverd, uitermate geschikt voor poëziealbums (nu is dat bv Instagram). Toen hij de familienaam van Wide hoorde op de radio, ging er een lichtje branden.
Fellow feeling makes us wondrous kind, Perhaps the poet would have changed his mind, If in a crowded street he chanced to find, A fellow feeling in his coat behind.
De eerste versregel is een bekend spreekwoord (proverbial saying) dat vaak gebruikt wordt, soms toegeschreven aan Alexander Pope (1688-1744). Het hele gedichtje speelt met de eerste twee woorden. Gewoonlijk worden die als één woord beschouwd, gescheiden door een koppelteken: ‘fellow-feeling’ (= medegevoel’, ‘sympathie’, ‘verbondenheid’, ‘menselijkheid” ). Maar in de laatste versregel wordt de afzonderlijke betekenis gebruikt: ‘a fellow’ – een kerel – ‘feeling’ – die voelt – in dit geval in de jaszak van de dichter, een zakkenroller dus. Het is een grappige waarschuwing om niet te goedgelovig te zijn.
Het gezin bevond zich toen nog in Engeland en keerde pas terug in oktober 1919. Het is weer zo’n wonderbaarlijke speling van het lot dat dit zomaar komt binnengewaaid. De bezitster van dit poëziealbumpje behoorde dus ook tot een gevluchte familie, zo werd mij verteld, en kenden elkaar al van voor de oorlog in Oostende. Waarschijnlijk hebben ze elkaar in Engeland ontmoet of gekruist.
Rouwprentje van Marie-Louise:
En ook hier een “toevalligheid”, zoals gezegd: Marie-Louise en ik delen dezelfde geboortedag: 1 juni, maar ze deelt daarenboven met Sim haar sterfdag: 13 maart.
+ Jetje, geboren in 1909, lievelingszus van Nand, hij was de peter van haar jongste zoon Arnold die overleed in 2009. Haar oudste zoon, Walter, overleed op 22 december 2022 en verzorgde nog trouw en toegewijd bijna wekelijks met zijn echtgenote haar grafsteen (infra).
Jetje op het strand te Oostende, met parasol, en later met familieleden Tante Clara en echtgenoot Nonkel Henri (!), eerste zoon Walter in de kinderkoets:
Evenals haar broer Nand en zus was ze ook kunstzinnig aangelegd, ze volgde de tekenacademie te Oostende. Jetje en Mimi (zus van haar schoonvader) waren beste vriendinnen en worden daar vermeld bij de eerste leerlingen van de heropgerichte vrije Kunstacademie te Oostende tussen 1934 en 1940. Zij moesten toen Gustaaf Sorel (kunstschilder en tekenleraar) bijstaan die de jongeren niet de baas kon (zo vertelde Walter mij ooit gehoord te hebben van Mimi).
Hoeves in de duinen (olieverf op doek, gesigneerd met “hvercnocke”, haar officiële voornaam was “Henriette”, niet gedateerd):
Zij overleed op 21 juli 1939, nationale feestdag, twee dagen na haar 30ste verjaardag, en acht dagen na de geboorte van haar tweede zoon. Sim vetelde mij ooit: “overleden in het kraambed”. Twee maanden later brak de Tweede Wereldoorlog uit.
In het parochieblad van zondag 20 augustus 1939 wordt zowel het doopsel van haar zoon Arnold (Seys) als haar overlijden vermeld in dezelfde kolom, het is alweer een confronterende vaststelling voor Nands moeder.
Over haar werd blijkbaar na haar overlijden geroddeld, de juiste toedracht is mij onbekend. Walter, haar zoon, vertelde mij gehoord te hebben later “dat het kind misschien te vroeg na hem kwam?”. Maar ook dat is niet zeker. Sim heeft het mij ooit verteld, maar ik kan het me niet meer herinneren.
Nand schrijft het volgende in een brief aan zijn ouders tijdens zijn mobilisatie in 1939-1940 (de zgn “Schemeroorlog“), hij was toen onderluitenant in het Belgisch Leger. Het feit dat Nand peter was van Jetjes tweede zoon zal zeker een rol gespeeld hebben:
“Gent, den 3.XII.39. Beste ouders, Het is zondagmorgen, ik heb zo-even een paar spiegeleieren gegeten en mijn stoof aangestoken. Het is helder weer. Straks ga ik in de stad, er zijn hier n.l. doorlopend schilderij tentoonstellingen. Gelukkig dat ik dat nog heb. Een beetje kontakt met de wereld van de kunst waarbij ik rechtens behoor. Dezen namiddag, indien ik erin slaag, ga ik voor een wandeling langs de Leie. Ik weet nog niet precies wanneer ik nog eens naar huis kom, daar de kommandant die de verlofbrieven moet teekenen afwezig is. Het zal in alle geval het einde van deze week of het begin van de volgende zijn. Voor wat dat laag-bij-de-grondsch geklets over Jet betreft: wij moeten slechts één bekommernis hebben: ons er boven te houden. Haar gedachtenis zelf beveelt het. Zij zelf zou zich tegenover dergelijke dingen waardig en koud gedragen hebben. Wij zullen niet in de straat afdalen om met al dat gespuis te onderhandelen. Wij zullen rustig blijven in onze zekerheid dat het leugen is. Wij zullen er ons niet door laten uit het veld slaan of ter neer drukken. Onze waardige stilte zal een kracht zijn waarop de leugen tenslotte zal afschampen. Overigens een rechtgeaard mensch zal weten dat alléén vurige lasteraars en achterbuurt-volk de nagedachtenis van een doode besmeuren tot eigen rechtvaardiging. Alleen de lieden die uit dezelfde stof gesneden zijn: de eerroovers en praatjesventers zullen hun walgelijke waar gaan ronddragen. Voor hen kunnen wij alleen verachting hebben. Zij zullen onze herinnering, onze eeredienst van een schoone doode niet vermogen te storen, verschanst als wij zijn in onze stilte. Zij, de levende geruchtmakers, de straatkklappeien, weten niet dat elke verloren doode ons leven rijker maakt en een wijding schenkt die zij niet eens bevroeden. Onze dooden zijn ons schoonste bezit: zij zijn ons meer nabij, wij hebben ze meer lief dan de levenden zelf. Het verlies van wat ons het liefst was is onze schoonste verworvenheid. Tusschen de vier kale muren van mijn cel – als ik eens voor een uurtje bevrijd ben van wachtkloppen en karweien – denk ik dikwijls aan háár. En het is vreemd, ik heb het gevoelen dat zij nog leeft, dat zij lééft wezenlijker dan vroeger, omdat zij bestendig woont in ons. De dooden die schoon geleefd hebben, leven veel langer dan veel levenden. Hun gedachtenis is in ons als een kracht: een beginsel dat macht bezit over ons leven, ons vóór gaat en voortstuwt tegelijk. Zeker van dit bewustzijn, moeten wij niet eens treuren. Dit vast te stellen is geen droefheid meer maar de hoogste vreugde. En laat ze dan maar met slijk werpen. Uw Fernand”.
Dit is één van de weinige brieven die ik vond van Nand waarin hij met dergelijke bewoordingen en met zo’n heftigheid tekeergaat. Het komt van heel diep.
Opmerking: Nand schrijft: “Dezen namiddag, indien ik erin slaag, ga ik voor een wandeling langs de Leie”, diezelfde Leie zal een cruciale rol spelen in de liefdesgeschiedenis tussen hem en Sim, 11 jaar later, in 1950, zie deze passus op de pagina “To Escape! Het motto van Sim“.
In interneringscentrum Sint-Kruis schreef hij voor zijn geliefde zus Jetje dit gedicht:
Gedachtenis aan een overleden zuster
Zo zat ik bij haar bed, en leed dewijl ik lachte, ik lachte wijs en stil dewijl ik spraakloos leed ; zo zat ik bij haar bed, als een die zwijgend weet, die huivrend voor het eind, zit op het eind te wachten
o Dat zij sterven moest en toch niet wilde sterven, en stierf, gelijk de zon in smartlijk avondrood… Zo moest haar moe gelaat, gesloten in den dood, bij ’t uiterste vaarwel, der doden vrede derven.
Want zij was eenzaam hier, zo mild, zo onvoldaan, zij zag op kleinheid neer, en vond een klein bestaan, alleen met haar gevoel in eng gedrang vernepen.
Hoe liet zij mij verweesd toen zij haar kroost ontviel, zij meer dan moeder mij, volkomen zusterziel… o Rover Dood, gij zwijgt, en ik ga onbegrepen !
De versie uit het manuscript in het celdagboek van Nand (zie ook “Addendum”). Bovenaan staat in potlood “47”, toen bevond hij zich in de Gevangenis van Antwerpen (Begijnensraat), maar rood onderstreept onderaan staat “St Kruis”, dit is dus overgeschreven van een eerste manuscript, waarschijnlijk op een los blaadje toen in Sint-Kruis (1944-1945).
Jetjes rouwprentje:
Opvallend hier: er wordt geen geboortedag vermeld (die is 19 juli 1909), enkel de sterfdag: 21 juli 1939, toch uitzonderlijk voor een rouwprentje vind ik. Misschien heeft het iets te maken met datgene waar Nand over schrijft, of omdat ze net twee dagen na haar verjaardag overleed? Overlijdensdag die ze trouwens deelt, jaren later, met haar broer Robert (zie infra): de nationale feestdag. In een ander hoofdstuk ga ik daar dieper op in.
+ In maart 1993 had ik het lumineuze idee Sim te interviewen omdat ik toen de familiestamboom onderzocht (gedocumenteerd, langs vaderszijde, gaat die terug tot een”magister physicus” uit Antwerpen in de 13de Eeuw). Ze toverde onmiddelijk haar (schoen)doos tevoorschijn met een massa familierouwprentjes. Je hoort op de achtergrond hoe ze lukraak in de doos graait en het verhaal van het overleden familie vertelt. Het leek wel of deze prentjes hen tot leven brachten door de woorden van Sim en met ons de ruimte deelden. We hebben 2 cassettes van tweemaal 45 minuten volgepraat dat is drie uur, en af en toe pauseerden we, voor we het wisten was het middernacht. Ik kan het iedereen aanraden, zeker in deze smartphone maatschappij: trek erop uit en interview je ouders, grootouders etc. Ik bedoel daarmee niet de obligate “feestfilmpjes”, neen: een echte one-on-one, bereid je een beetje voor, weet wat je zeker wil vragen. Ik ben er nu zeer gelukkig mee, want die drie uur zijn een goudmijn voor deze biografie. In dit fragment vertelt Sim over de zussen van Nand en wat hen overkomen is, ze eindigt hier met te zeggen “dat was een triestige zaak”. Nu ik dit fragment opnieuw beluister moet ik vaststellen dat ik geen goede vraagsteller was toen, ik onderbreek Sim vaak op momenten waarvan ik nu hoor dat ze iets belangrijk wou zeggen.
Sim citeert Nands moeder die haar vraagt: “Is ‘t nog ni Montje”, ze wou weten of Sim al zwanger was (“Montje” is de koosnaam van Nands moeder voor Sim, die voluit “Simonne” heet). Ze heeft het niet meer mogen meemaken. Ook heeft Sim het over de grafsteen van Jetje. Hier een foto bij mijn bezoek aan het graf met ernaast haar zoon Walter (27 september 2017). Het graf wordt goed onderhouden. Het arduin ligt er mooi bij, tegenover de grijze graven ernaast, verweerd en besmeurd door de bomen en de tand des tijds. Walter vertelde mij: “het is mijn echtgenote die schuurt en ik loop heen en weer met emmers water, pluk wat onkruid en kijk of het goed is”. Hij was slechts 1 jaar en 3 maanden oud toen zijn moeder overleed, en vierde in april jl. zijn 84ste verjaardag, en is in goede gezondheid (na enkele operaties). Hij heeft geen herinneringen meer aan zijn moeder (althans niet bewust) maar de liefde die hij voor haar voelt is een bewijs dat moeder nog “leeft”. Van zijn moeder erfde hij zeker haar artistieke begaafdheid: hij is een begenadigd kunstenaar. Toen we samen voor het graf van Jetje stonden, voelde ik de bijna lijfelijke aanwezigheid van mijn tante, het leek alsof ze haar armen naar me uitstrekte, me troostte, en de tranen rolden over mijn wangen. Een moment dat ik nooit zal vergeten.
Walter met echtgenote bij Nand in Weerde, 1977, bij het huwelijk van Nands dochter:
Walter stuurde mij een pasfoto van zijn moeder Jetje, die werd na het overlijden van Walters vader in 1976 teruggevonden in zijn portefeuille. Na het overlijden van zijn eerste vrouw (Jetje) was hij hertrouwd. Maar Jetje was hij dus niet vergeten.
+ Tenslotte Nand zelf dan, geboren in 1906. Advocaat geworden op wens van zijn ouders, maar zijn hart en ziel gingen naar de literatuur, de dicht- en de schilderkunst. Daar wordt in andere hoofdstukken veel dieper op ingegeaan. Zijn internering zal voor zijn moeder ook een klap geweest zijn.
Op het moment dat ze haar brief schrijft heeft ze dus inderdaad smarten te over. Als ook Robert zou verdwijnen, blijft van haar vier kinderen enkel Nand nog over, en voor hem zien de vooruitzichten er op dat ogenblik niet al te best uit.
En filmpje met portretfoto’s van Nand, beginnend op 1 jarige leeftijd en eindigend bij zijn overlijden. In het midden valt de cesuur van de vijf jaar internering.
Bezoek aan de laatste rustplaats van Ferdinand Vercnocke te Oostende (bij hem rusten zijn ouders en zijn zus Marie-Louise):
Epiloog
Nands moeder overleed in 1952, de geboorte van Nands kinderen heeft ze niet meer kunnen meemaken. Ik heb haar dus jammer genoeg nooit gekend. En ook Robert niet: hij overleed in 1951 in New Orleans, evenals zijn zus Jet op een 21ste juli. Nand heeft nog telefonisch contact gezocht met het ziekenhuis daar om, buiten het weten van zijn moeder, en ook om haar enigzins gerust te stellen, te vragen een brief te schrijven aan zijn ouders, met daarin ook de verzekering dat hun zoon “de laatste sacramenten” had gekregen volgens de katholieke ritus:
“Medical Officer In Charge U.S. Public Health Service Hospital New Orleans August 1, 1950 Dear Mr. Vercnocke, Your son, Robert, although only in the hospital one day prior to his death, was first treated here in May and June of 1951. He was suffering from high blood pressure and severe kidney disease, and on July 20, 1951, was admitted unconscious. He never regained consciousness and died quietly at 7:40 AM, July 21, 1951. On the day of admission, he was visited by father Dunn, a Catholic priest, who gave him the last sacraments. It may be of some solace to you and your wife to know that everything possible was done in the way of treatment and to make your son comfortable during his illness and last hours. James F. Lane, Medical Director Clinical Director”
In de Verenigde Staten wonen nog steeds familieleden, afstammelingen van Robert. Ze wonen in… (niet te verwonderen!) San-Francisco. Het contact met de familie werd vooral onderhouden door de zoon van Robert, tot zijn overlijden in 1992. Hij stuurde ook vaak foto’s mee, zodat we het wel en wee van de familie konden volgen. Ik herinner me nog, vooral rond Kerstmis, de telefoongesprekken uit Amerika, ik vond dat wonderlijk. Nu ik dit verhaal heb verteld, moet ik ze misschien toch eens gaan bezoeken. Met enkele ben ik via Facebook bevriend.
Grafsteen van Robert in San Mateo, deelgemeente van San Francisco, Californië. Bij hem ligt zijn schoonvader:
Het gebeurde allemaal in de aanloop naar het huwelijk van Nand en Sim (29 september 1951). En opnieuw volgde een klap: negen dagen na het huwelijk overleed Sims vader.
Een foto in de tuin van het villaatje te Gistel, augustus 1951, een maand voor het huwelijk: de schoonouders in spe op bezoek. Vlnr: Nands vader, Sims moeder, Nand, Sims vader, Sim, Nands moeder. Ik ben er nog steeds niet uit wat Nands vader met zijn hand in de boom doet (een in de weg zittende tak opzij duwen?)… en ook niet wie de foto nam, vermoedelijk Finneke, de zus van Sim, zij was meestal “de fotografe van dienst”.
Nands moeder overleed 6 maanden daarna (april 1952, 70 jaar oud) na een kort ziekbed. Misschien voelde ze dat het uiteindelijk toch nog goed zou komen met haar enige overblijvende kind (nu hij toch gelukkig getrouwd was) en dat ze hem met een gerust hart kon “loslaten”?
Persoonlijk vind ik het jammer dat ik mijn tantes, oom en grootmoeder nooit gekend heb, zeker omdat Nand er vaak over sprak en omdat er zoveel foto’s van allen zijn bewaard.
Nands vader zou een tijd later komen inwonen bij het jonge gezin. Ik heb nog herinneringen aan hem. Aan ons vertelde hij soms nogal aangebrande zeemansmoppen of zong hij dito liedjes in zijn sappig Oostends dialect. Daar was Nand niet zo gelukkig mee. Als zeeloods op rust had hij een aanzienlijk pensioen en hielp financieel (dat was tijdens de internering van zijn zoon ook al zo). Nand moest door zijn veroordeling met al zijn eventuele inkomsten zijn schuld aan de Belgische Staat betalen (wet van het sekwester) tot 1964 bij zijn eerherstel, daarvoor leefde het gezin enkel van de inkomsten van Sim.
En zo kocht zijn vader voor ons een televisietoestel (een ‘Prisma’, één van de eerste in de streek toen). Ik herinner me nog onze verbazing samen voor het scherm, o.a. de animatiefilm met “de eikelmuis Chlorofyl” en diens aartsvijand, de rat “Anthracite” staat me nog helder voor de geest. Van die rat was ik erg bang, want “antraciet” is ook de naam van een vorm van steenkool waarmee het huis verwarmd werd, en ik zag voor mij vaak die angstaanjagende zwarte, beroete man die thuis kwam leveren. Maar gelukkig was er steeds Chlorofyl!
In 1960, op 80-jarige leeftijd, viel Nands vader plots. Het was 14 december, de 54ste verjaardag van Nand. In de armen van zijn zoon waren zijn laatste woorden: “‘t es mor ‘n zwimte” (“het is maar een bezwijming” > West-Vlaams voor een vorm van “kort bewustzijnsverlies”, wat vaker gebeurde bij hem). Hij kwam nooit meer bij bewustzijn, twee dagen later overleed hij in het ziekenuis.
Enkele persoonlijke vaststellingen
Tijdens zijn leven kende ik Nand in vele gedaantes, te veel om op te noemen. Net als Sim bv kon hij soms wegzinken in zwaarmoedigheid, maar ook ons tot tranen toe doen lachen met humor die hij vaak als anekdotes uit zijn jeugdjaren opviste, soms zelfs met liedjes die hij kende uit het rijke Oostendse vissersleven van zijn familie. Van zijn vader herinner ik me uit de tijd dat hij bij ons inwoonde hetzelfde.
In het hoofdstuk “Nand – Jeugdjaren” vind je daar vele voorbeelden van. Ik ben er als 13-jarige die overal met een microfoon schaamteloos rondliep om familieleden te interviewen zelfs in geslaagd dit op band vast te leggen. Als ik het nu opnieuw beluister schieten diezelfde tranen van toen mij opnieuw in de ogen.
Een fragment van één van mijn opnames: Een scène aan de keukentafel. Sims probeert Nand te overhalen een liedje te zingen uit z’n studententijd in Leuven, “Minne wuf had ne “kinkee” (= “mijn vrouw had een olielamp”, zo’n lamp werd gevuld met petroleum en verspreidde een heel penetrante geur). Nand slaagt er niet in het laatste rijmwoord van het liedje uit te spreken, dat “gat” (=achterwerk) moet zijn, rijmend op “kat”, en hilariteit alom. Gezongen in zijn vroeger Oostends dialect (“beuttere” =” boter”). Ik schat dat de opname dateert van 1969/1970, ik was toen 14. In familiekring noemden wij Nand: “Pappie”. Ik heb de audio toegevoegd aan beelden van Nand tijdens de Kerstdagen in Weerde, Sim filmde het interieur, de schilderijen enz, waar Nand in rondwandelt en toont hem in zijn “fauteuil” voor het raam, lezend. Buiten is de wereld wit: het heeft gesneeuwd. Een Witte Kerst, dat kon toen nog. De filmbeelden dateren van enkele jaren na de geluidsopname, ik schat rond de jaren ’80. Vanaf 02:12 filmt Sim de woonkamer/keuken waar deze audio-opname ooit plaatsvond. De kachel daar (een soort “allesbrander”) heb ik bewaard. De slotbeelden tonen Nand die theezet. Dat was een ritueel dat hij opgepikt had in zijn lagere schooltijd in Engeland (Eerste Wererldoorlog ). Daar heeft hij zich zijn hele verdere leven aan gehouden: “afternoon tea” (ergens tussen halfvier en vijf), en daar moést een beschuit met honing bij, met gepast kopje en theepot. Een heilig moment.
Nands zwaarmoedigheid had ook te maken met het feit dat hij, man van zee en duin, de tweede helft van zijn leven met Sim ging wonen in Weerde (nu deelgemeente van Zemst, net voorbij Vilvoorde), dus centraal in het ‘binnenland’ van België.
Aquarel van het huis met het typsiche “Frans dak” zoals het er uitzag toen het gezin er woonde, tegenover ligt de straat naar Nand genoemd. :
In zijn bundel “Land aan het Zwin”, uit 1961, staat het gedicht “Huis in het Duin” dat duidelijk maakt waar zijn hart lag (met een belangrijke nuance in de titel: er staat niet “aan”, maar “in” het duin, en dat met reden). Hier de eerste en de vierde strofe (p.8):
“Zo heb ik altijd willen wonen: aan ‘t dapper hart van ‘t ongeschonden duin, geen straat omtrent, geen steedse tuin, maar zand en helm, en schuine sparrebomen. (…) Daar zou ik mij van wind en zee doordringen vervoerd door hun onaards geluid, gelukkig, eindelijk, met mijn zilte bruid, wild en alleen voor mij te horen zingen.”
Het huis in Weerde vormde ook de cover van Nands laatste bundel “De Aardse Staat” (1987). Op de luchtfoto (geen drone, toen nog via helikopter) zie je een verraste Nand met de handen boven de ogen omhoog kijken (links onderaan in het poortje, hij kijkt recht in de lens), een “toevalstreffer”:
Ooit was het huis een hoenderkwekerij, “gespecialiseerd in de Mechelse koekoek”, aldus deze prentkaart uit begin 20ste eeuw:
Toestand in mei 2021 (eigen foto):
Zoals zo vaak gebeurt tijdens het leven van onze ouders was ik veel meer bezig met het mijne, zeker in de jaren vlak voor en tijdens de “Flower-Power” golf, de meidagen van ’68, de protestzangers en later in de jaren ’70 en ’80, de disco, punk, new wave, house, enz.,. Dat hij mijn soms wilde ritten op de golven van dat tijdsgewricht maar matig kon appreciëren is begrijpelijk, ook omdat mijn ouders eigenlijk de leeftijd hadden om bijna mijn grootouders te zijn: vader was bijna 50 bij mijn geboorte, moeder toch wel een stuk jonger: 35. Toen ik geboren werd hadden zij al het leven van een volledige generatie achter zich. Toch heb ik niet het gevoel tot één bepaalde generatie te horen, en dat werd nog versterkt door hun biografie te schrijven, soms leek het of ik naast hen een toeschouwer was zoals Marty McFly in “Back To The Future”. Ik reisde met hen mee.
Door het familiearchief bloot te leggen ontdekte ik, net zoals dat bij Sim gebeurde, een nieuwe ouder. Ik was al dankbaar voor bv de kennis die hij doorgaf dankzij zijn schooltijd in Engeland in de Eerste Wereldoorlog: timmeren, behangen, metselen, hoe omgaan met elektriciteit, etc. De lagere scholen daar onderwezen, naast het ‘gewone’ curriculum’, met veel literatuur – waar zelfs Shakespeare werd besproken en voorgedragen – ook veel handvaardigheid, de namiddag werd voorbehouden voor sport. Het archiefonderzoek deed echter ook mijn vroegere afstandelijkheid, mijn onbegrip soms ook tegenover zijn literair en beeldend werk verdwijnen als sneeuw voor de zon. Ik ontdekte een kunstenaar die zijn passie met groot meesterschap tot leven kan laten komen. Hij heeft mij vaak ontroerd toen ik het werk en de vondsten uit het archief naast zijn leven legde, en begon te beseffen welke impact de tijdsomstandigheden op hem en zijn familie uitoefenden (bv twee wereldoorlogen).
Schrijver Karel Jonckheere over Nand en de Koninginnelaan in Oostende tijdens het interbellum
Een fragment uit Jonckheeres boek: “Waar plant ik mijn ezel?” (1974) over Nand. Op de website staat de volledige passus. De anekdote over het “verdwenen” naambord van Nand aan de voorgevel van het ouderlijk hiuis is grappig, maar zegt veel over waar Nands hart en passie lagen.
“Ferdinand Vercnocke, van 1906 (14 december) zoals Jan Vercammen (7 november) en André Demedts (8 augustus), was mijn jaargenoot maar hij was kollegestudent geweest als Duribreux en onze jeugd was onzichtbaar voor elkaar voorbijgegaan. Zijn vader die loods was had ik toevallig eerder ontmoet dan hemzelf. Het gezin Vercnocke betrok een burgershuis in de hoge nummers van de Koninginnelaan, niet ver van het koninklijk “paleis”. Soms, als ik van mijn school in Nieuwpoort kwam en afstapte vlak bij zijn woon, zag ik voor het kelderraam Nands broer staan, een reus als hij, starend naar de voeten van wie voorbij kwam, roerloos, dromend van zijn zeemansleven dat hij tijdelijk had onderbroken. Met mijn wijsvinger wees ik naar boven, kreeg een knik of een neen, beduidend dat de lyrische broer al of niet thuis was. Een zwijgende vertoning die mij telkens tot gewisse inkeer bracht. Ik belde aan. Korte tijd had op de gevel een koperen plaat gehangen, “Ferdinand Vercnocke, advokaat”. Op zekere dag was ze weg. Een verhaal uit die dagen deed te Oostende de ronde dat Nand zelf de deur had opengedaan toen een klant zich aanbood en vriendelijk had geantwoord dat de meester niet thuis was. Hij was aan het dichten. Ofwel zat Nand te schrijven ofwel stond hij te schilderen. Ik herinner me hoe hij met stoere lieflijkheid telkens een paar doeken toonde, meestal gezichten uit het “Blote” of een landschap met centraal de toren van Lissewege. Zeer zuiver gepenseeld en gewijd door het uitzonderlijke licht dat de Zwinvlakte sereen, tijdeloos en doorschijnend maakte. Meermaals, tussen Middelkerke en Oostende, bekeek ik hem door de tramruit, stappend langs dijk en strand, zodat ik hem vereenzelvigde, iets meer met Eugeen van Oyedan met Cyriel Verschaeve. Drie meeuwen, drie blauwvoeten, drie romantiekers maar Vercnocke de meest benaderbare, van opener eenvoud en de gezondste qua waarachtige taalvaardigheid. Zijn heimwee naar een Vikingverleden, naar een harmonie tussen geschiedenis, zee en kust was realistischer en de wijze waarop hij zijn droom uitdrukte was tastbaar van lijn zoals de gekleurde vlakken van zijn grafisch werk. Zelfs zijn vizionaire verbeeldingen behielden de gebaldheid van een nog jong menselijk gehouden drama. Kort gezegd: hij was een geestdriftig getuige van ons verleden met slechts langs de zomen wat retoriek. Ten minste, zo voelde ik het toen aan. Ik verkoos de gedichten waarin een beeld sprak door simpele direktheid boven die waarin hij meer verwachtte dan de gewone lezer door zijn vertrouwdheid met Noordse heldennamen, wel mooi maar niet geladen, tenzij met machtige klank, – Kolga, Skjold en andere.”
“koperen plaat“: en toch bewaard in het archief, ze hangt nu recht voor mij, afmetingen: 31×24.5cm en weegt wel wat:
+ Eugeen van Oye: was gedurende een tijd de huisdokter van het gezin Vercnocke
Het was ook Jonckheere die Nand aan bod liet komen in zijn programma “Kunstenaars en de Zee” (BRT, 1974):
“Ginds de groene vlakte zonder volk, een andere lente pas uit haar geboren, in ’t nieuwe landschap droomt een oude toren, een wolk omhult zijn beeld met blauw.
Hier de zee, de naakte grens der aarde, waar onbedaarlijk dreunt der wateren gewoel, het gisten van de geest gestuwde poel, de mist verborgen lucht, de ongebaande.
Trouwe aarde die niet varen zal, dolende water, stroming, waterval, ik voel u beide machtig in mij leven.”
Opmerking: lees hier ook de laudatiodie Anton Van Wilderode uitsprak bij de plechtige viering van Nands 80ste verjaardag in de Abdij van Grimbergen. De audio van deze laudatio is daar ook beschikbaaar, ik had de moeite genomen die op cassete vast te leggen omdat ik wist dat dit een “tijdsdocument” zou worden. Als je tijdens het luisteren je ogen sluit zie je Van Wilderode zo voor je.
Ik vermeld hier het slot van de laudatio, omdat op dat moment ik voor de eerste en enige keer tranen over de wangen van Nand zag rollen, twee jaar later overleed hij, alsof zijn leven “volbracht” was:
Anton Van Wilderode: “Zijn (nvdr = Nand) bezwerende verzen hebben wij overgeschreven en doorgegeven in de dertiger jaren binnen de besloten gemeenschap van het internaat in het Sint-Niklase Klein-seminarie. Wij knipten ze uit de (verboden) kranten, kleefden ze aan de binnenkant van onze chambrettekastjes en zegden ze elkaar voor tijdens de lange wandelingen door het Waasland. Conform de ‘geloofsbelijdenis’ van Wies Moens ‘die het wachtwoord ontvangt/ hij zet zijn leven als een bolwerk er omheen’. Het maakt mij gelukkig dat zovele medeleerlingen en vrienden van toen trouw zijn gebleven aan dezelfde idealen waarvan Ferdinand Vercnocke de bezielde vertolker was. Dankbaar kan ik hem geen beter huldeadres toevoegen dan het vers van onze Rodenbach: ‘o zanger echt en trouw gelijk een kind’!”
Anekdote en slot
Mijn moeder kreeg bij mijn geboorte (1955) een 8mm Kodak handcamera ten geschenke van haar broer Bert, die mijn peter werd. Dat was niet verwonderlijk: Bert werkte toen voor de productiefirma Melior als filmverdeler voor België (bv: “De 55 dagen van Peking” en vooral “El Cid“. Sim mocht toen, dankzij haar broer, mee aanschuiven aan het banket na de première van “De 55 dagen van Peking” in België, in aanwezigheid van de hoofdrolspelers, Ava Gardner en Charlton Heston. Ze zat tegenover hem, en ze was haar Engels niet vergeten (zie het hoofdstuk “To escape – Het motto van Sim“). Ze moet wat over zichzelf verteld hebben, en waarschijnlijk een handtekening gevraagd, want hij signeerde prompt een servet voor haar, die hij overhandigde met de woorden “For the kids”. Sim vertelde dat zo vaak dat we soms twijfelden aan de waarheidsgetrouwheid van de gebeurtenis, in ieder geval: allen waren aanwezig op dat banket.
Wat verder een kort filmpje met deze camera, waar ik, ongeveer een jaar oud, op het terras in de ren en op schoot wel het centrum van de wereld lijk, en daarna in de armen van Nand en met grootvader de tuin verken, een beetje zoals in het iedje van Wim Sonneveld: “langs het tuinpad van mijn vader”. Een eerste generatie “Drieman“. Aan het slot de tweede generatie (dan in kleur) en ikzelf als vader van een eerste zoon. Sim of Nand hanteerden de camera, en Nand gaf soms “regieaanwijzingen”. Ik heb er mijn passie voor alles wat met film en filmen te maken heeft aan te danken. Met Nands vader, Nand, Sim, mijn zus, en… ikzelf (ik slaag er zelfs in mijn twee jaar oudere zus een pagina te ontfustelen, versta: grijpen en scheuren, uit een tijdschrift dat ze aan het “lezen” was, met een huibui als resultaat. Het is allemaal nog goedgekomen!).
Ook kort in beeld en waarschijnlijk ook af en toe filmend: Truda, de huiishoudster. In die periode vond Sim moeilijk werk als leerkracht gezien haar veroordeling, ze vond een job als vertegenwoordigster van koekjes en chocola voor de provincies Antwerpen en Limburg. Daarvoor moest ze leren autorijden met de wagen van de firma (Van Loo, Schaarbeek, nu al lang verdwenen). Dat betekent dat ze altijd vroeg vertrok en pas laat thuiskwam. Nand mocht geen inkomen hebben, dus het gezien leefde van wat Sim verdiende en de hulp van Nands vader. Daardoor kon het gezin een huishoudster betalen, o.a. voor de kinderen, eten maken, enz. Zie daarvoor ook de pagina “Rapport Sociale Inspectie 1954” met een verslag dat niet zo positief was voor Nand: er werd hem verweten niet écht naar werk te zoeken en enkel proberen een inkomen te halen uit de verkoop van zijn schilderijen, een verkoop die echter zo goed als onbestaande was. Het rapport was.. in het Frans.
Nog tot 1964, het jaar van zijn eerherstel, zou er ook nog af en toe Rijkswacht langskomen om te zien of Nand zich nog hield aan zijn opgelegde voorwaarden. Ik herinner me nog als 7/8 jarige toen er eens twee kwamen aanbellen hun, in mijn ogen, zwarte en strenge kledij en hoge kepi, kaarsrecht naast elkaar, het leken me twee donkere, onheilspellende standbeelden. Ze waren met de fiets, en die stonden, nogal dreigend vond ik, voor het vertrouwde poortje aan de straatkant. Zeer waarschijnlijk zal ik achter Nand, die hen aan de voordeur te woord stond, stiekem komen piepen zijn.
Het motto van Nand was: “De sterke man is hij die alleen staat”. Dat is er maar gekomen na de vijf jaar isolatie. Hij wou daarmee zeggen: “ik voer een gevecht tegen de rest van de wereld, tegen wie mij niet begrijpt of afwijst”, vandaar de herkenning met Cervantes, niet alleen omwille van zijn romanpersonage Don Quichot, die het tegen windmolens opnam, maar ook omwille van het leven van Cervantes zelf, die, net als hij, vijf jaar in de “kerker” had moeten doorbrengen. Al tijdens zijn internering, in zijn poëtisch celdagboek” (*) en via het maandblad van de interneringscentra, zal hij hierover schrijver en dichten. Zie het betreffende hoofdstuk op de hoofdwebsite.
Weinigen slechts, nl. de enkelen die hem wat beter kenden, keken niet vreemd op wanneer zij Nand, “de gemeenschapsdichter die vanop de voorposten de volksstrijd voert”, het epitheton waarmee hij meestal in de literatuur wordt opgevoerd, in een dergelijke pose op een foto zagen verschijnen (Sim verraste niemand, dat was men van haar gewoon). Zo poseren was een typisch, wat ironisch, trekje van hem (opgesmukt met een portie relativerende zelfspot). De foto dateert van ca 1975 in de tuin te Weerde. Maar is ook wat misleidend, Nand heeft nooit gras daadwerkelijk gemaaid met/op deze machine, die werkt met versnellingen, en hij heeft nooit leren autorijden, hij kon – vooral durfde – het niet. Maar een stilstaande, wat grappige “pose” met een knipoog, dat kon dus altijd.
Die “dubbelzinnigheid” wekt dan ook geen verbazing voor de intimi toen zij in zijn laatste bundel “De Aardse Staat” (1987) volgend Dante citaat zagen verschijnen (p. 49) dat de laatste cyclus, “Interplanetair”, voorafgaat:
“… Vidi questo globo Tal, ch’io sorrisi del suo vil sembiante.” Divina Commedia, Par. XXII, 122-123
In een Engelse vertaling (de regels die Nand citeert in blauw, ze komen uit, niet verwonderlijk, het laatste hoofdstuk “Paradiso”):
“Adown the sevenfold spheres from deep to deep I turned my glance; and lo! So paltry seemed Our globe, I saw and smiled. (…)”
Misschien kan ik besluiten met het slot van Nands gedicht “Kerkhof”, een gedicht dat ik voorlas in het kerkje van Onze-Lieve-Vrouw-Ter-Duinen in Mariakerke, toen we Nand ten grave droegen. Het is ook opgenomen in Nands laatst verschenen bundel “De Aardse Staat” p.14 (1987). Ik herinner me dat ik vele malen struikelde tijdens het voorlezen, de emoties werden me te machtig, maar ik ben toch tot het einde geraakt. Het was één van Nands lievelingsplaatsen om te vertoeven. Hij schreef er zijn gedicht “Bij het graf van James Ensor“, hij kende immers de schilder die ook in Oostende woonde, en telkens zij, tijdens de wandeling op de zeedijk, elkaar ontmoetten, ontspon zich de volgende conversatie: Ensor (zijn hoed afnemend, en licht voorover buigend, leunend op zijn wandelstok): “Dag Mijnheer de dichter”, en Nand boog dan plechtig terug met hetzelfde gebaar en antwoordde dan: “Dag Mijnheer de schilder”, en daarna schoten ze allebei in de lach en volgden de stereotiepe gespreksonderwerpen: het weer, het leven van alledag, etc. Nand vertelde deze anekdote vaak.
Slot van het gedicht:
“Wie zegt mij wààr mijn doden zijn verrezen? Wie zegt het mij?
Ik weet een hemel waar zij leven schoon en nabij, omringd met liefde smartelijk mededogen en gemis, het gewijde schrijn van de gedachtenis.”
Af en toe breng ik een kaars uit dit kerkje mee naar huis, en laat die dan branden naast haar zusterkaars Onze-Lieve-Vrouw-van-Zeven-Weeën om “het gewijde schrijn van de gedachtenis” even te verlichten.
Een eeuwigheid in een seconde, zoals Frank Boeijen zingt in Kronenburg Park:
“In 1 seconde ging het regenen vannacht Ga die wereld uit 1 seconde, en rij snel door die wereld uit Ga die wereld uit 1 seconde, en kijk goed rond in ons paradijs En vraag niet naar de weg, want iedereen is de weg kwijt”
ter info:
+ de 7 Weeën van Onze-Lieve-Vrouw (uit Wikipedia):
Jezus wordt begraven, Mattheüs 27:57-66, Marcus 15:42-47, Lucas 23:50-56, Johannes 19:38-42
Afbeelding:
“Seven Swords Piercing the Sorrowful Heart of Mary in the Church of the Holy Cross, Salamanca, Spain”
Noa is een Israëlische singer-songwriter, in het licht van dit hoofdstuk hoef ik daar weinig aan toe te voegen, de locatie alleen al is in dit opzicht symbolisch. Prachtige vertolking.
Robert Marcel als Jeroom in de TV-serie “Jeroom en Benzamien” (1966). Sim, en zelfs Nand, waren trouwe kijkers, en ik keek natuurlijk mee. Deze slotscène toont de begrafenis van Benzamien (gespeeld door Luc Philips), beiden dongen, soms op leven en dood, naar de hand van een Vlaamse schone (als ik het goed heb een rol van Denise De Weerdt), maar ze konden niet zonder elkaar. Het is een super komische serie, maar ik herinner me heel scherp dat Sim bij deze sène meer dan één traantje moest plengen. Op een bepaald ogenblik heeft ook Robert Marcel het moeilijk, ik vind dit een erg hoogstaande vertolking, en zeer mooie en sober in beeld gebracht (het geschuifel van de rouwenden rond de overledene, de zuster aan het orgel, het kussen van de pateen, enz., het klopt allemaal, en toch zit er ook nog die humor in).
+ Laïs (toen een trio, nu een duo) bewerkte de ballade “Bruidsnacht” van Nand, die verscheen op hun eerste CD uit 1998. Wat verder de live versie tijdens “Laïs plays ‘Laïs’ Rewind “in de AB (Ancienne Belqiue) te Brussel, juni 2014 , ze speelden toen hun volledige eerste CD nog eens over. Hun bewerking van “Bruidsnacht” is zeer vrij. Sim heeft zich toen, in 1998, nog moeten boos maken omdat op de CD dit nummer geaccrediteerd werd als “Folk Traditional”. Dit werd rechtgezet, en Sim ontving later nog 30.000 Bfrs auteursrechten voor Nand, die ondertussen al bijna tien jaar overleden was. Jammer dat hij dàt niet meer kon meemaken. Op hun driedubbele CD “Documenta” (2006) staat een prachtige a capella versie van Bruidsnacht. In 2004 verscheen hun “Liedboek” met veel lyrcis, ook Bruidsnacht was opgenomen. Enkele weken na het overlijden van Sim (vrijdag 13 maart 2015, op het middaguur, mijn zus, ikzelf en de huisdokter waren erbij, het kan vreemd klinken, maar het voelde als een erg liefdevol en magisch moment) was ik van plan die zomer een tuinfeest te geven en Laïs uit te nodigen het lied te komen zingen. Twee weken na Sims overlijden trad Laïs op in de Roma te Antwerpen. Ik trok mijn stoute schoenen aan, en na hun optreden, en met hun “Liedboek” in de hand, ben ik er in geslaagd hen te laten signeren op de pagina van Bruidsnacht:
Het tuinfeest toen is niet doorgegaan, maar: afspraak in 2025, bij het feest voor mijn 70ste op zaterdagnamiddag 31 mei, en tot in de vroege uurtjes van 1 juni, dus: mijn geboortenacht. We zullen zorgen voor een fantastische line-up (wie weet met Laïs?), en zeker met de “Boutman Band” inclusief de zonen. Wil je erbij zijn kan je al reserveren via mijn emailadres bovenaan deze pagina. First come, first served, zij die er in 2008 bijwaren voor mijn 53ste (“Boutman Party I”) weten dat het opnieuw de moeite zal zijn, enkele sfeerbeeelden van toen kan je hier vinden.
Op YouTube staan er twee video’s van de studio versie, samen goed voor iets meer dan 111.000 “views”. Niet mis. Aanvankelijk, 12 jaar geleden werd de ballade gedeeld op het kanaal van “Belgian Music“, en ook daar heb ik, Sim achterna, gevraagd de auteursnaam te vermelden, mijn vraag werd ingewilligd.
Ik weet niet of Nand wist dat in 1969 al “De Elegasten” ook “Bruidsnacht” op plaat hadden gezet. Nand wordt daar vermeld als auteur, helaas met verkeerd gespelde familienaam (we raken er aan gewend), ook op “Discogs“. Eén van de nog levende groepsleden zond mij de mp3 van de studio opname. Hun versie volgt Nands ballade letterlijk en klinkt helemaal anders.
De Laïs’ studio opname werd ook afgespeeld op de afscheidsviering van Sim.
Hier de live versie uit 2014 in de AB, ik heb die wat “opgesmukt” met schilderijen van Nand:
DANKWOORD
Mijn dank aan volgende personen en/of instanties die me hielpen tijdens de odyssee waar dit hoofdstuk toe leidde (en twee ‘wijsheidsboeken’ waar ik veel kracht en ondersteuning in vond/vind). Een volledig lijst: zie het algemene “Dankwoord“.
+ Nand en Sim, twee uitzonderlijke mensen die ik mijn ouders mag noemen + Nand, Bert en Wide, mijn drie zonen, mijn drie grootste en wonderbaarlijkste schatten, hemelse geschenken, zij weten waarom. En hun liefdevolle moeder Else, helaas overleden in 2014. + Walter Seys (& echtgenote Suzanne Crevits + hele familie), Ieper, neef van mijn vader, voor noodzakelijke ‘finetuning’, all round kunstenaar, één van de weinige nog levende familiegetuigen uit de beschreven periode, onmisbaar, diepste dank + Arlette Vercnocke en broer Fernand, Oudenburg, voor de trouwe steun + Julius Edward Vercnocke, Michigan USA, Pvt, 83rd Infantry Division, 329th Infantry Regiment, sneuvelde in “The Battle of the Bulge” (Slag om de Ardennen), op 12 januari 1945 te Petite-Langlire (Houffalize/Vielsalm), was toen 24 jaar, getrouwd, en één dochter, slechts 2 weken tevoren ontscheept in Normandië, gerepatrieerd en begraven in Indiana, New Albany National Cemetery, ik vond zijn (en dus ook mijn) familie, schrijnend verhaal. Op het ogenblik van Julius’ sneuvelen was Nand opgesloten in het Interneringscentrum Sint-Kruis, Brugge (waar hij het gedicht “Gedachtenis aan een overleden zuster” schreef, zie supra) + Cegesoma – Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij, Brussel + Algemeen Rijksarchief 2 – depot Joseph Cuvelier, Brussel + Prof. Dirk De Geest (KUL) voor de vriendschap, het moed inspreken, zijn begrip én handige wegwijzers in het labyrinth van de universitaire wereld + Rector Luc Sels en KUL Leuven (in het bijzonder het labo Ancient History NMBSI). + Prof. Marnix Beyen, UA Antwerpen, die “toevallig” vlakbij woont en een hele dag Sim ging interviewen over Nand in 1995. Hij bezorgde erg waardevolle informatie en werd een vriend. Sim noteerde dat bezoek in haar kalenderdagboek. Het viel me pas onlangs op: Marnix bezoekt Sim om haar te interviewen over Nand op 29 december, met het oog op een lemma in De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Bewging (NEVB). Maar dat is ook de verjaardag van haar kleinzoon Nand (mijn zoon), daarenboven was Nands sr. de peter van Nand jr. Tweemaal Nand dus. Het lemma dat Marnix schreef vermeldt: “Er bestaan ook aanwijzingen dat hij (nvdr = Nand sr.) begin 1941 zou zijn toegetreden tot de SS-Vlaanderen“. Ingeborg Tibau kon dat ontkrachten in haar masterscriptie (KUL, 2019, zie infra) en Marnix vertelde mij dat hij dat nu niet meer zo zou schrijven, maar helaas: het werd sindsdien gretig opgepikt… Sim was er doodongelukkig van. In 2023 wordt dit lemma herschreven, benieuwd. Sims dagboeknota van 29 december 1995 (bovenaan “verj. Nand (13)”, en enige moeite met de schrijwijze van Marnix’ familienaam:
“verj. Nand (13) – telefoneer Lotto 3u man komt voor encyclopedie van de Vlaamse Beweging Letters steek kachel aan tot 5u… Marnix Beyens (tel.nr) weet veel over pappie. Geef papieren mee o.a. brief v. pappie aan kard. Van Roey – Jef (nvdr = een jeugdvriend) telefoneerde een uur lang hij zit ook met familieproblemen”
+ de volgende historici voor hun interesse, het soms toesturen van belangrijk archiefmateriaal en noodzakelijke wegwijzers daarnaartoe: Bruno De Wever (UGent); Emmanuel Waegemans (KUL), Roel Van De Winkel (KUL), Koen Aerts (UGent/Rijksarchief), Thomas Urban (Duitsland, researcher, U Keulen), Emma Binnendijk (UVA Amsterdam), Dr. Liesbeth Vonhögen (U Maastricht), Petra Broomans (UG Groningen), Edward De Maesschalck (zijn tante was Jetje (!) Claessens) + Ingeborg Tibau, leerkracht Nederlands, die een Masterscriptie schreef over het proces van Nand, een onmisbare bron (KUL, Wijsbegeerte en Letteren, 2019), ze kwam ook tot de vaststelling dat één en ander in de perceptie over Nand tijdens de Tweede Wereldoorlog moet bijgesteld worden, geïnteresseerden kunnen de pdf versie toegestuurd krijgen via emailadres bovenaan de pagina + Harmen Mesker, stichter en voorzitter van het YJing Research Center, Nederland. + “I Tjing voor de 21ste Eeuw“, Han Boering, 544 blz., 2001 (5de druk 2013) + “Zakboekje I Tjing“, Han Boering, 144 blz., 2006 + I Ching online (Richard Wilhelm translation) + De Bijbel. Uit de brontekst vertaald. Wiilibrordvertaling, 1995 + Kurt Ravyts, historicus, parlementslid en zeer goed op de hoogte van de toestand in IC Sint-Kruis in 1944-1945. + Pieter-Jan Ardies, Watou, Maanman @ Mooncycling Studios voor zijn onovertroffen “Adobe Premiere Pro” meesterschap, support en I Tjing kennis + Martine Dockx, oud-collega, die – belangeloos – mij heel wat werk uit handen nam door ongeveer 250 pagina’s typoscripten in Word over te tikken, diepe buiging + Lorenz Gillisjans, oud-leerling van mij, die me -belangeloos- wegwijs maakte in de complexe wereld van FTP, MySQL, databases, PHP, WordPress, etc., geen vraag bleef onbeantwoord: leraar-leerling: de rollen werden omgedraaid. Dankzij Lorenz weet ik nu dat mijn websites draaien op “MariaDB” (DB = afkorting voor database), een relationeel databasemanagementsysteem, gratis en open source (!). Wikipedia bv gebruikt die ook. Is dat geen mooie ondersteuning? Het verhaal over hoe dit systeeem aan de naam “Maria” kwam heeft te maken met de ontwerper, de Fin Michael Widenius, dat moet je zeker eens lezen + Combell, Antwerpen, webhost en provider voor mijn 4 websites en 3 domeinnamen, fantastische support, 24/24, overdag, en ver buiten de werkuren is er altijd iemand om je telefonisch van antwoord te dienen bij problemen (en in je moedertaal), ‘s nachts via mail en ‘s morgens heb je antwoord, dat is nodig omdat ik deze biografie rechtstreeks op de website schrijf, en dan heb je een betrouwbare server en back-up nodig waar je inhoud wordt opgeslagen, niet ergens aan de andere kant van de wereld.
en aan mijn hele familie (wereldwijd) voor hun hulp, steun en blijvend geloof in het (voort-durende) werk aan dit project. ❤️
ADDENDUM
Poëtisch Celdagboek Nand
Het dagboek van Nand (geschreven tijdens zijn interneringsperiode (1944-1949) is niet te vergelijken met dat van Sim, of met bv de dagboeken over die periode van Filip De Pillecyn (“Face au mur”) of Ernest Claes (“Cel 269”). Daarin beschrijven de auteurs hun leefomstandigheden tijdens hun gevangenschap en hoe ze zich daarbij voelen: een aanklacht tegen de hen in hun ogen aangedane onrechtvaardigheden.
Nota: Info Filip De Pillecyn, Ernest Claes en Felix Timmermans
Met De Pillecyn was Nand aanwezig op het “Weimarer Dichtertreffen” in oktober 1941. Voor Nand was dat toen het eindpunt van een drieweekse “Schrijversreis” doorheen het “Duitse Rijk”. Alle deelnemers (een 20tal) kregen na de reis een fotoalbum, persoonlijk op maat gemaakt, met de foto’s van de reis. Ik vond een DVD met een ingescande versie en heb daar een mini-docu van gemaakt (20 min.) te vinden als “Episode 1‘, met speciale focus op alle foto’s waar Nand in te zien is, in een “toen en nu” weergave van de locaties. Ik laat niet onvermeld dat slechts enkele kilometer van Weimar, zich het concentratiekamp KZ Buchenwald bevond. Dat was een schokkende vaststelling. Op de website ga ik daar veel dieper op in, o.a. met het bezoek van President Obama. Daar ook een anekdote tussen Sim en mezelf waarin Buchenwald een rol speelt toen ik een tiener was. Toen een “grappige” anekdote, als ik er nu op terugkijk heel erg pijnlijk. Ook hier verwijs ik naar het betreffende hoofdstuk op de hoofdwebsite, waar deze anekdote en de impact ervan op mezelf geduid word.
De route naar Weimar ging over Berlijn. Daar, in het luxueuze Hotel Kaiserhof, schoven Ernest Claes en Felix Timmermans mee aan tafel, de foto’s zijn opgenomen in mijn mini-docu. Het werd op het einde van de oorlog volledig plat gebombardeerd.
Bij Nand dus geen beschrijving van penibele omstandigheden, behalve enkele schaarse opmerkingen in de marge (“vrieskou, geen vuur, in de duisternis, mag geen licht meer maken, heldere sterrennacht!”, enz.). Hier enkel creatief werk: veel poëzie vooral, en het is daaruit dat we zijn gemoedsgesteltenis kunnen afleiden. Vaak kiest hij als onderwerp voor zijn gedichten historische figuren die een dergelijk lot te beurt vielen (bv Cervantes, die vijf jaar doorbracht in gevangenschap, of het gedicht “De Uitvaart van Hugo Wolff“, de Oostenrijkse componist die ten onder ging aan waanzin). Het creatieve werk tijdens deze periode is dus onlosmakelijk verbonden met zijn situatie op dat moment. Hoewel de gedichten ook los daarvan kunnen gelezen worden, is het toch belangrijk die dimensie in gedachten te houden bij het lezen. De meeste gedichten geschreven in gevangenschap verschenen al snel. In 1951 twee bundels: “Het Eiland Antilia” en “De Gouden Helm”. Sim hielp een handje mee, want dit gebeurde in hun verlovings- en huwelijksjaar.
Het poëtisch celdagboek is een gebonden grootboek (ontworpen om bv inkomsten en uitgaven in te noteren), A4/D4 formaat, 27x19x3cm (HxBxD). Voor- en achterzijde hebben een dikke kartonnen kaft. Rugzijde en kafthoeken versterkt met stof. Door het intensief gebruik zijn kaft een rugzijde gedeeltelijk losgekomen (en helaas helemaal door het inscannen…) De bladzijden zelf zijn gelukkig alle nog stevig ingebonden. Dit is een foto van het boek die de voorzijde toont:
De achterzijde is meer verweerd en afgesleten:
Huidige toestand van de rugzijde:
Het boek werd zowel vanaf de voorzijde als de achterzijde beschreven, dit betekent dat je het boek moet omkeren en omdraaien om vanaf de achterzijde te lezen. Zo tref je na blz. 212 de laatste bladzijde (105) van de achterzijde. Samen telt het boek dus 317 bladzijden. Slechts enkele pagina’s zijn niet beschreven. In het geheel zijn er ongeveer 160 afzonderlijke pagina’s. Na bladzijde 212 zijn een viertal pagina’s uitgesneden. Elk katern telt 16 bladzijden. De voorzijde bevat bijna uitsluitend poëzie. De achterzijde zijn toneelstukken, soms volledig uitgeschreven, soms slechts aanzetten. Enkele bladzijden tonen de zorgvuldig bijgehouden boekhouding van de uitgaven en inkomsten (meestal voor de “kantien” van de gevangenis, zeer kleine bedragen). Ook het weinige geld dat Nands vader zijn zoon toestopte werd genoteerd. Overal tussendoor een soort “mini-Wikipedia”, weetjes over de meest uiteenlopende onderwerpen: literatuur, filosofie, psychologie, woordenschat, kunstenaarschap, scheepvaart, ontdekkingsreizen, natuur, biografieën, kunststromingen, wereldgodsdiensten, geschiedenis, encyclopedieën, taal, wetenschap… tot zelfs een gedetailleerde uitleg over de atoomtheorie. Ook een bladzijdenlange lijst met boeken die Nand zich wou aanschaffen na zijn vrijlating (met prijsvermelding) .
Op het tussenblad (vooraan) kon Nand er niet aan weerstaan een “statement” te maken:
+ De Onafhankelijksverklaring van de Verenigde Staten uit 1776.
+ Een citaat van Immanuel Kant:
“Als de gerechtigheid verdwijnt dan is er niets meer dat aan het leven der mensen waarde verlenen kan”
“Ne vous laissez jamais atteindre par un scepticisme desséchant. Ne vous découragez pas lorsque votre pays traverse des heures sombres. Vivez dans la paix sereine des laboratoires et des bibliothèques. Dites vous d’abord: “qu’ai je fait pour m’instruire?” et, à mesure que vous progressez: ” qu’ai je fait pour mon pays?”. Ceci jusqu’au moment où vous pourrez penser avec un immense bonheur que vous avez contribué en quelque manière au progrès et au bien de l’humanité.’
+ Daaronder tussen haakjes het zinnetje:
“(voorgelezen door zijn zoon daar hij niet meer kon spreken)”.
Het is dit zinnetjedat voor mij vele jaren geleden de definitieve aansporing was om hetzelfde te doen voor mijn ouders: een stem geven aan wat anders in de plooien van de geschiedenis zou verdwijnen.
“The Celebration of Pasteur’s 70th birthday at the Sorbonne” (Commons Wikimedia)
+ Tenslotte schreef Nand daaronder nog het volgende (Nand bevond zich toen in wat nu de Gevangenis van Merksplas is):
“In de gehele mensheid maar vooral bij de jeugd van alle naties leeft een hartstochtelijk verlangen naar gemeenschap, naar waarachtige eenheid. Uit georganiseerde massa’s: kreet. Het tragische is dat het voor de grote meerderheid bijna onmogelijk is een gemeenschap te zoeken in den staat. De staat is een wezen op zichzelf, een bestuur, een bedrijfsleiding, een demon, die vreemd is aan de menselijke ziel. Cel 34 23.7.47.”
Twee maanden na deze opmerking schreef Sim haar gedticht “Inkeer” in de Gevangenis van Vorst, dat in het hoofdstuk “To escape! – Het motto van Sim” , een andere odyssee, wordt besproken.
En daarmee is de cirkel van dit hoofdstuk rond.
Opmerking: de volledig ingescande dagboeken van Nand en Sim uit hun gevangenistijd zijn als ebook te lezen op de hoofdwebsite.
Een opmerking over het hele project van de biografie en een oproep aan de politieke overheden.
Zeven jaar geleden (2015) ben ik er aan begonnen nadat moeder overleden was. Ik ontfermde me over het familiearchief dat ze zorgvuldig had bijgehouden en geordend. Al gauw kwam ik tot de vaststelling dat het absoluut nodig was het strafdossier van mijn vader te kunnen inkijken. MAAR… Ondanks aanschrijven van de Procureurs-generaal (2x !), (toen) Minister van Justitie Koen Geens en vele, vele historici (o.a. Bruno De Wever, Marnix Beyen, Koen Aerts, Nico Wouters etc.) krijg ik geen toegang tot het Krijgsdossier van mijn vader, zogezegd om “privacy redenen” omdat hij veroordeeld werd in het proces van het dagblad “Volk en Staat”, en dus staan in zijn dossier de namen van nog een 30-tal betrokkenen. Dit is dus België. Dit is 2022. We zijn nu bijna 80 (!) jaar later, ik ken geen enkel ander land waar een dergelijk slot op het oorlogsverleden is geplaatst. Wat heeft men te verbergen?
Het ergert me mateloos dat gelijk welke gecertificeerde journalist, onderzoeker, wetenschapper of student die ik van haar nog pluim ken zonder probleem in dat strafdossier van vader kan snuffelen, en zo met een vergrootglas zijn ziel peilen, en dus ook een beetje de mijne. Ik weet het: het overkomt vele families, en ja, die opening kan enkel via de politiek gebeuren. Toch ken ik “gewone” mensen die wél toegang krijgen, dat gebeurt dan via omwegen en hand en spandiensten, of 100 keer aandringen, dan volgt een toegeving, “om er vanaf te zijn”.
Het schizofrene van deze situatie is dat ik wél het Krijgsdossier van Sim mocht inkijken, een heel dun mapje en een mager dossier. Toch staan daar o.a. enkele getuigenissen in van “derden”, plots was privacy dus geen probleem meer. Het is alsof de Procureur-generaal wou zeggen: kijk, je krijgt toch “iets”, we zijn geen onmensen.
Dankzij de Masterscriptie over het proces van Nand weet ik nu dat zijn dossier drie dikke archiefdozen in beslag neemt. Parcival en de Graal…
Toch weet ik: het zal me lukken, daar ben ik van overtuigd. De kaarsenblijf ik ontsteken, als vuurtorens en lichtbakens, en al is het maar voor één seconde, het zal voldoende zijn, zodat “een ingrijpen van hogerhand” de sleutel bieden zal tot het openen van dat vermaledijde Slot.
“Les bougies fondues” – Francis Cabrel (2020)
Sur mon grand canapé allongé sous la lune J’avais les bras croisé, j’attendais la fortune Entre deux cloisons vides et une ampoule nue, la poésie Ma vie allait passer paisible et sans histoire Mais tout était trop vrai et j’ai préféré croire Aux formes dessinées dans les bougies fondues La poésie où y’en a jamais eu
Une barre d’immeuble me barre l’horizon Ceux qui l’ont dessinée toujours pas en prison L’enfant peut griffonner un graffiti de plus, la poésie Sur le trottoir mal fait que se fend et qui craque Comme on marque un arrêt, on se voit dans les flaques Un morceau d’au-delà à nos pieds descendus La poésie où y’en a jamais eu
La vie est un concours où personne ne gagne Un chemin qui s’enroule autour d’une montagne On se retrouve en haut tous, le moment venu, la poésie J’ai vu l’homme passer, armé comme à la guerre Mourir c’est son projet, il va falloir s’y faire On dansera plus tard, au calme revenu La poésie où y’en a jamais eu
Du gamin rescapé sous des tonnes de pierres Aux flocons envolés de leur boule de verre On pense que le ciel serait intervenu, la poésie Du tigre prisonnier elle écarte les grilles Les dix mètres carrés pour lui et sa famille Deviennent à chaque pas une immense étendue La poésie où y’en a jamais eu
Regarde elle a dix ans et vois comme elle est belle Elle est belle et pourtant elle ne sort de chez elle Qu’avec l’âme et le corps cachés sous des tissus, la poésie En retournant chez moi j’ai croisé des fanfares Des rangées de tambours, des grelots, des guitares Elle marchait devant, ses longs cheveux défaits La poésie où y’en aura jamais
Elle tourna à la radio la jolie ritournelle Elle est triste sans lui, il est triste sans elle Et flashent les radars sur les sentiers battus, la poésie Pourtant la rue vibrait encombrée de voitures Le soleil s’accrochait aux angles des toitures Et chaque arbre prenait des poses de statues La poésie où y’en a jamais eu
Si un jour je croisais au hasard d’un visage Le chanteur que j’étais dans les bals de village On se regarderait comme deux inconnus, la poésie Il me dirait sûrement t’as dû en voir du monde Il se pourrait pourtant qu’à la fin je réponde C’est celui que j’étais qui me manque le plus La poésie où y’en a jamais eu
Je m’abimais les yeux sous la voûte céleste Savoir où sont marquées les heures qu’il me reste Et chercher pour demain ce qu’il y a de prévu, la poésie Comme des vérités je n’en trouvais aucune Sur le grand canapé allongé sous la lune J’ai cherché dans les bougies fondues La poésie où y’en a jamais eu
(uit: “À l’aube revenant”, 2020)
Roadtrip Frankrijk, A61, Narbonne, Aire de Pech-Loubat, “Les Chevaliers Cathares”, Boutbus rechts “in de diepte”:
“Les Chevaliers Cathares” – Francis Cabrel (2000)
Les chevaliers Cathares Pleurent doucement Au bord de l’autoroute quand le soir descend Comme une dernière insulte Comme un dernier tourment Au milieu du tumulte En robe de ciment La fumée des voitures Les cailloux des enfants Les yeux sur les champs de torture et les poubelles devant C’est quelqu’un au-dessus de la Loire qui a dû dessiner les plans Il a oublié sur la robe Les tâches de sang On les a sculptés dans la pierre qui leur a cassé le corps Le visage dans la poussière de leur ancien trésor Sur le grand panneau de lumière, racontez aussi leur mort Les chevaliers Cathares Y pensent encore N’en déplaise à ceux qui décident du passé et du présent Ils n’ont que sept siècles d’histoire, ils sont toujours vivants J’entends toujours le bruit des armes et je vois encore souvent Des flammes qui lèchent des murs Et des charniers géants Les chevaliers Cathares pleurent doucement Au bord de l’autoroute quand le soir descend Comme une dernière insulte, comme un dernier tourment Au milieu du tumulte En robe de ciment
(uit “Double Tour”, Live, 30 november & 2 december 2000, Vorst (!) Nationaal)
“Fool To Cry” – The Rolling Stones (1976)
(1976, Album “Black and Blue“, promovideo)
Een persoonlijke noot (bis)
Bij mijn geboorte, op 1 juni 1955 (maar over het precieze ogenblik waarop ik het “licht” zag is er onduidelijkheid, zie ook op mijn blog de pagina “Nomen” over mijn naamgeving), schreef mijn vader een gedicht én tekende hij een litografie die op mijn geboortekaartje staan. Ik heb het gedicht altijd als een zware last om dragen gevoeld, maar nu ik de 70 nader, en diep in het leven van mijn vader ben gedoken, begrijp ik beter wat hij bedoelde, zo bv ben ik een nachtmens, zoals hij, en vind daar de rust waarin mijn creativiteit kan opborrelen, bovendien voelt dit project, deze biografie van mijn ouders, ook een beetje als een roadtrip door mijn eigen leven, het is ook de eerste keer dat ik, om in de metafoor te bleven, daarmee “in het licht treed”.
Natuurlijk legt hij in dit gedicht ook zijn leven op het mijne, maar daar heb ik, na zoveel tijd, geen probleem meer mee, integendeel.
“In diepe nacht mijn zoon, wordt gij geboren ; uitverkoren, in een bestaan van logen en vertoon zij U dit uur. Leef schoon als deze stilte, kind, gewijd door Gods onttogenheid ; blijf nacht – de dag is waan. En treedt gij in het licht, sta dan als de toren wiens naam gij draagt, groter dan wie U belaagt, levend van vergezicht.”
Mijn geboorteschaal (geëmailleerd kunstwerk)
Op mijn vraag schilderde mijn vader een doek met enkele elementen die ik belangrijk vond (vind) in mijn leven, prominent vooraan de Leeuw op het San Marcoplein (Venetië) met de inscriptie: “Pax Tibi Marce / Evangelista Meus” geflankeerd door de twee zwanen uit mijn geboorteschaaal (daar met de levensboom), links de Mechelse Sint-Romboutskathedraal, rechts een moai van het Paaseiland, en dat alles in een zee, de moederschoot van alle leven. Ik vond het een prachtig geschenk van vader. Nu, terwijl ik schrijf en op mijn ouders’ leven en het mijne terugkijk, hangt deze “Pax Tibi” uit 1974 links aan de muur in mijn blikveld. Sinds mijn studentijd op kot is dat altijd zo geweest, waar ik ook woonde.
“Te Ressembler” / Francis Cabrel (2020)
J’aurais voulu te ressembler, je le jure Mais voilà, il suffit pas de vouloir, c’était pas dans ma nature T’as vraiment dû t’interroger, je suis sûr Et un jour, j’ai croisé une guitare, j’ai vécu comme on s’amuse T’avais les pieds sur terre Et, j’étais tout le contraire
On s’est pas dit “Je t’aime” On s’est pas serré dans les bras Concernant l’amour, il fallait Tout deviner nous même On nous laissait grandir comme ça Et, tu vois on a grandi quand même Je le sais bien, j’étais là
D’avoir eu tant de chance Quelques fois, je me sens fautif Je regarde autour Ma maison est immense et mon jardin décoratif Et, je sais depuis ton lointain au delà T’as gardé un œil sur moi
Mein Leben ist wie leise See – Rainer Maria Rilke (1897)
Mein Leben ist wie leise See: Wohnt in den Uferhäusern das Weh, wagt sich nicht aus den Höfen. Nur manchmal zittert ein Nahn und Fliehn: aufgestörte Wünsche ziehn darüber wie silberne Möwen.
Und dann ist alles wieder still… Und weißt du was mein Leben will, hast du es schon verstanden? Wie eine Welle im Morgenmeer will es, rauschend und muschelschwer, an deiner Seele landen.
(Rainer Maria Rilke)
Neil Diamond, “Dear Father” (soundtrack “Jonathan Livingstone Seagull”, 1973)
Wil je graag luisteren naar een radioprogramma “old style”, zonder reclame, zonder abonnement, gratis, stuur een mailtje naar studiorevolution@boutman.be dan krijg je een WeTransfer downloadlink van ongeveer 120MB die je dan via je telefoon of usb stick (bv tijdens jogging of road trip), tablet, laptop kan beluisteren. Duur: 90 minuten, zoals de luistertijd van een cassette, lang geleden! De frequentie van programma’s die je ontvangt hangt volledig af van de goesting van DJ/platenruiter Boutman, maar die probeert dat minstens jaarlijks te doen, met leuke muziek (alle genres) en wat Rainbow Warrior beschouwingen tussendoor. Verzoekjes (met ev. bijhorende anekdotes) welkom!
Het Witte Weten
Wat op de voorgrond soms een indruk laat is slechts een zwarte vlek die ons verhindert de waarheid van de achtergrond te zien: het witte weten waarin wakker worden woont.
Nand nam, in opdracht van Zender Brussel en tezamen met een groep schrijvers en andere Europese kunstenaars van het E.S.V. (Europäischen Schriftsteller-Vereinigung), deel aan de door de Duitse “Propaganda-Abteilung” in april 1943 georganiseerde reis naar het massagraf te Katyn (Oblast Smolensk, westen van Rusland), dat toen nog door de Duitsers bezet gebied was). Volgens de Duitsers waren daar duizenden door de Russen vermoorde Poolse officieren en intellectuelen begraven in 1940. De Russen ontkenden hun betrokkenheid. Het zou hier te ver voeren om de hele geschiedenis van deze massamoord en de impact ervan op de relaties tussen de geallieerden (in 1943 waren de Russen immers geallieerde bondgenoten geworden) te beschrijven, ik verwijs hiervoor naar de Wikipedia artikels hierover: in het Nederlands en nog veel uitgebreider in het Engels. Pas eind jaren ’80 gaven de Russen hun verantwoordelijkheid toe, in 2010 uitte president Poetin zijn verontschuldigingen in de Doema, het Russische parlement, hoewel hij nu schijnt terug te krabbelen… Tot op heden blijven deze gebeurtenissen voor veel controverse zorgen.
(Triest detail: in 2010 stortte een Pools regeringsvliegtuig, onderweg naar de herdenking van de 70ste verjaardag van het bloedbad, neer. Alle 96 inzittenden kwamen om, waaronder veel prominenten, o.a. de president van Polen. Zie “Vliegtuigramp bij Smolensk“.)
Een lijst met de deelnemers (met foto en bio) van de delegatie waar Nand deel van uitmaakte vind je op deze pagina.
Een gedetailleerde chronologie over het bezoek van Nand aan Katyn kan je hier vinden.
Over de aanwezigheid van De Pillecyn inclusief enkele krantenverslagen van toen zie de pagina “De Pillecyn in Katyn“
Vertrokken met een Junker Ju 52 vanuit Berlijn (Tempelhof) ging het naar Smolensk, daarna met vrachtwagens richting Katyn en aankomst op maandag 19 april 1943 (op dezelfde dag begon in Warschau de Joodse opstand in het “Getto van Warschau” die bloedig werd neergeslagen…).
(onderschrift: “Leonardo Conti, Reich Health Leader, (right) holds the Report of the International Katyn Commission, 4 May 1943, in front of Dr. Ferenc Orsós from the University of Budapest. Centre, Professor Louis Speleers of the Ghent University in Belgium. Eduard Miloslavić, Croatian professor of pathology, is the 4th person from left”) – “Louis” is de derde voornaam van Speleers
Het heeft me jaren opzoekwerk gekost in archieven wereldwijd om een video te maken die de chronologie van Nands bezoek visualiseert:
Deze intensieve speurtocht bracht me ook naar de Tjechische onderzoeker Mečislav Borák (1945-2017), autoriteit over alles wat met Katyn te maken heeft. Zijn zoon houdt zijn archief in stand (herkenbaar!), en bezorgde me waardevolle documenten. Zo kwam ik te weten dat bij het bezoek van Nand in 1943 ook een Tjechische journalist (František Kožík) aanwezig was, en die citeerde Nand letterlijk in zijn verslag op de radio (30 april 1943). Het was alsof ik Nand zelf hoorde spreken vanuit Katyn, een kippenvelmoment:
“We hebben de ziekmakende open grachten omzeild en de zoete geur staat ons bijna niet toe om uit te ademen. Vlaming Vercnocke is de eerste die zijn gezicht bedekt: “Ik heb het gezien. Ik ben overtuigd. Maar ik kan het niet langer aan (Maar ik kan niet verder.)”. We trekken samen naar waar het takkenvuur brandt en hangen ons gezicht boven de rook om te ontsnappen aan de penetrante geuren.” (Bron: archief van de Tsjechische radio)
Hieronder het verslag dat Nand (zo beweerde hij tijdens zijn verhoren na zijn aanhouding) voorlas op Zender Brussel en achteraf door de Duitsers in 1943 werd gepubliceerd in een brochure van een tiental bladzijden (volgens Nand zonder zijn medeweten). Na zijn verslag volgden er in deze brochure ook nog heel wat expliciete foto’s met uitleg en een opsomming van “de nuchtere feiten” met een waarschuwing voor “het gevaar van het communisme”. Dit tweede gedeelte werd niet door Nand geschreven. Zijn aanwezigheid in Katyn was voor Nand een zeer ernstig feit ten laste toen hij met meer dan 30 anderen terechtstond op het “Volk en Staat” proces in 1946.
De brochure zelf vond ik pas onlangs in het Cegesoma te Brussel waar ik ze kon laten kopiëren. Het is duidelijk dat wat Nand daar zie een diepe indruk maakt. Aan het slot de opmerking: “het door Joden misleide Sovjet-Rusland”. Het is de enige tekst die ik tot nu toe van hem vond met een dergelijke uithaal.
Eerste bladzijde van de brochure uit 1943, bemerk de lay-out: schreeuwerige titel in handschrift lettertype met uitroepteken en extra onderstreept als om de echtheid te benadrukken. Pierre Hubermont, Waals schrijver en journalist die meereisde, schreef ook een ooggetuigenverslag dat op dezelfde manier werd uitgegeven. Tijdens zijn proces beweerde Nand dat hij het niet zelf had laten publiceren, maar dat de Duitsers gebruik maakten van het verslag dat hij op de radio had voorgelezen. Beide verslagen hebben wel hetzelfde addendum “Nuchtere feiten in verband met de geschiedenis van Katyn”, hetgeen erop kan wijzen dat de Duitse propaganda deze brochure verdeelde.
Hubermonts verslag:
!1) “Te Berlijn opgestegen, zweven wij, door de breede vleugelen van een Ju 52 gedragen, boven sparrebosschen en spiegelende meren, hooger en hooger, Oostwaarts. In het vliegtuig zitten letterkundigen uit verschillende Europeesche landen. De stemming wordt beheerscht door de bedoeling die hen bijeenbracht: het bezoek aan het bloedig bosch te Katyn, waar de aarde zijn gruwzaam geheimnis heeft geopenbaard.
De motoren dreunen oorverdovend. Onder ons schuift het landschap aan: eindelooze vlakte, onafzienbaar akker-land, prilgroen en grijs, meetkundig zuiver. Schaarsch worden de dorpen rondom de witgekalkte dubbeltorens, schaarscher de hoeven, doch wanneer wij, na een tusschenlanding te Warschau weer opstijgen, zien wijn hoe allengs een duisterheid over het landschap komt. De schijnende zon kan deze aarde niet vervrolijken. Bruin-groen in haar vreugdeloze eentonigheid deint zij onherbergzaam onder ons voort. Nergens een toren, nergens een woning in steen. Een handvol schamele hutten op ontzaglijke afstanden in het vergezicht verloren, wijzen op sporen van menschen, doch alles is verlaten en leeg. Het is de steppe, de steppe met haar kolchosen, het is Rusland, Sovjet-Rusland. “Minsk!”, roept een stem, en daar onder ons ligt de onmiskenbare Sovjet-stad. Groot en wit, met helrood pannendak staan er de regeringsgebouwen, daarrond hokken, grauw en laag bij den grond, de hutten der inwoners.
Over het vliegveld waar wij in den laten namiddag uitstappen, waait een ijzige wind. Hier is de winter nog niet verdreven, alom langs de hellingen der heuvels ligt nog sneeuw en ijs. Ongenadig botsen de wagens op de ruwe Sovjet-banen, wij sturen door poelen en voorjaarsdraf, de modder slaat spattend onder de wielen weg. Puinen en werkploegen kondigen de stad aan. Aan de overzijde van de bruine Dnjeperwateren, hoog op den heuveltop staat ongeschonden de Uspenki-kathedraal, met haar gouden koepels, doch de stad zelf is grootendeels vernield, hier voor zorgden, zoo bevestigden de inwoners, de rooden zelf. (2) Tussenin de puinen staan havelooze hutten: hier huist de bevolking. Zwijgende mannen in pelsmuts en Siberischen mantel, staren ons wezenloos aan; meisjes, fier in hun opgeknapte soldatenjassen en verschoten mantelpakjes, spoeden langs de zwar-berookte gevels voort. Haast alle dragen de witte, de roode Baskische muts. Wij bemerken één, hier door de mode lang voorbijgstreefde hoed.
Des anderendaags voert ons een stoet van grijze legerwagens naar Katyn. Een trage regen maakt de dooiende straten tot modderbeken. Eindelijk schokken wij over de zandwegels van een sparrenbosch. Een onnoemelijke geur, een zoetige stank waait ons bij het uitstappen tegen. Het is de heuvel Kosegory. Het zijn doodengroeven. En dààr, opgedolven en uitgestald in schamele rijen, liggen de meewarige dooden in een grauw gelid langs de helling: witte schedels, bruine aangezichten, uniformvesten, rijbroeken, een paar soldatenlaarzen… Voor ons liggen de stomme overblijfselen van honderden Poolsche officieren. “Hier ligt,” zegt onze gids, “wijlen generaal Smravinski…”. De uniform onderscheidt den donkeren doode van zijn lotgenoten. Tusschen de dooden door treden wij naar de rand van den put. Hier, in den geopende kuil, liggen nog honderden, duizenden, dooreengeworpen in schroomloze haast; opeengetast laag op laag. De gravers zijn nog lang niet op den bodem van den kuil. Aan een uiteinde groef men een diepe schacht, zoodat nog meerdere lagen in doorsnede, als vijgen ineengedrukt, te zien zijn. Uit den zandigen wand, onontgraven, steken schedels en laarzen: de groef loopt dus ook in de lengte verder door. Het gezicht is hartbrekend. (3) Prof. Dr. Buhtz, deskundige die de opgravingen leidt, daalt af in den kuil, hij geeft uitleg. Sommigen liggen op den buik, anderen zooals zij, op het goed kome uit, werden neergeslingerd; weer anderen werden op den rug gebonden. Hij wijst een schedel aan, nog half in ’t heidezand bedolven: duidelijk is het nekschot zichtbaar… de kogel kwam, het been versplinterend, langs het voorhoofd uit. De moordenaar moet achter en dicht bij zijn slachtoffer hebben gestaan. De mond is opengesperd, de tanden grijnzen: wij horen nog den kreet van ijselijken schrik die de stervende uitstootte… Er zijn veel opengesperde monden.
Een doode werd voor onze ogen uitgegraven, wetenschappelijk onderzocht. De uniform is goed bewaard. Het schouderstuk draagt de ster en twee strepen van den Poolschen majoor. In de zakken vindt men onder meer een dagblad gedagtekend 20 April 1940. Een reisgenoot die een ander lijk ontleden zag, vertelde hoe het in den rug zeven steken van een viersnedige Russische bajonet vertoonde.
Het kan niet worden geloochend: voor onze ogen light een angstwekkende werkelijkheid. Geen uitvlucht, geen voorwendsel ter wereld kan het feit wegmoffelen dat hier, tegen alle volkenrechtelijke en menschelijke wetten in, Poolsche officieren door den G.P.D. werden afgeslacht en in reusachtige kuilen onder deze sparrebomen werden verstopt.
Rondom de open groeven, in de open tusschen-ruimten, groeien kleine, driejarige sparren. Tusschen de jonge aanplantingen heeft men op verscheidene plaatsen gegraven: overal vindt men lijken. De heele heuvel is één volgepropt massagraf. De G.P.F.-benden hadden den om-gewoelden bodem met versche bomen beplant om voor alle tijden de misdaad te bewimpelen, maar het prille groen zelf heeft hen verraden: het wijst de doden aan.
De boeren die den moord ontdekten staan ons te woord. Een grijze koelak met luimige helblauwe oogen en gerimpeld boerengezicht, verhaalt in zijn zangerig Russisch. De reporter vertaalt. Hij heeft de treinen, de G.P.F.-beambten, de schildwachten gezien, de schoten gehoord. Op zijn eentje is hij de aarde komen openscharrelen: hij had de lijken gevonden. Hij vertelt met omhaal van woorden, de klare oogen lachen ons tegen. Hier is een zoon van het oude en vreemde Rusland aan het woord… (4) Op den terugweg wordt in het klein museum afgestapt waar de bijzonderste bewijsstukken worden bewaard. Alles is achter glas verborgen: doch de geur die boven de kasten hangt, getuigt voor de echtheid der tentoongestelde voorwerpen. Lijkenlucht liegt niet.
Het zijn de Poolsche eretekens, Poolsche schouderstukken, Poolsche munten, heiligenmedalies, een onderscheiding met de spreuk: “si vis pacem, para bellum”. Het zijn Poolsche naamkaartjes, hartroerende Poolsche brieven aan geliefden en naastbestaanden: daar ligt een foto van een vrouw met haar kinderen aan een zonnig badstrand, een ingangskaart tot de salons van Monte Carlo. Alles getuigt van onloochenbaar leven, leven dat werd onderbroken, dierlijk wreed, zonder enige reden.
Op eenigen afstand van het museum ligt een hoeve, een boer is er aan het werk met zijn zoon. Op eigen houtje treden wij nieuwsgierig nader. Hij groet ons uitbundig en het komt tot een gesprek. De zoon – een negentienjarige met stille blauwe oogen – vertaalt in ordentelijk Duitsch. Hij was een grootboer geweest, verklaart de oude met vertwijfelde gebaren: vijf koeien en twee paarden had hij gehad. De rooden waren gekomen, zij hadden alles in brand gestoken, hèm hadden ze naar de Solovietsky eilanden versleept: acht jaar lang had zijn verbanning geduurd. Met de vuisten duwt hij de wangen in, hij doet ons een wankele stap voor, en kreunt. Doodmager, uitgeput was hij terug gekeerd. Eén woord Duitsch is hij machtig het is “Jude”; – dat woord keert telkens terug, uitgesproken met machtelooze woede en pijn. Nu heeft hij zijn hoeve heropgebouwd, hij legt de laatste hand aan een badhut uit ruw gehouwen dennenstammen : trotsch toont hij ons zijn werk. Ook de zoon wijst naar rechts : “Gemüsegarten!” zegt hij.
’s Namiddags doen wij een groepswandeling door de stad Smolensk. Op zichzelf goed gelegen en oorspronkelijk schilderachtig aangelegd, is zij door de rooden hopeloos verknoeid. De vestingmuren, indrukwekkende wallen en boektorens door Boris Godoenov gebouwd, vallen langzamerhand tot puin : stijl- en smaakloze partijgebouwen ontsieren plomp het stadsbeeld, tusschenin liggen de hutwijken, waarin de bevolking huist. In het park zijn de bomen vol kraainesten, de zwarte vogels krassen ten allen kant boven de puinen. Wij staan voor een sportveld door de rooden aangelegd: rondom zien wij de geijkte standbeelden uit gips, enkele zijn half vernield, en herleid tot geraamten van ijzerdraad. Alleen de schouwburg is een poging tot stijlvollen bouw de rood-marmeren korinthische zuilen doen vreemd aan te midden de modderpoelen op de plaats. Aan de kathedraal, bedoeld als zij was als zienswaardigheid voor de Intoerist-kantoren, hadden de bolsjewisten niet geroerd ; doch onder aan de ikonen – merkwaardige kunstwerken in geel koper – hadden zij spotschriften aangebracht.
Brussel-Smolensk : het was een korte reis, die slechts enkele dagen duurde, doch heel den afstand die de twee steden scheidt hebben wij terdege kunnen beseffen, een afstand grooter dan louter ruimte. Het is de afstand tusschen de steppe en de Germaansche Noordzeevlakte, tusschen, het land der moesjiks en dat der eerste Hansasteden met hun oude adellijke kultuur, tusschen het herlevende Vlaanderen en het door Joden misleide Sovjet-Rusland. Voor het massagraf te Katyn vooral hebben wij begrepen wat het beteekent door de roode Tsaren te worden geregeerd. Ten overstaan van deze duizende dooden is geen leugen meer mogelijk. Vraagt men wat het bolsjewisme is, dan bestaat daarop een allesomvattend antwoord: “gaat U vergewissen op den Kosegory-heuvel, bij de doodenkuilen van Katyn.”
Foto uit het originele Duitse rapport: leden van de “Europäischen Schriftsteller-Vereinigung” voor het massagraf, mei 1943, ergens daartussen staat Nand (na grondig onderzoek, zie witte pijl):
Ingezoomd:
Mijn keuze is ingegeven door 2 foto’s die ik vond in het verslag van de US Katyn Commission 1952 (online te vinden > pg. 1316), waar Nand (pijl) bijna zeker wordt afgebeeld met grijze lange jas en grijze hoed. Links van hem (ster): Ernesto Giménez Caballero en (ruit) Filip Lützkendorff. De militair links is de Duitse luitenant Gregor Slovenczik (ook te zien op “Exhibit 20”), verantwoordelijk voor de rondleiding:
De originele reportage van “Die Deutsche Wochenschau” Im Wald von Katyn’ uit 1943. De beelden zijn onscherp, maar zeer expicliet, niet geschikt voor gevoelige kijkers…
Net als de foto’s over deze opgravingen zijn de deelnemers aan het bezoek moeilijk herkenbaar: de hoed vaak diep over het hoofd, lange, donkere jassen alsof ze niet willen herkend worden. Daarenboven zijn de kopieën van de film die op internet circuleren erg wazig. Toch heb ik geprobeerd Nand te zoeken. Dankzij de foto “Exhibit 8” uit het verslag van de US Katyn commissie (zie hierboven) weten we dat Nand een grijze hoed droeg met zwarte band, een grijze lange jas met opvallende grote kraag en een zwarte sjaal rond de nek. Hier een frame uit de film op 07:40m:
Een volgende frame zoomt in op dit beeld met rechts nog net zichtbaar de schouder. De man in zwarte hoed en jas rechts, noterend met sigaret zou wel eens Filip De Pillecyn kunnen zijn:
Opvallend: de man links heeft gelaatstrekken die aan Nand doen denken, maar zijn kledij komt niet overeen met de andere foto’s.
Het einde van de film toont in een long shot enkele wandelende mannen, uiterst rechts waarschijnlijk Nand:
Ernesto Giménez Caballero schreef ook een verslag over zijn bezoek aan Katyn (“La matanza de Katyn”, Visión sobre Rusia”, 1943) . Hieruit deze foto’s:
Rechts Caballero, links Nand, onderschrift vertaald uit het Spaans: “Internationale schrijvers van de Weimar Federatie in Katyn”:
Onderstaande foto volgt hierop, Caballero heeft zichzelf aangeduid met een kruisje, afgaande op bovenstaande foto staat Nand rechts van hem, gedeeltelijk verborgen achter een Duits officier (zie pijl). Onderschrift: “De schrijver van deze pagina’s met de Duitse autoriteiten aan de rand van een gracht in Katyn”:
Beide foto’s zijn opgenomen in het boek van Hausmann “Dichte Dichter, tage nicht” (zie de pagina “Dichterreis doorheen het Duitse Rijk“), en zijn daarom van iets betere kwaliteit. Hausmann weidt een apart hoofdstuk aan de Katyn reis van enkele deelnemers aan het Dichtercongres te Weimar (1941/1942).
Doemt het bewind, dat hier met onbeschroomde hand, duizenden schuldeloos met loenschen kogel moordde en schonk voor graf een kuil, gestapeld tot de boorden, met steppezand gedempt en als een bosch beplant.
De groef in ‘t zand gaapt wijd, de dooden dor en zwart, eens een hoogmoedig heer, zijn door elkaar gesmeten, laag boven laag getast. Hier hoort gij stervenskreten: nog grijnst elk’ open mond van plots gegilde smart.
Te gruwzaam was ‘t geheim, en de verworden aarde gaf, als met walg, terug wat zij drie jaar bewaarde; over de steppe woei de stank van goor bederf.
Nu waait heel ‘t Westen door, de lucht van dorre dooden, hun zwarte stilte spreekt. Hoort de benauwde dooden! Speurt gij die geur des doods over der vaadren erf?
Documentaire “Las Katynski“, 1990 (“In het bos van Katyn”) van Marcel Lozinski en Andrzej Wajda. Volledige documentaire (Pools) zonder ondertitels :
In 2007 maakte Andrzej Wajda ook een film hierover “Katyn“: “Katyń werd genomineerd voor de Oscar voor beste niet-Engelstalige film en won onder meer Golden Globes voor beste Europese film en beste distributie, een European Film Award voor de kostuums en de Poolse Filmprijs Orzeł in zeven categorieën (waaronder die voor beste film).”
Volledige film, met Engelse ondertitels:
Wajda gebruikt in de film ook historische fragmenten uit het Deutsche Wochenschau verslag van 1943. Op 55:28 min. is dezelfde man te zien (rechts) als beschreven hierboven.
Still (min. 53:48):
Een nogal wanhopige brief van Nand aan de “US Information Service”, 27 augustus 1952, nav het bezoek van de “US Katyn Commision” aan Europa:
Dear Sir, I hear the US Katyn Commission is in Europe. Perhaps it would interest the Commission that I was sentenced to ten years imprisonment mainly for having seen Katyn in 1943, and having said the Russians were responsible. I was kept five years in prison, I lost all political and civil rights, and have to pay 4.000.000 Francs to the Belgian Government. I am practically a dead among the living. My wife has to go out working; my old dad has to support me. My brother, Vercnocke Robert, Marconi officer in the U.S. Mercantile Marine, served the cause of the Allies during the last war. He died in July 1951 in the New Orleans Marine Hospital, an American Citizen. On the principle that one good turn deserves another, the Commission could perhaps do something to make life worth while for me again? Yours truly, F.V. Poet and playright Painter
De Britse historicus Mark Felton maakte over Katyn de volgende documentaire (“Katyn – WOII’s Forgotten Massacre”), gepubliceerd op 28 januari 2021, 16min. Die heeft ondertussen al 1,7 milj. ‘views’. Naar mijn aanvoelen een (in zover dat mogelijk is) objectieve weergave van de feiten gestoeld op grondig historisch onderzoek.
Hierin ook enkele fragmenten uit de propagandafilm “Im Wald von Katyn” uit 1943, Nand waarschijnlijk te zien op 13:21min (midden) en (op de rug, rechts) 13:33.: