Bij de moord op Mahatma Ghandi

(voor achtergrond en duiding, zie de hoofdwebsite: “Raratonga“)

Op de dag van de uitspraak van Nands proces in beroep, vrijdag 30 januari 1948, werd aan de andere kant van de wereld Mahatma Ghandi vermoord. Dat maakte een diepe indruk op Nand (die bv in de cel yoga beoefende).

Nand schreef nooit expliciet over zijn emoties tijdens die jaren (behalve af en toe een opmerking in de marge als: “Vrieskou”, “Mag geen vuur maken”, etc.).
Het waren zijn gedichten die dit toonden, vaak over een historisch personage met wiens lot hij zich verbonden voelde.

Zoals in dit gedicht.
De titel “De Onaanraakbare” verwijst naar de ‘dalit‘  (asprishya):

een groep mensen in India onderaan de maatschappelijke ladder. Zij zijn buiten het Indische kastenstelsel gesloten‘.

Nand schreef dit gedicht drie weken na de moord (zie manuscript onderaan).

DE ONAANRAAKBARE / BIJ DEN MOORD OP GHANDI

Onrein, ik ben onrein,
Krishna heeft het bevolen :
in lompen moet ik dolen,
met kruipgedierte kruipen,
door klamme stegen sluipen,
onrein, onrein.

Raak mij, raak mij niet aan,
ontheilig niet uw handen
aan ‘t klevend kleed der schande;
schuw mij en sluit uw deuren,
mijn schaduw zou besmeuren,
wijk uit mijn baan!

Onrein, ik ben onrein,
de rechtszaal uitgesloten,
uit God’s koel Huis gestoten;
bezoedeld zijn mijn schreden,
mijn bevende gebeden
onrein, onrein.

Ik heb noch huis noch koe,
geen wiel om wol te spinnen,
geen pan om zout te winnen;
in ‘t bijtend stof der wegen
doodmoede neergezegen,
doe ‘k de ogen toe.

Bont stuift de straat voorbij :
rajah’s, en palankijnen
met purperen gordijnen;
bedelaars, koelies, santen,
ossen en olifanten;
lama’s in gele pij.

Gaat allen vroom uw gang,
sluit zedig uw gordijnen,
brandt wierook voor uw schrijnen;
koopt zijde en draagt juwelen
waarin de sterren spelen…
Gaat en leeft lang!

Ik heb noch wil noch wens,
niets kan mijn nood bekoren,
ik ben beroofd geboren ;
moedeloos moet ik dolen,
Krishna heeft het bevolen :
ik ben geen mens.
Onrein ben ik, onrein;
voor mens en dier te mijden,
draag ik den doem van ‘t lijden.

Maar rijker dan karavanen
dan rajah’s, dan brahmanen
maakt mij mijn pijn.

Eert mij, gij die mij tart,
smaalt eerder op uw goden,
hoont mensen, hun geboden…
Krishna, die mij doet kreunen,
mijn gril leert niemand steunen:
ik heb een hart.


Het oorspronkelijke manuscript, geschreven in de Gevangenis van Antwerpen. Onderaan het gedicht (zie pijl rechts) schrijft hij:

(21-2-48) Cel 34 (Het was zeer koud- en geen verwarming!


In de krantenkop hierboven worden Ghandi’s laatste woorden geciteerd: “Ram! Ram!” wat een hulpkreet is naar God (‘Rama’, cfr de bekende mantra), maar in dit artikel wordt beweerd dat hij helemaal niets zei:

The death also came as the final blow to an already “disillusioned Gandhi”, Kalyanam Venkitaraman (85), Gandhiji’s then personal assistant says. “He died a disheartened, disillusioned and disappointed man,” Venkitaraman said. The communal clashes in the country had already saddened Bapu, leading to his death being filled with “disillusionment and disappointment”, he said. “He did not utter a word after being shot”.

1948 Nand en Sim: Akten van beschuldiging

Overzicht van de akten van beschuldiging voor Nand en Sim (1946-1948).

Voor beiden, net als voor alle andere beschuldigden die zich na de Tweede Wereldoorlog moesten verantwoorden voor hun houding tijdens de bezetting in België (1940-1944) werd een strafwetartikel door de Belgische regering in ballingschap (Londen) aangepast.

Luc Huysse & Steven Dhondt schrijven hierover het volgende (in “Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België, 1942-1952)”):

“Verreweg de belangrijkste datum in de geschiedenis van de Londense repressiewetten is 17 december 1942. Die dag ondertekenden de ministers Pierlot, Spaak, Gutt en Delfosse een besluitwet die de repressie een beslissende wending zal geven. De nieuwe bepalingen verruimen op drastische wijze de reikwijdte van de strafwetten die op de collaborateurs betrekking hebben. Een eerste uitbreiding treft de politieke medestanders van de bezetter. Art. 118bis swb voorzag al sinds de Eerste Wereldoorlog straffen voor wie ‘…aan het vervormen door den vijand van wettelijke instellingen of inrichtingen heeft deelgenomen, de trouw der burgers jegens Koning en Staat, in oorlogstijd, aan het wankelen heeft gebracht, of ‘s vijands politiek of oogmerken heeft gediend.’ Nu wordt daaraan toegevoegd dat voortaan, dit wil zeggen vanaf december 1942, ook het voeren en uitlokken of helpen van propaganda gericht tegen de weerstand en het aanzetten tot politieke medewerking met de vijand strafbaar zal zijn. De tweede ingreep ligt in de vervanging van een paar woorden in de omschrijving van politieke collaboratie en van verklikking. Vroeger diende de rechter te bewijzen dat het delict met ‘kwaad opzet’ was gepleegd, dat het echt in de bedoeling van de beklaagde lag de vijand te helpen. Van nu af aan zou het volstaan aan te tonen dat de betichte ‘wetens’ had gehandeld, dat hij besefte dat zijn gedrag voor België of voor landgenoten risico’s inhield. Daardoor werd de schulddrempel gevoelig verlaagd. Ook de strafmaat werd aangepast: op politieke hulp aan de bezetter stond nu, net zoals in het geval van economische en militaire collaboratie, de doodstraf en ook de tarieven voor verklikking gingen de hoogte in. Al deze wijzigingen hadden geen retroactieve werking: zij raakten alleen de collaboratie van na 17 december 1942.”

De algemene beschuldiging luidt dan als volgt:

In (plaatsbepaling) en elders in België:

1° Tusschen 10.5.40 en 29.1.43 met kwaad opzet ‘s vijands politiek gediend

2° Tusschen 28.1.43 en 6.9.44 wetens ‘s vijands politiek gediend

‘X heeft (tijdsbepaling) deelgenomen aan het vervormen door den vijand van wettelijke instellingen of inrichtingen, heeft de trouw der burgers jegens Koning en Staat, in oorlogstijd, aan het wankelen gebracht, of heeft ‘s vijands politiek of oogmerken gediend.’

Specifieke beschuldigingen:

Voor Sim:

+ lidmaatschap van de Dietsche Meisjesscharen (1941/1942) en functie daarin als gouwleidster gewest Leuven;

+ dragen van uniform DMS;

+ begeleiding kinderen op vakantiekamp in Duitsland (augustus 1942). Zie hiervoor “Kinderlandverschickung in België 1940-1945, Deel IV

Vonnis: 3 jaar hechtenis, in beroep verminderd tot anderhalf jaar, volledig uitgezeten in twee periodes: voorhechtenis 5 maanden (Gevangenis Leuven Centraal), en 12 maanden hechtenis later (Gevangenis Vorst). Zie uitgebreid op deze pagina.

Voor Nand:

(eerste akte van beschuldiging door de auditeur Willy Calewaert)

“Gij zijt beticht van te Antwerpen rechterlijk arrondissement en elders in Belgie namelijk te Gistel, te Brussel en/of buiten het grondgebied van het Koninkrijk tusschen Juni 1940 en September 1944, als medewerker aan verschillende dichtbundels, medewerker aan Volk en Staat, medewerker aan De Vlag, medewerker aan Kultuurdienst, medewerker aan de S.S. Man, medewerker aan Volkskamp, medewerker aan de Nationaal Socialist, schrijver van het werkje “Ik was in Katyn”, medewerker aan Wille und macht, medewerker aan het N.I.R., Lid van De Vlag en V.N.V., schrijver van het werk Onze Adelbrieven, aan de vijanden van den staat hulp verschaft te hebben in soldaten, mannen, geld, levensmiddelen, wapens of munitie, hetzij het misdrijf gepleegd werd tegen België, hetzij het gepleegd werd tegen de bondgenooten van België, handelende tegen den gemeenschappelijken vijand, hetzij het gepleegd werd tegen een staat, die, zelfs afgezien van een verdrag van bondgenootschap, oorlog voert tegen een staat waarmede België zelf in oorlog is, met de omstandigheid dat het misdrijf begaan werd uit winstbejag en om het misdrijf uitgevoerd of aan de uitvoering ervan rechtstreeks medegewerkt te hebben.”

Opmerkingen:

Men heeft Nand uiteindelijk enkel de artikels ten laste gelegd die in kranten en/of tijdschriften van zijn hand verschenen waren, niet voor zijn werk als kunstenaar, d.w.z. bijvoorbeeld niet voor zijn dichtbundels noch ander creatief persoonlijk werk. Dat zou moeilijk geweest zijn om hard te maken.
De beschuldiging voor zijn aanwezigheid in Katyn woog ook zwaar door, pas veel later werd duidelijk dat het inderdaad de Russen waren (Stalin en Beria) die de opdracht tot de massaslachting gaven.

De beschuldiging van “soldaten, munitie, etc.” geleverd te hebben werd ook niet weerhouden, evenals de bewering dat alles gebeurde ‘uit winstbejag”.
Er was één belangrijke verzachtende omstandigheid te lezen in het vonnis en die luidde als volgt:

“Voor Vercnocke Fernandus (sub 21): uit zijn zelfstandige evolutie en vooral gedurende zijn werkzaamheid op het N.I.R., in de zin van een opstand tegen een algehele verknechting aan het Nazisme”.

Vonnis: 12 jaar hechtenis, in beroep verminderd tot 10 jaar. Vrij onder voorwaarden na 5 jaar, eerherstel in 1964. Voor de verschillende hechtenisplaatsen zie uitgebreid op deze pagina.

Voorpagina van de “Volksgazet” na de uitspraak in eerste aanleg, 31 januari 1946. Deze krant was extra kritisch en besteedde heel wat aandacht aan het proces omdat de krant “Volk en Staat” werd gedrukt op haar drukpersen die door de Duitsers tijdens de oorlog in beslag waren genomen. Ondanks die aandacht wordt de familienaam van Nand gedurende het hele proces verkeerd gespeld.