1948 Nand: Over het scheppingsproces van het kunstenaarschap

Citaten in het Poëtisch Celdagboek van Nand uit het filosofisch essay “Les Abeilles d’Aristée” van Wladimir Weidlé (1936), o.a. ééntje van John Keats, zie 2de gedeelte van dit hoofdstuk.
Neergeschreven in de gevangenis van Merksplas (1948).

De keuze van deze citaten zegt veel over het denken van Nand, en bij uitbreiding over het scheppingsproces van de kunstenaar, daarom sta ik hier wat langer bij stil. Het is ook een visie waarin ik me kan vinden.

Onderaan deze pagina nog een bijzondere toevalligheid over dit boek.

Wladimir Weidlé (ou Vladimir Weidlé “né le 1er mars 1895 à St-Pétersbourg (Russie), et mort le  à Paris (France), est un critique d’art et littéraire russe d’expression russe et française”.

Uit: “Les abeilles d’Aristée : Essai sur le destin actuel des lettres et des arts, Paris, Desclée de Brouwer, 285pp.,

(De titel is een verwijzing naar de mythe van Aristaios (Oudgrieks: Ἀρισταῖος) of Aristaeus (Latijn), een figuur uit de Griekse mythologie. Aristaios is een satyr en zoon van Apollo en de nimf Kyrene:

“Zijn bekendste optreden is wellicht in de mythe van Orpheus, waarin hij de mooiste waternimf Eurydice belaagt en opjaagt, met als gevolg dat ze in haar vlucht op een slang trapt die haar een dodelijke beet toebrengt. Hierop nemen de andere nimfen wraak. Ze straffen Aristaios, die imker was, door al zijn bijen te doden. Aristaios kon niet verklaren waarom zijn bijen plots stierven, en zijn moeder stelde voor bij Proteus te rade te gaan. Hier komt Aristaios te weten dat het een straf is voor zijn poging tot aanranding van de nimf Eurydice. Als boete zal hij vier koeien, vier stieren, een kalf en bloemen moeten offeren aan de manes van Euridice. Negen dagen na het offer groeiden uit de kadavers van die runderen nieuwe bijenzwermen“.

Weidlé wil hiermee suggereren dat, hoewel hij pessimistisch is over de  kunstproductie in zijn tijd, een ‘renaissance’ of heropstanding van de kunst mogelijk is, net zoals de bijen van Aristaios.
Niet verwonderlijk dat de titel alleen al Nand aansprak, hij hoopt voor zichzelf hetzelfde: opnieuw opstaan uit de puinen van wat zijn leven op dat ogenblik geworden is.

Nand neemt uit dit boek verschillende fragmenten op, ook een door Weidlé aangehaalde verwijzing naar de dichter John Keats (zie verder). Ik heb via een antiquariaat een eerste druk uit 1936 kunnen bestellen, omdat ik de exacte pagina’s die Nand vermeldt wilde opzoeken. De 2de druk verscheen in 1954, de 3de in 2004, telkens uitgebreid. De laatste druk telt bijna 170 pagina’s meer dan de eerste.


De overgenomen citaten zijn blauw ingekleurd, vaak gaat de aandacht van Nand, niet verwonderlijk,  naar “het mythische” aspect van kunst en poëzie in het bijzonder (Nederlandse vertaling na de fragmenten):

(p.52) La fiction poétique cessera d’exister et se changera en fiction tout court le jour où elle rompra définitivement avec le mythe, avec la pensée créatrice des mythes, que l’autre, la pensée discursive ne remplacera jamais. “Nous ne concevons plus – a dit François Mauriac – une littérature romanesque détournée de sa fin propre qui est la connaissance de l’homme”. C’est peut-être vrai, mais il y a plus d’un mode de connaître, et
la pensée mythique seule sait concilier connaissance et création.  C’est précisément par sa nature illogique et irrationnelle que la faculté de créer les mondes imaginaires est une nécessité de l’art, et il est tout naturel que sa décadence doive amener le divorce de l’art et de l’artiste, la solitude irrémédiable de l’âme créatrice. L’art n’est pas une affaire de raison et de logique, mais bien d’intuition indissociable et de foi totale. Le crépuscule des mondes imaginaires est dû au fléchissement de cette foi ; il signifie la ruine d’un des fondements essentiels de l’art et de toute création humaine.

(p.58)  Émile Legouis a eu raison de se demander à propos de Shakespeare: “Comprenait-il Hamlet analytiquement ?” – et de répondre : “L’horloger comprend la montre qu’il a faite. Le père ne comprend pas l’enfant qu’il a engendré”.
L’artiste cherche la vérité et non pas la vraisemblance ; ce qu’il imite, ce n’est pas la vie, ce sont les forces qui créent la vie.
Le romancier

[il] n’est pas un copiste de la nature,
il est, comme Mauriac l’a dit une fois de plus, “le singe du Créateur”.

Les forces avec lesquelles il collabore en créant ses personnages sont celles qui, depuis toujours, ont présidé à toute création
.

(p. 66) La substitution du “type” analytique à la personnalité vivante et inanalysable a contribué grandement à la décomposition du roman en tant que forme d’art et genre littéraire. L’art, comme dans beaucoup d’autres domaines de la civilisation contemporaine, y a été contaminé par la science, et bien souvent encore une science de seconde main.

(p. 226) Plus notre connaissance devient abstraite et nos sentiments différenciés, et plus nous désirons la totalité primitive de la contemplation et de l’expérience. Plus l’art qui nous entoure évolue vers l’artificiel et le cérébral, et plus nous avons la nostalgie d’un art spontané, enfantin, inconscient de sa propre perfection.

(p. 251) Le retour à la terre, comme le retour à l’enfance, est avant tout une manière de chercher le miraculeux, d’avoir soif du monde mythique dont on prend connaissance comme d’une réalité au lieu de l’inventer comme une fiction qui n’engage à rien.

(p. 257) La psychanalyse est la tentative le plus largement conçue et la plus systématique de mécaniser l’inconscient, de réduire le rêve, l’amour, la vie psychique autre que celle de la raison, la création des mythes, les processus créateurs dans les arts et les lettres au fonctionnement régulier d’un mécanisme intérieur.


Vertaling (met hulp van Google Translate, dus soms wat letterlijk…):

(p.52) Poëtische fictie zal ophouden te bestaan ​​en zal helemaal in fictie veranderen op de dag dat die definitief breekt met de mythe, met het denken dat mythen creëert, die de andere, discursieve gedachte nooit zal vervangen. “We bedenken niet langer – zei François Mauriac – een romanliteratuur die is afgeleid van zijn eigen doel, namelijk de kennis van de mens”. Dat mag dan waar zijn, maar er is meer dan één manier tot kennisname, en alleen het mythische denken weet kennis en schepping met elkaar te verzoenen. Juist door zijn onlogische en irrationele aard is het vermogen om denkbeeldige werelden te creëren een noodzaak van kunst, en het is niet meer dan normaal dat het verval ervan leidt tot de scheiding van kunst en de kunstenaar, tot eenzaamheid, dat onherstelbaar deel van de creatieve ziel. Kunst is geen kwestie van rede en logica, maar van onafscheidelijke intuïtie en totaal geloof. De schemering van de denkbeeldige werelden is te wijten aan de verzwakking van dit geloof; het betekent de ondergang van een van de essentiële fundamenten van kunst en van de hele menselijke schepping.

(p.58) (Émile Legouis had gelijk toen hij zich afvroeg over Shakespeare: “Heeft hij Hamlet analytisch begrepen?” – en daarop antwoordt: “De horlogemaker begrijpt het horloge dat hij heeft gemaakt. De vader begrijpt het kind dat hij verwekte niet”.)
De kunstenaar zoekt de waarheid en niet de plausibiliteit; wat hij imiteert is niet het leven, het zijn de krachten die het leven creëren.

(De romanschrijver)
[hij] kopieert de natuur niet,
hij is, zoals Mauriac nogmaals zei, “de aap van de Schepper”.
De krachten waarmee hij samenwerkt bij het creëren van zijn personages zijn degenen die altijd de hele schepping hebben geleid.

(p. 66) De vervanging van de levende, niet-analyseerbare persoonlijkheid door het analytische ‘type’ heeft in grote mate bijgedragen tot de ontbinding van de roman als kunstvorm en literair genre. Kunst is daar, net als op veel andere gebieden van de hedendaagse beschaving, verontreinigd door wetenschap, en vaak nog steeds tweedehands wetenschap.

(p. 226) Hoe abstracter onze kennis wordt en onze gevoelens gedifferentieerd, hoe meer we verlangen naar de primitieve totaliteit van contemplatie en ervaring. Hoe meer de kunst om ons heen evolueert naar het kunstmatige en het cerebrale, hoe meer we heimwee hebben naar een spontane, kinderlijke kunst, niet bewust van haar eigen perfectie.

(p. 251) De terugkeer naar het land (de aarde) is, net als de terugkeer naar de kindertijd, bovenal een manier om het wonderbaarlijke te zoeken, om te dorsten naar de mythische wereld waarvan we kennis nemen als een realiteit in plaats van die uit te vinden als iets fictioneel dat er niets toe doet.

(p. 257) Psychoanalyse is de meest wijdverbreide en meest systematische poging om het onbewuste te mechaniseren, om dromen, liefde, psychisch leven te reduceren tot enkel het domein van de rede, het creëren van mythen, de creatieve processen in de kunsten en de literatuur tot de reguliere werking van een intern mechanisme.


Over John Keats (1795-1821) en “Negative capability” (“capacité négative”), citaat in het Frans (p. 173-174) omcirkeld in rood potlood, wat wijst op het belang dat Nand hieraan hecht:

5de Hoofdstuk: “Herstel of Wederopstanding?” en daaronder een citaat van de Spaanse dichter Luis de Gongora (1561-1627), de twee laatste verzen van zijn gedicht “A la memoria de la muerte y el infierno” – Gedachtenis aan dood en hel – :
“Con la muerte libraros de la muerte,
Y el infierno vencer con el infierno.”
‘Met de dood zich bevrijden van de dood,
En de hel overwinnen met de hel.’

(in het licht van de door de krijgsauditeur gevraagde doodstraf voor Nand een voor hem erg herkenbaar citaat…)

(ook hier in het blauw de citaten die Nand overschreef)

CAPACITÉ NEGATIVE !

(p. 215) Une lettre de Keats du 22 décembre 1817,
adressée à ses deux frères, contient un passage maintes fois commenté par la critique anglaise, sans qu’on en ait fait valoir, à ce qui nous semble, tout le sens esthétique et historique. Le poète raconte qu’il a eu une discussion avec son ami Dilke sur la question de savoir quelle est la
qualité maîtresse
parmi celles qui contribuent à former un grand homme de lettres,
[qui forme] un grand poète.
Cette qualité, que Shakespeare, dit-il, possédait
(p. 216) au plus haut degré, il l’appelle – en soulignant par des majuscules son importance —
Negative Capability,
Capacité Négative, et la définit comme
le pouvoir de “rester dans l’incertitude, le mystère, le doute, sans recourir impatiemment aux faits et aux raisons
”.

(p. 217) La Capacité Négative est le don de rester fidèle à une certitude intuitive que le raisonnement rejette et que le bon sens n’admet point ; de conserver un mode de penser qui ne peut que sembler déraisonnable et illogique du point de vue de la raison et de la logique, mais qui d’un point de vue plus approfondi pourrait se révéler comme supérieur à la raison et transcendant la logique de la pensée conceptuelle.
Pour le poète, pour l’artiste, ce don est plus essentiel et primitif que tout ce qu’on peut appeler sentiment du beau, que tout ce qui a trait à la Beauté en tant qu’idée abstraite incapable de contenir sa contradiction. Avant de savoir choisir, avant d’être pourvu de goût, de discernement esthétique, du sens de l’harmonie,
l’artiste doit pouvoir contempler l’univers et chacune de ses parties, non pas à un état de différenciation, de désintégration analytique, mais dans l’unité première de l’être, où le complexe ne détruit point le simple, où le simple, en l’intégrant, préserve le complexe.

(p. 218) Rien de plus positif, en réalité, que la Capacité Négative.
En faire usage, ce n’est pas “se contenter d’une demi-connaissance”, c’est connaître des vérités qui sans elle resteraient inconnaissables. Il ne fait aucun doute qu’elle doit compatible avec un niveau très élevé de pensée abstraite.

(p. 221) Envisagée sous son aspect positif, la Capacité de Keats n’est autre que le don de voir le côté miraculeux des choses.

(p. 222) Désormais le poète, l’artiste — c’est ce qu’avait compris Keats – devait s’efforcer avant tout d’acquérir le pouvoir de vivre dans ce monde miraculeux, de respirer son air, car l’art et la poésie ne pouvaient qu’étouffer dans celui du progrès et de la raison pure.


Vertaling (met hulpvan Google Translate, dus soms wat letterlijk…):

(p. 215) Een brief van Keats van 22 december 1817, gericht aan zijn twee broers, bevat een passage die door Engelse critici vaak zonder argumentatie is becommentarieerd, zonder, zo lijkt ons, de nadruk te hebben gelegd op de esthetische en historische waarde ervan. De dichter vertelt dat hij een discussie had met zijn vriend Dilke over de vraag wat
de belangrijkste eigenschap
zou moeten zijn die iemand tot een ​​groot literator maakt,
een groot dichter.
Deze kwaliteit, die Shakespeare, zegt hij, in de hoogste graad bezat, noemt hij -(nvdr: nadrukkelijk in hoofdletters om het belang te onderstrepen)–
“Negative Capability” (‘negatief vermogen’), en definieert dit als
de kracht om “te verkeren in onzekerheden, mysteriën, twijfels zonder enig geprikkeld reiken naar feit en rede
”.

(p. 217) ‘Negatief vermogen’ is de gave om trouw te blijven aan een intuïtieve zekerheid die redenering verwerpt en gezond verstand niet toegeeft; een manier van denken te handhaven die alleen vanuit het oogpunt van rede en logica alleen onredelijk en onlogisch kan lijken, maar die vanuit een meer diepgaand standpunt superieur zou kunnen blijken te zijn aan de rede en de logica van conceptueel denken.
Voor de dichter, voor de kunstenaar, is dit geschenk essentiëler en primitiever dan alles wat een gevoel van schoonheid kan worden genoemd, dan alles dat betrekking heeft op schoonheid als een abstract idee dat niet in staat is haar tegenstrijdigheid te bevatten. Voordat hij weet hoe hij moet kiezen, voordat hij wordt voorzien van smaak, van esthetisch onderscheidingsvermogen, van een gevoel van harmonie,
moet de kunstenaar in staat zijn om het universum en elk van zijn delen te overdenken, niet in een staat van differentiatie, van analytische desintegratie, maar in de primaire eenheid van het zijn, waar het complex het simpele niet vernietigt, maar waar het simpele, door het te integreren, het complex behoudt.

(p. 218) Niets positiever, in werkelijkheid, dan “negative capacity”.
Het gebruiken ervan is niet ‘tevreden zijn met halve kennis’, het is om waarheden te kennen die zonder dit onkenbaar zouden blijven. Het lijdt geen twijfel dat dit compatibel moet zijn met een zeer hoog niveau van abstract denken.

(p. 221) Gezien in zijn positieve aspect is Keats’ Ability niets anders dan de gave om de wonderbaarlijke kant van de dingen te zien.

(p. 222) Voortaan moest de dichter, de kunstenaar – zo begreep Keats – er vooral naar streven om de kracht te verwerven om in deze wonderbaarlijke wereld te leven, om zijn lucht in te ademen, omdat kunst en poëzie niets anders konden dan verstikken in die van vooruitgang en zuivere rede.


Zie ook Wikipedia voor meer over “Negative Capability” (Engels): “Negative capability was a phrase first used by Romantic poet John Keats in 1817 to characterize the capacity of the greatest writers (particularly Shakespeare) to pursue a vision of artistic beauty even when it leads them into intellectual confusion and uncertainty, as opposed to a preference for philosophical certainty over artistic beauty. The term has been used by poets and philosophers to describe the ability of the individual to perceive, think, and operate beyond any presupposition of a predetermined capacity of the human being.”

De volledige brief kan je hier vinden, hij was gericht aan zijn beide broers, George en Tom Keats (22-12-1818). Er valt op te merken dat dit één van de brieven is waarvan geen origineel manuscript is teruggevonden en enkel bestaat in een transcriptie van John Jeffrey (de tweede echtgenoot van Georgiana Wylie Keats die getrouwd was met de broer van John Keats, George), hetgeen de interpretatie van wat Keats juist bedoelde er niet op vergemakkelijkt. Het fragment:

 “I had not a dispute but a disquisition with Dilke, on various subjects; several things dovetailed in my mind, & at once it struck me, what quality went to form a Man of Achievement especially in Literature & which Shakespeare possessed so enormously—I mean Negative Capability, that is when man is capable of being in uncertainties, mysteries, doubts, without any irritable reaching after fact & reason—Coleridge, for instance, would let go by a fine isolated verisimilitude caught from the Penetralium of mystery, from being incapable of remaining content with half knowledge. This pursued through Volumes would perhaps take us no further than this, that with a great poet the sense of Beauty overcomes every other consideration, or rather obliterates all consideration.”

In Het Algemeen Letterkundig Lexicon (2012) staat het zo (via Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Letteren):

“Etym: Eng. negatief vermogen:
Term die de Engelse romantische dichter John Keats een enkele keer gebruikt zou hebben (in een brief van 21 december 1817 gericht aan zijn broers), maar die een enorme weerklank heeft gehad in de literaire kritiek. Keats bedoelt er het vermogen mee (‘capability’) om niet steeds op zoek te willen gaan naar feitelijke en rationele zekerheden (‘negative’). Alleen wie deze negatieve capability bezit, kan ontvankelijk zijn voor de complexiteit, tegenstellingen, twijfels en mysteries van het bestaan. Shakespeare bezat dit vermogen ‘enormously’ volgens Keats. Door het concept gaf Keats zowel aan de wereld als aan het individu een diepte en complexiteit die niet in vaste, gesloten en rationele categorieën te bevatten is, wat ruimte creëerde voor de verbeelding en het esthetische. Het nam daardoor een bijzondere plaats in in het discours van de romantiek, vooral in Engeland.”


Een bijzondere toevalligheid…

Toen ik in het boek op zoek ging naar de citaten die Nand overschreef bemerkte ik bij nader toekijken dat sommige ervan in dit boek ook onderstreept waren. Waarschijnlijk in potlood, en later uitgegomd, maar de afdrukken waren nog duidelijk zichtbaar, bv hier (p. 58):

Op sommige plaatsen in het boek zijn nog andere fragmenten ooit onderstreept geweest, maar die zijn niet door Nand weerhouden. Uit nieuwsgierigheid nam ik contact op met het antiquariaat, maar zij hadden geen idee waar het exemplaar juist vandaan kwam. Het boek maakte deel uit van een reeks, en dit was hun laatste exemplaar.
Heeft Nand dit exemplaar ooit in handen gehad? We zullen het nooit weten, maar het is wel een opwindende gedachte.

1948-2022 Nand: “Gevangeniskerkhof Merksplas”

Bezoek 2022 en voorlezing “Gevangeniskerkhof te Merksplas”, gedicht aldaar geschreven door Nand op woensdag 24 maart 1948 in gevangenschap:

Zacht wekt de koele wind de spitse sparrebomen
die, lauw van heidegeur, meewarig zuchtend wuiven;
‘t bleek-blauw blazoen der kim met witte wolkenkuiven
heft, vlekloos boven ‘t groen, zijn zilvergrijze zomen.

De grond is geluw zand, en geluw zand de paden,
dor wervelt eikenloof in fluisterende kringen;
‘k hoor over ‘t ijle land den specht zijn lachlied zingen;
fazanten fonklen plots in ranke goudgewaden.

Bemost en molm-verteerd staan star-gerijde kruisen:
hout, zonder terp noch naam, in naakten grond te hope;
zinken schuin in ‘t zand, zij liggen groen op hopen
als dorrend sprokkelhout waar dennenpalmen ruisen.

Wien bergt het norse zand met zijn benard stilzwijgen?
Wie boet hier in den dood zijn onbezonnen zonden?
Burger en boef, ‘t dient al tot maal van stomme monden,
zij azen niet op schuld als zij ten maaltijd tijgen.

Doden, welk deemstrend lot heeft U ten doem gedreven?
Wat anders dan het hart waar rode driften draven?
En nu gij aarde werdt waar blinde maden graven,
hoe zou de mens den mens zijn dolen niet vergeven?

Gij hebt mijn hart, een hart geschapen om te falen,
‘t hart dat uw hart begrijpt, door eendren drang bevolen,
dat dolensmoede pijnt, en haakt om voort te dolen,
dat zoekt, van rouwmoed murw, nog op zijn nood te pralen…

Hier is de stilte vroom, en tijdloos ingetogen:
+gij sluimert aan God’s hart, beveiligd voor ‘t misleiden,
voor hartstocht en den dood dien wij in ‘t harte lijden,
voor angst, en haat, en hoop die noodloos wordt belogen.

Lig ik, uw lotgenoot, eens zalig aan uw zijde
in ‘t geluw heidezand waar lauwe sparren wuiven,
waar giert de groene specht en zilvren wolken schuiven,
waar bleek de Heiland hangt in moedig medelijden?

o Stof te zijn en stom in smartenvrij vergeten!…
Hoe nu, gij staart mij aan met worm-verknaagde ogen,
uw lippenloze mond grijnst grof en zonder logen,
uw wang is bars doorboord, uw hand tot ‘t been vervreten…

Daar gaapt, daar gaapt een put, een open muil van aarde,
vierhoekig opgesperd om gulzig te verslinden;
een walm van klam bederf besmeurt de voorjaarswinden
die krijsen, plots en schril, in ‘t groen der dodengaarde.

Ik huiver ор den rand in radeloos benauwen:
neen! niet in ‘t riekend zand bij krielenszieke maden!
En ‘k sluip voorbij den kuil langs sluikse schemerpaden,
daar achter ‘t sparrengroen de zuivere einders blauwen.

Ik lijd, ik leef! Ik ken den weemoed van ‘t verblijden.
Ik zing des levens doem, niet ‘t vunzig bed der doden!
Heil, wolkenzilver in ‘t azuren schild der goden:
gun mij de dure gunst vervoerd te mogen lijden…

Manuscript, laatste strofe.

Het was voor Nand, tijdens zijn  bijna dagelijkse wandelingen door het “domein” de uitgelezen plaats om te mijmeren over leven en dood. Later zou hij dit gedicht opnemen in de bundel “De Gouden Helm” (1955), maar met een andere titel: “Op een dorpskerkhof”, om begrijpelijke redenen.

Daarna maakte ik een ‘rondrit’ langs de gevangenis:

1947 “To Escape!” – Het motto van Sim

Dit is een hoofdstuk uit de familiegeschiedenis over Sim, mijn moeder. Alle hoofdstukken van dit project vind je hier: “Raratonga

Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape! A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Dark shadows (…), the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air.”


Kann die Liebe Sünde sein?
Darf es niemand wissen
Wenn man sich küsst
Wenn man einmal alles vergisst
Vor Glück?
(Zarah Leander)


“To Escape!” – Het motto van Sim

In haar latere jaren, toen ze al voorbij de 80 was, debiteerde Sim vaak het volgende citaat: “Oh, to escape, to escape, but from oneself there is no escape”. Samen met haar hebben we tot in den treure gegoogeld om te weten te komen wie het geschreven had, waar het vandaan kwam, tevergeefs. Ze ging er van uit dat het een citaat van Nand was (haar overleden echtgenoot).  In 2011 opende ze een Twitter account (ze was toen 91!) waar ze het citaat de wereld instuurde, toen nog met de toevoeging “anonymus”:

Na Sims overlijden (2015) vond ik in haar archief echter haar gedicht “Inkeer”, geschreven in september 1947 (ze was toen 28) in de gevangenis van Vorst (een  jaar internering na een  veroordeling wegens lidmaatschap van de “Dietsche Meisjesscharen” in 1942). Bovenaan het bewuste motto, met vooraan toevoeging van “to be free” (dat was ze later blijkbaar vergeten), een niet onbelangrijk detail in deze context. Het werd toegeschreven aan een zekere Victoria Cross (zie verder voor de tekst van het gedicht):

 

Detail:

 

“Oh to be free, to escape, to escape… but from one self there is no escape”

De afkorting “A W”, links bovenaan,  verwijst naar Sims broer Albert Wolfs. Hij was toen ook geïnterneerd (IC Het Klein Kasteeltje, Brussel). Hij was er redacteur van het IC maandblad met dezelfde naam  voor de geïnterneerden (zie infra).

De locatie is tegenwoordig opnieuw bijzonder actueel (asielzoekers).
Ikzelf heb er ooit ook tijd gebracht: dat werd toen de “drie dagen” genoemd, men moest zich daar aanmelden voor o.a. een medisch onderzoek voorafgaand aan de legerdienst. Verhalen zijn legio over sommigen die zich lieten afkeuren om de “gekste” redenen.

Naast “A W” ook het cijfer “2”, omdat dit gedicht deel uitmaakt van een reeks getiteld “Het Bezit“ (een hoofdstuk uit een tweede dichtbundel van Sim die echter nooit zou gepubliceerd worden, ondanks aandringen van haar uitgever). Haar eerste bundel “De Dagtocht” was verschenen in 1939, ze was toen 19 jaar.


Gevangenis Vorst, huidige toestand:


Tekst van  Sims gedicht “Inkeer”, in het licht van haar gevangenschap krijgt de inhoud een diepere laag. De titel is ook dubbel: enerzijds ‘tot inkeer komen’, anderzijds ‘zich naar binnen keren’:

“Inkeer

Geen rustigheid al zijn we eenzaam God.
De dagen groeien uit naar nieuw begeren,
Zal het begrijpen van ons eender lot
in het geleden leed, de zorgen zachter weren?

Zullen w’aan elke daad een milde toedracht geven
en ze bepalen naar het eigen hart?
Is waarheid dat de gesel van het harder leven
de sterke peiler van ’t geluk meet na de smart?

O, alles wat ons dierbaar was in ’t veilig huis,
de linde aan het erf, de bloesems op de bomen,
de wei, de laan, de tuin, is dit het kruis
dat w’aan d’herinnering der dagen niet ontkomen?

We weten wilde bloemen bloeien in een tuil
langs ’t hoge raam. We zien de zwaluw scheren
naar ’t veilig nest, een weelde houdt zich schuil
onder een mijmring slechts, die we zo node weren,

Maar die ons het besef der waarde zou vergaren
van wat we vroeger als ons tastbaar goed hebben beheerd
doch wat w’in week bezit niet wisten te ontwaren,
dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd

(Sim, september ’47, Vorst)”

(Engelse vertaling infra)


Wie is Victoria Cross?

Het blijkt één van de pseudoniemen te zijn van de schrijfster Annie Sophie Cory (1868-1952), “a British author of popular, racy, exotic New Woman novels”. Met “racy” wordt “pikant”, “pittig” bedoeld.
(“The New Woman was a feminist ideal that emerged in the late nineteenth century and had a profound influence on feminism well into the twentieth century. In 1894, Irish writer Sarah Grand used the term “new woman” in an influential article, to refer to independent women seeking radical change… They pushed the limits set by a male-dominated society“).

(Portret van Cory uit haar boek “Life’s Shop Window, 1907)

Ann Sophie Cory had ook nog een bekendere oudere zus, Adela Florence Nicolson, die dichteres was (zie infra).

Cory schreef tussen 1895 en 1937 zesentwintig romans, waarvan een gedeelte online staan, bv via Project Gutenberg, het Internet Archive  etc. In die periode verkocht ze wereldwijd meer dan 6 miljoen (!) boeken. Daarna raakte ze in de vergetelheid, haar citaat achterna.

Het heeft me heel wat tijd gekost om het boek te vinden waaruit het bewuste citaat komt, maar het is me uiteindelijk toch gelukt. Het gaat om “Self and the Other” p. 6, uit 1911. Je kan het volledige boek hier lezen. De link leidt je naar de pagina waar het citaat te vinden is. Vooraan een citaat dat wordt toegeschreven aan Plato:

“The lover of the Soul remains its lover throughout his life, inasmuch as he has united himself to that which is everlasting”

Dit citaat vond ik niet letterlijk terug, maar in Plato’s “Republiek”, Boek V-VI, “Over de Filosoof”, vond ik toch enkele uitspraken over de Ziel die daar dicht bij in de buurt komen. 

Pagina 6 uit “Self and the Other”;

 

Ik heb het fragment overgetikt, omdat het zo toepasselijk is op de mentale toestand van Sim, zeker na het overlijden van Nand (ook het citaat van Plato vooraan sluit hierbij aan). Het lijkt soms de letterlijke weergave van Sims gedachtenproces zoals dat te lezen is in haar dagboeken en brieven.

Cross schrijft een ik-verhaal met een mannelijk hoofdpersonage, Francis, die hopeloos verliefd is op een Indische vrouw: “Naranyah” (niet vanzelfsprekend in die tijd). Het verhaal speelt zich af in Brits-Indië, waar Cross geboren is (haar vader, Colonel Arthur Cory, was er legerofficier) :

 [The horror born of my shaken nerves grew upon me. In the silence of the empty room I could hear the wheezing of the lungs like the creaking of girding cart wheels.
Suppose I became a cripple? a consumptive cripple ? unable to work ? perhaps an early] death? My imagination, always feverish, extravagant, and more or less disordered, always prone to picture the worst of all possible evils as about to fall upon me, rushed away with me now headlong. Vision upon vision of hopeless breakdown, of helpless invalidism, of death, rushed through my mind. Dark shadows, like the presage of evils days, fled across the blank wall fronting me, the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air.
A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape.
I got up, and with trembling fingers struck a match and lighted up the two gas – jets, one on each side of the fireplace, drew down the blind, and then returned to my chair.
I must not read, must not embrace my beloved mistress that night. What then? One must think, think always. I looked round my room to try and find some trivial occupation for my thoughts, but what could that same old room, familiar to me for the last three years, afford? There were the old walls, hung with the large maps; the [case of college books on the right ; the large table littered with my own on the left, and an imitation mahogany pedestal with a cheap little cast of Plato standing on it by the window.

“Self and the Other” is een lijvig boek, 340 pagina’s (A5-formaat), dat Sim las tijdens haar eerste internering in de gevangenis van Leuven (oktober 1944 tot februari 1945). Uit haar celdagboeken blijkt dat ze Engels studeerde, en waarschijnlijk las ze Engelse boeken om te oefenen: (uit “Celdagboek 2“) (**):

“9 november: Een koude rillige herfstdag. We leeren Engelsch – en ’t loopt van stapel – we hunkeren er naar om te weten of er reeds gelost werden maar elke dag brengt nog nieuwe aanhoudingen. De V. bommen houden ons danig wakker en er heerscht dan een hysterische stemming.”

Over die bommen, de schrik zat er wel degelijk in, zie bv “Het bombardement op Leuven, in mei 1944, toen verloor Sim Lies, haar beste vriendin en collega in de Rijksmiddelbare school van Hasselt, ze stierf samen met haar broer in de schuilkelders van het Drievuldigheidscollege  (Oude Markt Leuven) door een voltreffer, Sim schreef het gedicht op hun rouwprentje:


Drievuldigheidscollege Leuven, Oude Markt, mei 1944 na het geallieerde bombardement. Meer dan 30 foto’s hierover vind je hier


“Self and the Other” was voor zijn tijd (1911) best wel pittig! Ten bewijze deze commentaar door “Christoph Ehland: Middlebrow and Gender, 1890-1945, March 17, 2016” over dit boek (met nog wat interessante weetjes over Cross):

“I do not mean to claim with certainty that Cross herself was queer, although in the absence of much biographical knowledge about Cross’ private life and given the prevalence of queer themes in several of her novels, one should not exclude the possibility. In her astonishing science fiction novel Martha Brown, M.P., whose narrative is based on completely reversed gender roles, for example, Cross quite lovingly enshrines the main character Martha as a chivalrous butch cross-dresser with short hair, pilot’s outfit, and evening tux, and in many of her novels the female face and figure are quite striking sexual subjects of the male narrator’s gaze (Victoria Cross, Martha Brown, M.P: A Girl of To-Morrow, London: Laurie, 1935).
In 
‘Self and the other’, the male narrator Francis effectively describes Naranyah’s face during orgasm, which also signifies spiritual ecstasy (Victoria Cross, Self and the other, London: Laurie, 1911, p. 150). We do know that Cross never married and lived a mobile life with lots of travel, first with her mother, then after her mother’s death) with her uncle Heneage Griffin. She did have an intense friendship, and perhaps even romantic relationship with, an American consul, and later with an Italian diamond dealer to whom she bequeathed her fortune, but no details of these relationships survive.”

(Zie bewuste fragment infra, of lees het hier)


“Inkeer” in tijdschriften

Sims gedicht “Inkeer” werd ook gepubliceerd in het “Welfare” tijdschrift “Het Klein Kasteel” voor en door gevangenen (zie hierover bv “Interneringskampen na WOII‘). Haar broer Bert was er, als geïnterneerde, redacteur en kon zo af en toe teksten van Sim laten plaatsen (ook van hemzelf). Zoals vaak in deze publicaties werd de naam van de auteur niet vermeld, hoogstens soms de initialen. Sim schreef er hier zelf haar naam onder in potlood. Ook het citaat van Victoria Cross ontbreekt niet. Het gedicht verscheen in het kerstnummer van 1947 (formaat: A4, 48blz.). Verder in dit nummer ook nog het Kerstverhaal “Haar mooiste Kerstfeest” van 4 blz. geschreven door Sim. Ze noemde het “een novelle”. Opvallend: net voor Kerstmis, op 24 december 1947, zou Sim in voorlopige vrijheid worden gesteld. Een verhaal apart, zie daarvoor de pagina “In vrijheid“.

 

 

Het gedicht verscheen ook in “Opbouw” van 15 februari 1948, een ander interneringsmagazine. Op dat ogenblik was Sim al vrij, vandaar dat in potlood werd geschreven: “libéreé” (rechts bovenaan). Deze keer wordt Sims voornaam vermeld, de familienaam wordt nog afgekort. Eigenaardig genoeg wordt ook “IC Vilvoorde” als locatie toegevoegd, Sim verbleef in het IC Vorst. Dat was omdat de verschillende IC maandbladen met elkaar teksten deelden (of elkaar vroegen om nieuwe “kopij”). Hier wordt het citaat van Victoria Cross niet toegevoegd, misschien omdat Sim “free” was of omdat de redactionele hulp van broer Bert ontbrak?

 

Detail (“libéreé” rood onderstreept!):

 

“Inkeer” (links bovenaan), hier niet zo prominent als in “Het Klein Kasteel”, waar het een volle bladzijde kreeg:


Ook van Nand zijn gedichten verschenen in “Opbouw”. Twee van die gedichten worden in een apart hoofstuk besproken, als voorbeeld van hoe hij via zijn creatief werk de soms penibele omstandigheden het hoofd biedt. Ook wordt een vergelijking gemaakt tussen deze gedichten en Sims gedicht “Inkeer”


Terug naar Victoria Cross

Fragment uit “Self and the Other” waarin de protagonist Francis het gelaat beschrijft van Naranyah. De interpretatie die Christoph Ehland (zie supra) hiervan geeft (“In ‘Self and the other’, the male narrator Francis effectively describes Naranyah’s face during orgasm, which also signifies spiritual ecstasy”) laat ik aan de lezer over… In ieder geval: Sim heeft het boek wel gelezen!

“When I stopped before her door, I saw it was already open about a foot. How like her, I thought ; and I gently pushed it open and went in. It was a large room; the window was open, too, wide up to its fullest extent, and in it stood a table and a chair pushed back, evidently where she had been sitting. A heavy, wide bed stood between window and door, far removed from both, and by it another console table with a weighty reading-lamp upon it. The wick was turned down, and there was a thick lamp-shade over it, but the steadily burning flame from underneath sent a flood of yellow light over the bed, leaving the ceiling and rest of the room in shadow. And she was lying there asleep between open window and door ; her rings and watch, and some gold, lying in a heap by the lamp ; careless, thoughtless, heedless as usual of all that appertained to self. She was lying on her back, the inimitable grace of her figure, clearly outlined under the thin covering, fully revealed. Both arms were loosely clasped above her head; the linen in the hot night lay open from her chest and throat; showing jts rounded softness and the warm, transparent skin, pulsating gently with her even breath. The face was upturned and sideways, so that the light fell fully on the enchanting curve of the head, in its deep blackness, resting on the pillow. Oh for a pen which should immortalise the divinity, the dignity, the quiet of that perfect face! The arch of the eyebrow, the curve of the nostril, the form of the mouth I approached and stood at the foot-rail of the bed, as a devotee stands at the rail of a shrine. There lay all that to me was highest and sweetest in human nature, all that I really prized on earth.”

Laten we Victoria zelf een antwoord geven. Ik vond een brief waarin ze zich verdedigt tegen haar critici. Daarmee hebben we naast het handschrift van Sim (én Nand!), nu ook dat van Victoria. In vergelijking met het handschrift van Sim schrijft Victoria, zo schijnt me toe, toch wat “jachtig”:

July 20, 1909

Dear Mr. Morris

I am sending you an autograph copy of Life’s Shop window and I should be so glad if you will read it through carefully from beginning to end and form your own opinion on it. People who are jealous of me always howl at my writings the reproach that they are immoral From my own point of view I have never written a single immoral line in my life. I am immensely proud of my books and would read them aloud to a jury of Bishops with the greatest of pleasure any time.
It is most important for you to feel the same confidence as I do in them and to know personally the contents of one at least so that you can combat the rediculous [sic] statements made about me. I know how extremely busy you are but if you will make time to read it carefully, I know when you are in the U. S. and can speak with authority on my work, you will feel the time spend in reading it was not wasted.

With so many thanks for all the trouble you have taken for me already
Yours sincerely
Victoria Cross


Het trauma van Sim

Als we Sims levensloop en karakter beschouwen mogen we stellen dat het citaat van Victoria Cross op haar lijf geschreven is, zeer waarschijnlijk werd het gedicht “Inkeer” erdoor geïnspireerd…: voelde ze zich ooit écht vrij? Het is bv typisch dat ze dacht deze uitspraak via Nand geleerd te hebben… Aldus lijkt het of Sim op latere leeftijd geen toegang meer had tot haar oorspronkelijke gevoel, of dat (bewust of onbewust?) verdrong.

De laatste 10/15 jaar van haar leven was Sim ten prooi aan zware depressies, die hield ze voor de buitenwereld meestal verborgen, maar ze getuigt er wel over in haar latere memoires. En dat ze net uit dàt boek van Cross citeert is opmerkelijk, maar ook natuurlijk ingegeven door de omstandigheden van de gevangenschap toen. De lectuur van haar dagboek dat ze in gevangenis schrijft (oktober 1944- februari 1945) (**)  toont zelfs toen al die “moodswings”: diep verdriet, de afschuw voor de omstandigheden in de cel tegenover de komische uitspattingen met haar celgenotes.
Vandaar de herkenbaarheid toen met wat Victoria Cross schrijft, en het zich niet meer herinneren later dat het een citaat was dat ze zelf gevonden had. Sommige trauma’s worden verdrongen omdat ze te pijnlijk zijn, maar restanten blijken dan toch nog te overleven, maar niet meer gekoppeld aan de oorspronkelijke pijn.

Zo’n trauma kan ook leiden tot persoonlijkheidsverlies. Het is een gedachte die bij me opkwam omdat Victoria Cross onder verschillende pseudoniemen gepubliceerd heeft, en zelfs in haar dood een andere naam gebruikt: Annie Sophie Cory (haar “paspoortnaam”), Victoria Crosse, Victoria Cross, Vivian Cory, V. C. Griffin (= Vivien Cory Griffin, haar “grafnaam”, naar de familienaam van haar oom Heanage McKenzie Griffin, een gefortuneerd man die haar zijn fortuin schonk bij overlijden: 100.000£).

Het is één van de redenen waarom het citaat zo moeilijk op te sporen was, ik werd er, tijdens het eindeloos googelen, soms zelf hopeloos van.  Zelfs in de uiteenzetting van dit hoofdstuk gebruik ik enkele van haar namen door elkaar.
Het is een bekend fenomeen bij kunstenaars (bv. Fernando Pessoa, of Friedrich Hölderlin die in zijn latere leven de greep verloor over zijn vroegere zelf).

En bij Laurence, de zus van Victoria treedt hetzelfde naamfenomeen op, zie verder.


Cross in ‘Self and the Other’ p. 6: “Vision upon vision of hopeless breakdown, of helpless invalidism, of death, rushed through my mind. Dark shadows, like the presage of evils days, fled across the blank wall fronting me, the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air. A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape.”

In dit fragment schrijft Cross ook: “the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies”. Sims was leerkracht geschiedenis, en de Griekse tragedies en de Hellenistische wereld waren haar wel bekend. Ze putte er vaak uit in haar latere gelegenheidsgedichten voor vrienden, collega’s en kennissen.
Lees bv haar “Ode aan de Vriendschap en de Droom reizen“, voorgelezen op haar typische manier en via een afrolbaar manuscript van aan elkaar gekleefde bladzijden van een meter of twee, soms meer afhankelijk van de breedte van het blad, die dan langzaam afdaalden naar de vloer, als een soort omgekeerde autocue.
Dit is de laatste strofe, ik las ze voor, naast haar, bij haar teraardebestelling, niet zonder emotie:

“En komt de laatste bocht in zicht
stuur dan de vrienden dit bericht:
de reis gaat naar het Eeuwig Licht,
daar wacht op u aan d’ overkant
nog hechter dan de aardse band
de Vriendschap in ’t Beloofde Land.”

Foto: Sim leest haar “Ode aan de Vriendschao” voor tijdens het huwelijksjubileum van een bevriend koppel, bemerk “de rol”:


Addendum: how way leads onto way…

Naast het jarenlange zoeken naar de oorsprong van het citaat, raakte ik, eenmaal de bron gevonden, in de ban van Victoria Cross. Dat kwam omdat er maar heel weinig foto’s van haar te vinden zijn, wat vreemd is, gezien haar succes als schrijfster. Daarom heb ik verschillende auteurs gecontacteerd die over haar en deze periode geschreven hebben. Dat bracht me naar universiteiten in Engeland en Amerika (*). Maar ook daar bleef men het antwoord schuldig: Victoria Cross bleek heel gesteld te zijn op haar privacy. Er circuleerde slechts één foto (zie hierboven) van een portret schilderijtje dat op zijn beurt gebaseerd was op een foto waarop Victoria blijkbaar poseerde. Eén van de gecontacteerden raadde me aan te informeren bij de National Portrait Gallery in Londen. Die bleken in het bezit te zijn van drie “glass plate negatives”, helaas nog niet gedigitaliseerd. Dat kon wel na betaling. Maar de National Portrait Gallery was zo vriendelijk ze gratis te digitaliseren, tezamen met nog een hele reeks andere portretten. Of misschien heb ik het instituut op het juiste moment aangeschreven?
Door mijn doorgedreven onderzoek, o.a. bij de familie website waarin Victoria Cross ook is opgenomen, kwam ik te weten waar ze begraven is: Lanzo d’Intelvi, een dorpje op de grens van Zwitserland en Italië, met uitzicht op het Lago di Lugano. Een prachtige streek.

Ingang begraafplaats (Google Streetview), het lijken wel de “two roads diverged in a wood… And looked down one as far as I could/To where it bent…”‘ van Frost (zie supra):

 

De beheerder van de familiewebsite was ook dankbaar dat ik de weg gevonden had naar meer foto’s. Het is nu ook duidelijk dat dit waarschijnlijk de enige foto’s zijn waar ze voor poseerde, en dat bijgevolg de schilderijtjes hiervan zijn afgeleid.
Victoria (Ann Sophie Cory) poseerde op 2 maart 1915 voor de camera van de Bassano Sudio in Londen, in een typische pose, die me onmiddellijk aan Sim doen denken, zeker die tweede, maar Sim lachte daarbij veel meer dan die wat geforceerde glimlach, nee: Victoria poseerde absoluut niet graag, but from One’s Self there is no escape

 

 


Victoria Cross: haar laatste rustplaats…

Woensdag 15  (!) december 2021: Lanzo d’Intelvo, Italië

Op mijn vraag ging Joachim Braeckmans, een oud-collega die in de buurt woont en er les geeft, opnames en foto’s maken van de begraafplaats.

Ter plaatse volgde een nieuw hoofdstuk in wat niet alleen een “trip down memory lane” is maar ook meer en meer een “never ending story” lijkt te worden: aan de ingang van het kerkhof een bericht dat enkele grafconcessies verlopen waren en binnenkort zouden verwijderd worden. Onderaan de lijst: twee maal de naam “Griffin”, die van Victoria Cross (begraven als Vivien Cory Griffin) en haar oom Heanage MacKenzie Griffin. Na contact met de gemeente blijkt dat beide concessies kunnen verlengd worden tot 2039 voor de prijs van… 2 x 1250€ (geen tikfout!). Ik heb de familie op de hoogte gebracht (augustus 2022). Benieuwd naar hun reactie.

De melding aan de ingang van het kerkhof. Op de lijst rechts: “nr. 29 GRIFFIN 1959 – LOC 261” en “nr. 30 GRIFFIN 1959 – LOC 260”. Het jaartal verwijst naar de aanvang van de concessie (die liep tot 2019), LOC = locatie.

Nr. 261 is het graf van Victoria Cross (Vivien Cory Griffin), met een kleine foto.

De graven zijn ingebouwd in rijen boven elkaar in de muren. Het is een prachtig staaltje architectuur:


Bezoek aan de laatste rustplaats van Victoria Cross/Vivien Cory Griffin in Lanzo D’Intelvi (Italië, grens met Zwitserland, enkele kilometer verder is het Lago di Lugano), woensdag 15 december 2021:


Victoria Cross: Bio

Voor wie zich in het opmerkelijke levensverhaal van Victoria wat meer wil verdiepen dan wat er op Wikipedia staat: hier een artikel (10blz.) van Shoshanna Milgram (Dep. Of English, Virginia Polytechnic Institute and State University, USA), prettig om te lezen en goed onderbouwd. Met Shosanna heb ik een leuke emailconversatie gevoerd, ze vond mijn specifieke interesse in Victoria Cross boeiend.

Je kan de handige handler gebruiken onderaan het ebookvenster en naar believen vergroten per bladzijde, full screen gaan, single page, double page enz.:

 


Laurence Hope:  zus van

In mijn zoektocht naar Victoria Cross kwam ik ook in contact met (what’s in a name!) Victoria Jealous (Australïe). Zij schreef een boek over haar zoektocht naar de zus van Victoria Cross, de dichteres Laurence Hope (Adele Florence Nicholson): “Rapture’s Roadway“. Zij ondernam deze zoektocht om het werk van haar overleden vader voort te zetten. Ik bestelde het boek, dat na een maand eindelijk in mijn brievenbus belandde. Jealous besteedde jaren aan haar onderzoek, en reisde daarvoor de halve wereld rond. Net als ik voor Victoria/Annie/Vivien ging ze ook op zoek naar de laatste rustplaats van zus Laurence/Adele.

Dit is de eerste zin uit het boek (het eerste hoofdstuk draagt de symbolische titel “Dead Poet’s Society”, naar de bekende film met Robin Williams, een titel die me natuurlijk aansprak):

“He was sixty and she’d already been dead for eighty years when he became obsessed with her”

Onmiddellijk voelde ik me hier thuis: “he” is de vader van Jealous, “her” is Laurence Hope. “Obsessed” is misschien niet de juiste omschrijving van mijn werk aan deze biografie, maar er is iets fascinerend dat een zeer grote aantrekkingskracht uitoefent als je zo’n reis maakt, en zeker als je ronddwaalt in het landschap van je eigen familieverleden, het houdt je bezig, Ik betrap me er soms op dat ik af en toe met overleden familieleden  (luidop) in gesprek ga wanneer ik over hen iets schrijf terwijl hun foto fullscreen schittert op het tweede computer scherm ernaast, soms lijkt zo’n foto plots levend te worden.

Voor wie geïnteresseerd is in de beschrijving van een dergelijke odyssee is dit boek zeker een aanrader. Hope overleed op tragische wijze: zij stapte zelf uit het leven, slechts 39 jaar oud.

Uit haar bio: “She was among the most popular romantic poets of the Edwardian era. Her poems are typically about unrequited love and loss and often, the death that followed such an unhappy state of affairs. Many of them have an air of autobiography or confession. Virginia Jealous: ”In the first years of the twentieth century she was the most famous poet in the world; by World War II she was forgotten.”

De titel van het boek “Rapture’s Roadway” is ontleend aan een bekend gedicht van haar: “Kashmiri Song” (1901). Het werd ook op muziek gezet, “it emerged as a most popular song, quickly becoming a drawing room standard and remaining popular until the Second World War”, de twee eerste versregels waren zeer gekend, o.a. door de versie van Rudolph Valentino. De laatste versregels zijn misschien al een voorbode van Hope’s levenseinde…:

“Pale hands I loved beside the Shalimar,
Where are you now? Who lies beneath your spell?
Whom do you lead on Rapture’s roadway, far,
Before you agonise them in farewell?
Oh, pale dispensers of my Joys and Pains,
Holding the doors of Heaven and of Hell,
How the hot blood rushed wildly through the veins
Beneath your touch, until you waved farewell.
Pale hands, pink tipped, like Lotus buds that float
On those cool waters where we used to dwell,
I would have rather felt you round my throat,
Crushing out life, than waving me farewell!”

Omdat zowel Nand als Sim het wel eens over Valentino hadden (ze hadden in het interbellum natuurlijk de films gezien die af en toe opnieuw werden uitgezonden), zocht en vond ik deze leuke opname: Valentino zingt “Kashmiri Song”. “The voice of Valentino was recorded for the first and only time (…) on May 14th 1923” klinkt het hier krakend bij het begin, een zin uitgesproken met een opvallend rollende “r”, maar dat past in de setting en maakt het  nog authentieker:


Engelse vertaling van “Inkeer”

In het licht van de uitgebreide Engelstalige correspondentie maakte ik, naar best vermogen, ook een Engelse vertaling van Sims gedicht. Ik koos als titel “Repentance”, hoewel die niet de dubbelzinnigheid weergeeft van de Nederlandstalige titel. Tijdens het vertalen stelde ik vast dat hier ook “we cannot escape” opduikt, dat voelde als een puzzelstukje dat perfect op zijn plaats viel. Het rijmschema aanhouden in het Engels was ver boven mijn petje.

Repentance

No calmness though we are lonely God,
while days are growing into new desiring.
Shall understanding of our equal fate
in hardships suffered soften worries?

Shall we attribute to every act mild cause
defining them with our own hearts?
Is truth the scourge of hardened life
measuring luck’s strong pillar after tears?

Oh, everything we held dear in our safe house:
the yard, its linden and the blossoms,
the meadow, the avenue, the garden: is this our cross
that we cannot escape the memory of days?

We think of flowers wild and how they bloom
high up the windowsills. We see the swallows skim
to their safe nest: what wealth is hiding
behind faint memories we unwillingly suppress!

If only we would gather the sense of value
in all this, possessions, we once managed, tangible,
of which the preciousness back then went unperceived
now by the grip of loneliness we are obliged to see.


Gezinsfoto ten huize uit 1949  (Schaarbeek), verhuisd tijdens de zomer van 1945 uit Sint-Joris-Winge. Van het open platteland naar de stad en rijhuisstraten, maar noodgedwongen.
Na 5 jaar was het gezin opnieuw samen.

In september 1944 bij de bevrijding werd het hele gezin aangehouden en verspreid over drie gevangenissen (Leuven Tiensestraat, Leuven Centraal, Gevangenis Tienen). De aanhoudingen gebeurden niet tegelijkertijd, en niemand wist aanvankelijk wie waar zat. 

In Sims celdagboek (*) uit die periode (oktober 1944 tot februari 1945) kunnen we de chronologie volgen. Er waren geen officiële aanklachten, welk enkele “verhoren”. Op een bepaald ogenblik was het gezinshuis in Sint-Joris-Winge onbewoond en was er een begin van plundering. Enkele buren konden dit verhinderen.

Later, toen de meubelen werden overgeladen om te verhuizen, werd Finneke (oudere zus van Sim) zwaar mishandeld en toegetakeld, ze stond gewoon toe te kijken naar de verhuizers op de stoep van de ouderlijke woning en moest naar het ziekenhuis worden overgebracht…
Dus uIteindelijk besloten Sims ouders om maar te verhuizen, naar Schaarbeek, omdat de sfeer in het dorp té vijandig was geworden. Sims moeder had in buurgemeente Evere familie wonen.

Vlnr: Bert, Sim, moeder, Finneke, vader

Geboortehuis van Sim toen Tiensesteenweg, Sint-Joris-Winge.  Sim, toen 7, zit, opvallend in het wit aan een tafeltje aan de voordeur, omgeven door haar familie, hier allemaal vrouwen, haar tantes en moeder in de deuropening naast de enige man, haar vader, met gekruiste armen. Tegenover het huis: de “gerijde plantanen”, nu reeds lang verdwenen, maar het huis staat er nog steeds.

Geboortehuis Sim, 1926, in het wit voor de deur, 7 jaar oud

Vergelijking toen (1926) en nu (2022).

Slider kan heen en weer geschoven worden:

 


Epiloog

Sims gedicht “Inkeer” heeft me mijn moeder beter leren kennen, en was ook een beetje een spiegel. Toen ik het de eerste keer las, snuisterend door de archieven, was ik meer bezig met de vreugde van het plots teruggevonden citaat dan met de inhoud van het gedicht zelf. Pas nadat de “odyssee” op gang kwam en verrassing na verrassing opdook, begon het gedicht zelf ook meer en meer tot leven te komen, zeker toen ik mijn hoofd brak op de Engelse vertaling. Ik begon me zelf meer en meer te herkennen in deze woorden. Vooral het beeld van de vreugdevol beleefde momenten uit ons verleden, die we toen te weinig koesterden en die plots (en soms herhaaldelijk) opnieuw komen bovendrijven, zeker als we ons alleen of afgezonderd voelen, vreugde toen die nu verdriet en pijn oproept “dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd” (laatste versregel).

Ik heb het geluk gehad de laatste jaren van haar leven te kunnen mantelzorgen voor Sim, “geluk”, omdat ik net daardoor opnieuw de moederband ontdekte die heel diep kan gaan, omdat je “lijfelijk” bezig met je moeder. Mocht ik dit niet gedaan hebben was ik waarschijnlijk, na haar overlijden, achtergebleven met een wat ongemakkelijk gevoel wanneer ik geconfronteerd werd met haar inzinkingen en lamentaties, haar agonie. Maar de mantelzorg, én vooral de schat die het archief bleek (blijkt), leerde (leert) me een nieuwe moeder ontdekken: achter het gordijn van de herinnering bracht ze me tot “Inkeer”. 
En daar ben ik haar erg dankbaar voor. 

Een filmpje waarin ik Sim volg vanaf haar geboorte tot het einde van de Tweede Werledoorlog aan de hand van portretfoto’s (ook nog een korte flits met Sim en mezelf, drie dagen oud, en eindigend met achterkleinkind in haar armen):

Nog deze gedachte: zowel Victoria Cross als haar zus Laurence Hope waren in het begin van de 20ste eeuw wereldberoemd. Na de Tweede Wereldoorlog waren ze al in de vergetelheid geraakt. “Sic transit…”. Het sterkt me in mijn “odyssee” mijn ouders wat uit zo’n vergetelheid te halen met dit project, dat ondertussen een levenswerk is geworden. De Tweede Wereldoorlog was een cesuur in hun leven. Ze waren dan wel niet wereldberoemd, maar ze lieten wel een afdruk achter die het waard is te onderzoeken en naar buiten te brengen en  ook om enkele hardnekkige misverstanden uit de weg te ruimen.

Hierbij denk ik aan het liedje “Hotel California” van The Eagles, dat inhoudelijk wonderwel aansluit bij het door Sim zo vaak geciteerde  “Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape”:

“You can check out any time you like, but you can never leave”

The Eagles zingen in dit liedje ook:

“Some dance to remember, some dance to forget”.

Ikzelf kies voor de eerste optie én denk plots ook aan deze twee nummers, die me al troffen als adolescent omdat ze iets vertellen over het schrijfproces (iets waar Nand het ook over had hierboven):

+ een nummer van Stevie Wonder “All In Love is Fair” uit 1973. Opmerkelijk: de song komt uit zijn album “Innervisions”, titel die wonderwel aansluit bij “Inkeer”:

+ en een nummer van Joe Dassin “Chanson Triste” uit 1975 (over de Poolse componist Chopin), 

En…. nu we toch in de muzikale sfeer zitten: dit liedje is het perfecte antwoord op “Inkeer”, niet alleen omwille van de lyrics, maar ook: “The Oh” is een Oostendse groep, geboorteplaats van Nand:

 


DANKWOORD

Zie de website Raratonga voor het uitgebreide dankwoord.

 

Weinig begrip kan ik opbrengen voor het College van Procureurs-generaal, die me wel de toelating gaven om het krijgsdossier van Sim in te kijken, maar voor Nand kreeg ik een njet. In dit hoofdstuk zeg ik daar wat meer over.


NOTEN

(**) “Celdagboek 2“. Tijdens haar eerste internering (Gevangenis Leuven Centraal), van 2 oktober 1944 tot 14 februari 1945 (Valentijn!) beschrijft Sim bijna dagelijks en nauwgezet de gebeurtenissen en haar gevoelens daarbij. Het begint op het einde van augustus 1944, Sim was net 25 geworden, en zo kunnen we de aanloop naar én de bevrijding van Leuven volgen. Daarna haar internering en de beschrijving van het celleven. Toen ze in februari 1945 werd vrijgelaten was ze ervan overtuigd dat het daarbij zou blijven. Er was immers geen aanklacht. Maar de gerechtelijk molen maalde in haar geval langzaam: pas op 10 januari 1947, dus bijna twee jaar later, volgde haar proces waar ze,  zo vertelde ze vaak theatraal met strenge woorden en opgeheven vingertje, “ter zitting werd aangehouden”. Op Kerstavond 1947 om 17u., bijna een jaar later,  werd ze vrijgelaten. 

Opvallend: haar twee “vrijlatingen” gebeuren op “romantische” dagen: Valentijn en Kerstavond, bij uitstek dagen van warm samenzijn met geliefden in de vertrouwde kring.
Ook op de dag van Kerstavond, maar dan in 1943 nam Nand ontslag bij Zender Brüssel, nadat hij al hetzelfde had gedaan bij het dagblad “Vollk en Staat”. Zogezegd om”gezondheidsredenen”, dat was hem aangeraden door zijn dokter, en Nand maakte daar dankbaar gebruik van. Hij was de Duitse pesterijen, vooral bij Zender Brussel beu. Hij werd er met “Feldgericht” bedreigd met de woorden: “Sie werden beobachtet!” (omdat hij o.a. haslsstarrig het woord “Diets” bleef gebruiken in zijn teksten), ik denk dat we nu die “gezonheidsredenen” als een ‘burn-out’ zouden bestempelen. 

Het dagboek bestaat uit twee in potlood volgeschreven schoolschriftjes (Sim was leerkracht!) met daarin ook mooie en soms grappige tekeningen. Af en toe ook een gedicht. Voor- en achterzijde zijn beschreven, de twee schriftjes samen tellen 67 (genummerde) bladzijden.
De eerste bladzijde “De Septemberdagen 1944” toont een kalender waar de dagen werden afgestreept, daaronder het begin van de beschrijving van een fietstocht naar Brussel waar ze met haar broer had afgesproken, het dagboek begint op 23 augustus 1944. Sim schrijft dit als een terugblik in de cel, pas vanaf 2 oktober (aanhouding)  wordt haar dagboek een écht dagboek met dagelijkse invoegingen in de cel, Sim heeft dan al 21 pagina’s volgeschreven.

Het begin (23 augustus 1944):

“Een zonnige augustusdag. In de luwte van de schoon-opbloeiende zomerdag maak ik mijn fiets klaar (nvdr: vanuit Sint-Joris-Winge, haar geboortedorp) voor den frisschen tocht naar broer te Brussel. Zoo was het toch gezegd: trefpunt in “Metiers”. Het werd heerlijk rijden. De baan scheen wel ruim zoo breed onder het goud-gele strepen licht. Een kalme baan in den zomerschen voormiddag. Boven mijn hoofd werden de vogeltjes dol verliefd zooals het altijd was geweest in Gods lieve natuur.”

Toen ik wat verder las herinnerde ik mij deze foto, waarvan ik, na lang wikken en wegen, bijna zeker ben dat die dateert van de dag waarover Sim hier schrijft. Wat verder schrijft ze: “Roef de wind flapt dol rond mijn bonten strepenrok, bergaf!” (dat zijn de voor fietsers beruchte hellingen op de steenweg van Leuven naar Brussel).
Deze setting: het plaatje klopt helemaal, hier met broer Bert in Brussel, waarschijnlijk in de buurt van de Beurs. Die “bonten strepenrok” draagt Sim hier. Ik had me er van alles bij voorgesteld, maar het lijkt wel een ontwerp van Mondriaan (die was trouwens in hetzelfde jaar, 1944, overleden op 1 februari), en ik denk dat die rok zelfs nu nog “modern” zou zijn.
 Jammer dat dit geen kleurenfoto is, maar “zwart-wit” hoort nu eenmaal bij ‘die tijd’ (in alle betekenissen).
Hun stuurse blik past ook in dit tijdskader, er is nog in de verste verte geen vermoeden van wat hun (en de hele familie), enkele weken later zal overkomen, of misschien was er toch wel een onbewuste angst (veertien dagen vroeger vond immers “Het Drama van Meensel-Kiezegem”  plaats, Sim kende vele inwoners daar persoonlijk, aan beide zijden van de breuklijn, enkelen waren zelfs familie, één van hen overleed als weggevoerde in KZ Neuengamme).

Net geen twee weken later was het de “Koninklijke Nederlandse Brigade ‘Prinses Irene‘ (onderdeel van het Tweede Britse Leger) die Sint-Joris-Winge (Sims geboortedorp) zou bevrijden. Er vielen 3 doden tijdens schermutselingen met Duitse soldaten net voor de ingang van het dorp.

Een tekening van Sim uit dit dagboek met aanwijzingen in vier talen. Het is een voorbeeld van wat ik hogerop de “moodswings” van Sim noemde: diepe ellende afgewisseld met komische momenten met de celgenoten. Maar misschien is dat niet zo abnormaal: in een soort overlevingsmodus kan wat humor “bevrijdend” zijn. Het is ook in die periode dat Sim het citaat van Victoria Cross vond (cfr “We leeren Engelsch”). Het zal nu wel duidelijk zijn waarom ze dat onthield.

“The English language –> It’s a great pleasure to skate with my dear Sweatheart!” > “Taal van 333!!! de Pétaal. Kupunt gijpij dapat apallepes veperstepaan dapan zijpijn jupulliepie veperstapandipigepe mapaskepes! >
“Vlaamsche Taal –> Schaatsen rij’en stillekens vrijen ‘t gaat te samen wonderwel!..” > “Deutsche Sprache –> Herrliche Winterzeit!” > “Langue Française –> que c’est gai (bis) a nous deux de patiner!” > “3 Dec 44 Sim

Taal van 333″ = celnummer van Sim
+ “Pétaal”: kinderspelletje: na iedere klinker van een woord komt de letter “P” gevolgd door de voorgaande klinker, vandaar dus de “P”-taal, hier in gewone taal: “kunt gij dat alles verstaan dan zijn jullie verstandige maskes” (‘maskes’: een dialectwoord voor ‘meisjes’).”

Een volledig en chronologisch overzicht van wat de familie overkwam tussen september 1944 en mei 1948 vind je hier.


Nog een voorbeeld van twee zijden van dezelfde medaille: vreugde en verdriet.

J’attendrai“. Dit liedje kende én leerde ik van Sim, één van haar favorietjes, ze heeft het me vaak voorgezongen. Dalida heeft er ooit mee gescoord in 1976, maar in 1938, toen Sim schoolliep in de Normaalschool te Heverlee,  was het ook al een topper, gezongen door Rina Ketty. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het een wereldwijde hit, samen met “We’ll Meet Again” (Vera Lynn) en “Lili Marlene” (Lale Anderson). Sim zal het in haar celletje vaak gezongen hebben, muzikaal als ze was (ik vond in haar archief meer dan 100 boekjes met bladmuziek met “de hits van toen”, die ze thuis op de piano speelde en zong, zie infra). Ketty is Italiaanse (de originele versie van ‘J’attendrai’ is bekend als “Tornerai“), en zingt in het Frans met een heerlijke rollende “r”, onweerstaanbaar. 

“J’attendrai
Le jour et la nuitJ’attendrai toujoursTon retourJ’attendrai (j’attendrai)Car l’oiseau qui s’enfuitVient chercher l’oubliDans son nid”

Speciale vondst: Liedboek met notenschiift en tekst van het liedje bovenaan deze pagina. En de handtekening en groet van Zarah Leander zelf (“Meinen Freunden / mit einen herzlicher Grüss”) in haar groot Liedboek, 40 blz., 30x24cm (12 liederen met partituren uit 12 films en 12 portretten). Met rechts bovenaan de tekst “Sim Wolfs, Winge Paschen  1941“, daaronder een stempel van haar vader Juul Wolfs met adres en handelsregisternummer (hij was brandstoffenhandelaar). Waarschijnlijk zijn dit vooraf gesigneerde boeken die te koop werden aangeboden.

Een wazige foto met Finneke, zus van Sim, aan de piano in de living van het gezinshuis te Sint-Joris-Winge, huis dat nog steeds bestaat, nagenoeg ongewijzigd. Sim lijkt ‘commentaar” te geven.

Op de piano de trouwfoto (links) van Sims nicht Marguerite. Zij overleed plots een jaar later, én zwanger, nog een jaar later stierf haar echtgenoot, “van verdriet, hij at niet meer”, vertelde Sim me. De foto is bewaard:

In het midden op de piano een foto van Oom  Bert (broer van Sims moeder), die in 1936 verongelukte met zijn auto op de Leuvense Steenweg te Veltem-Beisem (nu deelgemeente van Herent).  Alle vier inzittenden kwamen om.
Ik vond in Sims dagboek deze passage, ingeschreven op de dag van het ongeluk, 74 jaar later op 12 maart 2010, die aantoont dat een diep verdriet nooit overgaat (Sim zou dat jaar 91 worden). Oom Bert was een goede vriend van de bekende wielrenner “Poeske Scherens” (ze gingen wel eens samen op café…), en tevens de peter van haar broer Bert, naar hem genoemd. Sim  vertelde vaak hoe Scherens aan zijn bijnaam “Poeske” kwam.

“1936 Oom Bert verongelukt in Veltem Beysem. Ik was in Heverlee en Pa kwam mij halen – Een trieste herinnering en toch geen benauwenis./ Het was minder koud”

Deze korte dagboeknotitie is bijna een samenvatting van al wat ik hierboven geschreven heb in een poging om Sim te doorgronden. Eén jaartal, 26 woorden, en de hele setting waarin en hoe dit geschreven is (“triest” vs “geen benauwenis”).

Foto van de laatste rustplaats van Oom Bert, boven zijn graf een gedenkteken in de vorm van een autowiel, herinnerend aan de tragische afloop van zijn leven:

En Sim bewaarde het overlijdensbericht:

Op de website vind je enkele audiofragmenten uit mijn interview met Sim (1993) waarin ze hierover vertelt.
Op 13 maart 2015 zou Sim overlijden, ik ben er zeker van dat ze ook dan, in haar laatste ogenblikken gedacht heeft aan haar Oom Bert. Deze oom had haar ooit, als 13-jarige in zijn chique auto meegenomen naar Banneux in 1933, waar toen duizenden mensen waren samengestroomd om er de Maria-verschijningen bij te wonen. In 2013 heb ik zelf voor chauffeur gespeeld, en met Sim nogmaals Banneux bezocht, 80 jaar (!) na haar eerste bezoek. Van alle momenten die ik met Sim in haar laatste jaren deelde was dit het meest ontroerende, we mediteerden en bidden op de bankjes voor het heiligdom en ontstaken er enkele kaarsen voor de hele familie.

Lichtpunten

Maar het was niet enkel kommer en kwel. Nand en Sim leerden elkaar écht kennen op zaterdag 5 augustus 1950 op een tuinfeest in “Villa Kriekenberg”, aan de Rode Beukenlaan te Sint-Martens-Latem. In De Standaard werd er een kort artikel aan gewijd na het weekend met opsomming van de aanwezigen, een ‘staalkaart’ van dit soort feesten toen.
Wat gebeurde er op het tuinfeest: een “coup de foudre”, gezien de intense briefwisseling die onmiddellijk op gang kwam, er volgde nog een avondlijke wandeling langs de Leie waar “iets” gebeurde, Nand en Sim hintten er steeds met een knipoog naar, maar “de kroon werd nooit ontbloot”.

De in onze familie “beroemde” foto van die eerste ontmoeting in de tuin van Villa Kriekenberg (die nog steeds bestaat), vlnr: Nand, Tine Gonnissen (Sims beste vriendin), Bert, Sims broer, Sim, en het echtpaar Cloet-Van Ceulen, een bevriend koppel (bemerk de leeuwenvlag achteraan, het tuinfeest was een organisatie van het toen pas opgerichte “Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond” – VOHV).

De leegstaande stoel vóór Nand is van de fotograaf, advocaat Jan Lancsweert. Het is nog het enige “zwarte gat” dat ik heb over deze foto. Ik vond wel één en ander over hem, maar vind na al die jaren nog steeds geen nabestaanden van hem, waarschijnlijk zal hij in zijn archief nog foto’s van die bewuste dag hebben.

Op zijn terugreis met de trein naar Gistel schreef Nand al koortsachtig een eerste (liefdes)brief die hij de dag erna postte.

En hùn verhaal, hùn odyssee, kon beginnen. 

Sim schreef in haar memoires dat ze Nands treinkaartje, een heen-en-weertje Gistel van die dag, had bewaard en er na Nands overlijden ‘tranen met tuiten’ bij weende toen ze het in de archieven met hun liefdesbriefwisseling terugvond. 
Ik heb het nog niet gevonden, maar zo’n klein item in een archief is als de  spreekwoordlijke “naald”.

Na een snel antwoord van Sim schreef Nand een week later al (11 augustus), zijn tweede brief, met daarin zijn gedicht waarin hij hun wandeling langs de Leie beschrijft, en zo kunnen we ons toch een idee vormen van hun samenzijn toen.
Het is duidelijk dat de vonk zo snel kon overslaan omwille van hun beider lotgevallen tijdens en na de oorlog.
Het is  zoals ik in het begin van dit hoofdstuk schreef: “hun levenslijnen naderden elkaar vóór die tijd  zo dicht , dat het wel voorbestemd leek dat ze uiteindelijk volledig zouden versmelten.”.

De volledige liefdesbriefwisseling is chronologisch opgenomen op de website, en in een uitgebreid hoofdstuk neem ik de lezer daar mee langs alweer een wonderbaarlijke odyssee.

Nacht aan de Leie

Topazen maan, de bomen,
en boven ons de nacht;
‘k omvat uw hoofd met schromen:
uw wang is warm en zacht.

Diep-duistre stilte nadert,
omwindt ons lauw en loom;
beneden in ’t gebladert
glimt maan in tragen schroom.

En heel ons duister wezen
fluistert een heimlijk woord,
gelijk een bloem gerezen
aan donkren waterboord.

Waatren langs de bomen,
uw diep is stil en zwart,
maar zwarter dan uw stromen,
en dieper, is dit hart.

En aan zijn grond ontloken
bloeit stil een bloesem klaar:
een woord onuitgesproken,
een schoon en schuw gebaar.

Laten wij na dit lijden
weer aadmen, diep en zacht,
zalig-gedreven glijden
als waatren door den nacht.


(***) “poëtisch celdagboek”: Het dagboek van Nand (geschreven tijdens zijn interneringsperiode (1944-1949) is niet te vergelijken met dat van Sim, of met bv de dagboeken over die periode van Filip De Pillecyn (“Face au mur”) of Ernest Claes (“Cel 269”). Daarin beschrijven de auteurs hun leefomstandigheden tijdens hun gevangenschap en hoe ze zich daarbij voelen: een aanklacht tegen de hen in hun ogen aangedane onrechtvaardigheden. In dit hoofdstuk wordt daar nader op ingegaan.

1946 Nand: Eigen verdedigingsrede op zijn proces.

In zijn “poëtisch celdagboek”  vond ik deze pagina, twee uiteenzettingen van Nand waarin hij zich verdedigt tegen de beschuldigingen. Een “oratio pro domo”
Zeer waarschijnlijk heeft hij dit voorgelezen in de rechtbank.
Het eerste pleidooi is in blauwe inkt, waarschijnlijk voor het eerste proces, want de verdediging daaronder is in zwarte inkt en in de marge staat “Ber. 20/6”, vermoedelijk de afkorting voor (het proces in) “Beroep”, waar Nands zaak werd losgekoppeld van het proces “Volk en Staat” en hij individueel werd berecht. Het proces in beroep zal pas starten op 4 december 1947, het vonnis valt op 28 januari 1948 (zie de pagina “Interneringscentra en Procesdata“).

“Bij mijn collaboratiepolitiek heb ik steeds als voorwaarde vooropgesteld het behoud van ons volksbestaan. Ik heb hardnekkig alle politiek bestreden die mij toescheen een aanslag te zijn op dit beginsel. Ik kan mij in de methode van mijn strijd vergist hebben, ik heb mij zeker niet vergist in het hoofddoel mijner bestrevingen.
Deze Vlnat politiek was niet gericht tegen de Belgische staat. Er is meer. Waar ik vóór den oorlog een der voorvechters geweest ben van de federale omvorming van den staat, was ik tijdens deze oorlog de mening toegedaan dat niet alleen deze staat, dat zelfs de unitaire staat, ons volksbestaan kan helpen stutten en beschermen. Deze opvatting is misschien en gevolg geweest van toevallige en voorbijgaande omstandigheden; zij is niettemin het feit waarmede, bij de beoordeling mijner politiek, moet rekening gehouden worden. Ik heb tijdens de oorlog dikwijls genoeg getwijfeld en geaarzeld; steeds heb ik, na rijp overleg ook met mijn beste kameraden, deze weg gekozen die mij het best toescheen in den dienst van mijn ideaal en van mijn volk. Mijn ganse leven is geweest en is gebleven de belijdenis van ons oude Wilhelmus van Nassauwe: Den vaderland getrouwe Blijf ik tot in den dood.
Ber. 20/9 Ik heb steeds maar 1 doel gehad en 1 betrachting: mijn volk en zijn land naar mijn best vermogen kunnen te dienen. Het is niet waar dat ik de trouw van de burgers aan den K. en den St. heb aan ’t wankelen willen brengen; het is niet waar dat ik den Belgische St. en onze onafhankelijkheid heb willen vernietigen. Ik heb gevochten voor het behoud van ons eigen wezen, voor het behoud van onze politieke zelfstandigheid, tot op het ogenblik van mijn aanhouding door mijn eigen bondgenoten. Ik heb gestreden voor het behoud van mijn volk en de B. St. in de ordening van het Nieuwe Europa dat ik verwachtte, omdat ik in dezen staat in de gegeven voorwaarden de waarborg zag van ons eigen wezen als Vl. en als Nederl.”


Hier een krantenartikel (De Standaard) over “de zaak F.V.”, het is een objectief verslag over het proces in beroep.

(zie ook de pagina “Proces in beroep“, waar dit artikel staat uitgeschreven)


Verder zijn er nog volgende brieven:

Brief aan Robert (geëmigreerd naar USA en Amerikaans staatsburger geworden) geschreven na het proces, waarin Nand hem vraagt om en getuigschrift van zijn “werk in gevaarlijke wateren” voor “de zaak der Verenigde Naties”, ter ontlasting op een eventueel proces in beroep:

Beste Broer Robert
Gij vermoedt wellicht, en terecht, dat ik nog altijd niet vrij ben. (De oudjes weten niet dat ik U schrijf. Spreek er ook niet over). Doch het ligt, geloof ik in uw macht mij te helpen. Gij hebt als Radio-operator de zaak der Verenigde Naties gediend – wellicht kunnen uw verdiensten mij enigszins ten goede komen. Ziehier: Zoudt gij geen officieel getuigschrift kunnen krijgen van uw werk in gevaarlijke wateren enz.? En alles opsturen naar het U.S.A.-gezantschap te Brussel (waar reeds ten mijne gunste werd aangedrongen). Gij kunt ze ofwel rechtstreeks zenden ofwel naar mijn advokaat In elke geval moet deze een afschrift ontvangen voor zijn pleidooi.
Gij kent mij. Wees ervan verzekerd dat ik hier zit als idealist. Gemeenrechtelijke misdrijven heb ik niet op mijn naam. Ik werkte er aan de radio, om den broode, deed de Duitsers al het kwaad dat ik kon. Zelfs de Krijgsraad erkende dat ik tegen het Nazi-imperialisme opstand pleegde. Het geld dat de Nazi’s mij in het geheim wilden opsolferen, wees ik verontwaardigd af. Ook gaf ik er in 1943 mijn ontslag, ziek geworden als gevolg van hun “bullying”. Ik kreeg 12 jaar (Fritschke werd vrijgesproken!). Ik beroep hoop ik minder te krijgen. Ik moet hoogstens 4 jaar zitten en ben al over de helft – maar toch! Voor de oudjes is het ook hard. De Politie-Commisaris van Elsene (waar ik woonde) getuigt dat ik gekend stond als een oprecht en eerlijk man, en niet in staat geacht wordt kwaad te berokkenen aan landgenoten. Ik heb bovendien een blanco-strafregister. Wij komen mogelijks in beroep voor in December a.s. Het kan ook januari worden. Wat zitj gij gelukkig niet meer in Europa te wonen. Mij lijkt de mensch nog bloeddorstiger dan kannibalen.
De foto’s van uw kinderen heb ik hier gezien. Gij hebt het verder gebracht dan ik… die hier zit uit te drogen! Nu, onze stam zal niet uitsterven, doch ik benijd U, gelukkige vader! Mijn oprechten dank voor de sokken en het hemd. In de cel bij wintertijd kan ik iets warms gebruiken.
Ik mag bij uitzondering schrijven. Gij ook moogt antwoorden: 25 regels. Pakjes mag ik niet ontvangen. Hartelijke groeten, Fernand.

Twee brieven van getuigen “a décharge”, eveneens ter ontlasting. De eerste van een “Brigadier der Rijkswacht”. Ze zijn geschreven in het handschrift van Nands vader, en werden dus door hem opgetekend. Het is onduidelijk of deze getuigenissen werden doorgegeven aan Nands advocaat en of ze op het proces werden gebruikt.

De eerste brief is een verklaring van A. Van Nieuwenhuyse dat hij ondergedoken was tijdens de bezetting en dat de heer F.V. hem nooit verraadde, en “integendeel  vond hij mijn handelswijze goed”.

De tweede brief is een verklaring van A. De Bruyne dat hij tijdens de bezetting verplicht tewerkgesteld werd in Duitsland, en dat hij grotendeels door toedoen van advocaat F.V.  naar België is mogen terugkeren.

1945 Nand: Een ingrijpen van hogerhand

Een aanhouding, een “ingrijpen van hogerhand”, fotospectrometrie, de stigmata van Sint-Franciscus, Onze-Lieve-Vrouw Van Zeven Weeën, de Tweede Wereldoorlog, de I Tjing, een kinkee…: een nieuwe odyssee door het familieverleden.

De volledige familiegeschiedenis vind je hier: “Raratonga

“Lost, on a painted sky,
where the clouds are hung
for the poet’s eye,
you may find him
if you may find him…”


 

Een ingrijpen van hogerhand

Nand liep een veroordeling op die resulteerde in vijf jaar hechtenis (1944-1949) wegens zijn nationalistische geschriften tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zeker in het begin van de oorlog geloofde hij dat Vlaanderen een soort zelfstandige staat kon worden binnen een groot Duits Rijk.

Tot nu toe is er in het familiearchief uit de celbriefwisseling van 1944 tot 1949 tussen Nand en zijn ouders slechts één brief teruggevonden die gecensureerd werd. Uit de volledige briefwisseling blijkt ook dat sommige brieven niet werden doorgestuurd naar of ontvangen werden door de bestemmeling en/of gewoon “verdwenen”.

Deze brief is geschreven (zoals meestal) door Nands moeder op 17 september 1945 te Gistel, waar de familie toen woonde.
Het kleine, knusse gezinsvillaatje bestaat nog steeds.

Nand met ouders voor het villaatje, zomer 1951, hij was toen bijna twee jaar vrij, en, om even een woordspeling te gebruiken, op vrijersvoeten, zie foto hieronder. Opvallend ook: heel wat aangekomen, wat wil je, eenmaal terug in “hotel mama”.

Sim tijdens de verlovingstijd voor hetzelfde huis, zomer 1951, met haar “kevertje”:

(De volledige briefwisseling tussen Nand en Sim tijdens hun “liefdesjaar” (1950-1951) is te vinden op de pagina “Liefdesbriefwisseling“.)

Huidige toestand (Google Streetview):

Het gezin was bij het begin van de oorlog verhuisd vanuit Oostende naar Gistel: een bom had het huis licht beschadigd. Dit huis heeft de vele Oostendse “urbaniseringen” overleefd, tot zeer recent was het een onderdeel van het”Avenue Beach Hotel” in de Koninginnelaan 25, maar het hotel heeft nu de deuren gesloten. Hopelijk blijft het gebouw overeind.
Bij de bouw van het hotel werd het huis omgebouwd tot luxe suites, enkel de gevel bleef behouden. De voordeur en het balkonnetje verdwenen.

Plaatsbezoek door mezelf 5 oktober 2020, op de plaats waar ik sta was vroeger de ingangsdeur, links het aangrenzende hotel. Dat was vroeger dus het gelijkvloers. Het motief op de muurtegeltjes net boven mijn hoofd werd ooit door Nand ontworpen (althans zo beweerde hij toch).

Het huis staat ook beschreven op  de “Inventaris Onroerend Erfgoed“.

Zie verder op deze pagina een mooie beschrijving van het huis en Nand tijdens het interbellum in de woorden van schijver Karel Jonckheere die van Nands geboortejaar was (1906), en ook Oostendenaar. Hij ging naar de “Rijksschool“, Nand naar het “Onze-Lieve-Vrouwecollege“.

Nands moeder op het balkonnetje met links dochter Marie-Louise en dochter Jetje (Henriette) rechts (ca 1930), de zussen van Nand. De identiteit van de heren op de achtergrond moet ik nog uitspitten, maar dat zal wel lukken. Voorlopig is “time” nog “on my side”.



Het gezin in de achtertuin van de Koninginnelaan, zoon Robert ontbreekt, (of maakt het kiekje), ca 1928.
Vlnr: dochter Marie-Louise, Nand, vader (zeeloods), moeder, dochter Jetje. Nand studeerde toen in Leuven en kijkt wat beteuterd, of is hij in diep gepeins verzonken? Of…?


Op 17 september 1945 was Nand al een jaar geïnterneerd en hij bevond zich op dat ogenblik in het Interneringscentrum Sint Kruis te Brugge, een detentiekamp voor incivieken. Het waren houten “barakken” die nu reeds lang zijn afgebroken. Ze bevonden zich op de plaats waar nu de “Marinekazerne Victor Billet” is (Brieversweg, Brugge). Maar ook deze kazerne zal verdwijnen in 2025.

Een volledig en chronologisch overzicht van alle gevangenissen waar Nand ‘verbleef’ in de periode 1944-1949 vind je hier.

Huidige toestand van de kazerne te Sint-Kruis (Google Earth):

Toestand in 1964, Fotobron: Erfgoedbank. Bijschrift: “Muur met prikkeldraadafsluiting gericht naar de binnenzijde van de kazerne. Op het einde van de muur de oude toegang tot ‘het college van Sint-Kruis’ (het interneringskamp voor de ‘incivieken’ bij de epuratie)”

Tekening van het kamp ca 1945 © A. Vandenbussche

Plaatsbezoek op 13 februari 2019  met foto door goede vriend Harmen Mesker die toen een I Tjing workshop gaf in Brugge. (Voor de kenners van de I Tjing “het Boek der Veranderingen”: op mijn vraag raadpleegde hij toen het boek op die precieze plaats en kreeg het antwoord: hexagram 30, bewegende lijn 3, een  letterlijk “ingrijpen van hogerhand”).


In de brief beschrijft de moeder van Nand het voor haar aangrijpende moment net een jaar eerder (15 september 1944)  waarop haar zoon “ten huize” wordt aangehouden. Misschien net daarom las de censuur extra aandachtig mee.
Opvallend: twee weken later werd Nand voor de eerste keer verhoord om zijn versie van “de feiten ten laste” te geven, dit dus pas een jaar na zijn aanhouding “ten huize” (Gistel). In de derde helft van de brief had moeder nieuwe inkt nodig.

De gecensureerde brief (handtekening censuur in rood links bovenaan):

Detail doorstreepte regels (wat verder werd ook een naam doorstreept):

De tekst zoals die toen, in 1945, “leesbaar” was voor Nand:

Gistel den 17 September 1945

Mijn Zeer Lieve jongen. Ik heb het gevoel dat ik u vandaag eens moet schrijven daarom doe ik het. Het heeft mij zeer gelukkig gemaakt dat ik u woensdag gezien heb. Ik hoop als alles goed gaat nog eens met Pa mede te komen. Mijn Zeer Lieve jongen Zaterdag 15 was het een jaar geleden dat u aan de koffietafel mij attent maakte dat het de verjaardag was van Onze Lieve Vrouw der zeven weeën (u bedoelde immers mij) en “binnen 2 dagen” zoo zegde gij mij, “is het de verjaardag van de 5 gestigmatiseerde wonden van den Heiligen Franciscus, u weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had”. Wel mijn liefste kind die laatste woorden welke u tot Pa en mij sprak zijn ons toch zoo bijgebleven. Was het op dien stond Onze Lieve Heer niet die u die woorden ingaf. (/zin geschrapt door censuur/) Had u niet dezelfde houding (/gedeelte zin geschrapt door censuur/) in ’t stof, de armen ten hemel gericht: zooals den Heiligen Franciscus zelf. Daarom is het dat ik die dagen in ’t gebed herdacht voor u en al mijn vertrouwen op God te stellen, en voor u in vereering te staan, zoals ik het voor den Heiligen Franciscus deed. Pa en ik ook uw Broer leven met u en deelen uw leed. Fernand dit boek hebben wij nog niet ontvangen. Moeten wij nog eens schrijven? Mijn vriendin, juffrouw (naam geschrapt door censuur) is vandaag naar Brugge naar haar familie. Ze zou dien brief toonen van Keltje waarin ze over u bekommerd was. Wij trachten ook een paar oude bruine schoen [sic] te vermaken, ’t ware jammer om die schoone schoen daar te verslijten. Uwe blauwe vest is klaar wij zullen hem mede brengen. Wij verwachten uw tweede briefje, u kunt misschien wel een copie er op schrijven om als u het goed vindt, wij nog eens naar dien boekhandel kunnen schrijven om dien boek. Intusschen stellen het Pa en ik goed met onze konijnen en onze hennen. Dit haantje dat u niet mocht hebben smaakte ons maar deerlijk., ’t werd met hartpijn en lange tanden door ons opgegeten. Maar wij hopen u binnenkort thuis te hebben. Uw liefhebbende Ouders. XX.

De data van de vermelde heiligendagen kloppen.
15 september is nog steeds de feestdag van Onze-Lieve-Vrouw der 7 Smarten (“Weeën).
17 september is de feestdag waarop gevierd wordt dat Sint-Franciscus de stigmata ontvangt. Hij wordt ook algemeen gevierd op 4 oktober, Werelddierendag (zie: Heiligennet – Sint Franciscus).

Enkele voorbeelden waarin deze scène wordt afgebeeld:

ca 1250, Maestro del San Francesco Bardi

1295-1300, Giotto di Bondone

1420, Lorenzo Monaco

Uiteindelijk zou het nog vier jaar duren voor moeder en zoon opnieuw verenigd zouden worden. Toch sloot ze iedere brief af met dezelfde woorden: “wij hopen u binnenkort thuis te hebben”. Ontelbare malen stond ze achter het keukenraam met de verrekijker (van Nands vader, die zeeloods was) te speuren of Nand niet ergens in de verte opdook uit de richting van het station van Gistel.

Opmerking: de volledige en chronologisch geordende briefwisseling (een 200tal brieven) is te vinden op de pagina “Celbriefwisseling met ouders“.

Misschien is de verwijzing van Nands moeder naar Franciscus die, zoals op de afbeeldingen,  “met de armen ten hemelen geknield de stigmata ontvangt” voor de censuur een brug te ver?
Ze schrijft:
en ‘binnen 2 dagen’ zo zegde gij mij ‘is het de verjaardag van de 5 gestigmatiseerde wonden van den Heiligen Franciscus, u weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had’“.

Maar vermits het Nand is die deze woorden tot zijn moeder spreekt (“zo zegde gij mij”) is het hij die zijn moeder wijst op de komende feestdag in verband met Sint-Franciscus: het ontvangen van de stigmata. Nand leert zijn moeder iets dat ze nog niet wist over deze door haar vereerde heilige, nl. wanneer het die bepaalde feestdag was, want: “ge weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had“.  En het blijkt dat ze zeer goed geluisterd heeft en dat Nands woorden een diepe en onvergetelijke indruk nalieten op haar: een jaar later weet ze het nog, want ze schrijft haar brief net op 17 september, de door Nand bedoelde feestdag.

Het is misschien maar een klein detail uit een brief, maar het toont hoe Nand een diepe liefde voelt voor zijn moeder, een liefde die wederzijds is, ze heeft het ook onmiddelijk door bij Nands opmerking over Onze-Lieve-Vrouw der 7 Weeën, want ze schrijft: “u bedoelde immers mij” (*lees over deze “smarten” van moeder onderaan deze pagina).
Nand was geen echte misganger, zijn moeder wel. Maar hij heeft een mateloze bewondering voor het religieus erfgoed wereldwijd, een onbedwingbare interesse voor mystiek en het mysterieuze, met een brede filosofische en historische kennis en is  goed op de hoogte: hij weet de juiste snaren te raken.

Het lijkt me zeer waarschijnlijk, gezien de “vereering” die Nands moeder had voor Sint-Franciscus, dat er een afbeelding van hem ten huize hing. Zij was een diep gelovige vrouw, met ook, zo blijkt hier, een sterke Mariale devotie.

Over welk “boek” Nands moeder het heeft is mij (tot nu toe) onbekend, maar in het Celdagboek (*) van Nand staan verschillende lijsten van boeken rond deze periode, zie het hoofdstuk “Poëtisch Celdagboek“.

Opmerking: Door deze brief kennen we de exacte dag waarop Nand van huis werd weggevoerd door de precieze details. Het vonnis vermeldt echter als begin van Nands gevangenschap “14 september”. Waarschijnlijk wordt hier verwezen naar de datum waarop het arrestatiebevel werd uitgevaardigd.
Nands moeder schrijft ook: “Wij verwachten uw tweede briefje”. Nand schreef daaarvoor in het eerste jaar van zijn gevangenschap veel meer brieven naar zijn ouders, die werden blijkbaar niet doorgestuurd (of tegengehouden). Pas anderhalf jaar later, in 1946, kwamen enkele van deze brieven uit dat eerste jaar gevangenschap alsnog aan. Sommige brieven van Nand uit die periode zijn dus gewoon “verdwenen”.

Een toegevoegde foto van Nands moeder uit een celbrief  met vermelding achterzijde: “Getrokken voor mijn zeer lieve jongen den 4 augustus 1946. Nu ben ik 65 jaar. Uw moeder“. Zelfs de foto draagt een censuurstempel.

Nands moeder heeft hem slechts één keer bezocht in oktober 1944 te Brugge, daarna kon ze het niet meer aan. Nand schrijft in zijn memoires:

“Nooit vergeet ik dat eerste bezoek, als vader en moeder mij van achter dat kippengaas dapper toelachten.  Voor mijn moeder, wier gezondheid tegen de verplaatsing en de emotie niet bestand was, vergde zo’n bezoek te veel van haar krachten.  Voor haar is het dan ook bij dat eerste bezoek gebleven. “

Dat betekent dat ze haar zoon de volgende vijf jaar nooit meer in levenden lijve heeft teruggezien. Ik probeer het me voor te stellen bij mijn eigen kinderen, ik kan het niet.

Op het einde van zijn memoires deze passage, maar nu vijf jaar later, na Nands vrijlating en de thuiskomst:

“Het wederzien met mijn goede moeder na vijf jaar opsluiting is niet onder woorden te brengen. Wij vonden toen ook geen woorden. De onstuimige  omhelzing die men in films of boeken bij dergelijke omstandigheden pleegt te zien, bleef achterwege. Wij wendden ons eerder van elkander af, in de greep van een ontroering die te groot was om om ’t even wat te zeggen of te doen… Het mens liep als hulpeloos in en uit – tot de eerste schok voorbij was en de ontroering bezonk tot stille en innige vreugde. Dan nog was er niet veel te zeggen.
Het was voorbij.”

Update (juni / november 2021)

Ondanks verwoede pogingen met alle mogelijke middelen en foto bewerkings programma’s slaagde ik er gedurende jaren niet in de gecensureerde tekst te ontcijferen. Tot ik een reportage zag over de restauratie van Het “Lam Gods”, het werk van de gebroeders Van Eyck (ca 1432), waarin met speciale apparatuur verschillende verflagen konden blootgelegd worden.

Ik richtte me tot mijn Alma Mater, de KUL.

De gecensureerde passage werd uiteindelijk ontcijferd in het labo van de KUL LCS Digitisation and Document Delivery / Ancient History / NMBSI  (bib KUL Ladeuzeplein, Leuven). Er werd gebruik gemaakt van fotospectometrie: infrarood en ultraviolet licht.
Ontcijferde passages in vetjes:

” (…) en binnen 2 dagen zoo zegde gij mij, “is het de verjaardag van de 5 gestigmatiseerde wonden van den Heiligen Franciscus, u weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had”. 15 minuten later kwam men u aanhouden en nadien u martelen. Had u niet dezelfde houding aangenomen, op uwe knieën in ’t stof, de armen ten hemel gericht: zooals den Heiligen Franciscus zelf.”

Foto van het onderzoek: bovenaan de gecensureerde passage, daaronder het resultaat van de fotometrische analyse en onderaan een uitvergroting van het moeilijkst te ontcijferen woord: “martelen”:

Beeld tijdens het onderzoek in het fotospectrometisch labo:

Voor de censuur waren de combinatie van de woorden “aanhouden”, “op uwe knieën” en vooral “martelen” een brug te ver. Op geen enkele manier mocht blijken dat een aanhouding bv. zeer ruw was verlopen. Er werd dus zeer nauwgezet nagelezen . Met de doorstreepte passages blijft de zinsconstructie overeind.
Men is er niet in geslaagd de doorstreepte naam wat verder zichtbaar te maken.

Nand schreef over die bewuste dag het volgende in zijn memoires (en ook hier dezelfde teneur als hierboven bij het weerzien: “in de werkelijkheid weet niemand wat gezegd”):

“De vijftiende september hield de beruchte taxi voor de deur stil.  Twee mannen met mitrailletten gewapend zaten op de radiator, alsof zij uitgetogen waren om een gevaarlijk gangster onschadelijk te maken.  Een rijkswachter belde aan en liet een briefje zien door de burgemeester ondertekend: ik moest voorgeleid worden.

Dat was niet in orde met de wet [nvdr: Nand was advocaat], en ik trachtte het de rijkswachter aan het verstand te brengen.  Maar hij bleek niet bereid om over dingen als wettelijkheid van gedachte te wisselen.  Rood van woede snauwde hij mij toe: “Als ge nog iets zegt, neem ik A zoe mei!”  Daar ik toevallig op mijn kousen was, en half aangekleed, heb ik maar geen beroep op de wettelijkheid meer gedaan.

Dat afscheid …  In boeken worden in dergelijke ogenblikken schone woorden gesproken, in de werkelijkheid weet niemand wat gezegd.  Ik maakte er geen melodrama van, en deed maar alsof het voor korte tijd was, al wist ik wel beter.  De manier waarop de berechting zou voltrokken worden bleek al uit heel dit voorspel – die kerels met de mitrailletten gaven de toon aan.  Ik stapte in de wagen en wij reden voort – op de drempel van het huisje met de zonnebloemen stonden twee radeloze oude mensen.”


Het was een zeer emotioneel moment toen ik voor de eerste keer, na zo veel jaren speurwerk, het ontcijferde woord “martelen” voor ogen kreeg. De hele scène aan de gezellige koffietafel toen, wat er gezegd werd en het contrast met de onmiddellijke aanhouding net daarna, en het door mijn grootmoeder opgeroepen beeld van Sint-Franciscus, de stigmata, de Zeven Weeën, enz…  het leek wel een scène uit een film die voor mijn ogen werd afgespeeld, alsof ik er zelf bij was.

Nand heeft hier nooit over gesproken. Zelfs in zijn memoires schrijft hij niet expliciet over hoe die aanhouding nu precies verlopen was. Pas nadat ik de ontcijferde passage voor ogen kreeg en die combineerde met Nands beschijving van het tafereel besefte ik wat moeder bedoelde met “martelen” en “op uw knieën”: Nand  zal zeer waarschijnlijk op dwingende wijze aangemaand zijn om onmiddellijk op de knieën te gaan met “hulp” van de “mitrailletten”.

De twee foto’s hierboven van Nand met ouders en de foto die Nands moeder hem stuurt zijn allebei getrokken op de plaats waar dit alles zich afspeelde.

Een mooie vondst: Nands moeder stuurt op 1 januari 1947 naar Walter, oudste zoontje van Nands jongste zus Jetje, deze kaart (ze was zijn meter), een aquarel van Nands hand. Op de voorzijde duinen en zee, gedateerd op 21 augustus 1945 te Sint-Kruis, dus een kleine maand voor de gescensureerde brief. Nand zal nooit de plaats tekenen waar hij gedwongen “zijn tijd” moet doorbrengen, hij creëert een wereld waarin het goed toeven is.

Zicht op strand en duinen, aquarel door Nand getekend in IC Sint-Kruis, Brugge, 21 augustus 1945

Op achterzijde schreef Nands moeder:

Gistel, den 1-1-47

Mijn Liefste Waltertje.
Pepee en Memee Vercnocke bedanken u voor uw schoone nieuwjaarsbrief en uwe beste wenschen. Uw Kerstdag kaartje was ons ook zeer welgekomen. 
Wij bewonderen uw schoon geschrift. Wij zien dat u een zeer brave jongen zijt. Dit zijn hier twee schilderijtjes van uwen Onkel Fernand dat hij zelf geschildert [sic] heeft. Ik hoop dat ze uw aangenaam zullen zijn. Hierin gesloten 200 frs voor u beider nieuwjaar.
Vele kusjes van Pepee en Memee Vercnocke

(nvdr: “u beider”: Walter had nog een jongere broer Arnold, zie infra)

Bovenstaande samenloop van omstandigheden werd dan nog versterkt, enkele feiten:

+ Het ‘toeval’ wil dat ik nu, na het overlijden van mijn moeder in 2015, verhuisd ben en recht tegenover een beschermde kapel van Onze-Lieve-Vrouw der 7 Smarten woon.

Het huis dook toen plots op na weken van googelen, het was slechts enkele kilometer verwijderd van de plaats waar ik vijf jaar inwoonde bij moeder (dat huis was ondertussen verkocht). Op de verjaardag van mijn zus, 21 mei, diende ik meteen een aanvraag in bij het immobiliënkantoor tijdens mijn plaatsbezoek. Ik trok in op 1 juni… mijn verjaardag.
+ De oudste zoon van Nands jongste zus Jetje, Walter (zie infra), een begenadigd kunstenaar, maakte ooit een kunstwerk getiteld “Zeven Weeën” , het zijn zeven grote koperen platen die in Ieper, waarhij woont, nog steeds te bezichten zijn, als een soort Mariale kruisweg.
+ De man die in het KUL labo er in slaagde de gecensureerde passage te ontcijferen heeft dezelfde voornaam als mijn grootvader, én het is ook mijn derde voornaam, evenals de voornaam van mijn tante Jetje (zus van Nand) in de vrouwelijke vorm.
+ September lijkt voor mij wel een erg ‘vruchtbare’ maand, niet alleen trouwden mijn ouders op 29 september (feestdag van Sint-Michiel), maar als ik goed gerekend heb is het ook de maand van mijn verwekking.

Zou dat alles ook “een ingrijpen van hogerhand” geweest zijn?


Nand: “Brussel Gedenk”, olieverf op hout, 120x70cm, 1967 (= voorstelling van de Aartsengel Michael in gevecht met het kwade, het beeld staat op het Stadhuis van Brussel, hij is de patroonheilige van de stad, niet toevallig schildert Nand op de achtergrond het Justitiepaleis, dat wat verder staat, een doek dus met een duidelijke boodschap, vandaar de titel, Nand schreef er ook enkele gedichten over, zie de pagina “Nand – Poëzie“.


NOTEN

(*) u bedoelde immers mij: de moeder drukt hier uit dat ze ook “een vrouw van “weeën” (smarten) is, niet gespaard door het lot, en dat ze weet dat Nand dat beseft en haar dat waarschijnlijk al een paar keer verteld had.

Daarom even een opsomming van wat die smarten voor Nands moeder kunnen zijn op dat ogenblik (september 1945).

De smarten van Nands moeder

Het gezin van Nand telt vier kinderen.

+ In oktober 1914 liet het gezin have en goed achter in Oostende en vluchtte op het nippertje voor het aanstormend geweld van de Eerste Wereldoorlog met de laatste mailboot naar Engeland (Aylesbury, tussen London en Oxford).

Nand beschrijft in zijn “Jeugdherinneringen” de overtocht, hij was toen bijna 6 (met superscript en paginanotering omdat dit en kopie is van een hoofdstuk uit de  -nu nog gesloten  – website):

Maar toen sloeg het noodlot ook in ons eigen leven in toen wij zelf het ruime huis in de St Jorisstraat (17c) moesten vaarwel zeggen, alles achterlaten en inschepen naar Engeland… De loodskotters – niet al te ruime zeilschepen kregen ene onverwachte lading vrouwen kinderen koffers en haastig toegeknoopte bundels aan boord. Wij waren plots vluchtelingen op de dool naar een onbekend doel… De 14de oktober zeilden wij in de nacht de haven van Oostende uit (18). Rondom ons lag een donkere, zware, glimmende zee waarin groene vlammen fosfoor onheilspellend flitsten. De zeilschepen zouden nog diezelfde nacht ingehaald en teruggestuurd worden, om ’s anderendaags weer en deze maal voorgoed te vertrekken. (21) Het zou een beslissende ommekeer in mijn leven betekenen. Maar voor ons kinderen was dit alles een bevreemdend en niet onaardig avontuur. Veilig onder mijn matrozenbloesje geborgen, droeg ik mijn geliefkoosde driemaster mee die ik inderhaast nog had gered.

Terwijl de zeilkotters langzaam naar ’t Westen stevenden, deden de eerste Duitse voorhoeden hun intrede.

Het was mijn eerste tocht op zee en de grote gebeurtenis uit mijn leven. Dit was geen spelen meer op een wrakke walvisboot of het heimelijk wippen op ’t dek van een schuit aan de kade gemeerd… Dit was de zee. En staande aan de beschansing bij ’t opspattende buiswater, voelde ik mij de man die het stampende schip naar zijn bestemming voerde – tot de wind verdapperde en de boegzee en het met mijn macht uit was.

Het was een echt konvooi dat Oostende op het laatste ogenblik ontglipt was. Rondom ons stevenden schepen van alle slag, ook de staatspakketboten die in de radeloze drukte van de kade veel volk hadden moeten weigeren. Een van de schepen die ons inhaalden was een voorvaderlijke bodem met ’n schepwiel aan elke boord. Met het (22) indrukwekkend vertoon van zijn ontzaglijke raderen, in een wolk van opstuivend schuim maalde het smalle schip met de twee dunne kachelpijpen voorbij. Achter zich aan liet hen een wielende melkwitte streep: het wilde zog dat het over de grauwe zee had getekend, en boven hetwelk een wolk witte meeuwen kibbelend krijtte.

Naarmate wij Engeland naderden ging de wind opsteken – zodat de schepen meer en meer uit elkaar raakten – en de slingerende kotters met het benauwde? ruim voor al die vrouwen er geen al te gezellig verblijf was – heel die mensenlast diende op een cargo overgebracht. Daar heb ik het voor het eerst meegemaakt wat het betekent bij zwaar weer volk in een boot te zetten. De landman kan zich daarover moeilijk een voorstelling maken. De broze roeiboot wordt nu eens haast tot boven de beschansing van het grote schip opgetild, een oogwenk daarna wordt (hij) op een tiental meter afstand in een golfdal weggezogen, zodat men er op neerziet als uit de venster van een eerste verdieping. Zo werden menigen aan boord van de loodsboot – onder dewelke ik – met de weinig overblijvenden eindelijk ook te Folkestone aan wal gebracht… (23) Wij werden door het vluchtelingencomité liefderijk onthaald – het woord is niet te sterk. Wij kregen erwtensoep met grote vierkante sneden brood voorgezet, welker afmetingen mij nog verbazen… Daarna werden wij over steden in ’t binnenland verdeeld. Na wat omzwerven kwamen wij in Aylesbury (19) terecht, waar mijn vader, dankzij zijn kennis van ’t decimaal stelsel, een baantje kreeg als ontleder in een boterfabriek (20) 

Het zal in Engeland geen gemakkelijke aanpassing geweest zijn (bv. de taal), in een vreemde omgeving en andere culuur.
Vijf jaar later, bij terugkomst in Oostende,  bleek het huis waar ze woonden bezet door anderen én moest daarenboven nog huur betaald worden van de voorbije vijf jaar, en… volgde een nieuwe aanpassing (Nand kon nog nauwelijks Nederlands praten). Zijn verdere leven zou hij hardop in het Engels blijven tellen wanneer hij moest afrekenen, bv voor de melkboer, zo’n scène staat me nog goed voor de geest, en ik was best wel fier dat dat zo vlot ging in heel mooi “high brow English“. In Engeland moest hij trouwens een klas hoger opschuiven omdat hij altijd de primus was van zijn leeftijdsgenoten, dus toch niet zo open-minded dat schooltje.

Nand was heel fier op deze “first prize”, die hij in die school won, een boekje met tekst en afbeeldingen “The Story of the Plants. Wonders Of Plant Life”, ik vond het in een aparte omslag in het archief. De juf schreef bovenaan.

“”1st Place in Form II. Easter Term 1916. Aylesbury Grammar School”,

met opvallende afkortingen voor zijn naam (3 x FV) en de school zelf (3 x AGS), wie weet zelf gedrukt met bv een aardappel.

   

Nand schrijft in zijn “Jeugdherinneringen:

Het was een leeftijd waarop men spoedig inburgert en er werd mijn daar een plooi gegeven die mij voor het leven zou bijblijven. Niet dat er in die Grammar School veel gestudeerd werd… Ik die naar beproefde vaderlandse zede vlijtig had geblokt, stond erbij verbijsterd als ik hoorde dat ik de eerste van mijn klas was… Het boekje dat ik toen als prijs kreeg en dat ik nu na haast een halve eeuw nog niet verloren heb vermeldt het voor mij heuglijk feit met de datum Easter 1916… De naam van de lerares was Miss Taffo”.

Dat Nand schrijft op die school “een plooi te hebben gekregen voor het leven”, o.a. door dit boekje, bewijst zijn gedicht “De Tuin”, dat besproken wordt op de pagina “To Escape! Het motto van Sim“, ook  het feit dat hij zich 50 jaar later nog de naam van zijn lerares herinnert ondersteunt dit.

Het gezin in Engeland:

Vlnr: Nand (in het ‘matrozenpakje’ van hierboven), vader, Jetje, Marie-Louise (staand), moeder en Robert (ca 1916). De foto bewijst dat, ondanks de omstandigheden, er voor gezorgd was dat de waardigheid, het “decorum”, bewaard bleef. Ik vermoed dat Nands moeder daar een grote rol in speelde.

Vlnr: Nand, zus Marie-Louise, een soldaat die in Engeland met verlof was uit de Vlaamse frontstreek en loopgraven, moeder, broer Robert, zus Jetje:

Nand met zus Jetje (zonder jas, waarschijnlijk uit dezelfde reeks opnames, achterzijde vermeldt: “In Engeland”):

+ Robert geboren in 1903, de oudste, emigreerde na de Eerste Wereldoorlog naar de Verenigde Staten van Amerika, hij was er radio-operator op de scheepvaart tussen Noord- en Zuid Amerika (de zgn .“Great White Fleet” van de United Fruit Company, zijn schip was de SS Musa). Dat voelde een beetje als een verloren zoon, zeker omdat hij daar trouwde en drie kinderen had. Bezoek naar het ouderlijk huis in Oostende was dus erg uitzonderlijk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was bezoek al helemaal onmogelijk en was de correspondentie tussen Robert en zijn familie in België zo goed als onbestaande. In een brief aan Nand van 17 oktober 1944 schrijft ze:

De eene dag ben ik wat meer moedeloos dan de andere maar ik en Pa wij moeten leven voor u. Van uw Broeder is er ook nog geen nieuws. Zou den sukkelaar dan toch getorpedeerd zijn laat ons hopen van neen“.

Robert in de radiokamer van de SS Musa met hoofdtelefoon:

SS Musa (op “image resulting from glass plate negative“, 8/9/1934):

“The Great White Fleat” promotie poster:

Postzegel Honduras met poststempel vanop de SS Musa “United Fruit Company, Steamship Service, High Seas, Apr 1, 1933, Purser, S/S Musa” (1 April!):

Waarom Robert naar USA emigreerde: hij werd verliefd op een Amerikaanse, Gertrud, waarschijnlijk tijdens een tijd aan wal. Gertrud (“Gertie”) was een plaatselijke “pagean” winnares (schoonheidswedstrijd), dat zal er ook wel mee te maken hebben. Echter, ergens in de tijd voor de oorlog begon het huwelijk te sputteren, er kwamen advocaten aan te pas, een vechtscheiding dus, maar het is nooit zover gekomen. Ook dat moest Nands moeder verwerken.

Eén van de weinige foto’s van Roberts gezin op bezoek in Oostende, hier getrokken voor de Koninklijke Gaanderijen, ca 1935. Met Gertrud en dochters Frances en Helen. Zijn oudste zoon Henry (de naam waarover ik hierboven had, genoemd naar zijn grootvader Hendrik) hier niet op de foto, misschien is hij de fotograaf? Henry was toen 7.

+ Marie-Louise , geboren in 1903, op 1  juni (ook mijn geboortedag). Zij overleed in 1931 door een longontsteking, opgelopen in de winter tijdens het uitdelen van voedselhulp aan zij die het nodig hadden. Ze was toen 27 jaar. De liefdadigheidsinstelling waarvoor ze toen vrijwillgerswerk deed bestaat nog steeds: Sint-Vincentius.

Marie-Louise:

Marie-Louise Vercnocke

 

Af en toe schilderde ze ook (handtekening + datering 1922):

Toen mijn jongste zoon Wide in de media verscheen met zijn graphic novel “Drieman” (maart/april 2020, in volle lockdown), werd ik gecontacteerd door J.L. Van Wassenhove die in zijn familiearchief een “poëzie” schriftje had gevonden (dat kinderen vaak gebruiken) met daarin een versje en haar naam eronder (ze was toen 16), gedateerd op 12 april 1919. Het is één van de vele rijmpjes die door generaties nog steeds worden overgeleverd, uitermate geschikt voor poëziealbums (nu is dat bv Instagram). Toen hij de familienaam van Wide hoorde op de radio, ging er een lichtje branden. 

Fellow feeling makes us wondrous kind,
Perhaps the poet would have changed his mind,
If in a crowded street he chanced to find,
A fellow feeling in his coat behind.

De eerste versregel is een bekend spreekwoord (proverbial saying) dat vaak gebruikt wordt, soms toegeschreven aan Alexander Pope (1688-1744). Het hele gedichtje speelt met de eerste twee woorden. Gewoonlijk worden die als één woord beschouwd, gescheiden door een koppelteken: ‘fellow-feeling’  (= medegevoel’, ‘sympathie’, ‘verbondenheid’, ‘menselijkheid” ).  Maar in de laatste versregel wordt de afzonderlijke betekenis gebruikt: ‘a fellow’ – een kerel – ‘feeling’ – die voelt – in dit geval in de jaszak van de dichter, een zakkenroller dus. Het is een grappige waarschuwing om niet te goedgelovig te zijn.

Het gezin bevond zich toen nog in Engeland en keerde pas terug in oktober 1919. Het is weer zo’n wonderbaarlijke speling van het lot dat dit zomaar komt binnengewaaid. De bezitster van dit poëziealbumpje behoorde dus ook tot een gevluchte familie, zo werd mij verteld, en kenden elkaar al van voor de oorlog in Oostende. Waarschijnlijk hebben ze elkaar in Engeland ontmoet of gekruist.

Rouwprentje van Marie-Louise:

En ook hier een “toevalligheid”, zoals gezegd: Marie-Louise en ik delen dezelfde geboortedag: 1 juni, maar ze deelt daarenboven met Sim haar sterfdag: 13 maart.

+ Jetje, geboren in 1909, lievelingszus van Nand, hij was de peter van  haar jongste zoon Arnold die overleed in 2009.  Haar oudste zoon, Walter, overleed op 22 december 2022 en verzorgde nog trouw en toegewijd bijna wekelijks met zijn echtgenote haar grafsteen (infra).

Jetje op het strand te Oostende, met parasol, en later met familieleden Tante Clara en echtgenoot Nonkel Henri (!), eerste zoon Walter in de kinderkoets:

Evenals haar broer Nand en zus was ze ook kunstzinnig aangelegd, ze volgde de tekenacademie te Oostende. Jetje en Mimi (zus van haar schoonvader) waren beste vriendinnen en worden daar vermeld  bij de eerste leerlingen van de heropgerichte vrije Kunstacademie te Oostende tussen 1934 en 1940. Zij moesten toen Gustaaf Sorel (kunstschilder en tekenleraar) bijstaan die de jongeren niet de baas kon (zo vertelde Walter mij ooit gehoord te hebben van Mimi).

Hoeves in de duinen (olieverf op doek, gesigneerd met “hvercnocke”, haar officiële voornaam was “Henriette”, niet gedateerd):

Zij overleed op 21 juli 1939,  nationale feestdag, twee dagen na haar 30ste verjaardag, en acht dagen na de geboorte van haar tweede zoon.
Sim vetelde mij ooit: “overleden in het kraambed”.
Twee maanden later brak de Tweede Wereldoorlog uit.

In het parochieblad van zondag 20 augustus 1939 wordt zowel het doopsel van haar zoon Arnold (Seys) als haar overlijden vermeld in dezelfde kolom, het is alweer een confronterende vaststelling voor Nands moeder.

Over haar werd blijkbaar na haar overlijden geroddeld, de juiste toedracht is mij onbekend. Walter, haar zoon, vertelde mij gehoord te hebben later “dat het kind misschien te vroeg na hem kwam?”. Maar ook dat is niet zeker. Sim heeft het mij ooit verteld, maar ik kan het me niet meer herinneren.

Nand schrijft het volgende in een brief aan zijn ouders tijdens zijn mobilisatie in 1939-1940 (de zgn “Schemeroorlog“), hij was toen onderluitenant in het Belgisch Leger. Het feit dat Nand peter was van Jetjes tweede zoon zal zeker een rol gespeeld hebben:

“Gent, den 3.XII.39.
Beste ouders,
Het is zondagmorgen, ik heb zo-even een paar spiegeleieren gegeten en mijn stoof aangestoken. Het is helder weer. Straks ga ik in de stad, er zijn hier n.l. doorlopend schilderij tentoonstellingen. Gelukkig dat ik dat nog heb. Een beetje kontakt met de wereld van de kunst waarbij ik rechtens behoor. Dezen namiddag, indien ik erin slaag, ga ik voor een wandeling langs de Leie.
Ik weet nog niet precies wanneer ik nog eens naar huis kom, daar de kommandant die de verlofbrieven moet teekenen afwezig is. Het zal in alle geval het einde van deze week of het begin van de volgende zijn. Voor wat dat laag-bij-de-grondsch geklets over Jet betreft: wij moeten slechts één bekommernis hebben: ons er boven te houden. Haar gedachtenis zelf beveelt het. Zij zelf zou zich tegenover dergelijke dingen waardig en koud gedragen hebben. Wij zullen niet in de straat afdalen om met al dat gespuis te onderhandelen. Wij zullen rustig blijven in onze zekerheid dat het leugen is. Wij zullen er ons niet door laten uit het veld slaan of ter neer drukken. Onze waardige stilte zal een kracht zijn waarop de leugen tenslotte zal afschampen. Overigens een rechtgeaard mensch zal weten dat alléén vurige lasteraars en achterbuurt-volk de nagedachtenis van een doode besmeuren tot eigen rechtvaardiging. Alleen de lieden die uit dezelfde stof gesneden zijn: de eerroovers en praatjesventers zullen hun walgelijke waar gaan ronddragen. Voor hen kunnen wij alleen verachting hebben. Zij zullen onze herinnering, onze eeredienst van een schoone doode niet vermogen te storen, verschanst als wij zijn in onze stilte. Zij, de levende geruchtmakers, de straatkklappeien, weten niet dat elke verloren doode ons leven rijker maakt en een wijding schenkt die zij niet eens bevroeden. Onze dooden zijn ons schoonste bezit: zij zijn ons meer nabij, wij hebben ze meer lief dan de levenden zelf. Het verlies van wat ons het liefst was is onze schoonste verworvenheid.
Tusschen de vier kale muren van mijn cel – als ik eens voor een uurtje bevrijd ben van wachtkloppen en karweien – denk ik dikwijls aan háár. En het is vreemd, ik heb het gevoelen dat zij nog leeft, dat zij lééft wezenlijker dan vroeger, omdat zij bestendig woont in ons. De dooden die schoon geleefd hebben, leven veel langer dan veel levenden. Hun gedachtenis is in ons als een kracht: een beginsel dat macht bezit over ons leven, ons vóór gaat en voortstuwt tegelijk.
Zeker van dit bewustzijn, moeten wij niet eens treuren. Dit vast te stellen is geen droefheid meer maar de hoogste vreugde. En laat ze dan maar met slijk werpen. Uw Fernand”.

Dit is één van de weinige brieven die ik vond van Nand waarin hij met dergelijke bewoordingen en met zo’n heftigheid tekeergaat. Het komt van heel diep.

Opmerking: Nand schrijft: “Dezen namiddag, indien ik erin slaag, ga ik voor een wandeling langs de Leie”, diezelfde Leie zal een cruciale rol spelen in de liefdesgeschiedenis tussen hem en Sim, 11 jaar later, in 1950, zie deze passus op de pagina “To Escape! Het motto van Sim“.

In interneringscentrum Sint-Kruis schreef hij voor zijn geliefde zus Jetje dit gedicht:

Gedachtenis aan een overleden zuster

Zo zat ik bij haar bed, en leed dewijl ik lachte,
ik lachte wijs en stil dewijl ik spraakloos leed ;
zo zat ik bij haar bed, als een die zwijgend weet,
die huivrend voor het eind, zit op het eind te wachten

o Dat zij sterven moest en toch niet wilde sterven,
en stierf, gelijk de zon in smartlijk avondrood…
Zo moest haar moe gelaat, gesloten in den dood,
bij ’t uiterste vaarwel, der doden vrede derven.

Want zij was eenzaam hier, zo mild, zo onvoldaan,
zij zag op kleinheid neer, en vond een klein bestaan,
alleen met haar gevoel in eng gedrang vernepen.

Hoe liet zij mij verweesd toen zij haar kroost ontviel,
zij meer dan moeder mij, volkomen zusterziel…
o Rover Dood, gij zwijgt, en ik ga onbegrepen !

De versie uit het manuscript in het celdagboek van Nand  (zie ook “Addendum”). Bovenaan staat in potlood “47”, toen bevond hij zich in de Gevangenis van Antwerpen (Begijnensraat), maar rood onderstreept onderaan staat “St Kruis”, dit is dus overgeschreven van een eerste manuscript, waarschijnlijk op een los blaadje toen in Sint-Kruis (1944-1945).

Jetjes rouwprentje:

Opvallend hier: er wordt geen geboortedag vermeld (die is 19 juli 1909), enkel de sterfdag:  21 juli 1939, toch uitzonderlijk voor een rouwprentje vind ik. Misschien heeft het iets te maken met datgene waar Nand over schrijft, of omdat ze net twee dagen na haar verjaardag overleed? Overlijdensdag die ze trouwens deelt, jaren later, met haar broer Robert (zie infra): de nationale feestdag. 
In een ander hoofdstuk ga ik daar dieper op in. 


+ In maart 1993 had ik het lumineuze idee Sim te interviewen omdat ik toen de familiestamboom onderzocht (gedocumenteerd, langs vaderszijde, gaat die terug tot een”magister physicus” uit Antwerpen in de 13de Eeuw). 
Ze toverde onmiddelijk haar (schoen)doos tevoorschijn met een massa familierouwprentjes. Je hoort op de achtergrond hoe ze lukraak in de doos graait en het verhaal van het overleden familie vertelt. Het leek wel of deze prentjes hen tot leven brachten door de woorden van Sim en met ons de ruimte deelden. 
We hebben 2 cassettes van tweemaal 45 minuten volgepraat dat is drie uur, en af en toe pauseerden we, voor we het wisten was het middernacht. 
Ik kan het iedereen aanraden, zeker in deze smartphone maatschappij: trek erop uit en interview je ouders, grootouders etc. Ik bedoel daarmee niet de obligate “feestfilmpjes”, neen: een echte one-on-one, bereid je een beetje voor, weet wat je zeker wil vragen. 
Ik ben er nu zeer gelukkig mee, want die drie uur zijn een goudmijn voor deze biografie.
In dit fragment vertelt Sim over de zussen van Nand en wat hen overkomen is, ze eindigt hier met te zeggen “dat was een triestige zaak”. 
Nu ik dit fragment opnieuw beluister moet ik vaststellen dat ik geen goede vraagsteller was toen, ik onderbreek Sim vaak op momenten waarvan ik nu hoor dat ze iets belangrijk wou zeggen. 

Sim citeert Nands moeder die haar vraagt: “Is ‘t nog ni Montje”, ze wou weten of Sim al zwanger was (“Montje” is de koosnaam van Nands moeder voor Sim, die voluit “Simonne” heet). Ze heeft het niet meer mogen meemaken.
Ook heeft Sim het over de grafsteen van Jetje. Hier een foto bij mijn bezoek aan het graf met ernaast haar zoon Walter (27 september 2017).
Het graf wordt goed onderhouden. Het arduin ligt er mooi bij, tegenover de grijze graven ernaast, verweerd en besmeurd door de bomen en de tand des tijds.
Walter vertelde mij: “het is mijn echtgenote die schuurt en ik loop heen en weer met emmers water, pluk wat onkruid en kijk of het goed is”.
Hij was slechts 1 jaar en 3 maanden oud toen zijn moeder overleed, en vierde in april jl. zijn 84ste verjaardag, en is in goede gezondheid (na enkele operaties). Hij heeft geen herinneringen meer aan zijn moeder (althans niet bewust) maar de liefde die hij voor haar voelt is een bewijs dat  moeder nog “leeft”.
Van zijn moeder erfde hij zeker haar artistieke begaafdheid: hij is een begenadigd kunstenaar.
Toen we samen voor het graf van Jetje stonden, voelde ik de bijna lijfelijke aanwezigheid van mijn tante, het leek alsof ze haar armen naar me uitstrekte, me troostte,  en de tranen rolden over mijn wangen. Een moment dat ik nooit zal vergeten.

Walter met echtgenote bij Nand in Weerde, 1977, bij het huwelijk van Nands dochter:

Walter stuurde mij een pasfoto van zijn moeder Jetje, die werd na het overlijden van Walters vader in 1976 teruggevonden in zijn portefeuille. Na het overlijden van zijn eerste vrouw (Jetje) was hij hertrouwd. Maar Jetje was hij dus niet vergeten.

+ Tenslotte Nand zelf dan, geboren in 1906. Advocaat geworden op wens van zijn ouders, maar zijn hart en ziel gingen naar de literatuur, de dicht- en de schilderkunst. Daar wordt in andere hoofdstukken veel dieper op ingegeaan. Zijn internering zal voor zijn moeder ook een klap geweest zijn.

Op het moment dat ze haar brief schrijft heeft ze dus inderdaad smarten te over. Als ook Robert zou verdwijnen, blijft van haar vier kinderen enkel Nand nog over, en voor hem zien de vooruitzichten er op dat ogenblik niet al te best uit.

En filmpje met portretfoto’s van Nand, beginnend op 1 jarige leeftijd en eindigend bij zijn overlijden. In het midden valt de cesuur van de vijf jaar internering.


Bezoek aan de laatste  rustplaats van Ferdinand Vercnocke te Oostende (bij hem rusten zijn ouders en zijn zus Marie-Louise):


Epiloog

Nands moeder overleed in 1952, de geboorte van Nands kinderen heeft ze niet meer kunnen meemaken.  Ik heb haar dus jammer genoeg nooit gekend. En ook Robert niet: hij overleed in 1951  in New Orleans, evenals zijn zus Jet op een 21ste juli.
Nand heeft nog telefonisch contact gezocht met het ziekenhuis daar om, buiten het weten van zijn moeder,  en ook om haar enigzins gerust te stellen, te vragen een brief te schrijven aan zijn ouders, met daarin ook de verzekering dat hun zoon “de laatste sacramenten” had gekregen volgens de katholieke ritus:

“Medical Officer In Charge
U.S. Public Health Service Hospital
New Orleans
August 1, 1950
Dear Mr. Vercnocke,
Your son, Robert, although only in the hospital one day prior to his death, was first treated here in May and June of 1951. He was suffering from high blood pressure and severe kidney disease, and on July 20, 1951, was admitted unconscious. He never regained consciousness and died quietly at 7:40 AM, July 21, 1951.
On the day of admission, he was visited by father Dunn, a Catholic priest, who gave him the last sacraments. It may be of some solace to you and your wife to know that everything possible was done in the way of treatment and to make your son comfortable during his illness and last hours.
James F. Lane,
Medical Director
Clinical Director”

In de Verenigde Staten wonen nog steeds familieleden, afstammelingen van Robert. Ze wonen in… (niet te verwonderen!) San-Francisco. Het contact met de familie werd vooral onderhouden door de zoon van Robert, tot zijn overlijden in 1992. Hij stuurde ook vaak foto’s mee, zodat we het wel en wee van de familie konden volgen. Ik herinner me nog, vooral rond Kerstmis, de telefoongesprekken uit Amerika, ik vond dat wonderlijk.
Nu ik dit verhaal heb verteld, moet ik ze misschien toch eens gaan bezoeken. Met enkele ben ik via Facebook bevriend.

Grafsteen van Robert in San Mateo, deelgemeente van San Francisco, Californië. Bij hem ligt zijn schoonvader:

Het gebeurde allemaal in de aanloop naar het huwelijk van Nand en Sim (29 september 1951). En opnieuw volgde een klap: negen dagen na het huwelijk overleed Sims vader.

Een foto in de tuin van het villaatje te Gistel, augustus 1951, een maand voor het huwelijk: de schoonouders in spe op bezoek.
Vlnr: Nands vader, Sims moeder, Nand, Sims vader, Sim, Nands moeder. Ik ben er nog steeds niet uit wat Nands vader met zijn hand in de boom doet (een in de weg zittende tak opzij duwen?)… en ook niet wie de foto nam, vermoedelijk Finneke, de zus van Sim, zij was meestal “de fotografe van dienst”.

Nands moeder overleed 6 maanden daarna (april 1952, 70 jaar oud) na een kort ziekbed. Misschien voelde ze dat het uiteindelijk toch nog goed zou komen met haar enige overblijvende kind (nu hij toch gelukkig getrouwd was) en dat ze hem met een gerust hart kon “loslaten”?

Persoonlijk vind ik het jammer dat ik mijn tantes, oom en grootmoeder nooit gekend heb, zeker omdat Nand er vaak over sprak en omdat er zoveel foto’s van allen zijn bewaard.

Nands vader zou een tijd later komen inwonen bij het jonge gezin. Ik heb nog herinneringen aan hem. Aan ons vertelde hij soms nogal aangebrande zeemansmoppen of zong hij dito liedjes in zijn sappig Oostends dialect. Daar was Nand niet zo gelukkig mee.
Als zeeloods op rust had hij een aanzienlijk pensioen en hielp financieel (dat was tijdens de internering van zijn zoon ook al zo). Nand moest door zijn veroordeling met al zijn eventuele inkomsten zijn schuld aan de Belgische Staat betalen (wet van het sekwester) tot 1964 bij zijn eerherstel, daarvoor leefde het gezin enkel van de inkomsten van Sim.

En zo kocht zijn vader voor ons een televisietoestel (een ‘Prisma’, één van de eerste in de streek toen).  Ik herinner me nog onze verbazing samen voor het scherm, o.a. de animatiefilm met “de eikelmuis Chlorofyl” en diens aartsvijand, de rat “Anthracite” staat me nog helder voor de geest. Van die rat was ik erg bang, want “antraciet” is ook de naam van een vorm van steenkool waarmee het huis verwarmd werd, en ik zag voor mij vaak die angstaanjagende zwarte, beroete man die thuis kwam leveren. Maar gelukkig was er steeds Chlorofyl!

In 1960, op 80-jarige leeftijd, viel Nands vader plots. Het was 14 december, de 54ste verjaardag van Nand. In de armen van zijn zoon waren zijn laatste woorden: “‘t es mor ‘n zwimte” (“het is maar een bezwijming” > West-Vlaams voor een vorm van “kort bewustzijnsverlies”, wat vaker gebeurde bij hem). Hij kwam nooit meer bij bewustzijn, twee dagen later overleed hij in het ziekenuis.

Enkele persoonlijke vaststellingen

Tijdens zijn leven kende ik Nand in vele gedaantes, te veel om op te noemen. Net als Sim bv kon hij soms wegzinken in zwaarmoedigheid, maar ook ons tot tranen toe doen lachen met humor die hij vaak als anekdotes uit zijn jeugdjaren opviste, soms zelfs met liedjes die hij kende uit het rijke Oostendse vissersleven van zijn familie. Van zijn vader herinner ik me uit de tijd dat hij bij ons inwoonde hetzelfde.

In het hoofdstuk “Nand – Jeugdjaren” vind je daar vele voorbeelden van. Ik ben er als 13-jarige die overal met een microfoon schaamteloos rondliep om familieleden te interviewen zelfs in geslaagd dit op band vast te leggen. Als ik het nu opnieuw beluister schieten diezelfde tranen van toen mij opnieuw in de ogen.

Een fragment van één van mijn opnames: Een scène aan de keukentafel. Sims probeert Nand te overhalen een liedje te zingen uit z’n studententijd in Leuven, “Minne wuf had ne “kinkee” (= “mijn vrouw had een olielamp”, zo’n lamp werd gevuld met petroleum en verspreidde een heel penetrante geur).
Nand slaagt er niet in het laatste rijmwoord van het liedje uit te spreken, dat “gat” (=achterwerk) moet zijn, rijmend op “kat”, en hilariteit alom.
Gezongen in zijn vroeger Oostends dialect (“beuttere” =” boter”).
Ik schat dat de opname dateert van 1969/1970, ik was toen 14. In familiekring noemden wij Nand: “Pappie”.
Ik heb de audio toegevoegd aan beelden van Nand tijdens de Kerstdagen in Weerde, Sim filmde het interieur, de schilderijen enz, waar Nand in rondwandelt en toont hem in zijn “fauteuil” voor het raam, lezend. Buiten is de wereld wit: het heeft gesneeuwd. Een Witte Kerst, dat kon toen nog. De filmbeelden dateren van enkele jaren na de geluidsopname, ik schat rond de jaren ’80. Vanaf 02:12 filmt Sim de woonkamer/keuken waar deze audio-opname ooit plaatsvond. De kachel daar (een soort “allesbrander”) heb ik bewaard. De slotbeelden tonen Nand die theezet. Dat was een ritueel dat hij opgepikt had in zijn lagere schooltijd in Engeland (Eerste Wererldoorlog ). Daar heeft hij zich zijn hele verdere leven aan gehouden: “afternoon tea” (ergens tussen halfvier en vijf), en daar moést een beschuit met honing bij, met gepast kopje en theepot. Een heilig moment.

Nands zwaarmoedigheid had ook te maken met het feit dat hij, man van zee en duin, de tweede helft van zijn  leven met Sim ging wonen in Weerde (nu deelgemeente van Zemst, net voorbij Vilvoorde), dus centraal in het ‘binnenland’ van België.

Aquarel van het huis met het typsiche “Frans dak” zoals het er uitzag toen het gezin er woonde, tegenover ligt de straat naar Nand genoemd. :

In zijn bundel “Land aan het Zwin”, uit 1961, staat het gedicht “Huis in het Duin” dat duidelijk maakt waar zijn hart lag (met een belangrijke nuance in de titel: er staat niet “aan”, maar “in” het duin, en dat met reden).
Hier de eerste en de vierde strofe (p.8):

“Zo heb ik altijd willen wonen:
aan ‘t dapper hart van ‘t ongeschonden duin,
geen straat omtrent, geen steedse tuin,
maar zand en helm, en schuine sparrebomen.
(…)
Daar zou ik mij van wind en zee doordringen
vervoerd door hun onaards geluid,
gelukkig, eindelijk, met mijn zilte bruid,
wild en alleen voor mij te horen zingen.”

Het huis in Weerde vormde ook de cover van Nands laatste bundel “De Aardse Staat” (1987). Op de luchtfoto (geen drone, toen nog via helikopter) zie je een verraste Nand met de handen boven de ogen omhoog kijken (links onderaan in het poortje, hij kijkt recht in de lens), een “toevalstreffer”:

Ooit was het huis een hoenderkwekerij, “gespecialiseerd in de Mechelse koekoek”, aldus deze prentkaart uit begin 20ste eeuw:

Toestand in mei 2021 (eigen foto):

Zoals zo vaak gebeurt tijdens het leven van onze ouders was ik veel meer bezig met het mijne, zeker in de jaren vlak voor en tijdens de “Flower-Power” golf, de meidagen van ’68, de protestzangers en later in de jaren ’70 en ’80, de disco, punk, new wave, house, enz.,.
Dat hij mijn soms wilde ritten op de golven van dat tijdsgewricht maar matig kon appreciëren is begrijpelijk, ook omdat mijn ouders eigenlijk de leeftijd hadden om bijna mijn grootouders te zijn: vader was bijna 50 bij mijn geboorte, moeder toch wel een stuk jonger: 35. Toen ik geboren werd hadden zij al het leven van een volledige generatie achter zich. Toch heb ik niet het gevoel tot één bepaalde generatie te horen, en dat werd nog versterkt door hun biografie te schrijven, soms leek het of ik naast hen een toeschouwer was zoals Marty McFly in “Back To The Future”. Ik reisde met hen mee.

Door het familiearchief bloot te leggen ontdekte ik, net zoals dat bij Sim gebeurde, een nieuwe ouder.
Ik was al dankbaar voor bv de kennis die hij doorgaf dankzij zijn schooltijd in Engeland in de Eerste Wereldoorlog: timmeren, behangen, metselen, hoe omgaan met elektriciteit, etc. De lagere scholen daar onderwezen, naast het ‘gewone’ curriculum’, met veel literatuur – waar zelfs Shakespeare werd besproken en voorgedragen –  ook veel handvaardigheid, de namiddag werd voorbehouden voor sport.
Het archiefonderzoek deed echter ook mijn vroegere afstandelijkheid, mijn onbegrip soms ook tegenover zijn literair en beeldend werk verdwijnen als sneeuw voor de zon.  Ik ontdekte een kunstenaar die zijn passie met groot meesterschap tot leven kan laten komen. Hij heeft mij vaak ontroerd toen ik het werk en de vondsten uit het archief naast zijn leven legde, en begon te beseffen welke impact de tijdsomstandigheden op hem en zijn familie uitoefenden (bv twee wereldoorlogen).

Schrijver Karel Jonckheere over Nand en de Koninginnelaan in Oostende tijdens het interbellum

Een fragment uit Jonckheeres boek: “Waar plant ik mijn ezel?” (1974) over Nand. Op de website staat de volledige passus. De anekdote over het “verdwenen” naambord van Nand aan de voorgevel van het ouderlijk hiuis is grappig, maar zegt veel over waar Nands hart en passie lagen.

 

“Ferdinand Vercnocke, van 1906 (14 december) zoals Jan Vercammen (7 november) en André Demedts (8 augustus), was mijn jaargenoot maar hij was kollegestudent geweest als Duribreux en onze jeugd was onzichtbaar voor elkaar voorbijgegaan. Zijn vader die loods was had ik toevallig eerder ontmoet dan hemzelf. Het gezin Vercnocke betrok een burgershuis in de hoge nummers van de Koninginnelaan, niet ver van het koninklijk “paleis”. Soms, als ik van mijn school in Nieuwpoort kwam en afstapte vlak bij zijn woon, zag ik voor het kelderraam Nands broer staan, een reus als hij, starend naar de voeten van wie voorbij kwam, roerloos, dromend van zijn zeemansleven dat hij tijdelijk had onderbroken. Met mijn wijsvinger wees ik naar boven, kreeg een knik of een neen, beduidend dat de lyrische broer al of niet thuis was. Een zwijgende vertoning die mij telkens tot gewisse inkeer bracht. Ik belde aan. Korte tijd had op de gevel een koperen plaat gehangen, “Ferdinand Vercnocke, advokaat”. Op zekere dag was ze weg. Een verhaal uit die dagen deed te Oostende de ronde dat Nand zelf de deur had opengedaan toen een klant zich aanbood en vriendelijk had geantwoord dat de meester niet thuis was. Hij was aan het dichten. Ofwel zat Nand te schrijven ofwel stond hij te schilderen. Ik herinner me hoe hij met stoere lieflijkheid telkens een paar doeken toonde, meestal gezichten uit het “Blote” of een landschap met centraal de toren van Lissewege. Zeer zuiver gepenseeld en gewijd door het uitzonderlijke licht dat de Zwinvlakte sereen, tijdeloos en doorschijnend maakte. Meermaals, tussen Middelkerke en Oostende, bekeek ik hem door de tramruit, stappend langs dijk en strand, zodat ik hem vereenzelvigde, iets meer met Eugeen van Oye dan met Cyriel Verschaeve. Drie meeuwen, drie blauwvoeten, drie romantiekers maar Vercnocke de meest benaderbare, van opener eenvoud en de gezondste qua waarachtige taalvaardigheid. Zijn heimwee naar een Vikingverleden, naar een harmonie tussen geschiedenis, zee en kust was realistischer en de wijze waarop hij zijn droom uitdrukte was tastbaar van lijn zoals de gekleurde vlakken van zijn grafisch werk. Zelfs zijn vizionaire verbeeldingen behielden de gebaldheid van een nog jong menselijk gehouden drama. Kort gezegd: hij was een geestdriftig getuige van ons verleden met slechts langs de zomen wat retoriek. Ten minste, zo voelde ik het toen aan. Ik verkoos de gedichten waarin een beeld sprak door simpele direktheid boven die waarin hij meer verwachtte dan de gewone lezer door zijn vertrouwdheid met Noordse heldennamen, wel mooi maar niet geladen, tenzij met machtige klank, – Kolga, Skjold en andere.”

koperen plaat“: en toch bewaard in het archief, ze hangt nu recht voor mij, afmetingen: 31×24.5cm en weegt wel wat:

+ Eugeen van Oye: was gedurende een tijd de huisdokter van het gezin Vercnocke

Het was ook Jonckheere die Nand aan bod liet komen in zijn programma  “Kunstenaars en de Zee” (BRT, 1974):  

“Ginds de groene vlakte zonder volk,
een andere lente pas uit haar geboren,
in ’t nieuwe landschap droomt een oude toren,
een wolk omhult zijn beeld met blauw.

Hier de zee, de naakte grens der aarde,
waar onbedaarlijk dreunt der wateren gewoel,
het gisten van de geest gestuwde poel,
de mist verborgen lucht, de ongebaande.

Trouwe aarde die niet varen zal,
dolende water, stroming, waterval,
ik voel u beide machtig in mij leven.”

Opmerking: lees hier ook de laudatio die Anton Van Wilderode uitsprak bij de plechtige viering van Nands 80ste verjaardag in de Abdij van Grimbergen. De audio van deze laudatio is daar ook beschikbaaar, ik had de moeite genomen die op cassete vast te leggen omdat ik wist dat dit een “tijdsdocument” zou worden. Als je tijdens het luisteren je ogen sluit zie je Van Wilderode zo voor je.

Ik vermeld hier het slot van de laudatio, omdat op dat moment ik voor de eerste en enige keer tranen over de wangen van Nand zag rollen, twee jaar later overleed hij, alsof zijn leven “volbracht” was:

Anton Van Wilderode: “Zijn (nvdr = Nand) bezwerende verzen hebben wij overgeschreven en doorgegeven in de dertiger jaren binnen de besloten gemeenschap van het internaat in het Sint-Niklase Klein-seminarie. Wij knipten ze uit de (verboden) kranten, kleefden ze aan de binnenkant van onze chambrettekastjes en zegden ze elkaar voor tijdens de lange wandelingen door het Waasland. Conform de ‘geloofsbelijdenis’ van Wies Moens ‘die het wachtwoord ontvangt/ hij zet zijn leven als een bolwerk er omheen’. Het maakt mij gelukkig dat zovele medeleerlingen en vrienden van toen trouw zijn gebleven aan dezelfde idealen waarvan Ferdinand Vercnocke de bezielde vertolker was. Dankbaar kan ik hem geen beter huldeadres toevoegen dan het vers van onze Rodenbach: ‘o zanger echt en trouw gelijk een kind’!”

Anekdote en slot

Mijn moeder kreeg bij mijn geboorte (1955) een 8mm Kodak handcamera ten geschenke van haar broer Bert, die mijn peter werd. Dat was niet verwonderlijk: Bert werkte toen voor de productiefirma Melior als filmverdeler voor België (bv: “De 55 dagen van Peking” en vooral “El Cid“.
Sim mocht toen, dankzij haar broer, mee aanschuiven aan het banket na de première van “De 55 dagen van Peking” in België, in aanwezigheid van de hoofdrolspelers, Ava Gardner en Charlton Heston. Ze zat tegenover hem, en ze was haar Engels niet vergeten (zie het hoofdstuk  “To escape – Het motto van Sim“). Ze moet wat over zichzelf verteld hebben, en waarschijnlijk een handtekening gevraagd, want hij signeerde prompt een servet voor haar, die hij overhandigde met de woorden “For the kids”. Sim vertelde dat zo vaak dat we soms twijfelden aan de waarheidsgetrouwheid van de gebeurtenis, in ieder geval: allen waren aanwezig op dat banket.

Wat verder een kort filmpje met deze camera, waar ik, ongeveer een jaar oud, op het terras in de ren en op schoot wel het centrum van de wereld lijk, en daarna in de armen van Nand en met grootvader de tuin verken, een beetje zoals in het iedje van Wim Sonneveld: “langs het tuinpad van mijn vader”. Een eerste generatie “Drieman“. Aan het slot de tweede generatie (dan in kleur) en ikzelf als vader van een eerste zoon. Sim of Nand hanteerden de camera, en Nand gaf soms “regieaanwijzingen”. Ik heb er mijn passie voor alles wat met film en filmen te maken heeft aan te danken. Met Nands vader, Nand, Sim, mijn zus, en… ikzelf (ik slaag er zelfs in mijn twee jaar oudere zus een pagina te ontfustelen, versta: grijpen en scheuren, uit een tijdschrift dat ze aan het “lezen” was, met een huibui als resultaat. Het is allemaal nog goedgekomen!).

Ook kort in beeld en waarschijnlijk ook af en toe filmend: Truda, de huiishoudster. In die periode vond Sim moeilijk werk als leerkracht gezien haar veroordeling, ze vond een job als vertegenwoordigster van koekjes en chocola voor de provincies Antwerpen en Limburg. Daarvoor moest ze leren autorijden met de wagen van de firma (Van Loo, Schaarbeek, nu al lang verdwenen). Dat betekent dat ze altijd vroeg vertrok en pas laat thuiskwam. Nand mocht geen inkomen hebben, dus het gezien leefde van wat Sim verdiende en de hulp van Nands vader. Daardoor kon het gezin een huishoudster betalen, o.a. voor de kinderen, eten maken, enz. Zie daarvoor ook de pagina “Rapport Sociale Inspectie 1954” met een verslag dat niet zo positief was voor Nand: er werd hem verweten niet écht naar werk te zoeken en enkel proberen een inkomen te halen uit de verkoop van zijn schilderijen, een verkoop die echter zo goed als onbestaande was. Het rapport was.. in het Frans. 

Nog tot 1964, het jaar van zijn eerherstel, zou er ook nog af en toe Rijkswacht langskomen om te zien of Nand zich nog hield aan zijn opgelegde voorwaarden. Ik herinner me nog als 7/8  jarige toen er eens twee kwamen aanbellen hun, in mijn ogen, zwarte en strenge kledij en hoge kepi, kaarsrecht naast elkaar, het leken me twee donkere, onheilspellende standbeelden. Ze waren met de fiets, en die stonden, nogal dreigend vond ik, voor het vertrouwde poortje aan de straatkant. Zeer waarschijnlijk zal ik achter Nand, die hen aan de voordeur te woord stond, stiekem komen piepen zijn.

Het motto van Nand was: “De sterke man is hij die alleen staat”. Dat is er maar gekomen na de vijf jaar isolatie. Hij wou daarmee zeggen: “ik voer een gevecht tegen de rest van de wereld, tegen wie mij niet begrijpt of afwijst”, vandaar de herkenning met Cervantes, niet alleen omwille van zijn romanpersonage Don Quichot, die het tegen windmolens opnam, maar ook omwille van het leven van Cervantes zelf, die, net als hij, vijf jaar in de “kerker” had moeten doorbrengen. Al tijdens zijn internering, in zijn poëtisch celdagboek” (*) en via het maandblad van de interneringscentra, zal hij hierover schrijver en dichten. Zie het betreffende hoofdstuk op de hoofdwebsite.

Weinigen slechts, nl. de enkelen die hem wat beter kenden, keken niet vreemd op wanneer zij Nand, “de gemeenschapsdichter die vanop de voorposten de volksstrijd voert”, het epitheton  waarmee hij meestal in de literatuur wordt opgevoerd, in een dergelijke pose op een foto zagen verschijnen (Sim verraste niemand, dat was men van haar gewoon). Zo poseren was een typisch, wat ironisch, trekje van hem (opgesmukt met een portie relativerende zelfspot).
De foto dateert van ca 1975 in de tuin te Weerde. Maar is ook wat misleidend, Nand heeft nooit gras daadwerkelijk gemaaid met/op deze machine, die werkt met versnellingen, en hij heeft nooit leren autorijden, hij kon – vooral durfde – het niet. Maar een stilstaande, wat grappige “pose” met een knipoog, dat kon dus altijd.

Die “dubbelzinnigheid” wekt dan ook geen verbazing voor de intimi toen zij in zijn laatste bundel “De Aardse Staat” (1987) volgend Dante citaat zagen verschijnen (p. 49) dat de laatste cyclus, “Interplanetair”,  voorafgaat:

“… Vidi questo globo
Tal, ch’io sorrisi del suo vil sembiante.”
                             Divina Commedia, Par. XXII, 122-123

In een Engelse vertaling (de regels die Nand citeert in blauw, ze komen uit, niet verwonderlijk, het laatste hoofdstuk “Paradiso”):

 “Adown the sevenfold spheres from deep to deep
I turned my glance; and lo! So paltry seemed
Our globe, I saw and smiled. (…)”


Misschien kan ik besluiten met het slot van Nands gedicht “Kerkhof”, een gedicht dat ik voorlas in het kerkje van Onze-Lieve-Vrouw-Ter-Duinen in Mariakerke, toen we Nand ten grave droegen. Het is ook opgenomen in Nands laatst verschenen bundel “De Aardse Staat” p.14 (1987). Ik herinner me dat ik vele malen struikelde tijdens het voorlezen, de emoties werden me te machtig, maar ik ben toch tot het einde geraakt.
Het was één van Nands lievelingsplaatsen om te vertoeven. Hij schreef er zijn gedicht “Bij het graf van James Ensor“, hij kende immers de schilder die ook in Oostende woonde, en telkens zij, tijdens de wandeling op de zeedijk, elkaar ontmoetten, ontspon zich de volgende conversatie: Ensor (zijn hoed afnemend, en licht voorover buigend, leunend op zijn wandelstok): “Dag Mijnheer de dichter”, en Nand boog dan plechtig terug met hetzelfde gebaar en antwoordde dan: “Dag Mijnheer de schilder”, en daarna schoten ze allebei in de lach en volgden de stereotiepe gespreksonderwerpen: het weer, het leven van alledag, etc. Nand vertelde deze anekdote vaak.

Slot van het gedicht:

“Wie zegt mij wààr
mijn doden zijn verrezen?
Wie zegt het mij?

Ik weet een hemel

waar zij leven
schoon en nabij,
omringd met liefde
smartelijk mededogen en gemis,
het gewijde schrijn
van de gedachtenis.”

Af en toe breng ik een kaars uit dit kerkje mee naar huis, en laat die dan branden naast haar zusterkaars Onze-Lieve-Vrouw-van-Zeven-Weeën om “het gewijde schrijn van de gedachtenis” even te verlichten. 

Een eeuwigheid in een seconde, zoals Frank Boeijen zingt in Kronenburg Park:

“In 1 seconde ging het regenen vannacht
Ga die wereld uit1 seconde, en rij snel door die wereld uitGa die wereld uit1 seconde, en kijk goed rond in ons paradijsEn vraag niet naar de weg, want iedereen is de weg kwijt”


ter info:

+ de 7 Weeën van Onze-Lieve-Vrouw (uit Wikipedia):

  1. De profetie van Simeon in de Tempel bij het opdragen van Jezus, Lucas 2:25-35
  2. De vlucht naar Egypte, Mattheüs 2:13-14
  3. Het zoekraken van Jezus in de Tempel, Lucas 2:42-51
  4. Ontmoeting van Maria met Jezus op weg naar de Calvarieberg
  5. Maria staat onder Jezus’ kruis (zie Stabat Mater), Johannes 19:25-27
  6. Maria omhelst Jezus’ dode lichaam na de kruisafneming (zie Piëta)
  7. Jezus wordt begraven, Mattheüs 27:57-66, Marcus 15:42-47, Lucas 23:50-56, Johannes 19:38-42

Afbeelding:

“Seven Swords Piercing the Sorrowful Heart of Mary in the Church of the Holy Cross, Salamanca, Spain”

Noa is een Israëlische singer-songwriter, in het licht van dit hoofdstuk hoef ik daar weinig aan toe te voegen, de locatie alleen al is in dit opzicht symbolisch. Prachtige vertolking.

Robert Marcel als Jeroom in de TV-serie “Jeroom en Benzamien” (1966). Sim, en zelfs Nand, waren trouwe kijkers, en ik keek natuurlijk mee. Deze slotscène toont de begrafenis van Benzamien (gespeeld door Luc Philips), beiden dongen, soms op leven en dood, naar de hand van een Vlaamse schone (als ik het goed heb een rol van Denise De Weerdt), maar ze konden niet zonder elkaar. Het is een super komische serie, maar ik herinner me heel scherp dat Sim bij deze sène meer dan één traantje moest plengen. Op een bepaald ogenblik heeft ook Robert Marcel het moeilijk, ik vind dit een erg hoogstaande vertolking, en zeer mooie en sober in beeld gebracht (het geschuifel van de rouwenden rond de overledene, de zuster aan het orgel, het kussen van de pateen, enz., het klopt allemaal, en toch zit er ook nog die humor in). 

+ Laïs (toen een trio, nu een duo) bewerkte  de ballade “Bruidsnacht” van Nand, die verscheen op hun eerste CD uit 1998. Wat verder de live versie tijdens “Laïs plays ‘Laïs’ Rewind “in de AB (Ancienne Belqiue) te Brussel, juni 2014 , ze speelden toen hun volledige eerste CD nog eens over. Hun bewerking van “Bruidsnacht” is zeer vrij. Sim heeft zich toen, in 1998, nog moeten boos maken omdat op de CD dit nummer geaccrediteerd werd als “Folk Traditional”. Dit werd rechtgezet, en Sim ontving later nog 30.000 Bfrs auteursrechten voor Nand, die ondertussen al bijna tien jaar overleden was. Jammer dat hij dàt niet meer kon meemaken.
Op hun driedubbele CD “Documenta” (2006) staat een prachtige a capella versie van Bruidsnacht.
In 2004 verscheen hun “Liedboek” met veel lyrcis, ook Bruidsnacht was opgenomen. Enkele weken na het overlijden van Sim (vrijdag 13 maart 2015, op het middaguur, mijn zus, ikzelf en de huisdokter waren erbij, het kan vreemd klinken, maar het voelde als een erg liefdevol en magisch moment) was ik van plan die zomer een tuinfeest te geven en Laïs uit te nodigen het lied te komen zingen. Twee weken na Sims overlijden trad Laïs op in de Roma te Antwerpen. Ik trok mijn stoute schoenen aan, en na hun optreden, en met hun “Liedboek” in de hand, ben ik er in geslaagd hen te laten signeren op de pagina van Bruidsnacht:

Het tuinfeest toen is niet doorgegaan, maar: afspraak in 2025, bij het feest voor mijn 70ste op zaterdagnamiddag 31 mei, en tot in de vroege uurtjes van 1 juni, dus: mijn geboortenacht. We zullen zorgen voor een fantastische line-up (wie weet met Laïs?), en zeker met de “Boutman Band” inclusief de zonen. Wil je erbij zijn kan je al reserveren via mijn emailadres bovenaan deze pagina. First come, first served, zij die er in 2008 bijwaren voor mijn 53ste (“Boutman Party I”) weten dat het opnieuw de moeite zal zijn, enkele sfeerbeeelden van toen kan je hier vinden.

Op YouTube staan er twee video’s van de studio versie, samen goed voor iets meer dan 111.000 “views”. Niet mis. Aanvankelijk, 12 jaar geleden werd de ballade gedeeld op het kanaal van “Belgian Music“, en ook daar heb ik, Sim achterna, gevraagd de auteursnaam te vermelden, mijn vraag werd ingewilligd.

Ik weet niet of Nand  wist dat in 1969  al “De Elegasten” ook “Bruidsnacht” op plaat hadden gezet. Nand wordt daar vermeld als auteur, helaas met verkeerd gespelde familienaam (we raken er aan gewend), ook op “Discogs“. Eén van de nog levende groepsleden zond mij de mp3 van de studio opname. Hun versie volgt Nands ballade letterlijk en klinkt helemaal anders.

De Laïs’ studio opname werd ook afgespeeld op de afscheidsviering van Sim.

Hier de live versie uit 2014 in de AB, ik heb die wat “opgesmukt” met schilderijen van Nand:


DANKWOORD

Mijn dank aan volgende personen en/of instanties die me hielpen tijdens de odyssee waar dit hoofdstuk toe leidde (en twee ‘wijsheidsboeken’ waar ik veel kracht en ondersteuning in vond/vind). Een volledig lijst: zie het algemene “Dankwoord“.

+ Nand en Sim, twee uitzonderlijke mensen die ik mijn ouders mag noemen
+ Nand, Bert en Wide, mijn drie zonen, mijn drie grootste en wonderbaarlijkste schatten, hemelse geschenken, zij weten waarom. En hun liefdevolle moeder Else, helaas overleden in 2014.
+ Walter Seys (& echtgenote Suzanne Crevits + hele familie), Ieper, neef van mijn vader, voor noodzakelijke ‘finetuning’, all round kunstenaar, één van de weinige nog levende familiegetuigen uit de beschreven periode, onmisbaar, diepste dank
+ Arlette Vercnocke en broer Fernand, Oudenburg, voor de trouwe steun
+ Julius Edward Vercnocke, Michigan USA, Pvt,  83rd Infantry Division, 329th Infantry Regiment, sneuvelde in “The Battle of the Bulge” (Slag om de Ardennen), op 12 januari 1945 te Petite-Langlire (Houffalize/Vielsalm), was toen 24 jaar, getrouwd, en één dochter, slechts 2 weken tevoren ontscheept in Normandië, gerepatrieerd en begraven in Indiana, New Albany National Cemetery, ik vond zijn (en dus ook mijn) familie, schrijnend verhaal. Op het ogenblik van Julius’ sneuvelen was Nand opgesloten in het Interneringscentrum Sint-Kruis, Brugge (waar hij het gedicht “Gedachtenis aan een overleden zuster” schreef, zie supra)
+ Cegesoma – Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse
Maatschappij, Brussel
+ Algemeen Rijksarchief 2 – depot Joseph Cuvelier, Brussel
+ Prof. Dirk De Geest (KUL) voor de vriendschap, het moed inspreken, zijn begrip én handige wegwijzers in het labyrinth van de universitaire wereld
+ Rector Luc Sels en KUL Leuven (in het bijzonder het labo Ancient History NMBSI).
+ Prof. Marnix Beyen, UA Antwerpen, die “toevallig” vlakbij woont en een hele dag Sim ging interviewen over Nand in 1995. Hij bezorgde erg waardevolle informatie en werd een vriend. Sim noteerde dat bezoek in haar kalenderdagboek. Het viel me pas onlangs op: Marnix bezoekt Sim om haar te interviewen over Nand op 29 december, met het oog op een lemma in De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Bewging (NEVB). Maar dat is ook de verjaardag van haar kleinzoon Nand (mijn zoon), daarenboven was Nands sr. de peter van Nand jr. Tweemaal Nand dus.
Het lemma dat Marnix schreef vermeldt: “Er bestaan ook aanwijzingen dat hij (nvdr = Nand sr.) begin 1941 zou zijn toegetreden tot de SS-Vlaanderen.  Ingeborg Tibau kon dat ontkrachten in haar masterscriptie (KUL, 2019, zie infra) en Marnix vertelde mij dat hij dat nu niet meer zo zou schrijven, maar helaas: het werd sindsdien gretig opgepikt… Sim was er doodongelukkig van. In 2023 wordt dit lemma herschreven, benieuwd. 
Sims dagboeknota van 29 december 1995 (bovenaan “verj. Nand (13)”, en enige moeite met de schrijwijze van Marnix’ familienaam:


“verj. Nand (13) – telefoneer
Lotto
3u man komt voor encyclopedie van de Vlaamse Beweging Letters 
steek kachel aan
tot 5u…
Marnix Beyens (tel.nr) weet veel over pappie. Geef papieren mee o.a. brief v. pappie aan kard. Van Roey

Jef (nvdr = een jeugdvriend) telefoneerde een uur lang hij zit ook met familieproblemen”

+ de volgende historici voor hun interesse, het soms toesturen van belangrijk archiefmateriaal en noodzakelijke wegwijzers daarnaartoe: Bruno De Wever (UGent); Emmanuel Waegemans (KUL), Roel Van De Winkel (KUL), Koen Aerts (UGent/Rijksarchief), Thomas Urban (Duitsland, researcher, U Keulen), Emma Binnendijk (UVA Amsterdam), Dr. Liesbeth Vonhögen (U Maastricht), Petra Broomans (UG Groningen), Edward De Maesschalck (zijn tante was Jetje (!) Claessens)
+ Ingeborg Tibau, leerkracht Nederlands, die een Masterscriptie schreef over het proces van Nand, een onmisbare bron (KUL, Wijsbegeerte en Letteren, 2019), ze kwam ook tot de vaststelling dat één en ander in de perceptie over Nand tijdens de Tweede Wereldoorlog moet bijgesteld worden, geïnteresseerden kunnen de pdf versie toegestuurd krijgen via emailadres bovenaan de pagina
+ Harmen Mesker, stichter en voorzitter van het YJing Research Center, Nederland.
+ “I Tjing  voor de 21ste Eeuw“, Han Boering, 544 blz., 2001 (5de druk 2013)
+ “Zakboekje I Tjing“, Han Boering, 144 blz., 2006
+ I Ching online (Richard Wilhelm translation)
+ De Bijbel. Uit de brontekst vertaald. Wiilibrordvertaling, 1995
+ Kurt Ravyts, historicus, parlementslid en zeer goed op de hoogte van de toestand in IC Sint-Kruis in 1944-1945.
+ Pieter-Jan Ardies, Watou, Maanman @ Mooncycling Studios voor zijn onovertroffen “Adobe Premiere Pro” meesterschap, support en I Tjing kennis
+ Martine Dockx, oud-collega, die – belangeloos – mij heel wat werk uit handen nam door ongeveer 250 pagina’s typoscripten in Word over te tikken, diepe buiging
+  Lorenz Gillisjans, oud-leerling van mij, die me -belangeloos- wegwijs maakte in de complexe wereld van FTP, MySQL, databases, PHP, WordPress, etc., geen vraag bleef onbeantwoord: leraar-leerling: de rollen werden omgedraaid. Dankzij Lorenz weet ik nu dat mijn websites draaien op “MariaDB” (DB = afkorting voor database), een  relationeel databasemanagementsysteem, gratis en open source (!). Wikipedia bv gebruikt die ook. Is dat geen mooie ondersteuning? Het verhaal over hoe dit systeeem aan de naam “Maria” kwam  heeft te maken met de ontwerper, de Fin Michael Widenius, dat moet je zeker eens lezen
+ Combell, Antwerpen, webhost en provider voor mijn 4 websites en 3 domeinnamen, fantastische support, 24/24, overdag, en ver buiten de werkuren is er altijd iemand om je telefonisch van antwoord  te dienen bij problemen (en in je moedertaal), ‘s nachts via mail en ‘s morgens heb je antwoord, dat is nodig omdat ik deze biografie rechtstreeks  op de website schrijf, en dan heb je een betrouwbare server en back-up nodig waar je inhoud wordt opgeslagen, niet ergens aan de andere kant van de wereld.

(en gedeelte van mijn gewaardeerde “helpers” staan in het andere hoofdstuk en omgekeerd)

en aan mijn hele familie (wereldwijd) voor hun hulp,  steun en blijvend geloof in het (voort-durende) werk aan dit project. ❤️


ADDENDUM

Poëtisch Celdagboek Nand

Het dagboek van Nand (geschreven tijdens zijn interneringsperiode (1944-1949) is niet te vergelijken met dat van Sim, of met bv de dagboeken over die periode van Filip De Pillecyn (“Face au mur”) of Ernest Claes (“Cel 269”). Daarin beschrijven de auteurs hun leefomstandigheden tijdens hun gevangenschap en hoe ze zich daarbij voelen: een aanklacht tegen de hen in hun ogen aangedane onrechtvaardigheden.


Nota: Info Filip De Pillecyn, Ernest Claes en Felix Timmermans

Het dagboek van De Pillecyn verscheen in een nieuwe versie: “Tegen de Muur”, waarin ook de passages zijn opgenomen die in de eerste versie waren “weggelaten” (publicatie in 2019), “een ingrijpen van…?”

Met De Pillecyn was Nand aanwezig op het “Weimarer Dichtertreffen” in oktober 1941. Voor Nand was dat toen het eindpunt van een drieweekse “Schrijversreis” doorheen het “Duitse Rijk”. Alle deelnemers (een 20tal) kregen na de reis een fotoalbum, persoonlijk op maat gemaakt, met de foto’s van de reis. Ik vond een DVD met een ingescande versie en heb daar een mini-docu van gemaakt (20 min.) te vinden als “Episode 1‘, met speciale focus op alle foto’s waar Nand in te zien is, in een “toen en nu” weergave van de locaties.
Ik laat niet onvermeld dat slechts enkele kilometer van Weimar, zich het concentratiekamp KZ Buchenwald bevond. Dat was een schokkende vaststelling. Op de website ga ik daar veel dieper op in, o.a. met het bezoek van President Obama. Daar ook een anekdote tussen Sim en mezelf waarin Buchenwald een rol speelt toen ik een tiener was. Toen een “grappige” anekdote, als ik er nu op terugkijk heel erg pijnlijk. Ook hier verwijs ik naar het betreffende hoofdstuk op de hoofdwebsite, waar deze anekdote en de impact ervan op mezelf geduid word.

De route naar Weimar ging over Berlijn. Daar, in het luxueuze Hotel Kaiserhof, schoven Ernest Claes en Felix Timmermans mee aan tafel, de foto’s zijn opgenomen in mijn mini-docu. Het werd op het einde van de oorlog volledig plat gebombardeerd. 

(zie ook de opmerking over De Pillecyn op de pagina “To escape! – Het motto van Sim“)


Dagboek Nand

Bij Nand dus geen beschrijving van penibele omstandigheden, behalve enkele schaarse opmerkingen in de marge (“vrieskou, geen vuur, in de duisternis, mag geen licht meer maken, heldere sterrennacht!”, enz.).
Hier enkel creatief werk: veel poëzie vooral, en het is daaruit dat we zijn gemoedsgesteltenis kunnen afleiden. Vaak kiest hij als onderwerp voor zijn gedichten historische figuren die een dergelijk lot te beurt vielen (bv Cervantes, die vijf jaar doorbracht in gevangenschap, of het gedicht “De Uitvaart van Hugo Wolff“, de Oostenrijkse componist die ten onder ging aan waanzin).
Het creatieve werk tijdens deze periode is dus onlosmakelijk verbonden met zijn situatie op dat moment. Hoewel de gedichten ook los daarvan kunnen gelezen worden, is het toch belangrijk die dimensie in gedachten te houden bij het lezen.
De meeste gedichten geschreven in gevangenschap verschenen al snel. In 1951 twee bundels: “Het Eiland Antilia” en “De Gouden Helm”. Sim hielp een handje mee, want dit gebeurde in hun verlovings- en huwelijksjaar.

Het poëtisch celdagboek is een gebonden grootboek (ontworpen om bv inkomsten en uitgaven in te noteren), A4/D4 formaat, 27x19x3cm (HxBxD). Voor- en achterzijde hebben een dikke kartonnen kaft. Rugzijde en kafthoeken versterkt met stof. Door het intensief gebruik zijn kaft een rugzijde gedeeltelijk losgekomen (en helaas helemaal door het inscannen…) De bladzijden zelf zijn gelukkig alle nog stevig ingebonden. Dit is een foto van het boek die de voorzijde toont:

De achterzijde is meer verweerd en afgesleten:

Huidige toestand van de rugzijde:

Het boek werd zowel vanaf de voorzijde als de achterzijde beschreven, dit betekent dat je het boek moet omkeren en omdraaien om vanaf de achterzijde te lezen. Zo tref je na blz. 212 de laatste bladzijde (105) van de achterzijde. Samen telt het boek dus 317 bladzijden. Slechts enkele pagina’s zijn  niet beschreven. In het geheel zijn er ongeveer 160 afzonderlijke pagina’s. Na bladzijde 212 zijn een viertal pagina’s uitgesneden. Elk katern telt 16 bladzijden.
De voorzijde bevat bijna uitsluitend poëzie. De achterzijde zijn toneelstukken, soms volledig uitgeschreven, soms slechts aanzetten.
Enkele bladzijden tonen de zorgvuldig bijgehouden boekhouding van de uitgaven en inkomsten (meestal voor de “kantien” van de gevangenis, zeer kleine bedragen). Ook het  weinige geld dat Nands vader zijn zoon toestopte werd genoteerd.
Overal tussendoor een soort “mini-Wikipedia”, weetjes over de meest uiteenlopende onderwerpen: literatuur, filosofie, psychologie, woordenschat, kunstenaarschap, scheepvaart, ontdekkingsreizen, natuur, biografieën, kunststromingen, wereldgodsdiensten, geschiedenis, encyclopedieën, taal, wetenschap… tot zelfs een gedetailleerde uitleg over de atoomtheorie.
Ook een bladzijdenlange lijst met boeken die Nand zich wou aanschaffen na zijn vrijlating (met prijsvermelding) .

Op het tussenblad (vooraan) kon Nand er niet aan weerstaan een “statement” te maken:

+ De Onafhankelijksverklaring van de Verenigde Staten uit 1776.

+ Een citaat van Immanuel Kant:

“Als de gerechtigheid verdwijnt dan is er niets meer dat aan het leven der mensen waarde verlenen kan”

Dit citaat komt uit Kants: “AA VI, Die Metaphysik der Sitten. … , Seite 332

+ Een stuk uit de redevoering van Louis Pasteur bij de viering van zijn 70ste verjaardag in de Sorbonne:

“Ne vous laissez jamais atteindre par un scepticisme desséchant. Ne vous découragez pas lorsque votre pays traverse des heures sombres. Vivez dans la paix sereine des laboratoires et des bibliothèques. Dites vous d’abord: “qu’ai je fait pour m’instruire?” et, à mesure que vous progressez: ” qu’ai je fait pour mon pays?”. Ceci jusqu’au moment où vous pourrez penser avec un immense bonheur que vous avez contribué en quelque manière au progrès et au bien de l’humanité.’ 

+ Daaronder tussen haakjes het zinnetje:

(voorgelezen door zijn zoon daar hij niet meer kon spreken)”.

Het is dit zinnetje dat voor mij vele jaren geleden de definitieve aansporing was om hetzelfde te doen voor mijn ouders: een stem geven aan wat anders in de plooien van de geschiedenis zou verdwijnen.

“The Celebration of Pasteur’s 70th birthday at the Sorbonne” (Commons Wikimedia)

+ Tenslotte schreef Nand daaronder nog het volgende (Nand bevond zich toen in wat nu de Gevangenis van Merksplas is):

“In de gehele mensheid maar vooral bij de jeugd van alle naties leeft een hartstochtelijk verlangen naar gemeenschap, naar waarachtige eenheid. Uit georganiseerde massa’s: kreet. Het tragische is dat het voor de grote meerderheid bijna onmogelijk is een gemeenschap te zoeken in den staat. De staat is een wezen op zichzelf, een bestuur, een bedrijfsleiding, een demon, die vreemd is aan de menselijke ziel. Cel 34   23.7.47.”

Twee maanden na deze opmerking schreef Sim haar gedticht “Inkeer” in de Gevangenis van Vorst, dat in het hoofdstuk “To escape!  – Het motto van Sim” , een andere odyssee, wordt besproken.

En daarmee is de cirkel van dit hoofdstuk rond. 

Opmerking: de volledig ingescande dagboeken van Nand en Sim uit hun gevangenistijd zijn als ebook te lezen op de hoofdwebsite.


Een opmerking over het hele project van de biografie en een oproep aan de politieke overheden.

Zeven jaar geleden (2015) ben ik er aan begonnen nadat moeder overleden was. Ik ontfermde me over het familiearchief dat ze zorgvuldig had bijgehouden en geordend.
Al gauw kwam ik tot de vaststelling dat het absoluut nodig was het strafdossier van mijn vader te kunnen inkijken.
MAAR…
Ondanks aanschrijven van de Procureurs-generaal (2x !), (toen) Minister van Justitie Koen Geens en vele, vele historici (o.a. Bruno De Wever, Marnix Beyen, Koen Aerts, Nico Wouters etc.) krijg ik geen toegang tot het Krijgsdossier van mijn vader, zogezegd om “privacy redenen” omdat hij veroordeeld werd in het proces van het dagblad “Volk en Staat”, en dus staan in zijn dossier de namen van nog een 30-tal betrokkenen. Dit is dus België. Dit is 2022. We zijn nu bijna 80 (!) jaar later, ik ken geen enkel ander land waar een dergelijk slot op het oorlogsverleden is geplaatst. Wat heeft men te verbergen?

Het ergert me mateloos dat gelijk welke gecertificeerde journalist, onderzoeker, wetenschapper of student die ik van haar nog pluim ken zonder probleem in dat strafdossier van vader kan snuffelen, en zo met een vergrootglas zijn ziel peilen, en dus ook een beetje de mijne.
Ik weet het: het overkomt vele families, en ja, die opening kan enkel via de politiek gebeuren. Toch ken ik “gewone” mensen die wél toegang krijgen, dat gebeurt dan via omwegen en hand en spandiensten, of 100 keer aandringen, dan volgt een toegeving, “om er vanaf te zijn”. 

Het schizofrene van deze situatie is dat ik wél het Krijgsdossier van Sim mocht inkijken, een heel dun mapje en een mager dossier. Toch staan daar o.a. enkele getuigenissen in van “derden”, plots was privacy dus geen probleem meer.
Het is alsof de Procureur-generaal wou zeggen: kijk, je krijgt toch “iets”, we zijn geen onmensen.

Dankzij de Masterscriptie over het proces van Nand weet ik nu dat zijn dossier drie dikke archiefdozen in beslag neemt. Parcival en de Graal…

Toch weet ik: het zal me lukken, daar ben ik van overtuigd. De kaarsen blijf ik ontsteken, als vuurtorens en lichtbakens, en al is het maar voor één seconde, het zal voldoende zijn, zodat “een ingrijpen van hogerhand” de sleutel bieden zal tot het openen van dat vermaledijde Slot.


“Les bougies fondues” –  Francis Cabrel (2020)

Sur mon grand canapé allongé sous la lune
J’avais les bras croisé, j’attendais la fortune
Entre deux cloisons vides et une ampoule nue, la poésie
Ma vie allait passer paisible et sans histoire
Mais tout était trop vrai et j’ai préféré croire
Aux formes dessinées dans les bougies fondues
La poésie où y’en a jamais eu

Une barre d’immeuble me barre l’horizon
Ceux qui l’ont dessinée toujours pas en prison
L’enfant peut griffonner un graffiti de plus, la poésie
Sur le trottoir mal fait que se fend et qui craque
Comme on marque un arrêt, on se voit dans les flaques
Un morceau d’au-delà à nos pieds descendus
La poésie où y’en a jamais eu

La vie est un concours où personne ne gagne
Un chemin qui s’enroule autour d’une montagne
On se retrouve en haut tous, le moment venu, la poésie
J’ai vu l’homme passer, armé comme à la guerre
Mourir c’est son projet, il va falloir s’y faire
On dansera plus tard, au calme revenu
La poésie où y’en a jamais eu

Du gamin rescapé sous des tonnes de pierres
Aux flocons envolés de leur boule de verre
On pense que le ciel serait intervenu, la poésie
Du tigre prisonnier elle écarte les grilles
Les dix mètres carrés pour lui et sa famille
Deviennent à chaque pas une immense étendue
La poésie où y’en a jamais eu

Regarde elle a dix ans et vois comme elle est belle
Elle est belle et pourtant elle ne sort de chez elle
Qu’avec l’âme et le corps cachés sous des tissus, la poésie
En retournant chez moi j’ai croisé des fanfares
Des rangées de tambours, des grelots, des guitares
Elle marchait devant, ses longs cheveux défaits
La poésie où y’en aura jamais

Elle tourna à la radio la jolie ritournelle
Elle est triste sans lui, il est triste sans elle
Et flashent les radars sur les sentiers battus, la poésie
Pourtant la rue vibrait encombrée de voitures
Le soleil s’accrochait aux angles des toitures
Et chaque arbre prenait des poses de statues
La poésie où y’en a jamais eu

Si un jour je croisais au hasard d’un visage
Le chanteur que j’étais dans les bals de village
On se regarderait comme deux inconnus, la poésie
Il me dirait sûrement t’as dû en voir du monde
Il se pourrait pourtant qu’à la fin je réponde
C’est celui que j’étais qui me manque le plus
La poésie où y’en a jamais eu

Je m’abimais les yeux sous la voûte céleste
Savoir où sont marquées les heures qu’il me reste
Et chercher pour demain ce qu’il y a de prévu, la poésie
Comme des vérités je n’en trouvais aucune
Sur le grand canapé allongé sous la lune
J’ai cherché dans les bougies fondues
La poésie où y’en a jamais eu

(uit: “À l’aube revenant”, 2020)


Roadtrip Frankrijk, A61, Narbonne, Aire de Pech-Loubat, “Les Chevaliers Cathares”, Boutbus rechts “in de diepte”:

 


“Les Chevaliers Cathares” – Francis Cabrel (2000)

Les chevaliers Cathares
Pleurent doucement
Au bord de l’autoroute quand le soir descend
Comme une dernière insulte
Comme un dernier tourment
Au milieu du tumulte
En robe de ciment
La fumée des voitures
Les cailloux des enfants
Les yeux sur les champs de torture et les poubelles devant
C’est quelqu’un au-dessus de la Loire qui a dû dessiner les plans
Il a oublié sur la robe
Les tâches de sang
On les a sculptés dans la pierre qui leur a cassé le corps
Le visage dans la poussière de leur ancien trésor
Sur le grand panneau de lumière, racontez aussi leur mort
Les chevaliers Cathares
Y pensent encore
N’en déplaise à ceux qui décident du passé et du présent
Ils n’ont que sept siècles d’histoire, ils sont toujours vivants
J’entends toujours le bruit des armes et je vois encore souvent
Des flammes qui lèchent des murs
Et des charniers géants
Les chevaliers Cathares pleurent doucement
Au bord de l’autoroute quand le soir descend
Comme une dernière insulte, comme un dernier tourment
Au milieu du tumulte
En robe de ciment

(uit “Double Tour”, Live, 30 november & 2 december 2000, Vorst (!) Nationaal)


“Fool To Cry” – The Rolling Stones (1976)

(1976, Album “Black and Blue“, promovideo)


Een persoonlijke noot (bis)

Bij mijn geboorte, op 1 juni 1955 (maar over het precieze ogenblik waarop ik het “licht” zag is er onduidelijkheid, zie ook op mijn blog de pagina “Nomen” over mijn naamgeving), schreef mijn vader een gedicht én tekende hij een litografie die op mijn geboortekaartje staan. Ik heb het gedicht altijd als een zware last om dragen gevoeld, maar nu ik de 70 nader, en diep in het leven van mijn vader ben gedoken, begrijp ik beter wat hij bedoelde, zo bv ben ik een nachtmens, zoals hij, en vind daar de rust waarin mijn  creativiteit kan opborrelen, bovendien voelt dit project, deze biografie van mijn ouders, ook een beetje als een roadtrip door mijn eigen leven, het is ook de eerste keer dat ik, om in de metafoor te bleven, daarmee “in het licht treed”.

Natuurlijk legt hij in dit gedicht ook zijn leven op het mijne, maar daar heb ik, na zoveel tijd, geen probleem meer mee, integendeel.

En dankzij mijn trouwe vriend Druivelaar weet ik ook dat precies één maand na 1 juni mijn patroonheilige wordt gevierd, dat is dan dubbel pret.

“In diepe nacht mijn zoon,
wordt gij geboren ;
uitverkoren, in een bestaan
van logen en vertoon
zij U dit uur. Leef schoon
als deze stilte, kind, gewijd
door Gods onttogenheid ;
blijf nacht – de dag is waan.
En treedt gij in het licht,
sta dan als de toren
wiens naam  gij draagt,
groter dan wie U belaagt, 
levend van vergezicht.”

Mijn geboorteschaal (geëmailleerd kunstwerk)

Op mijn vraag schilderde mijn vader een doek met enkele elementen die ik belangrijk vond (vind) in mijn leven, prominent vooraan de Leeuw op het San Marcoplein (Venetië) met de inscriptie: “Pax Tibi Marce / Evangelista Meus” geflankeerd door de twee zwanen uit mijn geboorteschaaal (daar met de levensboom), links de Mechelse Sint-Romboutskathedraal, rechts een moai van het Paaseiland, en dat alles in een zee, de moederschoot van alle leven. Ik vond het een prachtig geschenk van vader. Nu, terwijl ik schrijf en op mijn ouders’ leven en het mijne terugkijk, hangt deze “Pax Tibi” uit 1974 links aan de muur in mijn blikveld. Sinds mijn studentijd op kot is dat altijd zo geweest, waar ik ook woonde.


“Te Ressembler” / Francis Cabrel (2020)

J’aurais voulu te ressembler, je le jure
Mais voilà, il suffit pas de vouloir,
c’était pas dans ma nature
T’as vraiment dû t’interroger, je suis sûr
Et un jour, j’ai croisé une guitare,
j’ai vécu comme on s’amuse
T’avais les pieds sur terre
Et, j’étais tout le contraire

On s’est pas dit “Je t’aime”
On s’est pas serré dans les bras
Concernant l’amour, il fallait
Tout deviner nous même
On nous laissait grandir comme ça
Et, tu vois on a grandi quand même
Je le sais bien, j’étais là

D’avoir eu tant de chance
Quelques fois, je me sens fautif
Je regarde autour
Ma maison est immense et mon jardin décoratif
Et, je sais depuis ton lointain au delà
T’as gardé un œil sur moi


Mein Leben ist wie leise See – Rainer Maria Rilke (1897)

Mein Leben ist wie leise See:
Wohnt in den Uferhäusern das Weh,
wagt sich nicht aus den Höfen.
Nur manchmal zittert ein Nahn und Fliehn:
aufgestörte Wünsche ziehn
darüber wie silberne Möwen.

Und dann ist alles wieder still…
Und weißt du was mein Leben will,
hast du es schon verstanden?
Wie eine Welle im Morgenmeer
will es, rauschend und muschelschwer,
an deiner Seele landen.

(Rainer Maria Rilke)


Neil Diamond, “Dear Father” (soundtrack “Jonathan Livingstone Seagull”, 1973)



Wil je graag luisteren naar een radioprogramma “old style”, zonder reclame, zonder abonnement, gratis, stuur een mailtje naar studiorevolution@boutman.be dan krijg je een WeTransfer downloadlink van ongeveer 120MB die je dan via je telefoon of usb stick (bv tijdens jogging of road trip), tablet, laptop kan beluisteren. Duur: 90 minuten, zoals de luistertijd van een cassette, lang geleden! De frequentie van programma’s die je ontvangt hangt volledig af van de goesting van DJ/platenruiter Boutman, maar die probeert dat minstens jaarlijks te doen, met leuke muziek (alle genres) en wat Rainbow Warrior beschouwingen tussendoor. Verzoekjes (met ev. bijhorende anekdotes) welkom!


Het Witte Weten

Wat op de voorgrond soms een
indruk laat is slechts een zwarte
vlek die ons verhindert de waarheid
van de achtergrond te zien: het witte
weten waarin wakker worden woont.

(Uit: “Vruchtwater“, p. 142, R. Vercnocke, 2022)


KISMET

1944 Sim: Celdagboek 1

Opmerking: dit dagboek in twee delen werd door Sim in potlood geschreven tijdens haar eerste gevangenschap van september 1944 tot februari 1945. Ze verbleef toen in de gevangenis van Leuven Centraal, aan de Geldenaakse Baan. Ze beschrijft de laatste augustusdagen van ’44, daarna de bevrijding in september, de aanhouding en het gevangenisverblijf. Na een tijd werden ook haar moeder (Nathalie), haar vader (Jules), haar broer (Bert en haar zus (Finneke) voor een tijdje aangehouden. Op een bepaald moment zat dus de hele familie achter de tralies, zonder dat ze met elkaar contact konden hebben. Dit betekent ook dat het ouderlijk huis in Sint-Joris-Winge een tijdje onbewoond was en ten prooi viel aan plunderingen.
In tegenstelling tot Nands memoires over die tijd zijn deze herinneringen dus op het moment zelf geschreven, en in die zin betrouwbaarder, omdat ze niet bedekt zijn door het deken van de tijd in nabeschouwing. Te vermelden valt ook dat dit dagboek niet in de handen is gevallen van de censuur, en dus ‘zuiver’ is. Het verliet immers nooit de gevangenis, tenzij bij haar vrijlating.
Op 18 augustus 1944 was Sim net 25 geworden.
De cijfers in subscript verwijzen naar de annotaties onderaan, de cijfers tussen haakjes verwijzen naar de pagina’s van het manuscript.

De reden waarom Sim geïnterneerd werd wordt uit de doeken gedaan in het hoofdstuk “Arrestdossier Sim

Chronologie:
Woensdag 6 september 1944  (pagina 15): eerste aanhouding en ondervraging, na vier dagen vrijlating op zaterdagvoormiddag 9 september (deze dagen zijn aangekruist op de aftelkalender: 6 september: “Sim”, boven 8 september staat “Maken”: aanhouding van Sims moeder, zie pagina 19 ).
Volgende dagen zijn aangeduid met een streepje (in vrijheid) tot:
Maandag 2 oktober: tweede aanhouding (pagina 23) – tot februari 1945 (zie Celdagboek 2)- (vanaf hier opnieuw aangekruiste dagen: boven 2 oktober:”Sim”, boven 4 oktober “Alb”: aanhouding van Sims broer Albert en 9 oktober: “Ad”: aanhouding van haar zus Adolphine (Finneke), zie pagina 29).

Sim beschrijft deze dagen ook in het interview dat ik van haar afnam in 1993. Zie daarvoor de pagina “Oorlogsjaren en bevrijding“. 

Dagboek 1

Voorbeeld eerste pagina (met aftelkalender, aangekruiste dagen = gevangenschap):

(1)
Septemberdagen 1944
(aftelkalender september, oktober, november)

23 augustus

Een zonnige augustusdag. In de luwte van de schoon-opbloeiende zomerdag maak ik mijn fiets klaar voor den frisschen tocht naar broer te Brussel. Zoo was het toch gezegd: trefpunt in “Metiers” (1). Het werd heerlijk rijden. De baan scheen wel ruim zoo breed onder het goud-gele strepen licht. Een kalme baan in den zomerschen voormiddag. Boven mijn hoofd werden de vogeltjes dol verliefd zooals het altijd was geweest in Gods lieve natuur.
(2)
Er liep een bekoring van droomerij in die versche lucht. Mijn sluike haren warrelden verloren rond mijn peinzend hoofd en met ’n tikje hijgen besteeg ik den korten maar steilen Pellenberg(2) – Leons serres(3) stonden te glanzen van het danige licht naast het helle bloemenvillake. Daar kwam ik boven vlugger zelf dan ik vermoeden kon, met dien deugdelijken ballast na mij.
Roef de wind flapt dol rond mijn bonten strepenrok, bergaf! Wel een gek figuur denk ik zoo in perspectief achter gezien. Door mijn blauwen witomranden bril tuur ik nu recht voor me – en beklaag de menschjes die in dit zonnetje naar boven moeten – Het leven is ’n raar spelletje bergop- bergaf en allen landen we eindelijk toch in veilige haven op het Hoogland of in ’t dal –
(3)
Leuven komt in zicht. Verloren torentjes heffen zich nog fier spijts de reuze bombardementen(4). Zoo plots vliegt de klare zeepbel van mijn droomen in splinters fijn en freel maar weg is hij, weg… Uit een nevel van wazigen floers kom je voor me staan – Lies(5) – reeds drie maanden ben je weg(4,5). Jij, één maand langer dan dit groote verlof 43 dat ons om ’n dom misverstand van mekaar gescheiden hield. Hoe warm klonk uw stem bij ons eerste ontmoeten: “Sim, Sim toch…”Waarom heb je weer dat kleine hoedje aan, met pels. Je weet ik zag dien niet zo heel graag… en je lacht lacht je tanden bloot ook dien eenen die er zoo nukkig tusschen zit.”
Lies, je herinneringsbeeldjes heb ik laten afdrukken voor de school en m’n tekst is ook al klaar. Weet je toch wat die oude Sim
(4)
daar op neergeschreven heeft… In dezen donkeren tijd. De toekomst die we heerlijk schoon droomden viel met een ruk van me weg toen jij er niet meer was. Lies tusschen jou en mij spoedt den ouden tijd naar een nieuwen… het oorlogsgebeuren spint weer een rood net rond dat landeke en zijn volk, dat arm verloren geloopen volk. Er hangt zoo ’n vreemde weemoed boven mijn hart. Jij weet hoe eerlijk en schoon we samen droomden, voor een zedelijk hoogstaand volk. Op zoo ’n heerlijke Augustdagen togen er duizenden van zijn zonen naar de verre IJzervlakte(6) en beleden er den roem en den rouw van een volk. In hunne ooren weerklonken de laatste woorden na van Jozef Simon’s(7) “Eer Vlaanderen vergaat” krijgt het nog eens zijn kans –
Een jong en kranig geslacht heeft een poging gedaan. Maar laksheid en verknechting heeft die sterke poging verbroken in
(5)
tweestrijd. Waar we tot honderden jaren onder Fransche invloeden toch ’n zuiver elite van ons volk konden hooghouden, daar wisten we dat naast een paar jaren verduitsching dit volk elke kern van zelfbehoud aan dien nieuwen staat, zij het dan ook een broedervolk, hadde prijsgegeven.
Waarom werden we belaagd en bespuwd… Wat zal er van ons geworden indien de lawine van alle standen op ons neerstort zonder onderscheid van stellingname in dit wervelnet van politieke organisaties?
Een donkere tijd… ook voor degenen die het zoo goed voorhadden en den naamvijand willen verstaan en eerst na jaren terug zullen inzien –

– Leuven, oude Dijlestad, – onder de stoere brug van het tot ’n ruïne geslagen Blauwput(8), hort m’n fiets kwaaierig over de tramriggels – de Stationsstraat ligt bijna verlaten ik kijk met ’n nietszeggende blik over de puinhoopen want in mij groeit de idee altijd grooter van het onbegrijpen – Germa 85(9) roept me
(6)
schoone herinneringen voor. Forum(9) geeft toch spijts alles zijn kinemavoorstellingen… schreeuwerige plakaten – ‘k denk weer aan Lies en de voorbije winteravonden, Hasselt en onder de hanebalken tweemaal bellen en hoe we samen kinderlijk verheugd naar “Tanz mit den Kaiser”(10) keken en niet begrepen dat het versche schoolwee zoo vlug was weggevaagd. Nu wip ik even bij De Craan(11) binnen, m’n nieuw mantelpak! Ik lieg maar dat ik vrijdag passen kom zoo is hij stellig zaterdag klaar! Even bij Tante(12) ballast afwippen – Ze is niet thuis ach ja: “Madame trotte en ville” noemt men haar in de buurt.

En nu ligt de baan voor me open. Brussel. Wie krijgt dit spelletje klaar zoo ’n formidabelen berg dat kan de beste wielrenner niet volhouden in zoo ’n augustusweerke – en geen auto om er frisch te blijven aanplakken – Maar na dit voettochtje laat ik me toch weer lekker rollen rollen zoodat de tweede helling in vaart reeds half bestegen is – De ijzeren berg is een
(7)
wilde daling maar tusschen het heerlijke van dezen tocht denk ik even een paar jaren terug – 36 Sim Heverlee en het plotse doodsbericht van Oom(13) doodelijk verongelukt. Ik zie de plaats(13) waar de boomen nu herplant zijn en den gevaarlijk hellenden kant…

En de tocht gaat voort langs Winkxelen. Ik rijd gansch alleen vrij vrij een auto snort voorbij vlug vlug en verdwijnt – Ik stijg weer – ’n dik heerschap rond met ’n glinsterend lachenden knikkebol permitteert zijn rappe beentjes en tingelingt me voorbij gevolgd door ’n lange magere juffer nee dit volg ik niet en ‘k vertraag maar dan. ‘k Heb zoo graag m’n vrij zicht, zie je –

Cortenberg ’n militaire beweging onder de schaduw der boomen staan ze geparkeerd gecamoufleerd… oorlog…

‘k Fiets twee Fritsjes(14) voorbij… en wip bij tante Fine binnen. Maar niet vergeten: ‘k moet te 1u te Brussel frisch en fijn verschijnen kwestie van ’n revanche!
(8)
Maar te Zaventem staat me dien langen berg te wachten… daar stijg ik af en d’n “dikken” meneer en zijn magere eega kunnen ook niet meer.
Evere – ‘k weet niet hier voel ik me amper gerust kwestie bombardementen. De Duitsche jachtvliegtuigen liggen startklaar… ‘k fiets snel en rep m’n bruingebrande beenen maar m’n lichten zonnerok speelt me immer zij  fratsen –

De lange laan naar het Terkamerenbosch ligt heerlijk beschaduwd maar heet sjonge heet dat het is heet. Aan ’n klein restaurantje moet ik even drinken en ’t is al 1 uur.

Bestoft en hongerig kwam ik aan – verfrischt en monter stapte ik juist op ’n vertrekkend 4tje(15) en… niemand metiers- ’n uurtje wachtte ik op ’n tram voor Berts bureau vergeefs.
Georgette’s telegram zou ik ook versturen – Mr De Bisschop en Rubens lichten me in over Berts reis. Dan maar weer
(9)
naar huis en Bert verwacht.

’s Anderendaags breng ik met Broer lief door. ’n Diner die alle maagkrampen doet verdwijnen en we zien ’n plezierige vertooning “Abenteur im Grand Hotel” – Hans Moser – Wollf Albach Retty – Maria Anderganst –(16) De Actualiteiten brengen het oorlogsgebeuren nader. In Letland worden de Nationalisten door de oprukkende Russen danig mishandeld. Een vaag gevoel van onrust voor ’n mogelijk noodlot dreigt zoo rond me, ‘k weet niet, het maakt me weeërig ongelukkig.

Bert zit stil naast me in de Rotisserie. Er is een opmerkelijke beweging te Brussel. De troepen uit Frankrijk trekken Noordwaarts. Men spreekt van den nakenden Engelschen inval – De Maquis bezetten de straten van Parijs… We voelen het verre het langverwachte komen – komen…

’s Avonds valt de zekerheid plots over mij en ‘k weet hoe eerlijk en oprecht onze strijd was hoe we voor iedereen
(10)
vrij en frank ons kunnen verantwoorden. Hoe we gestreden hebben tegen die langzame ondermijning door buiten grensche krachten.

Ik heb voor mijn volk gedaan wat ik kon – dat de dagen komen.

“Und da wir sterben müßen sollen wir tapfer sein –
Man kann nür einmal im Leben sein Gepäck verlieren…“(17)

De nacht is koel en blikt vol sterren, dat is de geheimenis die hangt boven mij ondoorgrondelijk. Ik hoor al de geluiden van dezen nacht en elk geluid is als een echo van iets dat langzaam voorbijgaat naar het tijdelooze.

Heverlee kommerloozen tijd(18) van vluchtige en sereene stonden van wee en kindergeluk – oorlogsdagen – Novemberdagen 40. Ernst en een diep geluk en dan de lange vergleden dagen en het ruischen van die eene woorden “Es war einmahl so begann
(11)
ein Märchen”(19) Hasselt en Toon – en Lies en de lange eenzame treinritten vrijdagavond kinderlijk blij en zondagavond als er weemoed hing voor het duistere treinraampje – Lies met je klare oogen wijkt niet van me Lies…

Vrijdag 25n augustus rijd ik terug naar huis de laatste vrije rit. Te Cortenberg bezoek ik even tante Kerkstraat 25 en fiets traag naar huis –

Een vreemde stemming heerscht over de dagen. Bert komt ’s zondags naar huis zijn laatste keer voor hoelang?

Maandag 28n vertrek naar Hasselt in ’n minimum van tijd 5 kwartiers. Aanhoudend trekt het Duitsche leger af. De Hasseltsche Kommandatur moet in twee dagen vertrekken.

’s Avonds laatste tram terug naar huis.

Woensdag tot Donderdag –  terug…
Vrijdagvoormiddag eerste mitraillade op Winge –

Er grijpt me ’n vreemde ontroering
(12)
aan. Ook ’s Zaterdags wordt de baan Leuven-Diest onder vuur genomen.

Ik rijd naar Leuven met m’n meest geliefde boeken –

’s Avonds staan de bizonderste zaken ingepakt. Rubens helpt dezen avond doorbrengen.

Zondags bracht me ’n laatsten keer naar de eigene dorpskerk in deze vreemde stemming. Er hingen regendroppels als dikke warme tranen aan de vensterruiten – Het wijde land dronk den stroelenden septemberregen. Rubens en ik met 1 fiets naar Leuven, ’t werd een natte reis maar dezen keer zouden we wellicht geen Tommy’s(14) boven ons voelen cirkelen.

Mijn nieuwen mantel berg ik maar liefst bij Matant –

Zondagnamiddag brengt een laatste inkwartiering…

In den vroegen Maandagmorgen wordt de vlucht naar Motbroek(20) ingesteld

(13)
De menschen meenen het goed maar ’t valt hard. In de oude straat (Hoek) houden we, Pa en ik, ons stevig aan mekaar een helse mitraillade breekt los over ons en tegen den middag pas keeren we terug. De stemming drukt drukt. Maandagnacht doe ik waakdienst. Make ligt naast me, in den morgen word ik opgeschrikt door luide jubelkreten. Een reuzegroote driekleur verschijnt om den hoek. Ik sluit even de oogen een heele wereld stort voor me neer al den schoonen Vlaamschen leeuwenstrijd hebben we verloren – Staan we terug aan de geboorte van den nieuwen staat met de oude veten en verwoed en bittere kampen tusschen twee volkeren die reeds honderd jaren samen werden gezet in de ruimte van dit land aan de lage zee? En alle offers onzer jonge helden niets niets – Wij kapituleeren niet. De menschen gaan in ‘n zondagse stemming naar het dorp kwestie van ’n hartelijk onthaal.

(14)
Een regenboog zet op en koelt de ijverige geestdrift. De moto’s der WB en P. snorren voorbij.

9uur Duitsche pantsertroepen trekken nog af, helden van ’n nakende dood!

Onze eigene dorpsjongens kijken ons met verdwaasde ogen aan hun gordelriemen vol handgranaten en de geweeren schietensgereed.

Ons volk – ja toch ons volk dat ons nooit begreep – Sommigen onder hen hoorden voor ’n paar maanden nog bij ons maar hadden niet idealistisch gerekend en scholen zich liever valsch dan eerlijk te blijven spijts alles.

Dinsdagavond spreidt warme roode kleuren over het wijde land maar het is koud op m’n verwoest kamertje – en ik mag niet denken –

Er worden haatplannen gesmeed dezen nacht ik vermoed het rond en boven mij en langs het raam warrelen dronken stemmen naar omhoog, in de schemering zie ik de bonte rode hamer en sikkelvlag – communisme op de ontreddering van dezen tijd.

God die hoog boven de sterren staart naar dit arme volk kunnen we nog blijde zijn en hopen nog op een schooner toekomstdagen. De nacht vult m’n ijl hoofd met de
(15)
klokketonen en de morgen komt traag en aarzelend over den dag dien ik nooit vergeten zal.


nvdr: Het was de “Koninklijke Nederlandse Brigade ‘Prinses Irene‘ (onderdeel van het Tweede Britse Leger) die Sint-Joris-Winge bevrijdde. Op 6 september 1944 viel deze brigade aldaar (Leuvensesteenweg ter hoogte van kruising met Doelstraat en Tweevijverstraat) in een hinderlaag en werd zwaar onder vuur genomen (3 doden). Zie de uitgebreide beschrijving met links naar ooggetuigenverslagen op deze site.


Woensdag 6 september.In groepjes gewapend trekken ze uit en eischen tol voor de weggesleepten van voor eenige dagen. Maar hun tol is zwaar want niemand wordt ontzien. Ik wil de eerste zijn al ben ik ook de jongste ‘k zal niet falen. Door dit kleine dorp waar zoveel me bindt aan mijn eigen jonge leven zal ik gaan en de honderden blikken trotseeren – Ik wist niet dat er zo’n haat bestond – Hoe kon ik je afschilderen in een zonnigen middag maar ik voelde hem uit iederen blik komend der menschen waarmee ik jaren had geleefd. Moeders sterke woorden trilden nog na: “Kind wees fier en blijft wat ge zijt”. Tusschen de mensen van ons geloof zou ik uren zitten en elk leed aan het mijne meten. Tot de camion ons langs de lange asfaltbaan naar Leuven voerde. De Tiensche straat kon het volk amper slikken. Wij de verdachten gaan voort langs hun haat en hun felle slagen
(16)
de armen omhoog. Dat was het communisme in beeld. In de zaal herken ik veler onzer menschen naast de anderen uitschot van lage instincten. Het slaat me om ‘t hart onze biddende menschen naast de avondvrouwen geschminkt en rookend. (33)

Dat wordt ons volk –

Vier dagen zal ik daar verblijven tot ik na een onderhoor in voorlopige vrijheid wordt gesteld.

Procureur of Onderzoeksrechter (?) Smeets monstert me bij m’n binnenkomst.

– Wie zijt ge? (hij neemt m’n pas en we zeggen haast gelijktijdig) Simone Wolfs

– Waarom werdt gij aangehouden?

– Waarschijnlijk omdat ik lid ben van het VNV.

– Wie heeft u aangehouden?

– Een kerel in dronken toestand (naderhand weet ik hoe hij heet en dat hij voor den oorlog nog 2 jaar gevangenisstraf uit te boeten had Belgisch gerecht!)

– Maar wat is dan eigenlijk het V.N.V.?

– Mijnheer ik hoop dat de personen
(17)
die meenen bevoegd te zijn onze menschen op deze oogenblikken te ondervragen en te oordelen toch alleszins hoeven te weten wat het VNV is en wat het doel en het plan is van deze beweging. Dat zij hoeven te weten welke bewegingen van nevenorganisaties er gedurende de bezetting tot stand gekomen zijn die de smartelijkste gevolgen hebben gehad op onze zuiverste doelstellingen. Ik bedoel De Vlag, Rex, SS.

– Waar is uw leider?

-Mijnheer, onze leider Dr. Elias komt voor, maar nu niet in den chaos van dezen tijd, waarin de krachten werken waartegen gij zelf niets vermoogt. Jammer genoeg. Hij Dr. Elias kon zich niet zoo gelijk een hond laten afmaken voor hij zijn eigene zaak en de zaak voor zijn volk heeft te bepleiten.

– Maar ge moet toch toegeven dat het VNV pro Duitsche propaganda heeft gemaakt en met den vijand meewerkte.

– Er komt een tijd dat er breedvoerig over deze vraagstukken zal gehandeld worden. Maar mijnheer indien gij
(18)
onze politiek hebt gevolgd gedurende de bezetting weet ge hoe groot de wrijving was – opdat we de gaafheid van ons volk wilden bewaren. Daar we zelf wel wisten dat indien na een honderd jarige fransche invloed toch nog een elitekern in dit volk werd gevonden van echte Vlaamsche volksheid er na 25 jarige Duitsche overheersing het schoonste eigene van onze cultuur en taal er aan verloren zou gaan. Dan zouden onze kinderen en kleinkinderen hun taal niet meer spreken.

Mijnheer, dat wisten wij – Wij hebben ons doel behouden, en ons het woord van P. Callewaert: “De Vlaamsche zaak is zoo rechtvaardig, dat indien we ze door den duivel moesten halen, we ze zouden moeten aannemen”.

– Gij zijt regentes – Hebt ge in uw functie als dusdanig propaganda gemaakt?

– Neen. Getuigen zijn legio.

De heer Smeets tekent mijn voorlopige invrijheidsstelling en monkelt als wou hij zeggen en hij zegt het ook effectief:

– “Dat ideaal!”

(19)
Ik protesteer en zeg dat ik mij niet wil laten beledigen wijl ik mijn invrijheidsstelling bekom.

– O (zegt hij) Ge kunt gerust hier blijven en voor uw Vlaanderen lijden.

Ik wil op zoo ’n boosaardigheid niet meer antwoorden. Hij heeft een correct uiterlijk, jong, Germaansch blond – en ik beklaag hem omdat hij zoo voor ons volk verloren kijkt … (arrivisme)

(Ach vor der Dumheit der anderen nicht kapitulieren)

Zaterdagnamiddag begleidt me ‘n fiks piepjong soldaatje naar Winge het is hoogtijd voor Pa en Phineke die me zo starling aankijken, Ma is gisterenavond aangehouden en naar Tienen gebracht.

Zondag brengt me ‘n troostende verversching en vol betrouwen zet ik mij aan de schikking van het huis. Rubens komt om nieuws en ’t brengt een danige afwisseling. Brussel stelt ons gerust.

12 Sept.: naar Tienen. Achter dien hoogen kazernemuur zit Make gevangen. Kon ik er maar zijn in haar lieve plaats. Maar zij is zoo sterk en kranig en dat troost ons dan. De week brengt ons berichten allerlei.

(20)
De aanhoudingen duren voort en niets gaat verloren onder de plunderende handen.

Vrijdag. Adolphine naar Brussel.
Trouwbezoek van Charel en Jenny. Lode

Zondag 17. 410 vliegtuigen ronken boven onze hoofden Oostwaarts. Ma is gisteren naar Leuven overgebracht. We hopen en verwachten haar nu in een paar dagen.

Yvonne en Oom komen op bezoek tot dinsdag. Yvonne zal met nieuws komen van Mr Delfosse.

19 Sept. Ondervraging door de Rijkswacht

22 Sept. Yvonne komt Geen uitkomst

Zaterdag 23 in den plassenden regen naar Houwaert François en ’s middags na het bezoek van Mr Pastoor naar Brussel.  The Tommy’s are very gentlemen!

Zaterdagavond bij Mia. Metiers? er is een stemming die men nooit vergeet en dat is deze waarin alles totaal voor ons verloren schijnt.

(21)
Zondagavond wacht ik in den donkren druilenden regen naar het hortende stoomtrammetje. Vele camions rijden trage door den glimmenden schijn… honderden banale straatliedjes ruischen door den regen een melodie van wee en ‘k voel hoe alles wat eens m’n te teer hart te gevoelig maakt zich opeenstapelen tot “een boom van groot verdriet”(21).

’s Avonds vind ik Pa en Adolphine bij de kachel echt gezellig maar ons dapper Moederke is er niet nog altijd niet.

Woensdag 27 Yvonne en Mia komen en vertrekken

Donderdagmiddag

In den vroegen avond bellen de Partizanen op en willen 3 bedden – slaapgelegenheid. Ze komen vrijdagavond – zaterdagnamiddag.
Er is inkwartiering. M.P. in de school.

Zondag 1 Oct. Breng ik voor m’n uitkijkraam door en Alice Own Book(22) volgt me. Jenny komt niet misschien zal het morgen zijn dan heb ik nieuws uit Hasselt en weet ik wat me te doen staat.
Maar
en hier begint de tweede episode uit

(22)
Een donkere tijd: Octoberdagen 44

Ik hou van de zware weemoedverzen van Karel Vande Woestijne en immer dreunt me in de herfstdagen, als de regen druilend langs mijn raamkozijn strijkt, zijn vers na:

“ ’t Is triestig dat het regent in den herfst”(23)

Het is October – ik trek mijn morgenraam open naar den Westkant en het oude huis tekent een lange zwarte schaduw op den versch geploegden akker voor het breede land. Het paard loopt er strak in de voren en snuift en mengt zijn warmen adem met de dampende klonten die vettig onder de ploeg begeven –

Ik sta voor m’n raam. Ik heb Pa zien vertrekken langs den veldweg er trekt wel een diepere groef langs zijn gezicht, Ja die laatste dagen waren doodend. Zijn omzwachtelde hand doet me immer zelf pijn –

Ik hoor Adolphine de trap opkomen, die roept me zeker op – want ’t is waschdag – Ze lacht omdat ik vroeg ben vandaag, kom dan loopen we maar samen den trap af in peignoir(24) ik en dan zoo ’n flink ontbijt
(23)
dat vind ik nu altijd zoo gezellig. Maar ’t duurt nooit lang m’n morgenontbijt. In ’n wip schiet ik naar boven, ‘k wasch me en kijk bij het gebel m’n venster uit. Daar schiet iets door me – twee rijkswachters – Ja dat is voor me – Adolphine roept me iets of wat bleek en ik maak me klaar(32) .

’n Kwartier later rijd ik fijn in ’n zachtbruine limousine langs den stralenden weg naar Leuven toe – naar de gevangenis deze keer Zonder vorm van proces zonder onderhoor zitten we hier en wachten wachten reeds.

Naast mij zit ’n heer dien ik in den loop van den dag beter leer kennen: Mr Nijs controleur? oud vliegenier. ‘k Interesseer me nu eigenlijk reuze voor vliegeniers en we babbelen samen, in de ongezellige wachtkamer van die kazerne, al de uren dood…

We kijken naar het binnenkoertje een recht? fonteintje kan maar geen hoogte nemen – daarnaast tusschen de steenen een stok en ’n triestig vermaak ’n Duitschen helm prijkt er tot jolijt van onze bewakers gekroond – Ik denk aan die houten kruisjes lijk er zoovelen staan over de vlakten nu
(24)
‘k Denk ach nee niet alleen aan onze jongens ik kijk ruim naar den dood van den frontsoldaat die ligt met de getuigenis van zijn mensch en zijn soldaatzijn in den goeden schoot. Ik denk aan al de jongens die ik zelf ooit kende en een onzeggelijke weemoed komt over mij.

Het kan 6 uur zijn en met 5 andere vrouwen gaan we den tocht naar de Centrale gevangenis, de haat der menschen glijdt over ons heen…

De formaliteiten zijn vervuld. Met vijf vind ik me weer in een enge donkere cel 333! ‘k Herken de afbeelding in Borms’ gedenkboek: “Tien jaar in den Belgischen kerker”(25).

Ik weet dat Ma hier is maar waar. We zijn beschouwd als ’n uitschot de bevelen worden afgesnauwd. We zijn geen menschen we moeten samenhokken in deze enge ruimte. Men spreekt ons aan met Gestapo en Breendonk(26) . Er zijn kinderen nog daarbij.

Ik krijg als laat binnengekomene een extra portie halfrauwe aardappelen en kool.
(25)
Ik kan niets verorberen. Mijn medekameraadskes bekijken me meewarig en ik kijk onderzoekend m’n cel rond – stroozakken op mekaar ja dat is wellicht onze slaapgelegenheid – een hekken en daarachter een stel potten. WC gelegenheid voor vijf vrouwen! een waschkom voor de reiniging én van personen én van het eetgerei een kom en een lepel – geen boeken geen tijdverdrijf niets als wandeling -we zijn de gevaarlijken van den staat.

De inhechtenisname wordt op ruim een half millioen geschat.

Vlaanderen – Vlaanderen dat alles om die enkele onwaardige zonen die hun volk verraden maar die toch de straf die ons beschoren is nooit zullen ondergaan.

Maar wij zijn fier omdat we eerlijk zullen kunnen getuigen. Wie kan mij wijzen op een verraad?

Zonder vorm van proces zonder onderhoor zitten we hier en wachten wachten reeds
(26)
weken. We zijn zonder nieuws van onze geliefden van huis.

De eerste nacht brengt me geen rust. De

(rest van deze bladzijde leeg)

(27)
(ander geschrift) De morgen gluurt aarzelend onder de verduistering. Ik hap wat versche lucht hartelijk welkom want de verdachte geuren achter dit treurige hekkenmaken me gek.

7u. Als we niet oogenblikkelijk klaar zijn moeten we zoo het brood ontberen. Het luikje gaat open een broodje en een vierde wordt binnengeduwd en ’n koffiegamel. Liefst niet rieken en dan zoo maar drinken op dit zwarte brood zijn we gieriger dat is voor ’n ganschen dag we trekken het zoo maar stuk en eten traag en zijn wondersnel verzadigd. We droomen op het divanke of in ons deken gewikkeld op den stoel. We maken kennis met mekaar de tijd duurt zoo lang anders.

En we wachten wachten.

De wandeling wordt streng bewaakt na mekaar stappen we naar de gesloten ruimte we zien met veel geluk de nevenburen maar geen teekens geen wenken alleen een bemoedigenden glimlach en ’n sluiks oogknipje

(28)
Onze menschen houden zich flink zelf de moeders die hunne kinderen achterlieten en de anderen die zich buigen over het andere ontwakende leven hun celkindeke. Maar voor iedereen blijft de tucht een streng gebod. Geen eten van thuis niets als het noodzakelijke linnen. Maar hoe raar wordt het voor sommigen aangebracht. Vrouwen zitten hier beroofd van have en goed. Niemand kijkt naar hen om… We troosten ons in haar toestand.

12u. krijgen we soep – meestal aangebrand een dikke brij met ’n verdacht geurtje. We denken ons in of we toch soms bij vergissing geen moord hadden bedreven. En de uren verglijden traag traag – het stukje hemel uit het kleine raampjemaakt ons weemoedig. Want de zonneschijn lokt ons buiten voor de heerlijke herfst – wandelingen in de triestige regen maakt hier alles zoo somber droef.
Zondag brengt afwisseling ’n mis
(29)
maar we worden sekuur opgesloten geen contact met iemand daar staat strenge straf op als het nog straffer kan, voor mij met 9 dagen brood! (ander geschrift eindigt hier)

De dagelijksche wandeling brengt ons naamberichten. Allerlei bekende namen werden gegrift in de stenen – Onze menschen houden zich kloek. Van Ma geen spoor.

’s Zaterdags 7 krijg ik ’n pak. Adolphine zorgt flink voor me.

De dagen verglijden traag naar dien droeve vrijdag 13n – ‘k Verneem dat Adolphine zelf reeds een paar dagen werd aangehouden en dat wij ook uitgeleverd werden aan den plunderingsgeest. ‘k Voel opeens m’n schoonen droom verzwinden en ‘k durf niet denken denken. Boven m’n wee om al de geliefde zaken in ’t oude schemerhuis staat Pake’s zieke treurbeeld. Hoe moet z’n zwakke hart reageeren op die onmenschelijkheid.

Ik wist niet dat ik zoo lijden kon – en zoo machteloos zit ik hier, ik moet
(30)
denken aan al die lieve wezens. Waar is Pa en wat denken Ma en Adolphine? Is Bert aangehouden en wie sleurt er ons oude vertrouwde zaken weg? Droombeelden vervolgen me “o ritme van den pijn” (31) .  Het zindert over me met korte vlagen en de dagen gaan langzaam. Ik kan niet meer niet meer…

Zondag 15n zie ik Adolphine’s bleek gezichtje tusschen de anderen in de kleine kapelvleugel, bemoedigend knikt ze me toe, en ze lijkt me sterk, sterker dan ik dacht ik als ik het goed voor heb antwoordt ze op m’n vraag Waar is Pa? – thuis – o God mocht het waar zijn – Ik kreeg een pak linnengoed Yvonne schreef de adres. Duizenden ideeën suizen door m’n hoofd – Ik word iets verlicht. Ik heb Make’s sekuure hand “Nathalie Crabbé” op het préaumuurtje ontdekt en ik schrijf “Sim” er raak boven op. Zou ze het
(31)
zien? Maandagmorgen gaan we naar ’n Requiem mis. Ik zie weer Adolphine’s hoofd eventjes boven de staketsels bleek en treurig lachend.

Er heerscht een weeën stemming over den vleugel. Het orgel ruischt requiem en ik voel al de harten onzer sterke vrouwen.
Oude moederkes onzer gevallen helden die niet zijn teruggedeinsd voor hun hoogste offer – “Geen een heeft het hoofd voor den kogel gebukt”(27) Ik zie al de houten kruisjes in de wijde vlakte – en hier wordt het offer voortgezet de moederkes weenen om hun doode kinderen, om al de geliefden die uiteengerukt zijn in dezen donkeren tijd. “Dona eis requiem” het klinkt als een klacht door den vleugel langs de koude muren het ruischt na in onze harten en we prevelen bevend: Mijn God schenkt al onze dooden een schoone rust en geef ook de
(32)
rust aan ons arm volk dat geen uitkomst meer ziet en zijn bloedigste bladzijde teekent in het boek der eeuwigheid.

Adolphine kijkt droef en ik meen te vernemen dat Pa op Tiensche straat in hechtenis werd genomen –

Het wordt me te machtig in de enge cel de Octoberregen maakt het rillig koud – Ik mag niet denken Pake toch… De namiddag wijd ik aan mijn droeve herinneringen.

’n Troostelooze avond en een blanke nacht.

Dinsdag 17n October

Een kleine lichtstraal brengt de minste hoop heel lang kan men ons niet meer houden. Toekomende week mogen wij wellicht rantsoen van thuis bekomen maar hoe zal het er thuis uitzien? “Geluk geluk een teeder ding, veel brozer dan herinnering” zoo schreef Zr Gérardine onder ’n jeugdopstel (30) . Hoe heb ik uren uren aan die
(33)
stonden van Heverlee gedacht. Ik droom me terug in die studiedagen onbezonnen blije jeugd.

Mw. Pinte zag ik reeds ’n paar malen flink en bemoedigend.

Ik wist niet dat we zoo veel schoone menschen in ons arm volk hebben weergevonden, want zij die de cultuur van ons volk droegen. Verschaeve, Streuvels, Timmermans, de Pillecyn, Servaes en Meulemans. Vercknocke en Simons… Moens, Daels en al de vele anderen te veel om te noemen. (28)Ze stonden allen in onze rijen. Wij hebben niet gefaald en belijden onze trouw.

“Komt straks de harde strijd wij zijn bereid!”(29)

12u. Adolphine zie ik van ver wellicht voor ’t onderhoor ze lacht en wenkt.

Henriette Roland Holst  (29bis) vers komt me immer weder over de lippen:

“Ontgoocheling

We zijn de bouwers van den tempel niet
Wij zijn alleen de sjouwers van de steenen…”

(34)
I Voor de versleepten van ons volk (onafgewerkt)

We hebben onzen strijd voor dit ons arme volk beleden
De morgen gloorde klaar voor onzen offergang
We keeren in den avond weer uit een verleden
Dat geen gehoor leende aan onz’ klaren zang
—————————
We voelen ons verguisden van deze geslachten
We hebben den warmsten tol van ’t eigen hart betaald
En als ons hopen al ons vruchtloos wachten
Heeft in den avond vóór den zegetocht gefaald
—————————-
We hebben onze handen over ’t leed gevouwen
Gedacht aan duizenden die voor ons zijn gegaan
Lang hardre tijden nog op hen rust ons vertrouwen
Zij dragen in hun wezen onze schoonsten naam
—————————–
Niet alles kan verloren zijn dat moeizaam werd gedragen
Door dagentochten eeuwen onder zijn beleid
Die deze smarten van dit volk hielp schragen
Zal leiden tot den roem zijner uiteindlijkheid

(35)
II Voor onze gevangen moeders

Jij hebt naast mij de dagen lang zwijgend gesleten
en uwe jonge droeve blik gleed langs den bleeken wand
Ik heb mijn eigen leed aan uwen smart gemeten
en voelde van uw moederhart den stillen brand
——————————

(ander geschrift)

Een wondren schijn gleed langs uw mijmerend wezen
Als d’avond langs dit tralieluik d’herinnering bracht
Verlangen van je hart en …  ? … ?
——————————-

(ander geschrift eindigt hier)

Over de welving van uw

(36)
Woensdag 18n October

’n Nieuwe celgenoot: Jw. G. Van Steenbergen –

De Commissie wordt samengesteld en de pakjes kome toekomende week aan… Suikerrantsoen 1 pond

Donderdag 19n October

Ger. Vrebos bemerk ik even van ver Cel 339?

Vrijdag 20 October

Groote avondvertooning tweede heropvoering

“Groote Liefde of Blondine in Chintane?

dubbel rantsoen brood

Zaterdag 21 October

The First English Lesson

De groote dag

Make gezien en gesproken !!! Alles goed

Feierabend Sonnabend

Het was de schoonste dag van ons Leuven

Souper fantastisch
1. Enkel Hilda’s boterham met varkens gepesten kop – de eerste vetstoffen vloeien het uitgeputte lichaam binnen
2. De V1 bom of te frikadelle
3. patatten goed gekookt (over de kleur zagen we over) met roode kool

(hier eindigt eerste dagboek)

Afbeelding pagina 36, laatste bladzijde Dagboek 1

Noten

(1) “Metiers”: Institut des Arts et Métiers, Slachthuislaan 50, Brussel >

“L’Institut des Arts et Métiers (IAM) est un établissement d’enseignement technique et professionnel de qualification de la Ville de Bruxelles. Fondé sur des principes de démocratie, de neutralité et de pluralisme, son enseignement appartient au réseau officiel subventionné et est accessible à tous, sans distinction de sexe, d’origine ethnique, de convictions politiques, philosophiques ou religieuses.”

(2) Pellenberg : Tiense steenweg naar Korbeek-Lo

(3) Leons serres

(4) reuze bombardementen: zie “Slag om Leuven (1940)“,  en verder: “de bombardementen op Leuven

(5) Lies: jeugd- en studievriendin die omkwam bij het bombardement op Leuven (12 mei 1944). Ze was collega van Sim aan de Rijksmiddelbare Meisjesschool te Hasselt. Ook Lies’ broer kwam om, beiden hadden een schuilplaats gezocht in een kelder van het Drievuldigheidscollege (Paters Jozefieten) op de Oude Markt (zie foto) die een voltreffer te verwerken kreeg. Hieronder het rouwprentje van broer en zus en het gedachtenisprentje waar Sim over schrijft. De teksten op beide prentjes zijn van Sims hand.


Drievuldigheidscollege Leuven, Oude Markt, mei 1944 na het geallieerde bombardement. Meer dan 30 foto’s hierover vind je hier

Filmbeelden “Bombardement op Leuven 15 mei 1944”:

Toen ik Sim hierover interviewde in 1993 vertelde ze het volgende (blijkbaar was ze niet zo tevreden over het gedicht dat ze voor Lies’ rouwprentje geschreven had):

(6) IJzervlakte: Wereldoorlog I en IJzerbedevaart

(7) Jozef Simon : “Jozef Simons (Oelegem, 21 mei 1888 – Turnhout, 20 januari 1948) was een Vlaamse schrijver en dichter… Het belangrijkste werk van Jozef Simons is  ‘Eer Vlaanderen vergaat’ (1927), een geromantiseerde geschiedenis van de Frontbeweging”.

(8) Blauwput: gehucht in Leuven/ Kessel-Lo

(9) Germa 85

(9) Forum: Bioskoopzaal Bondgenotenlaan (tgo H&M), zie: “Cinema Leuven

(10) “Tanz mit den Kaiser”: Film uit 1941 van Georg Jacoby met Marika Rök


Georg Jakoby: filmregisseur (1882-1964), zie bio

Marika Rök: Duits-Oostenrijkse actrice (1913-2004,) zie bio (Duits)

Sim bewaarde alle muziekpartituren die ze aan de piano speelde en zong, of die ze instudeerde voor een optreden. Hier deze van “Lente in Wien” een liedje uit deze film:

Het liedje:

Zie ook de website van Professor Roel Vande Winkel over waar en wanneer deze film werd vertoond toen.

Misschien gingen  Sim en Lies kijken in “Cinema Casino” in Leuven, in de week van 14-20 augustus 1943? Cinema Casino, een smal zaaltje – Diestsestraat 93) verdween in 1955, en werd later ingenomen door de speelgoedwinkel ‘Bart Smit’, nu “MaxiToys”.

(11) De Craan
(12) Tante
(13) Oom: Constant-Albert Crabbé (18 november 1883 – 12 maart 1936) verongelukt met zijn auto op de Leuvense Steenweg te Veltem-Beisem, alle vier inzittenden op slag dood. Broer van Sims moeder. Sim was met hem en zijn auto 3 jaar eerder naar Banneux gereden om er de verschijningen van Onze-Lieve-Vrouw te gaan bezichtigen die gaande waren, ze was toen 14.

     

Hier doet Sim het verhaal over deze man (interview 1993), de broer van haar moeder en peter van haar broer (uit het hoofd draagt ze ook het gedicht voor dat haar broer toen voor zijn peter schreef) en brengt hem zo even opnieuw tot leven:

(Over hem als “jachtopkoper” schrijft Sim ook in “Het Dorp aan de Wingerbeek” manuscript pagina XV / 15)

Dat het ongeluk van haar oom een diepe en blijvende indruk naliet bewijst deze opmerking van Sim in haar dagboek van 12 maart 2010 (= 74 jaar later!):

“1936 Oom Bert verongelukt in Veltem Beysem. Ik was in Heverlee en Pa kwam mij halen – Een trieste herinnering en toch geen benauwenis”.

(14) Fritsjes: bijnaam/scheldnaam voor een Duits soldaat, zie: “bijnamen voor Duitsers

(15) 4tje: tram 4 in Brussel (lijn 4)

(16) „Abenteuer im Grand-Hotel“ Deutschland 1942/1943 Spielfilm, zie info: “filmportaal

met Wolf Albach-Retty (vader van Romy Schneider), Hans Moser, Maria Andergast

De website van Professor Roel Vande Winkel biedt een overzicht van alle films die tijdens de bezetting in België werden gedraaid, waar en wanneer, een echte goudmijn. Ook “Abenteuer in Grand Hotel” is opgenomen, die werd vertoond in de week van 18-24 augustus 1944 in “Cinema Métropole” te Brussel. Sim ging met haar broer kijken op donderdag 24 augustus 1944

Cinéma Métropole” werd gebouwd in de jaren ’30/’32 in Art Nouveau stijl, en huisvest nu de kledingwinkel Zara, Nieuwstraat 30, Brussel.

(afbeelding © irismonument.be)

(17) Karl Schlau, auch Carl, vollständig Carl Leberecht Eduard Schlau, lettisch Karls Šlaus oder Kārlis Šlavs, vollständig Kārlis Lēberehts Eduards Šlavs, (* 22. Februarjul./ 6. März 1851greg. in Riga, Gouvernement Livland; † 26. März 1919 in Riga) war ein deutsch-baltischer evangelisch-lutherischer Pfarrer in Lettland. Er gilt als evangelischer Märtyrer.  „Ich lerne vom Freiherrn vom Stein; der sagt: ,Ich habe mein Gepäck im Leben schon dreimal verloren.´ Man muß sich gewöhnen, es hinter sich zu werfen. Weil wir sterben müssen, sollen wir tapfer sein.“ Zie volledig citaat hier:

(18) Heverlee: Sim studeerde regentaat aan de normaalschool Heilig-Hart te Heverlee (Naamse Steenweg), Sim op tweede rij, derde van links; Normaalafdeling 3de jaar, 1937. Ze was toen 18.

Close-up: Sim (midden) vertelde dat ze toen boos keek omdat ze net ruzie had gemaakt met haar beste vriendin (met bril, rechts). Die zou later intreden bij de “Zusters Annuntiaten van Heverlee” aldaar als Zuster Walburgis en beiden bleven een leven lang zeer goede vriendinnen.

(19) Märchen: Sprookje

(20) Motbroek: Motbroekstraat, Sint-Joris-Winge

(21) “De boom van groot verdriet”: uit het gedicht “De Vrouw in het Woud” van Henriette Roland-Holst (1869-1952), fragment:

“Diep aan de steile helling van het leven,
waar ‘t klein gewas van bonte vreugd niet groeit,
den top in wolken van gepeins geheven,
den voet door de beek der tranen besproeid,
staat een boom. Tusschen zijne takken flonk’ren
de klare hemelsche gesternten niet,
een klaagzang ruischt de kroon, de dichte, donk’re
van den eenzamen boom van groot-verdriet.”

(22)  Alice Own Book: misschien bedoelt Sim hier: “Alice in Wonderland“, het kinderboek van Lewis Caroll uit 1865.

(23) “ ’t Is triestig dat het regent in den herfst” uit het gedicht “Koortsdeun” van Karel van de Woestijne (1878-1929):

‘t Is triestig dat het regent in den herfst,  
dat het moe regent in den herfst, daar buiten.  
– En wat de bloemen wégen in den herfst;  
– en de óude regen lekend langs de ruiten….  

Zwaai-stil staan graauwe boomen in het grijs,  
de goede sidder-boomen, ritsel-weenend;  
– en ‘t is de wind, en ‘t is een lamme wijs  
van kreun-gezang in snakke tonen stenend….  

– Nu moest me komen de oude drentel-tred;
nu moest me ‘t oude vreê-beeldje gaan komen,  
mijn grijs goed troost-moedertje om ‘t diepe bed  
waar zich de warme koorts een lícht dierf droomen,  
en ‘t wegend wee in leede tranen berst….  

… ‘t Is triestig dat mijn droefheid tháns moest komen,  
en loomen in ‘t atone van de boomen;  
– ‘t is triestig dat het regent in den herfst….

(24) peignoir: kamerjas

(25) August Borms: (1878-1946) was een Vlaams-nationalistisch voorman en politicus. In 1946 werd hij vanwege collaboratie geëxecuteerd. Op het ogenblik dat Sim over hem schrijft was Borms dus nog in leven.

(26) Breendonk: vraag is of Sim op dat ogenblik wist wat er zich hier de voorbije jaren had afgespeeld, vermits het strafkamp door de Duitsers ontruimd werd op 31 augustus 1944 en we nu bijna 2 maanden verder zijn. Ongetwijfeld moet ze verhalen hebben opgevangen over de mensonwaardige toestanden daar. Ook moet ze geweten hebben wat “Gestapo” betekende en waarom men het riep naar de gedetineerden. Het is duidelijk dat in haar ogen er op dit ogenblik geen sprake is van “verraad”.

(27) “Geen een heeft het hoofd voor den kogel gebukt”: uit “O Kruise den Vlaming”, nav de Boerenkrijg: “was een opstand in 1798, van de landelijke bevolking tegen het door de Fransen in de Zuidelijke Nederlanden gevestigde staatsgezag.”, het lied verwijst naar “het kruis van Haasdonk” en de heldhaftigheid van de boeren tijdens de veldslag:

“…Niet één heeft het hoofd voor den kogel gebukt;
Zij vielen, het Kruis aan hun lippen gedrukt;
Het Kruis op hun borst was wel rood van hun bloed,
Doch sterven voor ’t Kruis dat is Vlamingenmoed.
O Moeder, en ween niet in ’t eenzame huis.
Uw kind is gestorven in d’armen van ’t Kruis…”

(28) teveel om op te noemen: tussen alle bekende namen valt hier natuurlijk “Vercknocke” op (nu nog verkeerd gespeld…), het bewijst dat ze toen al opkeek naar de man die 7 jaar later haar echtgenoot zou worden.

(29)  “Komt straks de harde strijd wij zijn bereid!”:  Vlaams strijdlied in 1937 op muziek gezet door Jef Tinel:

“Schoon klaart de dag
Hoog waait de vlag
Wie niet dapper is, kan bij ons niet staan
Wie niet durven kan, moet tenondergaan
Komt straks de harde strijd, wij zijn bereid!

Eens komt het uur,
Gloeiend als vuur
Dat de vijand grimmig voor ons staat
En het uur der Dietse zege slaat
Komt straks de harde strijd, wij zijn bereid!

Trouw tot de dood
Dietsland wordt groot
Als gij morgen valt en ik blijf alleen
Kameraad, ik blijf trouw en ik vecht voor twee
Komt straks de harde strijd, wij zijn bereid!”

(29 bis) “We zijn de bouwers van den tempel niet…”: uit het gedicht “Wij zullen u niet zien, lichtende Vrede” van Henriette Roland Holst (1869-1952). Wat zij hierover zelf zegt kan je hier vinden (p. 844).

“Wij zullen u niet zien, lichtende Vrede,
wij zullen niet voelen uw weligheid
van onze lippen naar ons hart gegleden,
en niet wikkelen om onze leden
de weke plooi uwer broederlijkheid.

Wij zijn het geslacht dat moet vergaan
opdat een groter rijze uit onze graven;
wij zijn het geslacht dat zich moet laven
aan zijn gebrokenheid en smartelijke waan;
wij zijn het geslacht welks ganse have
is als ‘t flauwe schimsel van de eerste maan.

Wij zijn de bouwers van de tempel niet,
wij zijn alleen de sjouwers van de stenen;
wij zullen niet zien rijzen en zich verenen
zijn stoute pijlers; wij krielen doorene,
omlaag, in verwarring en verdriet.”

(30)  “Geluk, geluk… een teeder ding. Veel brozer dan herinnering!”: Hier de bewuste opmerking bij het zinnetje “Maar geluk is  zóó broos en het onheil sterk…” uit Sims opstel nr. 17, 29 januari 1938, door Zr Gérardine, Sim was toen 19 jaar (zie het volledige opstel op de pagina “Opstellen“):

(31)  “ritme van de pijn”: citaat van Filip De Pillecyn uit zijn (eerste) roman “Pieter Fardé, de roman van een minderbroeder” uit 1926, p.18:

“Ritme van de pijn

Daar zijn van die uren waarop de ziel zonder houvast is. Dat kan ook dagen en weken duren. Dan is alles wat spreekt een vijand. De woorden die gij hoort hebben een klank die u wegjaagt van de mensen; het is alsof geen enkel hart rondom u ooit in voeling is gekomen met uw eigen hart. Dan is er alleen toevlucht in gebed of muziek; dat verdiept en verinnigt, opent afgronden onder u en geeft een nieuwe ademtocht aan uw ziel. Dat brengt de lafenis over u van de gedenkenis van uw moeder, aan u zelf toen ge kind waart of aan iemand die ge heel innig lief hebt gehad. Dat duurt een ogenblik, en het houvast is weg. Elk woord dat u heeft gekwetst komt op u aangedraafd, elk gezicht dat door zijn vijandige onbegrijpen u heeft gesard staat klaar voor u. Zij die dan dromen kunnen van een wereld waarop die mensen geen bestaan hebben, kunnen schuilgaan in een oaze van gelukkige begoocheling: zij kunnen de zee zien en de horizonten met zeilen die gaan en komen, zij horen het lied van de ruimte en de fantazie van alle eeuwen komt over hen. Het is een grote troost dat een mens ook wakend dromen kan.
Maar de pijn komt weer, gelijk de golfslag oprijst na de rust van een andere
golfslag. En dat is de grootste beproeving die God onder de mensen heeft gezonden. Het ritme van de pijn der ziel, het ritme van de verlatenheid van de ziel, die eentonige altijd maar aanrukkende golfslag van de verlatenheid.”

(32) “twee rijkswachters”: In Sims krijgsdossier is deze voorleiding gedocumenteerd, de heren spelden haar familienaam wel verkeerd… in moderne tijden zou hiervoor een procedurefout gepleit worden!:

“(…) hebben wij de eer den Heer Procureur des Konings te Leuven ter kennis te brengen dat wij (…) WOLS (sic) Simonne (…) opgeleid hebben ter uwer beschikking te Leuven, Tienschestraat (…) P.V. dd. 2-10-44

(33) In het “interview met Sim” (1993) vertelt ze uitgebreid over deze dagen en haar aanhouding. Later (2004) zou ze er nog op terug komen in haar gedicht “Rijmelarij op m’n 85“. “Tusschen de mensen van ons geloof zou ik uren zitten en elk leed aan het mijne meten. Tot de camion ons langs de lange asfaltbaan naar Leuven voerde. De Tiensche straat kon het volk amper slikken. Wij de verdachten gaan voort langs hun haat en hun felle slagen de armen omhoog“:

Hogeschoolplein Leuven, september 1944, collaborateurs op weg naar de Kazerne De Bay (Tiensestraat), vergelijking toen en nu: