1948 Nand: Over het scheppingsproces van het kunstenaarschap

Citaten in het Poëtisch Celdagboek van Nand uit het filosofisch essay “Les Abeilles d’Aristée” van Wladimir Weidlé (1936), o.a. ééntje van John Keats, zie 2de gedeelte van dit hoofdstuk.
Neergeschreven in de gevangenis van Merksplas (1948).

De keuze van deze citaten zegt veel over het denken van Nand, en bij uitbreiding over het scheppingsproces van de kunstenaar, daarom sta ik hier wat langer bij stil. Het is ook een visie waarin ik me kan vinden.

Onderaan deze pagina nog een bijzondere toevalligheid over dit boek.

Wladimir Weidlé (ou Vladimir Weidlé “né le 1er mars 1895 à St-Pétersbourg (Russie), et mort le  à Paris (France), est un critique d’art et littéraire russe d’expression russe et française”.

Uit: “Les abeilles d’Aristée : Essai sur le destin actuel des lettres et des arts, Paris, Desclée de Brouwer, 285pp.,

(De titel is een verwijzing naar de mythe van Aristaios (Oudgrieks: Ἀρισταῖος) of Aristaeus (Latijn), een figuur uit de Griekse mythologie. Aristaios is een satyr en zoon van Apollo en de nimf Kyrene:

“Zijn bekendste optreden is wellicht in de mythe van Orpheus, waarin hij de mooiste waternimf Eurydice belaagt en opjaagt, met als gevolg dat ze in haar vlucht op een slang trapt die haar een dodelijke beet toebrengt. Hierop nemen de andere nimfen wraak. Ze straffen Aristaios, die imker was, door al zijn bijen te doden. Aristaios kon niet verklaren waarom zijn bijen plots stierven, en zijn moeder stelde voor bij Proteus te rade te gaan. Hier komt Aristaios te weten dat het een straf is voor zijn poging tot aanranding van de nimf Eurydice. Als boete zal hij vier koeien, vier stieren, een kalf en bloemen moeten offeren aan de manes van Euridice. Negen dagen na het offer groeiden uit de kadavers van die runderen nieuwe bijenzwermen“.

Weidlé wil hiermee suggereren dat, hoewel hij pessimistisch is over de  kunstproductie in zijn tijd, een ‘renaissance’ of heropstanding van de kunst mogelijk is, net zoals de bijen van Aristaios.
Niet verwonderlijk dat de titel alleen al Nand aansprak, hij hoopt voor zichzelf hetzelfde: opnieuw opstaan uit de puinen van wat zijn leven op dat ogenblik geworden is.

Nand neemt uit dit boek verschillende fragmenten op, ook een door Weidlé aangehaalde verwijzing naar de dichter John Keats (zie verder). Ik heb via een antiquariaat een eerste druk uit 1936 kunnen bestellen, omdat ik de exacte pagina’s die Nand vermeldt wilde opzoeken. De 2de druk verscheen in 1954, de 3de in 2004, telkens uitgebreid. De laatste druk telt bijna 170 pagina’s meer dan de eerste.


De overgenomen citaten zijn blauw ingekleurd, vaak gaat de aandacht van Nand, niet verwonderlijk,  naar “het mythische” aspect van kunst en poëzie in het bijzonder (Nederlandse vertaling na de fragmenten):

(p.52) La fiction poétique cessera d’exister et se changera en fiction tout court le jour où elle rompra définitivement avec le mythe, avec la pensée créatrice des mythes, que l’autre, la pensée discursive ne remplacera jamais. “Nous ne concevons plus – a dit François Mauriac – une littérature romanesque détournée de sa fin propre qui est la connaissance de l’homme”. C’est peut-être vrai, mais il y a plus d’un mode de connaître, et
la pensée mythique seule sait concilier connaissance et création.  C’est précisément par sa nature illogique et irrationnelle que la faculté de créer les mondes imaginaires est une nécessité de l’art, et il est tout naturel que sa décadence doive amener le divorce de l’art et de l’artiste, la solitude irrémédiable de l’âme créatrice. L’art n’est pas une affaire de raison et de logique, mais bien d’intuition indissociable et de foi totale. Le crépuscule des mondes imaginaires est dû au fléchissement de cette foi ; il signifie la ruine d’un des fondements essentiels de l’art et de toute création humaine.

(p.58)  Émile Legouis a eu raison de se demander à propos de Shakespeare: “Comprenait-il Hamlet analytiquement ?” – et de répondre : “L’horloger comprend la montre qu’il a faite. Le père ne comprend pas l’enfant qu’il a engendré”.
L’artiste cherche la vérité et non pas la vraisemblance ; ce qu’il imite, ce n’est pas la vie, ce sont les forces qui créent la vie.
Le romancier

[il] n’est pas un copiste de la nature,
il est, comme Mauriac l’a dit une fois de plus, “le singe du Créateur”.

Les forces avec lesquelles il collabore en créant ses personnages sont celles qui, depuis toujours, ont présidé à toute création
.

(p. 66) La substitution du “type” analytique à la personnalité vivante et inanalysable a contribué grandement à la décomposition du roman en tant que forme d’art et genre littéraire. L’art, comme dans beaucoup d’autres domaines de la civilisation contemporaine, y a été contaminé par la science, et bien souvent encore une science de seconde main.

(p. 226) Plus notre connaissance devient abstraite et nos sentiments différenciés, et plus nous désirons la totalité primitive de la contemplation et de l’expérience. Plus l’art qui nous entoure évolue vers l’artificiel et le cérébral, et plus nous avons la nostalgie d’un art spontané, enfantin, inconscient de sa propre perfection.

(p. 251) Le retour à la terre, comme le retour à l’enfance, est avant tout une manière de chercher le miraculeux, d’avoir soif du monde mythique dont on prend connaissance comme d’une réalité au lieu de l’inventer comme une fiction qui n’engage à rien.

(p. 257) La psychanalyse est la tentative le plus largement conçue et la plus systématique de mécaniser l’inconscient, de réduire le rêve, l’amour, la vie psychique autre que celle de la raison, la création des mythes, les processus créateurs dans les arts et les lettres au fonctionnement régulier d’un mécanisme intérieur.


Vertaling (met hulp van Google Translate, dus soms wat letterlijk…):

(p.52) Poëtische fictie zal ophouden te bestaan ​​en zal helemaal in fictie veranderen op de dag dat die definitief breekt met de mythe, met het denken dat mythen creëert, die de andere, discursieve gedachte nooit zal vervangen. “We bedenken niet langer – zei François Mauriac – een romanliteratuur die is afgeleid van zijn eigen doel, namelijk de kennis van de mens”. Dat mag dan waar zijn, maar er is meer dan één manier tot kennisname, en alleen het mythische denken weet kennis en schepping met elkaar te verzoenen. Juist door zijn onlogische en irrationele aard is het vermogen om denkbeeldige werelden te creëren een noodzaak van kunst, en het is niet meer dan normaal dat het verval ervan leidt tot de scheiding van kunst en de kunstenaar, tot eenzaamheid, dat onherstelbaar deel van de creatieve ziel. Kunst is geen kwestie van rede en logica, maar van onafscheidelijke intuïtie en totaal geloof. De schemering van de denkbeeldige werelden is te wijten aan de verzwakking van dit geloof; het betekent de ondergang van een van de essentiële fundamenten van kunst en van de hele menselijke schepping.

(p.58) (Émile Legouis had gelijk toen hij zich afvroeg over Shakespeare: “Heeft hij Hamlet analytisch begrepen?” – en daarop antwoordt: “De horlogemaker begrijpt het horloge dat hij heeft gemaakt. De vader begrijpt het kind dat hij verwekte niet”.)
De kunstenaar zoekt de waarheid en niet de plausibiliteit; wat hij imiteert is niet het leven, het zijn de krachten die het leven creëren.

(De romanschrijver)
[hij] kopieert de natuur niet,
hij is, zoals Mauriac nogmaals zei, “de aap van de Schepper”.
De krachten waarmee hij samenwerkt bij het creëren van zijn personages zijn degenen die altijd de hele schepping hebben geleid.

(p. 66) De vervanging van de levende, niet-analyseerbare persoonlijkheid door het analytische ‘type’ heeft in grote mate bijgedragen tot de ontbinding van de roman als kunstvorm en literair genre. Kunst is daar, net als op veel andere gebieden van de hedendaagse beschaving, verontreinigd door wetenschap, en vaak nog steeds tweedehands wetenschap.

(p. 226) Hoe abstracter onze kennis wordt en onze gevoelens gedifferentieerd, hoe meer we verlangen naar de primitieve totaliteit van contemplatie en ervaring. Hoe meer de kunst om ons heen evolueert naar het kunstmatige en het cerebrale, hoe meer we heimwee hebben naar een spontane, kinderlijke kunst, niet bewust van haar eigen perfectie.

(p. 251) De terugkeer naar het land (de aarde) is, net als de terugkeer naar de kindertijd, bovenal een manier om het wonderbaarlijke te zoeken, om te dorsten naar de mythische wereld waarvan we kennis nemen als een realiteit in plaats van die uit te vinden als iets fictioneel dat er niets toe doet.

(p. 257) Psychoanalyse is de meest wijdverbreide en meest systematische poging om het onbewuste te mechaniseren, om dromen, liefde, psychisch leven te reduceren tot enkel het domein van de rede, het creëren van mythen, de creatieve processen in de kunsten en de literatuur tot de reguliere werking van een intern mechanisme.


Over John Keats (1795-1821) en “Negative capability” (“capacité négative”), citaat in het Frans (p. 173-174) omcirkeld in rood potlood, wat wijst op het belang dat Nand hieraan hecht:

5de Hoofdstuk: “Herstel of Wederopstanding?” en daaronder een citaat van de Spaanse dichter Luis de Gongora (1561-1627), de twee laatste verzen van zijn gedicht “A la memoria de la muerte y el infierno” – Gedachtenis aan dood en hel – :
“Con la muerte libraros de la muerte,
Y el infierno vencer con el infierno.”
‘Met de dood zich bevrijden van de dood,
En de hel overwinnen met de hel.’

(in het licht van de door de krijgsauditeur gevraagde doodstraf voor Nand een voor hem erg herkenbaar citaat…)

(ook hier in het blauw de citaten die Nand overschreef)

CAPACITÉ NEGATIVE !

(p. 215) Une lettre de Keats du 22 décembre 1817,
adressée à ses deux frères, contient un passage maintes fois commenté par la critique anglaise, sans qu’on en ait fait valoir, à ce qui nous semble, tout le sens esthétique et historique. Le poète raconte qu’il a eu une discussion avec son ami Dilke sur la question de savoir quelle est la
qualité maîtresse
parmi celles qui contribuent à former un grand homme de lettres,
[qui forme] un grand poète.
Cette qualité, que Shakespeare, dit-il, possédait
(p. 216) au plus haut degré, il l’appelle – en soulignant par des majuscules son importance —
Negative Capability,
Capacité Négative, et la définit comme
le pouvoir de “rester dans l’incertitude, le mystère, le doute, sans recourir impatiemment aux faits et aux raisons
”.

(p. 217) La Capacité Négative est le don de rester fidèle à une certitude intuitive que le raisonnement rejette et que le bon sens n’admet point ; de conserver un mode de penser qui ne peut que sembler déraisonnable et illogique du point de vue de la raison et de la logique, mais qui d’un point de vue plus approfondi pourrait se révéler comme supérieur à la raison et transcendant la logique de la pensée conceptuelle.
Pour le poète, pour l’artiste, ce don est plus essentiel et primitif que tout ce qu’on peut appeler sentiment du beau, que tout ce qui a trait à la Beauté en tant qu’idée abstraite incapable de contenir sa contradiction. Avant de savoir choisir, avant d’être pourvu de goût, de discernement esthétique, du sens de l’harmonie,
l’artiste doit pouvoir contempler l’univers et chacune de ses parties, non pas à un état de différenciation, de désintégration analytique, mais dans l’unité première de l’être, où le complexe ne détruit point le simple, où le simple, en l’intégrant, préserve le complexe.

(p. 218) Rien de plus positif, en réalité, que la Capacité Négative.
En faire usage, ce n’est pas “se contenter d’une demi-connaissance”, c’est connaître des vérités qui sans elle resteraient inconnaissables. Il ne fait aucun doute qu’elle doit compatible avec un niveau très élevé de pensée abstraite.

(p. 221) Envisagée sous son aspect positif, la Capacité de Keats n’est autre que le don de voir le côté miraculeux des choses.

(p. 222) Désormais le poète, l’artiste — c’est ce qu’avait compris Keats – devait s’efforcer avant tout d’acquérir le pouvoir de vivre dans ce monde miraculeux, de respirer son air, car l’art et la poésie ne pouvaient qu’étouffer dans celui du progrès et de la raison pure.


Vertaling (met hulpvan Google Translate, dus soms wat letterlijk…):

(p. 215) Een brief van Keats van 22 december 1817, gericht aan zijn twee broers, bevat een passage die door Engelse critici vaak zonder argumentatie is becommentarieerd, zonder, zo lijkt ons, de nadruk te hebben gelegd op de esthetische en historische waarde ervan. De dichter vertelt dat hij een discussie had met zijn vriend Dilke over de vraag wat
de belangrijkste eigenschap
zou moeten zijn die iemand tot een ​​groot literator maakt,
een groot dichter.
Deze kwaliteit, die Shakespeare, zegt hij, in de hoogste graad bezat, noemt hij -(nvdr: nadrukkelijk in hoofdletters om het belang te onderstrepen)–
“Negative Capability” (‘negatief vermogen’), en definieert dit als
de kracht om “te verkeren in onzekerheden, mysteriën, twijfels zonder enig geprikkeld reiken naar feit en rede
”.

(p. 217) ‘Negatief vermogen’ is de gave om trouw te blijven aan een intuïtieve zekerheid die redenering verwerpt en gezond verstand niet toegeeft; een manier van denken te handhaven die alleen vanuit het oogpunt van rede en logica alleen onredelijk en onlogisch kan lijken, maar die vanuit een meer diepgaand standpunt superieur zou kunnen blijken te zijn aan de rede en de logica van conceptueel denken.
Voor de dichter, voor de kunstenaar, is dit geschenk essentiëler en primitiever dan alles wat een gevoel van schoonheid kan worden genoemd, dan alles dat betrekking heeft op schoonheid als een abstract idee dat niet in staat is haar tegenstrijdigheid te bevatten. Voordat hij weet hoe hij moet kiezen, voordat hij wordt voorzien van smaak, van esthetisch onderscheidingsvermogen, van een gevoel van harmonie,
moet de kunstenaar in staat zijn om het universum en elk van zijn delen te overdenken, niet in een staat van differentiatie, van analytische desintegratie, maar in de primaire eenheid van het zijn, waar het complex het simpele niet vernietigt, maar waar het simpele, door het te integreren, het complex behoudt.

(p. 218) Niets positiever, in werkelijkheid, dan “negative capacity”.
Het gebruiken ervan is niet ‘tevreden zijn met halve kennis’, het is om waarheden te kennen die zonder dit onkenbaar zouden blijven. Het lijdt geen twijfel dat dit compatibel moet zijn met een zeer hoog niveau van abstract denken.

(p. 221) Gezien in zijn positieve aspect is Keats’ Ability niets anders dan de gave om de wonderbaarlijke kant van de dingen te zien.

(p. 222) Voortaan moest de dichter, de kunstenaar – zo begreep Keats – er vooral naar streven om de kracht te verwerven om in deze wonderbaarlijke wereld te leven, om zijn lucht in te ademen, omdat kunst en poëzie niets anders konden dan verstikken in die van vooruitgang en zuivere rede.


Zie ook Wikipedia voor meer over “Negative Capability” (Engels): “Negative capability was a phrase first used by Romantic poet John Keats in 1817 to characterize the capacity of the greatest writers (particularly Shakespeare) to pursue a vision of artistic beauty even when it leads them into intellectual confusion and uncertainty, as opposed to a preference for philosophical certainty over artistic beauty. The term has been used by poets and philosophers to describe the ability of the individual to perceive, think, and operate beyond any presupposition of a predetermined capacity of the human being.”

De volledige brief kan je hier vinden, hij was gericht aan zijn beide broers, George en Tom Keats (22-12-1818). Er valt op te merken dat dit één van de brieven is waarvan geen origineel manuscript is teruggevonden en enkel bestaat in een transcriptie van John Jeffrey (de tweede echtgenoot van Georgiana Wylie Keats die getrouwd was met de broer van John Keats, George), hetgeen de interpretatie van wat Keats juist bedoelde er niet op vergemakkelijkt. Het fragment:

 “I had not a dispute but a disquisition with Dilke, on various subjects; several things dovetailed in my mind, & at once it struck me, what quality went to form a Man of Achievement especially in Literature & which Shakespeare possessed so enormously—I mean Negative Capability, that is when man is capable of being in uncertainties, mysteries, doubts, without any irritable reaching after fact & reason—Coleridge, for instance, would let go by a fine isolated verisimilitude caught from the Penetralium of mystery, from being incapable of remaining content with half knowledge. This pursued through Volumes would perhaps take us no further than this, that with a great poet the sense of Beauty overcomes every other consideration, or rather obliterates all consideration.”

In Het Algemeen Letterkundig Lexicon (2012) staat het zo (via Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Letteren):

“Etym: Eng. negatief vermogen:
Term die de Engelse romantische dichter John Keats een enkele keer gebruikt zou hebben (in een brief van 21 december 1817 gericht aan zijn broers), maar die een enorme weerklank heeft gehad in de literaire kritiek. Keats bedoelt er het vermogen mee (‘capability’) om niet steeds op zoek te willen gaan naar feitelijke en rationele zekerheden (‘negative’). Alleen wie deze negatieve capability bezit, kan ontvankelijk zijn voor de complexiteit, tegenstellingen, twijfels en mysteries van het bestaan. Shakespeare bezat dit vermogen ‘enormously’ volgens Keats. Door het concept gaf Keats zowel aan de wereld als aan het individu een diepte en complexiteit die niet in vaste, gesloten en rationele categorieën te bevatten is, wat ruimte creëerde voor de verbeelding en het esthetische. Het nam daardoor een bijzondere plaats in in het discours van de romantiek, vooral in Engeland.”


Een bijzondere toevalligheid…

Toen ik in het boek op zoek ging naar de citaten die Nand overschreef bemerkte ik bij nader toekijken dat sommige ervan in dit boek ook onderstreept waren. Waarschijnlijk in potlood, en later uitgegomd, maar de afdrukken waren nog duidelijk zichtbaar, bv hier (p. 58):

Op sommige plaatsen in het boek zijn nog andere fragmenten ooit onderstreept geweest, maar die zijn niet door Nand weerhouden. Uit nieuwsgierigheid nam ik contact op met het antiquariaat, maar zij hadden geen idee waar het exemplaar juist vandaan kwam. Het boek maakte deel uit van een reeks, en dit was hun laatste exemplaar.
Heeft Nand dit exemplaar ooit in handen gehad? We zullen het nooit weten, maar het is wel een opwindende gedachte.

1948-2022 Nand: “Gevangeniskerkhof Merksplas”

Bezoek 2022 en voorlezing “Gevangeniskerkhof te Merksplas”, gedicht aldaar geschreven door Nand op woensdag 24 maart 1948 in gevangenschap:

Zacht wekt de koele wind de spitse sparrebomen
die, lauw van heidegeur, meewarig zuchtend wuiven;
‘t bleek-blauw blazoen der kim met witte wolkenkuiven
heft, vlekloos boven ‘t groen, zijn zilvergrijze zomen.

De grond is geluw zand, en geluw zand de paden,
dor wervelt eikenloof in fluisterende kringen;
‘k hoor over ‘t ijle land den specht zijn lachlied zingen;
fazanten fonklen plots in ranke goudgewaden.

Bemost en molm-verteerd staan star-gerijde kruisen:
hout, zonder terp noch naam, in naakten grond te hope;
zinken schuin in ‘t zand, zij liggen groen op hopen
als dorrend sprokkelhout waar dennenpalmen ruisen.

Wien bergt het norse zand met zijn benard stilzwijgen?
Wie boet hier in den dood zijn onbezonnen zonden?
Burger en boef, ‘t dient al tot maal van stomme monden,
zij azen niet op schuld als zij ten maaltijd tijgen.

Doden, welk deemstrend lot heeft U ten doem gedreven?
Wat anders dan het hart waar rode driften draven?
En nu gij aarde werdt waar blinde maden graven,
hoe zou de mens den mens zijn dolen niet vergeven?

Gij hebt mijn hart, een hart geschapen om te falen,
‘t hart dat uw hart begrijpt, door eendren drang bevolen,
dat dolensmoede pijnt, en haakt om voort te dolen,
dat zoekt, van rouwmoed murw, nog op zijn nood te pralen…

Hier is de stilte vroom, en tijdloos ingetogen:
+gij sluimert aan God’s hart, beveiligd voor ‘t misleiden,
voor hartstocht en den dood dien wij in ‘t harte lijden,
voor angst, en haat, en hoop die noodloos wordt belogen.

Lig ik, uw lotgenoot, eens zalig aan uw zijde
in ‘t geluw heidezand waar lauwe sparren wuiven,
waar giert de groene specht en zilvren wolken schuiven,
waar bleek de Heiland hangt in moedig medelijden?

o Stof te zijn en stom in smartenvrij vergeten!…
Hoe nu, gij staart mij aan met worm-verknaagde ogen,
uw lippenloze mond grijnst grof en zonder logen,
uw wang is bars doorboord, uw hand tot ‘t been vervreten…

Daar gaapt, daar gaapt een put, een open muil van aarde,
vierhoekig opgesperd om gulzig te verslinden;
een walm van klam bederf besmeurt de voorjaarswinden
die krijsen, plots en schril, in ‘t groen der dodengaarde.

Ik huiver ор den rand in radeloos benauwen:
neen! niet in ‘t riekend zand bij krielenszieke maden!
En ‘k sluip voorbij den kuil langs sluikse schemerpaden,
daar achter ‘t sparrengroen de zuivere einders blauwen.

Ik lijd, ik leef! Ik ken den weemoed van ‘t verblijden.
Ik zing des levens doem, niet ‘t vunzig bed der doden!
Heil, wolkenzilver in ‘t azuren schild der goden:
gun mij de dure gunst vervoerd te mogen lijden…

Manuscript, laatste strofe.

Het was voor Nand, tijdens zijn  bijna dagelijkse wandelingen door het “domein” de uitgelezen plaats om te mijmeren over leven en dood. Later zou hij dit gedicht opnemen in de bundel “De Gouden Helm” (1955), maar met een andere titel: “Op een dorpskerkhof”, om begrijpelijke redenen.

Daarna maakte ik een ‘rondrit’ langs de gevangenis:

1947 “To Escape!” – Het motto van Sim

Dit is een hoofdstuk uit de familiegeschiedenis over Sim, mijn moeder. Alle hoofdstukken van dit project vind je hier: “Raratonga

Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape! A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Dark shadows (…), the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air.”


Kann die Liebe Sünde sein?
Darf es niemand wissen
Wenn man sich küsst
Wenn man einmal alles vergisst
Vor Glück?
(Zarah Leander)


“To Escape!” – Het motto van Sim

In haar latere jaren, toen ze al voorbij de 80 was, debiteerde Sim vaak het volgende citaat: “Oh, to escape, to escape, but from oneself there is no escape”. Samen met haar hebben we tot in den treure gegoogeld om te weten te komen wie het geschreven had, waar het vandaan kwam, tevergeefs. Ze ging er van uit dat het een citaat van Nand was (haar overleden echtgenoot).  In 2011 opende ze een Twitter account (ze was toen 91!) waar ze het citaat de wereld instuurde, toen nog met de toevoeging “anonymus”:

Na Sims overlijden (2015) vond ik in haar archief echter haar gedicht “Inkeer”, geschreven in september 1947 (ze was toen 28) in de gevangenis van Vorst (een  jaar internering na een  veroordeling wegens lidmaatschap van de “Dietsche Meisjesscharen” in 1942). Bovenaan het bewuste motto, met vooraan toevoeging van “to be free” (dat was ze later blijkbaar vergeten), een niet onbelangrijk detail in deze context. Het werd toegeschreven aan een zekere Victoria Cross (zie verder voor de tekst van het gedicht):

 

Detail:

 

“Oh to be free, to escape, to escape… but from one self there is no escape”

De afkorting “A W”, links bovenaan,  verwijst naar Sims broer Albert Wolfs. Hij was toen ook geïnterneerd (IC Het Klein Kasteeltje, Brussel). Hij was er redacteur van het IC maandblad met dezelfde naam  voor de geïnterneerden (zie infra).

De locatie is tegenwoordig opnieuw bijzonder actueel (asielzoekers).
Ikzelf heb er ooit ook tijd gebracht: dat werd toen de “drie dagen” genoemd, men moest zich daar aanmelden voor o.a. een medisch onderzoek voorafgaand aan de legerdienst. Verhalen zijn legio over sommigen die zich lieten afkeuren om de “gekste” redenen.

Naast “A W” ook het cijfer “2”, omdat dit gedicht deel uitmaakt van een reeks getiteld “Het Bezit“ (een hoofdstuk uit een tweede dichtbundel van Sim die echter nooit zou gepubliceerd worden, ondanks aandringen van haar uitgever). Haar eerste bundel “De Dagtocht” was verschenen in 1939, ze was toen 19 jaar.


Gevangenis Vorst, huidige toestand:


Tekst van  Sims gedicht “Inkeer”, in het licht van haar gevangenschap krijgt de inhoud een diepere laag. De titel is ook dubbel: enerzijds ‘tot inkeer komen’, anderzijds ‘zich naar binnen keren’:

“Inkeer

Geen rustigheid al zijn we eenzaam God.
De dagen groeien uit naar nieuw begeren,
Zal het begrijpen van ons eender lot
in het geleden leed, de zorgen zachter weren?

Zullen w’aan elke daad een milde toedracht geven
en ze bepalen naar het eigen hart?
Is waarheid dat de gesel van het harder leven
de sterke peiler van ’t geluk meet na de smart?

O, alles wat ons dierbaar was in ’t veilig huis,
de linde aan het erf, de bloesems op de bomen,
de wei, de laan, de tuin, is dit het kruis
dat w’aan d’herinnering der dagen niet ontkomen?

We weten wilde bloemen bloeien in een tuil
langs ’t hoge raam. We zien de zwaluw scheren
naar ’t veilig nest, een weelde houdt zich schuil
onder een mijmring slechts, die we zo node weren,

Maar die ons het besef der waarde zou vergaren
van wat we vroeger als ons tastbaar goed hebben beheerd
doch wat w’in week bezit niet wisten te ontwaren,
dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd

(Sim, september ’47, Vorst)”

(Engelse vertaling infra)


Wie is Victoria Cross?

Het blijkt één van de pseudoniemen te zijn van de schrijfster Annie Sophie Cory (1868-1952), “a British author of popular, racy, exotic New Woman novels”. Met “racy” wordt “pikant”, “pittig” bedoeld.
(“The New Woman was a feminist ideal that emerged in the late nineteenth century and had a profound influence on feminism well into the twentieth century. In 1894, Irish writer Sarah Grand used the term “new woman” in an influential article, to refer to independent women seeking radical change… They pushed the limits set by a male-dominated society“).

(Portret van Cory uit haar boek “Life’s Shop Window, 1907)

Ann Sophie Cory had ook nog een bekendere oudere zus, Adela Florence Nicolson, die dichteres was (zie infra).

Cory schreef tussen 1895 en 1937 zesentwintig romans, waarvan een gedeelte online staan, bv via Project Gutenberg, het Internet Archive  etc. In die periode verkocht ze wereldwijd meer dan 6 miljoen (!) boeken. Daarna raakte ze in de vergetelheid, haar citaat achterna.

Het heeft me heel wat tijd gekost om het boek te vinden waaruit het bewuste citaat komt, maar het is me uiteindelijk toch gelukt. Het gaat om “Self and the Other” p. 6, uit 1911. Je kan het volledige boek hier lezen. De link leidt je naar de pagina waar het citaat te vinden is. Vooraan een citaat dat wordt toegeschreven aan Plato:

“The lover of the Soul remains its lover throughout his life, inasmuch as he has united himself to that which is everlasting”

Dit citaat vond ik niet letterlijk terug, maar in Plato’s “Republiek”, Boek V-VI, “Over de Filosoof”, vond ik toch enkele uitspraken over de Ziel die daar dicht bij in de buurt komen. 

Pagina 6 uit “Self and the Other”;

 

Ik heb het fragment overgetikt, omdat het zo toepasselijk is op de mentale toestand van Sim, zeker na het overlijden van Nand (ook het citaat van Plato vooraan sluit hierbij aan). Het lijkt soms de letterlijke weergave van Sims gedachtenproces zoals dat te lezen is in haar dagboeken en brieven.

Cross schrijft een ik-verhaal met een mannelijk hoofdpersonage, Francis, die hopeloos verliefd is op een Indische vrouw: “Naranyah” (niet vanzelfsprekend in die tijd). Het verhaal speelt zich af in Brits-Indië, waar Cross geboren is (haar vader, Colonel Arthur Cory, was er legerofficier) :

 [The horror born of my shaken nerves grew upon me. In the silence of the empty room I could hear the wheezing of the lungs like the creaking of girding cart wheels.
Suppose I became a cripple? a consumptive cripple ? unable to work ? perhaps an early] death? My imagination, always feverish, extravagant, and more or less disordered, always prone to picture the worst of all possible evils as about to fall upon me, rushed away with me now headlong. Vision upon vision of hopeless breakdown, of helpless invalidism, of death, rushed through my mind. Dark shadows, like the presage of evils days, fled across the blank wall fronting me, the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air.
A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape.
I got up, and with trembling fingers struck a match and lighted up the two gas – jets, one on each side of the fireplace, drew down the blind, and then returned to my chair.
I must not read, must not embrace my beloved mistress that night. What then? One must think, think always. I looked round my room to try and find some trivial occupation for my thoughts, but what could that same old room, familiar to me for the last three years, afford? There were the old walls, hung with the large maps; the [case of college books on the right ; the large table littered with my own on the left, and an imitation mahogany pedestal with a cheap little cast of Plato standing on it by the window.

“Self and the Other” is een lijvig boek, 340 pagina’s (A5-formaat), dat Sim las tijdens haar eerste internering in de gevangenis van Leuven (oktober 1944 tot februari 1945). Uit haar celdagboeken blijkt dat ze Engels studeerde, en waarschijnlijk las ze Engelse boeken om te oefenen: (uit “Celdagboek 2“) (**):

“9 november: Een koude rillige herfstdag. We leeren Engelsch – en ’t loopt van stapel – we hunkeren er naar om te weten of er reeds gelost werden maar elke dag brengt nog nieuwe aanhoudingen. De V. bommen houden ons danig wakker en er heerscht dan een hysterische stemming.”

Over die bommen, de schrik zat er wel degelijk in, zie bv “Het bombardement op Leuven, in mei 1944, toen verloor Sim Lies, haar beste vriendin en collega in de Rijksmiddelbare school van Hasselt, ze stierf samen met haar broer in de schuilkelders van het Drievuldigheidscollege  (Oude Markt Leuven) door een voltreffer, Sim schreef het gedicht op hun rouwprentje:


Drievuldigheidscollege Leuven, Oude Markt, mei 1944 na het geallieerde bombardement. Meer dan 30 foto’s hierover vind je hier


“Self and the Other” was voor zijn tijd (1911) best wel pittig! Ten bewijze deze commentaar door “Christoph Ehland: Middlebrow and Gender, 1890-1945, March 17, 2016” over dit boek (met nog wat interessante weetjes over Cross):

“I do not mean to claim with certainty that Cross herself was queer, although in the absence of much biographical knowledge about Cross’ private life and given the prevalence of queer themes in several of her novels, one should not exclude the possibility. In her astonishing science fiction novel Martha Brown, M.P., whose narrative is based on completely reversed gender roles, for example, Cross quite lovingly enshrines the main character Martha as a chivalrous butch cross-dresser with short hair, pilot’s outfit, and evening tux, and in many of her novels the female face and figure are quite striking sexual subjects of the male narrator’s gaze (Victoria Cross, Martha Brown, M.P: A Girl of To-Morrow, London: Laurie, 1935).
In 
‘Self and the other’, the male narrator Francis effectively describes Naranyah’s face during orgasm, which also signifies spiritual ecstasy (Victoria Cross, Self and the other, London: Laurie, 1911, p. 150). We do know that Cross never married and lived a mobile life with lots of travel, first with her mother, then after her mother’s death) with her uncle Heneage Griffin. She did have an intense friendship, and perhaps even romantic relationship with, an American consul, and later with an Italian diamond dealer to whom she bequeathed her fortune, but no details of these relationships survive.”

(Zie bewuste fragment infra, of lees het hier)


“Inkeer” in tijdschriften

Sims gedicht “Inkeer” werd ook gepubliceerd in het “Welfare” tijdschrift “Het Klein Kasteel” voor en door gevangenen (zie hierover bv “Interneringskampen na WOII‘). Haar broer Bert was er, als geïnterneerde, redacteur en kon zo af en toe teksten van Sim laten plaatsen (ook van hemzelf). Zoals vaak in deze publicaties werd de naam van de auteur niet vermeld, hoogstens soms de initialen. Sim schreef er hier zelf haar naam onder in potlood. Ook het citaat van Victoria Cross ontbreekt niet. Het gedicht verscheen in het kerstnummer van 1947 (formaat: A4, 48blz.). Verder in dit nummer ook nog het Kerstverhaal “Haar mooiste Kerstfeest” van 4 blz. geschreven door Sim. Ze noemde het “een novelle”. Opvallend: net voor Kerstmis, op 24 december 1947, zou Sim in voorlopige vrijheid worden gesteld. Een verhaal apart, zie daarvoor de pagina “In vrijheid“.

 

 

Het gedicht verscheen ook in “Opbouw” van 15 februari 1948, een ander interneringsmagazine. Op dat ogenblik was Sim al vrij, vandaar dat in potlood werd geschreven: “libéreé” (rechts bovenaan). Deze keer wordt Sims voornaam vermeld, de familienaam wordt nog afgekort. Eigenaardig genoeg wordt ook “IC Vilvoorde” als locatie toegevoegd, Sim verbleef in het IC Vorst. Dat was omdat de verschillende IC maandbladen met elkaar teksten deelden (of elkaar vroegen om nieuwe “kopij”). Hier wordt het citaat van Victoria Cross niet toegevoegd, misschien omdat Sim “free” was of omdat de redactionele hulp van broer Bert ontbrak?

 

Detail (“libéreé” rood onderstreept!):

 

“Inkeer” (links bovenaan), hier niet zo prominent als in “Het Klein Kasteel”, waar het een volle bladzijde kreeg:


Ook van Nand zijn gedichten verschenen in “Opbouw”. Twee van die gedichten worden in een apart hoofstuk besproken, als voorbeeld van hoe hij via zijn creatief werk de soms penibele omstandigheden het hoofd biedt. Ook wordt een vergelijking gemaakt tussen deze gedichten en Sims gedicht “Inkeer”


Terug naar Victoria Cross

Fragment uit “Self and the Other” waarin de protagonist Francis het gelaat beschrijft van Naranyah. De interpretatie die Christoph Ehland (zie supra) hiervan geeft (“In ‘Self and the other’, the male narrator Francis effectively describes Naranyah’s face during orgasm, which also signifies spiritual ecstasy”) laat ik aan de lezer over… In ieder geval: Sim heeft het boek wel gelezen!

“When I stopped before her door, I saw it was already open about a foot. How like her, I thought ; and I gently pushed it open and went in. It was a large room; the window was open, too, wide up to its fullest extent, and in it stood a table and a chair pushed back, evidently where she had been sitting. A heavy, wide bed stood between window and door, far removed from both, and by it another console table with a weighty reading-lamp upon it. The wick was turned down, and there was a thick lamp-shade over it, but the steadily burning flame from underneath sent a flood of yellow light over the bed, leaving the ceiling and rest of the room in shadow. And she was lying there asleep between open window and door ; her rings and watch, and some gold, lying in a heap by the lamp ; careless, thoughtless, heedless as usual of all that appertained to self. She was lying on her back, the inimitable grace of her figure, clearly outlined under the thin covering, fully revealed. Both arms were loosely clasped above her head; the linen in the hot night lay open from her chest and throat; showing jts rounded softness and the warm, transparent skin, pulsating gently with her even breath. The face was upturned and sideways, so that the light fell fully on the enchanting curve of the head, in its deep blackness, resting on the pillow. Oh for a pen which should immortalise the divinity, the dignity, the quiet of that perfect face! The arch of the eyebrow, the curve of the nostril, the form of the mouth I approached and stood at the foot-rail of the bed, as a devotee stands at the rail of a shrine. There lay all that to me was highest and sweetest in human nature, all that I really prized on earth.”

Laten we Victoria zelf een antwoord geven. Ik vond een brief waarin ze zich verdedigt tegen haar critici. Daarmee hebben we naast het handschrift van Sim (én Nand!), nu ook dat van Victoria. In vergelijking met het handschrift van Sim schrijft Victoria, zo schijnt me toe, toch wat “jachtig”:

July 20, 1909

Dear Mr. Morris

I am sending you an autograph copy of Life’s Shop window and I should be so glad if you will read it through carefully from beginning to end and form your own opinion on it. People who are jealous of me always howl at my writings the reproach that they are immoral From my own point of view I have never written a single immoral line in my life. I am immensely proud of my books and would read them aloud to a jury of Bishops with the greatest of pleasure any time.
It is most important for you to feel the same confidence as I do in them and to know personally the contents of one at least so that you can combat the rediculous [sic] statements made about me. I know how extremely busy you are but if you will make time to read it carefully, I know when you are in the U. S. and can speak with authority on my work, you will feel the time spend in reading it was not wasted.

With so many thanks for all the trouble you have taken for me already
Yours sincerely
Victoria Cross


Het trauma van Sim

Als we Sims levensloop en karakter beschouwen mogen we stellen dat het citaat van Victoria Cross op haar lijf geschreven is, zeer waarschijnlijk werd het gedicht “Inkeer” erdoor geïnspireerd…: voelde ze zich ooit écht vrij? Het is bv typisch dat ze dacht deze uitspraak via Nand geleerd te hebben… Aldus lijkt het of Sim op latere leeftijd geen toegang meer had tot haar oorspronkelijke gevoel, of dat (bewust of onbewust?) verdrong.

De laatste 10/15 jaar van haar leven was Sim ten prooi aan zware depressies, die hield ze voor de buitenwereld meestal verborgen, maar ze getuigt er wel over in haar latere memoires. En dat ze net uit dàt boek van Cross citeert is opmerkelijk, maar ook natuurlijk ingegeven door de omstandigheden van de gevangenschap toen. De lectuur van haar dagboek dat ze in gevangenis schrijft (oktober 1944- februari 1945) (**)  toont zelfs toen al die “moodswings”: diep verdriet, de afschuw voor de omstandigheden in de cel tegenover de komische uitspattingen met haar celgenotes.
Vandaar de herkenbaarheid toen met wat Victoria Cross schrijft, en het zich niet meer herinneren later dat het een citaat was dat ze zelf gevonden had. Sommige trauma’s worden verdrongen omdat ze te pijnlijk zijn, maar restanten blijken dan toch nog te overleven, maar niet meer gekoppeld aan de oorspronkelijke pijn.

Zo’n trauma kan ook leiden tot persoonlijkheidsverlies. Het is een gedachte die bij me opkwam omdat Victoria Cross onder verschillende pseudoniemen gepubliceerd heeft, en zelfs in haar dood een andere naam gebruikt: Annie Sophie Cory (haar “paspoortnaam”), Victoria Crosse, Victoria Cross, Vivian Cory, V. C. Griffin (= Vivien Cory Griffin, haar “grafnaam”, naar de familienaam van haar oom Heanage McKenzie Griffin, een gefortuneerd man die haar zijn fortuin schonk bij overlijden: 100.000£).

Het is één van de redenen waarom het citaat zo moeilijk op te sporen was, ik werd er, tijdens het eindeloos googelen, soms zelf hopeloos van.  Zelfs in de uiteenzetting van dit hoofdstuk gebruik ik enkele van haar namen door elkaar.
Het is een bekend fenomeen bij kunstenaars (bv. Fernando Pessoa, of Friedrich Hölderlin die in zijn latere leven de greep verloor over zijn vroegere zelf).

En bij Laurence, de zus van Victoria treedt hetzelfde naamfenomeen op, zie verder.


Cross in ‘Self and the Other’ p. 6: “Vision upon vision of hopeless breakdown, of helpless invalidism, of death, rushed through my mind. Dark shadows, like the presage of evils days, fled across the blank wall fronting me, the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air. A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape.”

In dit fragment schrijft Cross ook: “the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies”. Sims was leerkracht geschiedenis, en de Griekse tragedies en de Hellenistische wereld waren haar wel bekend. Ze putte er vaak uit in haar latere gelegenheidsgedichten voor vrienden, collega’s en kennissen.
Lees bv haar “Ode aan de Vriendschap en de Droom reizen“, voorgelezen op haar typische manier en via een afrolbaar manuscript van aan elkaar gekleefde bladzijden van een meter of twee, soms meer afhankelijk van de breedte van het blad, die dan langzaam afdaalden naar de vloer, als een soort omgekeerde autocue.
Dit is de laatste strofe, ik las ze voor, naast haar, bij haar teraardebestelling, niet zonder emotie:

“En komt de laatste bocht in zicht
stuur dan de vrienden dit bericht:
de reis gaat naar het Eeuwig Licht,
daar wacht op u aan d’ overkant
nog hechter dan de aardse band
de Vriendschap in ’t Beloofde Land.”

Foto: Sim leest haar “Ode aan de Vriendschao” voor tijdens het huwelijksjubileum van een bevriend koppel, bemerk “de rol”:


Addendum: how way leads onto way…

Naast het jarenlange zoeken naar de oorsprong van het citaat, raakte ik, eenmaal de bron gevonden, in de ban van Victoria Cross. Dat kwam omdat er maar heel weinig foto’s van haar te vinden zijn, wat vreemd is, gezien haar succes als schrijfster. Daarom heb ik verschillende auteurs gecontacteerd die over haar en deze periode geschreven hebben. Dat bracht me naar universiteiten in Engeland en Amerika (*). Maar ook daar bleef men het antwoord schuldig: Victoria Cross bleek heel gesteld te zijn op haar privacy. Er circuleerde slechts één foto (zie hierboven) van een portret schilderijtje dat op zijn beurt gebaseerd was op een foto waarop Victoria blijkbaar poseerde. Eén van de gecontacteerden raadde me aan te informeren bij de National Portrait Gallery in Londen. Die bleken in het bezit te zijn van drie “glass plate negatives”, helaas nog niet gedigitaliseerd. Dat kon wel na betaling. Maar de National Portrait Gallery was zo vriendelijk ze gratis te digitaliseren, tezamen met nog een hele reeks andere portretten. Of misschien heb ik het instituut op het juiste moment aangeschreven?
Door mijn doorgedreven onderzoek, o.a. bij de familie website waarin Victoria Cross ook is opgenomen, kwam ik te weten waar ze begraven is: Lanzo d’Intelvi, een dorpje op de grens van Zwitserland en Italië, met uitzicht op het Lago di Lugano. Een prachtige streek.

Ingang begraafplaats (Google Streetview), het lijken wel de “two roads diverged in a wood… And looked down one as far as I could/To where it bent…”‘ van Frost (zie supra):

 

De beheerder van de familiewebsite was ook dankbaar dat ik de weg gevonden had naar meer foto’s. Het is nu ook duidelijk dat dit waarschijnlijk de enige foto’s zijn waar ze voor poseerde, en dat bijgevolg de schilderijtjes hiervan zijn afgeleid.
Victoria (Ann Sophie Cory) poseerde op 2 maart 1915 voor de camera van de Bassano Sudio in Londen, in een typische pose, die me onmiddellijk aan Sim doen denken, zeker die tweede, maar Sim lachte daarbij veel meer dan die wat geforceerde glimlach, nee: Victoria poseerde absoluut niet graag, but from One’s Self there is no escape

 

 


Victoria Cross: haar laatste rustplaats…

Woensdag 15  (!) december 2021: Lanzo d’Intelvo, Italië

Op mijn vraag ging Joachim Braeckmans, een oud-collega die in de buurt woont en er les geeft, opnames en foto’s maken van de begraafplaats.

Ter plaatse volgde een nieuw hoofdstuk in wat niet alleen een “trip down memory lane” is maar ook meer en meer een “never ending story” lijkt te worden: aan de ingang van het kerkhof een bericht dat enkele grafconcessies verlopen waren en binnenkort zouden verwijderd worden. Onderaan de lijst: twee maal de naam “Griffin”, die van Victoria Cross (begraven als Vivien Cory Griffin) en haar oom Heanage MacKenzie Griffin. Na contact met de gemeente blijkt dat beide concessies kunnen verlengd worden tot 2039 voor de prijs van… 2 x 1250€ (geen tikfout!). Ik heb de familie op de hoogte gebracht (augustus 2022). Benieuwd naar hun reactie.

De melding aan de ingang van het kerkhof. Op de lijst rechts: “nr. 29 GRIFFIN 1959 – LOC 261” en “nr. 30 GRIFFIN 1959 – LOC 260”. Het jaartal verwijst naar de aanvang van de concessie (die liep tot 2019), LOC = locatie.

Nr. 261 is het graf van Victoria Cross (Vivien Cory Griffin), met een kleine foto.

De graven zijn ingebouwd in rijen boven elkaar in de muren. Het is een prachtig staaltje architectuur:


Bezoek aan de laatste rustplaats van Victoria Cross/Vivien Cory Griffin in Lanzo D’Intelvi (Italië, grens met Zwitserland, enkele kilometer verder is het Lago di Lugano), woensdag 15 december 2021:


Victoria Cross: Bio

Voor wie zich in het opmerkelijke levensverhaal van Victoria wat meer wil verdiepen dan wat er op Wikipedia staat: hier een artikel (10blz.) van Shoshanna Milgram (Dep. Of English, Virginia Polytechnic Institute and State University, USA), prettig om te lezen en goed onderbouwd. Met Shosanna heb ik een leuke emailconversatie gevoerd, ze vond mijn specifieke interesse in Victoria Cross boeiend.

Je kan de handige handler gebruiken onderaan het ebookvenster en naar believen vergroten per bladzijde, full screen gaan, single page, double page enz.:

Please wait while flipbook is loading. For more related info, FAQs and issues please refer to DearFlip WordPress Flipbook Plugin Help documentation.

 


Laurence Hope:  zus van

In mijn zoektocht naar Victoria Cross kwam ik ook in contact met (what’s in a name!) Victoria Jealous (Australïe). Zij schreef een boek over haar zoektocht naar de zus van Victoria Cross, de dichteres Laurence Hope (Adele Florence Nicholson): “Rapture’s Roadway“. Zij ondernam deze zoektocht om het werk van haar overleden vader voort te zetten. Ik bestelde het boek, dat na een maand eindelijk in mijn brievenbus belandde. Jealous besteedde jaren aan haar onderzoek, en reisde daarvoor de halve wereld rond. Net als ik voor Victoria/Annie/Vivien ging ze ook op zoek naar de laatste rustplaats van zus Laurence/Adele.

Dit is de eerste zin uit het boek (het eerste hoofdstuk draagt de symbolische titel “Dead Poet’s Society”, naar de bekende film met Robin Williams, een titel die me natuurlijk aansprak):

“He was sixty and she’d already been dead for eighty years when he became obsessed with her”

Onmiddellijk voelde ik me hier thuis: “he” is de vader van Jealous, “her” is Laurence Hope. “Obsessed” is misschien niet de juiste omschrijving van mijn werk aan deze biografie, maar er is iets fascinerend dat een zeer grote aantrekkingskracht uitoefent als je zo’n reis maakt, en zeker als je ronddwaalt in het landschap van je eigen familieverleden, het houdt je bezig, Ik betrap me er soms op dat ik af en toe met overleden familieleden  (luidop) in gesprek ga wanneer ik over hen iets schrijf terwijl hun foto fullscreen schittert op het tweede computer scherm ernaast, soms lijkt zo’n foto plots levend te worden.

Voor wie geïnteresseerd is in de beschrijving van een dergelijke odyssee is dit boek zeker een aanrader. Hope overleed op tragische wijze: zij stapte zelf uit het leven, slechts 39 jaar oud.

Uit haar bio: “She was among the most popular romantic poets of the Edwardian era. Her poems are typically about unrequited love and loss and often, the death that followed such an unhappy state of affairs. Many of them have an air of autobiography or confession. Virginia Jealous: ”In the first years of the twentieth century she was the most famous poet in the world; by World War II she was forgotten.”

De titel van het boek “Rapture’s Roadway” is ontleend aan een bekend gedicht van haar: “Kashmiri Song” (1901). Het werd ook op muziek gezet, “it emerged as a most popular song, quickly becoming a drawing room standard and remaining popular until the Second World War”, de twee eerste versregels waren zeer gekend, o.a. door de versie van Rudolph Valentino. De laatste versregels zijn misschien al een voorbode van Hope’s levenseinde…:

“Pale hands I loved beside the Shalimar,
Where are you now? Who lies beneath your spell?
Whom do you lead on Rapture’s roadway, far,
Before you agonise them in farewell?
Oh, pale dispensers of my Joys and Pains,
Holding the doors of Heaven and of Hell,
How the hot blood rushed wildly through the veins
Beneath your touch, until you waved farewell.
Pale hands, pink tipped, like Lotus buds that float
On those cool waters where we used to dwell,
I would have rather felt you round my throat,
Crushing out life, than waving me farewell!”

Omdat zowel Nand als Sim het wel eens over Valentino hadden (ze hadden in het interbellum natuurlijk de films gezien die af en toe opnieuw werden uitgezonden), zocht en vond ik deze leuke opname: Valentino zingt “Kashmiri Song”. “The voice of Valentino was recorded for the first and only time (…) on May 14th 1923” klinkt het hier krakend bij het begin, een zin uitgesproken met een opvallend rollende “r”, maar dat past in de setting en maakt het  nog authentieker:


Engelse vertaling van “Inkeer”

In het licht van de uitgebreide Engelstalige correspondentie maakte ik, naar best vermogen, ook een Engelse vertaling van Sims gedicht. Ik koos als titel “Repentance”, hoewel die niet de dubbelzinnigheid weergeeft van de Nederlandstalige titel. Tijdens het vertalen stelde ik vast dat hier ook “we cannot escape” opduikt, dat voelde als een puzzelstukje dat perfect op zijn plaats viel. Het rijmschema aanhouden in het Engels was ver boven mijn petje.

Repentance

No calmness though we are lonely God,
while days are growing into new desiring.
Shall understanding of our equal fate
in hardships suffered soften worries?

Shall we attribute to every act mild cause
defining them with our own hearts?
Is truth the scourge of hardened life
measuring luck’s strong pillar after tears?

Oh, everything we held dear in our safe house:
the yard, its linden and the blossoms,
the meadow, the avenue, the garden: is this our cross
that we cannot escape the memory of days?

We think of flowers wild and how they bloom
high up the windowsills. We see the swallows skim
to their safe nest: what wealth is hiding
behind faint memories we unwillingly suppress!

If only we would gather the sense of value
in all this, possessions, we once managed, tangible,
of which the preciousness back then went unperceived
now by the grip of loneliness we are obliged to see.


Gezinsfoto ten huize uit 1949  (Schaarbeek), verhuisd tijdens de zomer van 1945 uit Sint-Joris-Winge. Van het open platteland naar de stad en rijhuisstraten, maar noodgedwongen.
Na 5 jaar was het gezin opnieuw samen.

In september 1944 bij de bevrijding werd het hele gezin aangehouden en verspreid over drie gevangenissen (Leuven Tiensestraat, Leuven Centraal, Gevangenis Tienen). De aanhoudingen gebeurden niet tegelijkertijd, en niemand wist aanvankelijk wie waar zat. 

In Sims celdagboek (*) uit die periode (oktober 1944 tot februari 1945) kunnen we de chronologie volgen. Er waren geen officiële aanklachten, welk enkele “verhoren”. Op een bepaald ogenblik was het gezinshuis in Sint-Joris-Winge onbewoond en was er een begin van plundering. Enkele buren konden dit verhinderen.

Later, toen de meubelen werden overgeladen om te verhuizen, werd Finneke (oudere zus van Sim) zwaar mishandeld en toegetakeld, ze stond gewoon toe te kijken naar de verhuizers op de stoep van de ouderlijke woning en moest naar het ziekenhuis worden overgebracht…
Dus uIteindelijk besloten Sims ouders om maar te verhuizen, naar Schaarbeek, omdat de sfeer in het dorp té vijandig was geworden. Sims moeder had in buurgemeente Evere familie wonen.

Vlnr: Bert, Sim, moeder, Finneke, vader

Geboortehuis van Sim toen Tiensesteenweg, Sint-Joris-Winge.  Sim, toen 7, zit, opvallend in het wit aan een tafeltje aan de voordeur, omgeven door haar familie, hier allemaal vrouwen, haar tantes en moeder in de deuropening naast de enige man, haar vader, met gekruiste armen. Tegenover het huis: de “gerijde plantanen”, nu reeds lang verdwenen, maar het huis staat er nog steeds.

Geboortehuis Sim, 1926, in het wit voor de deur, 7 jaar oud

Vergelijking toen (1926) en nu (2022).

Slider kan heen en weer geschoven worden:

 


Epiloog

Sims gedicht “Inkeer” heeft me mijn moeder beter leren kennen, en was ook een beetje een spiegel. Toen ik het de eerste keer las, snuisterend door de archieven, was ik meer bezig met de vreugde van het plots teruggevonden citaat dan met de inhoud van het gedicht zelf. Pas nadat de “odyssee” op gang kwam en verrassing na verrassing opdook, begon het gedicht zelf ook meer en meer tot leven te komen, zeker toen ik mijn hoofd brak op de Engelse vertaling. Ik begon me zelf meer en meer te herkennen in deze woorden. Vooral het beeld van de vreugdevol beleefde momenten uit ons verleden, die we toen te weinig koesterden en die plots (en soms herhaaldelijk) opnieuw komen bovendrijven, zeker als we ons alleen of afgezonderd voelen, vreugde toen die nu verdriet en pijn oproept “dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd” (laatste versregel).

Ik heb het geluk gehad de laatste jaren van haar leven te kunnen mantelzorgen voor Sim, “geluk”, omdat ik net daardoor opnieuw de moederband ontdekte die heel diep kan gaan, omdat je “lijfelijk” bezig met je moeder. Mocht ik dit niet gedaan hebben was ik waarschijnlijk, na haar overlijden, achtergebleven met een wat ongemakkelijk gevoel wanneer ik geconfronteerd werd met haar inzinkingen en lamentaties, haar agonie. Maar de mantelzorg, én vooral de schat die het archief bleek (blijkt), leerde (leert) me een nieuwe moeder ontdekken: achter het gordijn van de herinnering bracht ze me tot “Inkeer”. 
En daar ben ik haar erg dankbaar voor. 

Een filmpje waarin ik Sim volg vanaf haar geboorte tot het einde van de Tweede Werledoorlog aan de hand van portretfoto’s (ook nog een korte flits met Sim en mezelf, drie dagen oud, en eindigend met achterkleinkind in haar armen):

Nog deze gedachte: zowel Victoria Cross als haar zus Laurence Hope waren in het begin van de 20ste eeuw wereldberoemd. Na de Tweede Wereldoorlog waren ze al in de vergetelheid geraakt. “Sic transit…”. Het sterkt me in mijn “odyssee” mijn ouders wat uit zo’n vergetelheid te halen met dit project, dat ondertussen een levenswerk is geworden. De Tweede Wereldoorlog was een cesuur in hun leven. Ze waren dan wel niet wereldberoemd, maar ze lieten wel een afdruk achter die het waard is te onderzoeken en naar buiten te brengen en  ook om enkele hardnekkige misverstanden uit de weg te ruimen.

Hierbij denk ik aan het liedje “Hotel California” van The Eagles, dat inhoudelijk wonderwel aansluit bij het door Sim zo vaak geciteerde  “Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape”:

“You can check out any time you like, but you can never leave”

The Eagles zingen in dit liedje ook:

“Some dance to remember, some dance to forget”.

Ikzelf kies voor de eerste optie én denk plots ook aan deze twee nummers, die me al troffen als adolescent omdat ze iets vertellen over het schrijfproces (iets waar Nand het ook over had hierboven):

+ een nummer van Stevie Wonder “All In Love is Fair” uit 1973. Opmerkelijk: de song komt uit zijn album “Innervisions”, titel die wonderwel aansluit bij “Inkeer”:

+ en een nummer van Joe Dassin “Chanson Triste” uit 1975 (over de Poolse componist Chopin), 

En…. nu we toch in de muzikale sfeer zitten: dit liedje is het perfecte antwoord op “Inkeer”, niet alleen omwille van de lyrics, maar ook: “The Oh” is een Oostendse groep, geboorteplaats van Nand:

 


DANKWOORD

Zie de website Raratonga voor het uitgebreide dankwoord.

 

Weinig begrip kan ik opbrengen voor het College van Procureurs-generaal, die me wel de toelating gaven om het krijgsdossier van Sim in te kijken, maar voor Nand kreeg ik een njet. In dit hoofdstuk zeg ik daar wat meer over.


NOTEN

(**) “Celdagboek 2“. Tijdens haar eerste internering (Gevangenis Leuven Centraal), van 2 oktober 1944 tot 14 februari 1945 (Valentijn!) beschrijft Sim bijna dagelijks en nauwgezet de gebeurtenissen en haar gevoelens daarbij. Het begint op het einde van augustus 1944, Sim was net 25 geworden, en zo kunnen we de aanloop naar én de bevrijding van Leuven volgen. Daarna haar internering en de beschrijving van het celleven. Toen ze in februari 1945 werd vrijgelaten was ze ervan overtuigd dat het daarbij zou blijven. Er was immers geen aanklacht. Maar de gerechtelijk molen maalde in haar geval langzaam: pas op 10 januari 1947, dus bijna twee jaar later, volgde haar proces waar ze,  zo vertelde ze vaak theatraal met strenge woorden en opgeheven vingertje, “ter zitting werd aangehouden”. Op Kerstavond 1947 om 17u., bijna een jaar later,  werd ze vrijgelaten. 

Opvallend: haar twee “vrijlatingen” gebeuren op “romantische” dagen: Valentijn en Kerstavond, bij uitstek dagen van warm samenzijn met geliefden in de vertrouwde kring.
Ook op de dag van Kerstavond, maar dan in 1943 nam Nand ontslag bij Zender Brüssel, nadat hij al hetzelfde had gedaan bij het dagblad “Vollk en Staat”. Zogezegd om”gezondheidsredenen”, dat was hem aangeraden door zijn dokter, en Nand maakte daar dankbaar gebruik van. Hij was de Duitse pesterijen, vooral bij Zender Brussel beu. Hij werd er met “Feldgericht” bedreigd met de woorden: “Sie werden beobachtet!” (omdat hij o.a. haslsstarrig het woord “Diets” bleef gebruiken in zijn teksten), ik denk dat we nu die “gezonheidsredenen” als een ‘burn-out’ zouden bestempelen. 

Het dagboek bestaat uit twee in potlood volgeschreven schoolschriftjes (Sim was leerkracht!) met daarin ook mooie en soms grappige tekeningen. Af en toe ook een gedicht. Voor- en achterzijde zijn beschreven, de twee schriftjes samen tellen 67 (genummerde) bladzijden.
De eerste bladzijde “De Septemberdagen 1944” toont een kalender waar de dagen werden afgestreept, daaronder het begin van de beschrijving van een fietstocht naar Brussel waar ze met haar broer had afgesproken, het dagboek begint op 23 augustus 1944. Sim schrijft dit als een terugblik in de cel, pas vanaf 2 oktober (aanhouding)  wordt haar dagboek een écht dagboek met dagelijkse invoegingen in de cel, Sim heeft dan al 21 pagina’s volgeschreven.

Het begin (23 augustus 1944):

“Een zonnige augustusdag. In de luwte van de schoon-opbloeiende zomerdag maak ik mijn fiets klaar (nvdr: vanuit Sint-Joris-Winge, haar geboortedorp) voor den frisschen tocht naar broer te Brussel. Zoo was het toch gezegd: trefpunt in “Metiers”. Het werd heerlijk rijden. De baan scheen wel ruim zoo breed onder het goud-gele strepen licht. Een kalme baan in den zomerschen voormiddag. Boven mijn hoofd werden de vogeltjes dol verliefd zooals het altijd was geweest in Gods lieve natuur.”

Toen ik wat verder las herinnerde ik mij deze foto, waarvan ik, na lang wikken en wegen, bijna zeker ben dat die dateert van de dag waarover Sim hier schrijft. Wat verder schrijft ze: “Roef de wind flapt dol rond mijn bonten strepenrok, bergaf!” (dat zijn de voor fietsers beruchte hellingen op de steenweg van Leuven naar Brussel).
Deze setting: het plaatje klopt helemaal, hier met broer Bert in Brussel, waarschijnlijk in de buurt van de Beurs. Die “bonten strepenrok” draagt Sim hier. Ik had me er van alles bij voorgesteld, maar het lijkt wel een ontwerp van Mondriaan (die was trouwens in hetzelfde jaar, 1944, overleden op 1 februari), en ik denk dat die rok zelfs nu nog “modern” zou zijn.
 Jammer dat dit geen kleurenfoto is, maar “zwart-wit” hoort nu eenmaal bij ‘die tijd’ (in alle betekenissen).
Hun stuurse blik past ook in dit tijdskader, er is nog in de verste verte geen vermoeden van wat hun (en de hele familie), enkele weken later zal overkomen, of misschien was er toch wel een onbewuste angst (veertien dagen vroeger vond immers “Het Drama van Meensel-Kiezegem”  plaats, Sim kende vele inwoners daar persoonlijk, aan beide zijden van de breuklijn, enkelen waren zelfs familie, één van hen overleed als weggevoerde in KZ Neuengamme).

Net geen twee weken later was het de “Koninklijke Nederlandse Brigade ‘Prinses Irene‘ (onderdeel van het Tweede Britse Leger) die Sint-Joris-Winge (Sims geboortedorp) zou bevrijden. Er vielen 3 doden tijdens schermutselingen met Duitse soldaten net voor de ingang van het dorp.

Een tekening van Sim uit dit dagboek met aanwijzingen in vier talen. Het is een voorbeeld van wat ik hogerop de “moodswings” van Sim noemde: diepe ellende afgewisseld met komische momenten met de celgenoten. Maar misschien is dat niet zo abnormaal: in een soort overlevingsmodus kan wat humor “bevrijdend” zijn. Het is ook in die periode dat Sim het citaat van Victoria Cross vond (cfr “We leeren Engelsch”). Het zal nu wel duidelijk zijn waarom ze dat onthield.

“The English language –> It’s a great pleasure to skate with my dear Sweatheart!” > “Taal van 333!!! de Pétaal. Kupunt gijpij dapat apallepes veperstepaan dapan zijpijn jupulliepie veperstapandipigepe mapaskepes! >
“Vlaamsche Taal –> Schaatsen rij’en stillekens vrijen ‘t gaat te samen wonderwel!..” > “Deutsche Sprache –> Herrliche Winterzeit!” > “Langue Française –> que c’est gai (bis) a nous deux de patiner!” > “3 Dec 44 Sim

Taal van 333″ = celnummer van Sim
+ “Pétaal”: kinderspelletje: na iedere klinker van een woord komt de letter “P” gevolgd door de voorgaande klinker, vandaar dus de “P”-taal, hier in gewone taal: “kunt gij dat alles verstaan dan zijn jullie verstandige maskes” (‘maskes’: een dialectwoord voor ‘meisjes’).”

Een volledig en chronologisch overzicht van wat de familie overkwam tussen september 1944 en mei 1948 vind je hier.


Nog een voorbeeld van twee zijden van dezelfde medaille: vreugde en verdriet.

J’attendrai“. Dit liedje kende én leerde ik van Sim, één van haar favorietjes, ze heeft het me vaak voorgezongen. Dalida heeft er ooit mee gescoord in 1976, maar in 1938, toen Sim schoolliep in de Normaalschool te Heverlee,  was het ook al een topper, gezongen door Rina Ketty. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het een wereldwijde hit, samen met “We’ll Meet Again” (Vera Lynn) en “Lili Marlene” (Lale Anderson). Sim zal het in haar celletje vaak gezongen hebben, muzikaal als ze was (ik vond in haar archief meer dan 100 boekjes met bladmuziek met “de hits van toen”, die ze thuis op de piano speelde en zong, zie infra). Ketty is Italiaanse (de originele versie van ‘J’attendrai’ is bekend als “Tornerai“), en zingt in het Frans met een heerlijke rollende “r”, onweerstaanbaar. 

“J’attendrai
Le jour et la nuitJ’attendrai toujoursTon retourJ’attendrai (j’attendrai)Car l’oiseau qui s’enfuitVient chercher l’oubliDans son nid”

Speciale vondst: Liedboek met notenschiift en tekst van het liedje bovenaan deze pagina. En de handtekening en groet van Zarah Leander zelf (“Meinen Freunden / mit einen herzlicher Grüss”) in haar groot Liedboek, 40 blz., 30x24cm (12 liederen met partituren uit 12 films en 12 portretten). Met rechts bovenaan de tekst “Sim Wolfs, Winge Paschen  1941“, daaronder een stempel van haar vader Juul Wolfs met adres en handelsregisternummer (hij was brandstoffenhandelaar). Waarschijnlijk zijn dit vooraf gesigneerde boeken die te koop werden aangeboden.

Een wazige foto met Finneke, zus van Sim, aan de piano in de living van het gezinshuis te Sint-Joris-Winge, huis dat nog steeds bestaat, nagenoeg ongewijzigd. Sim lijkt ‘commentaar” te geven.

Op de piano de trouwfoto (links) van Sims nicht Marguerite. Zij overleed plots een jaar later, én zwanger, nog een jaar later stierf haar echtgenoot, “van verdriet, hij at niet meer”, vertelde Sim me. De foto is bewaard:

In het midden op de piano een foto van Oom  Bert (broer van Sims moeder), die in 1936 verongelukte met zijn auto op de Leuvense Steenweg te Veltem-Beisem (nu deelgemeente van Herent).  Alle vier inzittenden kwamen om.
Ik vond in Sims dagboek deze passage, ingeschreven op de dag van het ongeluk, 74 jaar later op 12 maart 2010, die aantoont dat een diep verdriet nooit overgaat (Sim zou dat jaar 91 worden). Oom Bert was een goede vriend van de bekende wielrenner “Poeske Scherens” (ze gingen wel eens samen op café…), en tevens de peter van haar broer Bert, naar hem genoemd. Sim  vertelde vaak hoe Scherens aan zijn bijnaam “Poeske” kwam.

“1936 Oom Bert verongelukt in Veltem Beysem. Ik was in Heverlee en Pa kwam mij halen – Een trieste herinnering en toch geen benauwenis./ Het was minder koud”

Deze korte dagboeknotitie is bijna een samenvatting van al wat ik hierboven geschreven heb in een poging om Sim te doorgronden. Eén jaartal, 26 woorden, en de hele setting waarin en hoe dit geschreven is (“triest” vs “geen benauwenis”).

Foto van de laatste rustplaats van Oom Bert, boven zijn graf een gedenkteken in de vorm van een autowiel, herinnerend aan de tragische afloop van zijn leven:

En Sim bewaarde het overlijdensbericht:

Op de website vind je enkele audiofragmenten uit mijn interview met Sim (1993) waarin ze hierover vertelt.
Op 13 maart 2015 zou Sim overlijden, ik ben er zeker van dat ze ook dan, in haar laatste ogenblikken gedacht heeft aan haar Oom Bert. Deze oom had haar ooit, als 13-jarige in zijn chique auto meegenomen naar Banneux in 1933, waar toen duizenden mensen waren samengestroomd om er de Maria-verschijningen bij te wonen. In 2013 heb ik zelf voor chauffeur gespeeld, en met Sim nogmaals Banneux bezocht, 80 jaar (!) na haar eerste bezoek. Van alle momenten die ik met Sim in haar laatste jaren deelde was dit het meest ontroerende, we mediteerden en bidden op de bankjes voor het heiligdom en ontstaken er enkele kaarsen voor de hele familie.

Lichtpunten

Maar het was niet enkel kommer en kwel. Nand en Sim leerden elkaar écht kennen op zaterdag 5 augustus 1950 op een tuinfeest in “Villa Kriekenberg”, aan de Rode Beukenlaan te Sint-Martens-Latem. In De Standaard werd er een kort artikel aan gewijd na het weekend met opsomming van de aanwezigen, een ‘staalkaart’ van dit soort feesten toen.
Wat gebeurde er op het tuinfeest: een “coup de foudre”, gezien de intense briefwisseling die onmiddellijk op gang kwam, er volgde nog een avondlijke wandeling langs de Leie waar “iets” gebeurde, Nand en Sim hintten er steeds met een knipoog naar, maar “de kroon werd nooit ontbloot”.

De in onze familie “beroemde” foto van die eerste ontmoeting in de tuin van Villa Kriekenberg (die nog steeds bestaat), vlnr: Nand, Tine Gonnissen (Sims beste vriendin), Bert, Sims broer, Sim, en het echtpaar Cloet-Van Ceulen, een bevriend koppel (bemerk de leeuwenvlag achteraan, het tuinfeest was een organisatie van het toen pas opgerichte “Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond” – VOHV).

De leegstaande stoel vóór Nand is van de fotograaf, advocaat Jan Lancsweert. Het is nog het enige “zwarte gat” dat ik heb over deze foto. Ik vond wel één en ander over hem, maar vind na al die jaren nog steeds geen nabestaanden van hem, waarschijnlijk zal hij in zijn archief nog foto’s van die bewuste dag hebben.

Op zijn terugreis met de trein naar Gistel schreef Nand al koortsachtig een eerste (liefdes)brief die hij de dag erna postte.

En hùn verhaal, hùn odyssee, kon beginnen. 

Sim schreef in haar memoires dat ze Nands treinkaartje, een heen-en-weertje Gistel van die dag, had bewaard en er na Nands overlijden ‘tranen met tuiten’ bij weende toen ze het in de archieven met hun liefdesbriefwisseling terugvond. 
Ik heb het nog niet gevonden, maar zo’n klein item in een archief is als de  spreekwoordlijke “naald”.

Na een snel antwoord van Sim schreef Nand een week later al (11 augustus), zijn tweede brief, met daarin zijn gedicht waarin hij hun wandeling langs de Leie beschrijft, en zo kunnen we ons toch een idee vormen van hun samenzijn toen.
Het is duidelijk dat de vonk zo snel kon overslaan omwille van hun beider lotgevallen tijdens en na de oorlog.
Het is  zoals ik in het begin van dit hoofdstuk schreef: “hun levenslijnen naderden elkaar vóór die tijd  zo dicht , dat het wel voorbestemd leek dat ze uiteindelijk volledig zouden versmelten.”.

De volledige liefdesbriefwisseling is chronologisch opgenomen op de website, en in een uitgebreid hoofdstuk neem ik de lezer daar mee langs alweer een wonderbaarlijke odyssee.

Nacht aan de Leie

Topazen maan, de bomen,
en boven ons de nacht;
‘k omvat uw hoofd met schromen:
uw wang is warm en zacht.

Diep-duistre stilte nadert,
omwindt ons lauw en loom;
beneden in ’t gebladert
glimt maan in tragen schroom.

En heel ons duister wezen
fluistert een heimlijk woord,
gelijk een bloem gerezen
aan donkren waterboord.

Waatren langs de bomen,
uw diep is stil en zwart,
maar zwarter dan uw stromen,
en dieper, is dit hart.

En aan zijn grond ontloken
bloeit stil een bloesem klaar:
een woord onuitgesproken,
een schoon en schuw gebaar.

Laten wij na dit lijden
weer aadmen, diep en zacht,
zalig-gedreven glijden
als waatren door den nacht.


(***) “poëtisch celdagboek”: Het dagboek van Nand (geschreven tijdens zijn interneringsperiode (1944-1949) is niet te vergelijken met dat van Sim, of met bv de dagboeken over die periode van Filip De Pillecyn (“Face au mur”) of Ernest Claes (“Cel 269”). Daarin beschrijven de auteurs hun leefomstandigheden tijdens hun gevangenschap en hoe ze zich daarbij voelen: een aanklacht tegen de hen in hun ogen aangedane onrechtvaardigheden. In dit hoofdstuk wordt daar nader op ingegaan.