Er is een wind die door de genen blaast, hij stuwt en duwt, het is als Clovis zelve en verder nog, de eerste Adam die de sprong naar voren waagt nu mijn vermoeide botten wakker maakt, ik moet vooruit, het is een dwingend manen, ik kan geen weerstand bieden, vooruit is enkel duisternis en achterom blaakt alles in een overdonderende schijn van helderheid, nu sterrenstoffelijk aangewaaid, nu onherroepelijk opgewaaid, en ondertussen tràppelen wij maar, terwijl de dichter reist, hij torent boven alle vuur, kaarsrecht, trotseert het beukende gevaar, hij wil slechts dit: te zijn de wind die door de genen blaast een oog dat knippert en een woord dat raast, dat stuwt en duwt, hij houdt de teugels strak, en dan één snok, één lendenruk, één spoorslag, nauwlettend speurend dat nergens nog een afdruk zo verraadt de sprong die sporen achterlaat.
+ Rombout Vercnocke / Vruchtwater van A tot Z– Verzameld (schrijf) Werk (e-book 610 blz., opgelet: steeds 4 blz. bijtellen in de inhoudstafel!)
Pdf versie (33x15x3cm) van het gedrukte exemplaar. Info over bestellingen van het papieren boek (prijs, bezorgmogelijkheden, etc.) : vruchtwater@womb.be. Opgelet: De nummering in de handler volgt de pdf pagina’s, niet die van het boek zelf, daarom in de inhoudstafel steeds 4 blz. bijrekenen om tot de juiste tekst te komen. Voorbeeld: ‘Evangelie van Thomas’ staat in het boek op blz. 481, maar in de pdf weergave tik je dan 485 in.
De titel ‘VRUCHTWATER’ verwijst naar het water, moederlicht en bron van alle leven, dat ons droeg en groeien liet, in woord en beeld maak je kennis met de weergave van mijn en onze levensreis in dit universum en verder, in een altijd maar ‘beginnend nu’ (zie blz. 41).
Het boekformaat is te vergelijken met de “Saturnus Lima“-agenda’s van Brepols, omdat al mijn schrijfwerk hierin gebeurt, en daardoor de meeste gedichten en teksten ook die lange smalle vorm hebben. Het manuscript ‘stuurt’ dus de tekstweergave en lay-out. Afmetingen van zo’n Saturnus agenda zijn: 330x128x30mm. Mijn versie hiervan is dus 22 mm. breder (omdat sommige teksten, voral de gedichten, soms een bredere lay-out noodzakelijk maken). Gewicht: 1 kilogram.
Achteraan het boek zijn een aantal blanco pagina’s ingesloten, zo kan de lezer, en vooral ikzelf, gedachten, teken- en of schrijfwerk toevoegen, zodat het boek meer wordt dan enkel en lees- en kijkbeleving, en op die manier een uniek en persoonlijk dagboek ontstaat.
Er blaast een wind die over kaarsen waait een wind die over, in mij vloeit zoals het water dat steeds komt en gaat, waarin ik je herken.
Tussen tralies op de oever loopt het koude licht over een bed van spiegelingen, zoals dit kijken naar verdrinken, naar jou, naar mij, naar samen zinken en zo loop ik over, in jou, met jou, tot het ademhalen dan de ruimte vindt om te ontbinden, los te laten en zielen zich verbinden.
Er waait een wind die over kaarsen waait zoals herinneringen, zoals je marmeren huid het zonlicht laat weerkaatsen, witte gepolijste witte woorden die komen en die gaan in een herhalend zingen, een steeds weer tikken zoals druppels op een geopend vensterraam.
Er waait een wind die zacht de vlammen streelt, alsof je met je armen hen wil koesteren die reeds wonen aan de overkant.
Kom leg je hand, rust, laat je verlangen haven vinden, laat het, laat het en laat mij, en kom, kom, o, laat je door deze golven strelen, overspoelen, je zandstralen tot fijngemalen je helemaal doorzichtig wordt, zing, zing tot je zang een zweven wordt, een ijl en stil verblijven.
Er waait en wind, mijn kind, er waait een wind, mijn kind, er waait een wind, luister want hij fluistert nu je naam, hij spreekt je aan, hoor je mij, kom, kom, kom nu en loop over, over naar de overkant, over tot de laatste druppel zich overgeeft aan dit sprakeloos verbazen, een noordenwind mijn kind, die zingt, die cirkels tekent aan de hemel van je wonderlijk vervuld voortdurend vragen naar de bron waaruit je bent ontsprongen.
Mijn kind, mijn kind, zal je mij dragen, dragen naar de overkant, mag ik dan vragen naar je hand, zoals de wind die over kaarsen waait, zo lang zo lang, tot ik je vind, je vind mijn kind,
O, hou van me, hou van me, hou me in je hand daar aan de overkant, en laat me wonen in je ziel, je ziel daar aan de overkant.
Er waait een wind daar aan de overkant, hij waait mijn haren, hij danst mijn hart in snaren, al die jaren aan de overkant mijn kind.
O, zal ik je in steen bewaren, een steen zo warm zo zwaar hier in mijn armen, zal ik je verwarmen?
Er waait een wind die over waait, mijn handen worden koud, mijn kind, je hebt mij zo bemind en je bemint, bemint mij nog mijn kind, zoals een wind die over waait, die over deze kaarsen waait.
Tussen tralies op de oever loopt het over, over van de muizenissen in mijn hoofd, tussen tralies op de oevers loopt het licht over een bed van spiegelingen, laat ons zingen kind, zingen, als de wind van onvervuld verlangen kind, zolang ik je niet vind zal ik met jou zingen kind, met jou zingen tot de nacht zijn mantel keert, mijn mantel overgeeft aan licht verlangen, zoals de wind die over deze kaarsen waait, deze drie kaarsen die golvend licht verspreiden in de kamers van mijn huis dat ook het jouwe is en waarin de ramen door hun kieren de regen laten tikken, tikken tot het lijkt alsof de druppels mij verstikken, prikken als de naald waarmee ik je lichaam in duisternis verzinken liet.
O, de wind, er waait een wind, een wind die over oevers waait, zoals de kaarsen die nu voor me staan en waarover ik heel zacht mijn handen strelen laat, als wind waait over marmer, zoals golven over zand, herinneringen die zich te rusten leggen in mijn waterbed.
Ik wil met jou de liefde zingen, liefde die niet overgaat, nooit slaapt, een oeverloos verlangend vloeien zijn.
En nu, nu kijk ik, ik kijk naar jou, ik kijk je ogen aan, en ze bewogen, ik raak ze aan en wordt bewogen, ze knipperden als sterren die strepen slepen in deze zinderende zomernacht, zoals een wind waar handen over lopen, en overlopend bevind ik me plots aan de overkant, als kaarsen, opgebrand, en zie mijn mantel, daar, daar, uitgespreid, bedekkend, verlaten in het gras, het gras dat wuift van ver, ver over de muur daar aan die overkant, en hier, hier vind ik, verbind ik, vind ik, vind je hand, en kom, kom in open Liefde, naakt, onthuld, vervuld, dichter, dicht, dicht bij jou, in jou, met jou, dicht, dicht van jou, over jou en word, ik word, ik ben, ben, en voel je onschuld, nu, en nu mijn kind, vergeef je mij, hier, tussen drie kaarsen, vergeef je mij, ik was verblind.
De reis begint, dan is het goed om aan de tafel voedsel in te slaan zodat de geest zich leeg kan maken, ruimte biedt voor indrukken die onderweg het oog opvallen als het ver voorbij de horizon weet dat in de wolken reeds ontwaken sluimert voor vermoeide Harten.
Dwalend zwerft de nachtegaal doorheen inktzwarte Duisternis en toch is hij nog te onderscheiden, klapwiekend verplaatst hij de armen die hem dragen, voor het oplettend Oor vertelt hij over het zachte diepe Weten, de geborgenheid die men ontmoet als Hout ontvlamt nadat het spaarzaam werd verzameld om ontvankelijke Warmte te verspreiden, om te delen wat in Winters werd gestapeld om reeds Zomers te ontvangen, terwijl de Lente nog op zich laat wachten.
Zo begint de reis, een vaag vermoeden wat het reisdoel wezen kan is lang reeds opgeborgen in de kamers van het huis dat men tussen kale bomen losgelaten heeft nog voor de reiswind hen onstuitbaar heen en weer liet zwiepen: zoals een woord kan komen aangewaaid nog voor het wordt gesproken, nog voor het oren vindt om in te wonen, nog voor de taal bestaat waarin betekenis kan huizen, net zoals ik hier het lichaam vond dat wenkte, terwijl ik nog duizenden lichtjaren verwijderd was van openbloeien, zo klopt de reiswind aan, een vuurtoren die pal de hoogste golf weerstaat en zuiver Licht geeft, een straal die als een navelstreng de sterren likt.
Ja, zo begint de reis, de reis van de vermoeide Harten, zij weten dat waar Licht en Water elkaar raken rust te vinden is, een Poort naar diepe en verwelkomende Warmte die uitnodigend is, de ogen opent voor wat nog in onzichtbaarheid verborgen lag, maar toch Aanwezig is, zoals het maanlicht slechts wordt opgewekt als zij haar donkere zijde aan de wentelende Zon ter koestering aanbiedt, groeiend, zoals verlangen eenmaal losgelaten plots vervulling vindt,
zo komt de reiswind en zo begint de reis, zo komen zonder aarzeling de eerste stappen.
(Koffiehuisje Gailly”, Kortenberg, 20 februari 2009, 19:24, voor het vertrek naar Santiago De Compostella)
Weg van de zusters ben ik gegaan, verkeerde regen op mijn hoofd verkeerde cijfers in mijn ogen toen ik het zand telde dat tussen vleugels oplichtte, gedragen echter door een heilig schoeisel worden alle lasten lichter en als ik mijn ogen door de donkerte laat priemen verschijnt het licht dat enkel zichtbaar wordt als muren ons omringen, slotmuren, cellen, kruisen, kerken, weg van de zusters.
(Hotel-Restaurant-Tearoom ‘Graaf van Vlaanderen’ ’t Zand 19, 8000 Brugge, zaterdag 8 juli 2023, 17:00)
Geschreven na deelname aan de “Weg van de Zusters”, een wandeltocht tussen Gistel en Brugge naar de Sint-Godelieve Abdij aldaar. Ik haalde 20km van de 40. 400 jaar geleden werden de Benediktinessen verdreven uit hun Abdij te Gistel, en stichtten een nieuwe abdij te Brugge. Dit werd vandaag, éénmalig, herdacht door opnieuw “hun weg te gaan”. Toen ik 2 maanden oud was , in augustus 1955, werd in Gistel het massaspel “Godelieve-van-Gistel” opgevoerd in de “Ten Putte” abdij te Gistel, geschreven door mijn vader Ferdinand Vercnocke, de verschillende voorstellingen werden toen bijgewoond door meer dan 10.000 toeschouwers. Ik wandelde dus mee om één en ander te herbeleven en te herdenken.
Je bent niet meer hier je bent nu daar klinkt tussen muren hier een lied, alsof ik je nu zo maar vergeten kan, alsof je niet meer bent, hier, te midden onze clan, alsof, alsof, alsof, alsof we nu maar stil geruisloos moeten doen, doen alsof, met foto’s, beelden, kleuren die je achterliet, en geuren, ’t enige tastbare dat nog van je blijft, maar ’t blijft alsof, alsof je ons nog met je mantel vol van Liefde stilletjes bedekken wil. Maar ik, ik weet nu beter wel, want net heb ik je stem gehoord, je klonk plots even zacht en warm, zo zonneklaar, zoals altijd, zoals je mij, die ongeschonden, ongerept, en vol, zo vol verwachting pas op deze wereldbol kwam piepen, in je twee sterke handen nam, mij droeg, mij zachtjes streelde , dan fluisterde en zei: lief kind, hier ben ik nu, vertrouw me maar, geloof me vrij, want het is waar, écht waar, wees welkom hier, en nee, o nee, niet zwaar, niets zwaar, ik ben nu hier en niet meer daar, zie je het niet, je bent zo licht, zo zonnehelderklaar.
(foto: Ferdinand Vercnocke, mijn vader, op het strand te Oostende, voor de Koninlijke Gaanderijen, zomer 1938, 32 jaar, blik pal naar de einder, zijn geliefde Noorden, voor zijn biografie zie: “Raratonga“)
De laatste ademtocht lost op, en vleugelt naar die einder waar de eerste ooit begon, en meer nog voor wie leven geeft want die ontvangt de zegening, de wandeling naar het eeuwige begin
(foto: Sim Wolfs, Brussel, donderdag 24 augustus 1944, 25 jaar, mijn moeder. Nog geen twee weken later werd België bevrijd. Voor haar biografie, zie: “Raratonga“)
Er is geen naam of hij is al gegeven, onder de schaduw van een hand die oplegt om de vrucht te zegenen die groeit uit het lied dat in gevouwen samenhang gezongen wordt, de dagen dragen hier meer licht dan ze bevatten kunnen, wolken zijn er niet, die komen later, op het ritme van hun adem, aangeblazen door de mond die nu een naam uitspreekt, je aanroept, je herkent en je ontvangt, aanwezigheid die enkel aan een lippenpaar zich openbaart.
(Geïnspireerd door kelner Jef, Cafetaria ‘De Meander’, De Plas, Rotselaar, donderdag 8 juni 2023, 14:30)
(“O, then, dear saint, let lips do what hands do; They pray, grant thou, lest faith turn to despair”, Romeo & Juliet, Act 1, Scene 5)
Er is niets in handen, niets om handen, niets aan handen dat gebonden wordt door niet uitgesproken woorden, zoals de vingers van je vleugels tintelend vertellen over verheid, zachte overgave en geluk, zoals over horizonten duizend zonnen zinken in een kanteling, zoals dit zwijgen dan, dit zingen: er is niets in handen, niets om handen, niets aan handen dan het laten vieren, jubelen, zoals de cijfers hier getuigen, de stille wakers van de overkant.
Thiviers, France, 3/8/2012 20:22-20:28 Bar Restaurant
BIJ HET GRAF VAN JAMES ENSOR (Ferdinand Vercnocke)
(Naast het duinenkerkje van Mariakerke)
Onder dit ruige metselwerk van baksteen en cement rust gij dus nu. De plaats is mij bekend: de oude doden en de kerk, een grijze toren tussen duin en dorp verloren –
ik dwaalde er hieromtrent, een knaap nog en een eenzaam kind; het was er koel en stil ik hoor de ruitjes in het lege koor nog sidderen in de wind.
’t Is jaren her. Maar wat het was is het niet meer: het wilde gras, ’t vermolmde hout, de scheve zerken, ’t werd alles opgeruimd… Ik wed dat deze paden, deze groene perken, zorgzaam gemaaid, en dan dit stijve bed, Meester, u niet bevallen.
Het rusten moet u moeilijk vallen onder geboomt dat, als gedrild, staat op een rij. Gij had dit schoon verblijf voorzeker minder deftig, minder stijf, wat schilderachtiger gewild.
‘k Zie, u, mij dunkt, bij nacht, als luid de zeewind om de toren fluit, slapeloos opstaan uit uw stenen bed en dolen gaan, een huiverend skelet door stuivend zand, waar een verlichte ruit in ’t vaal gehucht u noodt…
Maar naast het gloeiend kachelrood vindt gij geen heul, want gij ontwaart aan elke haard maskers, en geen mensen. En ‘k vermoed dat heimelijk gij monklen moet telkens als een hoge hoed uw lof komt uiten.
Eens liet het burgerdom u buiten; maar nu gij, Meester, niet meer schimpen zult, delgen wij onze schuld met een gemetseld monument van baksteen en cement.
(ps De afscheidsviering van Ferdinand Vercnocke vond plaats in dit kerkje en 13 april is de geboortedag van Ensor. Tijdens zijn wandelingen die hem naar de dijk te Oostende voerden, ontmoette hij Ensor soms. De begroeting verliep steeds op dezelfde manier: Ensor: “Goedendag meneer de dichter” (waarop Ensor zijn hoed afnam en beleefd een kleine buiging maakte, leunend op zijn wandelstok). Nand antwoordde even beleefd met een hoofdknik: “Goedendag meneer de schilder”, waarop zich dan meestal een hartelijk gesprek ontwikkelde over koetjes en kalfjes. )