“Drieman” in Knack

Knack Focus 01/04/2020 / Gert Meesters

“Ferdinand Vercnocke, advocaat en dichter, werd na de Tweede Wereldoorlog veroordeeld omdat hij teksten had gepend voor ‘de meeste collaborerende publicaties’, aldus kleinzoon en stripauteur Wide Vercnocke. Toch is zijn Drieman een historische strip noch een klassieke familiegeschiedenis geworden. Dat is al van de eerste pagina’s duidelijk. In geen enkel ander boek over collaboratie zie je een hoofdstuk lang iemand onder handen genomen worden door de kapper. In geen enkele andere familiekroniek praat de hoofdpersoon met zijn gestorven grootvader terwijl ze samen in de trein zitten. Zulke bijzondere episodes vormen de essentie van Vercnockes werk: alles wordt tegelijk poëtisch en visueel wonderlijk teruggebracht tot vertraagde alledaagse handelingen. Ook als het natuurlijke conflict tussen drie generaties mannen niet alleen onderling voor vonken zorgt, maar nadrukkelijk raakvlakken heeft met de grote wereldgeschiedenis blijft Vercnocke schoonheid zoeken in routineuze handelingen. Tussendoor vraagt hij zich af hoeveel hij gemeen heeft met zijn foute grootvader en met zijn vader, die zijn eigen onderzoek naar het oorlogsverleden van opa Ferdinand voerde. Vercnockes visuele manier van vertellen uit zich in Drieman onder andere in haartooien. Aan het begin van het boek meet de Wide uit het boek zich een nieuw kapsel aan: aan de zijkanten opgeschoren, zoals het haar van zijn grootvader in oorlogstijd. In de laatste scène scheert Wide dan weer al zijn hoofdhaar eigenhandig af, een handeling die tegelijk de band met Ferdinand symbolisch doorknipt en verwijst naar de overbekende beelden van ontmenselijkte gevangenen in concentratiekampen. Bij een ander auteur zou de hele metafoor roemloos ten onder kunnen gaan door een gebrek aan subtiliteit, voor Vercnocke behoort een kappersschaar tot de basisinstrumenten om een verhaal te vertellen over de gevaren van identitair denken en de erfenis van het collaboratieverleden in hedendaags Vlaanderen.”

Drieman ****

Wide Vercnocke, Bries, 120 blz.

online bestellen via bv: Copyright Bookshop Drieman

Interview:

Hoe anders is het om na je sprookjesachtige vorige verhalen een boek te maken over het collaboratieverleden van je grootvader?

Vercnocke: “Mijn vrouw zegt dat ik eindelijk een verhaal heb gemaakt dat ze begrijpt. Het is veel rechtlijniger dan de vorige. Ik vond dat ik vanwege de ernst van het thema de dingen duidelijk moest benoemen. Zo kon ik proberen om ze te bezweren. Veel families in Vlaanderen hebben ergens wel een collaboratieverleden en dat kan tot op vandaag zijn schaduw werpen. Ik wilde weten hoe ik zelf tegenover het verleden van mijn grootvader Ferdinand stond. Tegelijk wilde ik niet te veel focussen op de geschiedkundige feiten. Mijn nicht heeft over mijn grootvader en masterscriptie geschreven. Zij heeft het dus op een wetenschappelijke manier aangepakt, maar mijn werk leent zich niet voor een accurate weergave van de historische werkelijkheid.”

Was het ook een moeilijker boek om te maken?

Vercnocke: “Ja, want deze keer ging het niet alleen over mij, maar over een moeilijke familiegeschiedenis die ik me niet zomaar durfde toe te eigenen. Ik heb een goede band met mijn vader, maar in dit boek zet ik hem nog meer met de billen bloot dan in Narwal, waarin ik hem letterlijk naakt heb getekend. Ik heb zijn verhaal in zekere in tot het mijne gemaakt. Daarbij komt nog dat over die verschrikkelijke oorlog veel geschreven is. Ik vroeg me af of ik het recht had om er iets aan toe te voegen. Ik voelde zelfs schroom om een swastikavlag te tekenen terwijl je die toch in elke Hollywoodfilm over die periode ziet.”

Waarom teken je altijd mensen die hun haar kammen of andere gewone dingen doen?

Vercnocke: “Dat hoeft te maken met de manier waarop mijn verhalen tot stand komen. Ik ga alleen op reis als mijn vrouw aandringt. Ik ben dus een huiselijk persoon en ik vind dat er veel rust uitgaat van routine. Die stimuleert ook de fantasie. Tijdens het kammen kunnen de wildste gedachten ontstaan. Ik vind dagelijkse handelingen ook visueel interessant, omdat ze de kwetsbaarheid van mensen tonen, de schoonheid in het kleine. Als je een oude persoon in een zetel ziet zitten is het toch ontroerend om je voor te stellen dat hij of zij daar elke dag in zit, Routines scheppen daarnaast een safe space, een comfortzone die ik graag nog uitvergroot in mijn werk. Dat geeft de lezer de tijd om na te denken of vrij te associëren. Ik zou nog veel redenen kunnen bedenken het komt er waarschijnlijk simpelweg op neer dat dit nu eenmaal mijn manier van vertellen is.”

“Drieman” in NRC Handelsblad

NRC Handelsblad (NL) online 26/03/2020 Stefan Nieuwenhuis

Zoektocht naar verleden adembenemend in beeld gebracht

Strips / In de poëtische graphic novel ‘Drieman’ probeert Wide Vercnocke te achterhalen wat zijn opa heeft bezield om te collaboreren met de Duitse bezetter.

Drie mannen met dezelfde achternaam, drie opeenvolgende generaties. De jongste is een experimentele stripmaker, zijn vader een gepensioneerde leerkracht en zijn opa een dichter met een fout verleden. In de poëtische graphic novel Drieman gebruikt Wide Vercnocke (1985) het verhaal van zijn eigen familie: wat heeft opa bezield om te collaboreren met de Duitse bezetter?

Over het verleden van opa Ferdinand Vercnocke werd in de familie niet gesproken. Tot vijf jaar geleden, nadat oma stierf: Rombout Vercnocke, de vader van Wide, besloot toen alsnog op zoek te gaan naar motieven en antwoorden.

Het was de zoektocht van zijn vader die bij stripmaker Wide Vercnocke de interesse aanwakkerde. Samen spraken ze er veel over. Gaandeweg werden die gesprekken persoonlijker, gingen ze meer over henzelf en hun onderlinge verstandhouding. Ze bemerkten hoe ze tot elkaar veroordeeld zijn en hoe gebeurtenissen binnen familielijnen bewegen. De scène waarin vader en zoon samen naar foto’s kijken van een dichtersreis naar Duitsland in 1941, met hun (groot)vader, is adembenemend in beeld gebracht.

Magisch-realistisch

Dichter en essayist Ferdinand Vercnocke (1906-1989) was het literaire boegbeeld van het nationaal-socialisme in Vlaanderen. Zo pleitte hij voor volksverbonden kunst en uitte hij zijn bewondering voor de Germaanse rassentheorie. In 1944 werd hij veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, onder meer omdat hij zijn poëzie ten dienste had gesteld van de bezetter. Na vijf jaar kwam hij vrij, twintig jaar later kreeg hij eerherstel.

Het magisch-realistische werk van Vercnocke vraagt om een lezer die op de rem wil trappen. Pas in vertraging komen de beelden en het gevoel samen. Er is nagenoeg geen actie. De ruime pagina’s bevatten nooit meer dan vier plaatjes, Vercnocke werkt met een beperkt kleurpalet, gebruikt weinig tekst. Alle handelingen lijken te verglijden, waarbij voorstellingen uit de werkelijkheid wegtrekken. Een spiegel wordt een vluchtroute, een gordijn een vlag met een hakenkruis, voorbijgangers Duitse militairen. Het geheel is opgezet uit korte hoofdstukken, die door titelpagina’s worden onderbroken.

Alles begrijpen

In het verhaal spreekt Wide zijn opa tweemaal, beide ontmoetingen vinden plaats in een trein. Vercnocke tekent die treffend: hij komt uit het lijf van de kleinzoon tevoorschijn en gaat tegenover hem zitten. Ineens zit daar de man aan wie hij nooit heeft kunnen ontkomen, ook al was hij vier toen zijn opa stierf: „Al heel mijn leven hing zijn schaduw over onze familie.”

In die gesprekken maakt Vercnocke de generaties zichtbaar. Als Wide zijn opa onbeschaamd en direct vraagt hoe je in godsnaam zoiets kon doen, antwoordt deze in de taal van 75 jaar geleden: „Herkent ge uzelf niet in mij? Wij zijn één bloed. Zo herken ik mijn volk. Zo erken ik mijn volk. Mijn genen stromen door uw aderen. De leeuw klauwt door uw zijn. Voel mijn geest en ideeën, voel mijn bloed! Voel de bodem, de kluiten aarde waaruit gij zijt ontsproten.”

Zijn oma heeft Wide ooit verzekerd dat hij later alles zou begrijpen. Zelf denkt hij heel zijn leven te jong te zijn om het echt te snappen. Met Drieman, waar eens niet de schuldvraag maar begrip centraal staat, heeft Vercnocke een krachtig en wezenlijk statement gemaakt.

“Drieman” in De Standaard

Voorpagina “De Standaard” 28/02/2020

In “De Standaard” van 28 februari 2020 werd aandacht besteed aan het verschijnen van de nieuwste graphic novel van mijn jongste zoon Wide Vercnocke. (Videoverslag over de boekvoorstelling hiervan onderaan dit bericht).

(Recensie & Interview door Jozefien Van Beek, foto’s: Jimmy Kets)

Een overzicht:

Binnenpagina’s “De Standaard der Letteren”

Het driegeslacht Vercnocke
Oorlog van vader op zoon

Recensie:

Oorlog, van vader op zoon

Graphic Novel. Met Drieman maakte Wide Vercnocke zijn beste boek tot nu toe. In zijn herkenbare magisch-realistische stijl duikt hij in zijn familiegeschiedenis. (Jozefien Van Beek)

‘Het universum is cyclisch’, schrijft Wide Vercnocke aan het begin van Drieman. ‘Is er iets dat omschrijft hoe omgaan met jezelf van generatie op generatie wordt doorgegeven? Hoe het voelt om door te hebben dat je deel bent van een groter geheel?’ Dat zoekt hij uit in zijn nieuwe boek: hoe worden dingen doorgegeven van vader op zoon, en kan je daaraan ontsnappen?

Het driegeslacht uit Drieman bestaat uit tekenaar Wide Vercnocke, zijn vader Bout Vercnocke, en diens vader Ferdinand Vercnocke, een dichter die collaboreerde. Over dat zwarte verleden werd in de familie niet gesproken en hoewel Wide zijn grootvader nooit heeft gekend – hij was vier jaar toen de man overleed – hing heel zijn leven ‘zijn schaduw over onze familie’.

David Lynch

Toen grootmoeder Vercnocke in 2015 overleed, begon Bout te graven in het familiearchief in een poging te achterhalen wat Ferdinand Vercnocke precies gedaan had. En terwijl de vader onderzoek deed naar het oorlogsverleden, probeerde de zoon er een boek over te maken. Vijf jaar lang worstelde hij ermee, tot hij besefte dat het boek net over die zoektocht moest gaan. Al die tijd was er intens contact tussen vader en zoon, waarbij ze niet alleen geconfronteerd werden met het verleden, maar ook met zichzelf en hun relatie tot elkaar.
In korte hoofdstukjes en in zijn herkenbare surrealistische, zinnelijke stijl toont Vercnocke hoe je een familieverleden meedraagt.
Dat bewerkte Vercnocke tot een deels autobiografisch, deels fictief verhaal. In korte hoofdstukjes en in zijn herkenbare surrealistische, zinnelijke stijl toont Vercnocke hoe je een familieverleden meedraagt. Letterlijk: uit zijn hoofdpersonage kruipen body snatchers-gewijs zijn grootvader én zijn vader.

Een rood gordijn dat associaties met David Lynch oproept, transformeert tot een vlag met hakenkruis, gewone voetgangers worden soldaten in uniform, een rustig straatbeeld vervormt tot verwoest oorlogsgebied. Vercnocke zet zijn tekeningen meesterlijk in om een donker verhaal te vertellen. Drieman is bijna dubbel zo dik als zijn andere boeken, en er staat veel meer tekst in. Waar hij in de vorige strips vooral de beelden voor zich liet spreken, heeft hij nu ook woorden nodig om zijn verhaal te vertellen.

Schuldvraag

We zien hoe Ferdinand Vercnocke in 1941 op schrijversreis gaat in Weimar, waar hij tussen naziofficieren een speech van Goebbels bijwoont. ‘Toen de opwinding was gaan liggen, daalde er een gevoel van diepe schaamte over ons neer. Ons bloed, onze vader, grootvader, onze Vlaamse dichter, schuldig aan culturele collaboratie.’

Ook de Duitse Nora Krug maakte een graphic novel waarin ze groef naar het oorlogsverleden van haar familie – haar obsessie ging zelfs zo ver dat ze tijdens de yogales haar arm niet omhoog kan houden zonder aan de Hitlergroet te denken. Maar waar Krugs Heimat (2018) vooral gaat over de schuldvraag, staat bij Wide Vercnocke een andere vraag centraal: hoe ga je ermee om, met dat enorme gewicht van het verleden? In de strip beantwoordt hij die vraag niet, maar vermoedelijk ís Drieman zijn antwoord.

‘Heb ik wel het recht om hier een verhaal van te maken?’, vroeg Vercnocke zich af. Dat heeft hij zeker, want Drieman werd een gevoelige, intrigerende en ontroerende strip. Zijn beste tot nu toe.

Vanavond om 20 uur presenteert Wide Vercnocke zijn boek in Muntpunt in Brussel, met Jeroen Olyslaegers, Shamisa Debroey en Stoomboot.


Interview:

“Het trauma van de oorlog leeft generaties lang voort”

In Drieman schrijft Wide over drie generaties Vercnocke-mannen, en hoe vader en grootvader allebei vervat zitten in de zoon. ‘Familiekroniek’ roept doorgaans adjectieven op als navelstaarderig, maar in het geval van de Vercnockes is het razend interessant: de zoon is tekenaar, de vader sjamaan met een passie voor numerologie, en de grootvader dichter met een zwart verleden.

Hoe zwart juist, dat blijkt uit zijn gedichten. Ferdinand Vercnocke (1906-1989) schreef Aan Adolf Hitler, dat begint met de verzen: ‘Kunstenaar-staatsman, Ziener, man der daad. 7 veldheer en held, mensch méér dan mensch!’ Een ode aan de Führer. ‘Dat is een gedicht uit zijn foute periode zegt Wide Vercnocke. ‘Heftige shit.

Wat heeft je grootvader precies gedaan?

“Toen zijn eerste dichtbundel begin jaren dertig verscheen, werd hij meteen een ‘rising star‘, de man die zei waar het op stond, die opkwam voor de kleine Vlaming. Al snel werd hij Vlaams-nationalist. Hij wilde vooral Vlaanderen groot maken en tijdens de oorlog hoopte hij dat de Duitsers daarbij zouden helpen. Dus ging hij publiceren in het dagblad ‘Volk en Staat’, een rechts nationalistisch medium gelieerd aan de bezetter. Door de Duitsers honing om de mond te smeren, hoopte hij met zijn boodschap mee te surfen op hun propaganda. Maar in 1943 vertrok hij met ruzie bij Volk en Staat toen hij besefte dat de Duitsers helemaal geen interesse hadden in Vlaanderen. Dat moet voor hem een serieuze opdoffer geweest zijn.”

“Na de oorlog werd hij veroordeeld voor culturele collaboratie. Hij wist dat hij opgepakt zou worden, maar hij is niet gevlucht, in tegenstelling tot vele anderen. Ik denk dat hij daar te koppig voor was. Eerst kreeg hij de doodstraf, maar die werd niet uitgevoerd. Van zijn tien jaar celstraf heeft hij er vijf uitgezeten en pas in 1964 kreeg hij zijn burgerrechten terug. Als dichter werd hij nooit meer serieus genomen, ik denk dat dat voor hem nog de grootste straf was.

“Er bestaat een geluidsfragment van een radiorubriek die hij had bij het propagandakanaal Zender Brussel – ergens wordt dat omschreven als zijn dagelijkse fascistische ochtendpraatje. Het is heel vreemd om dat te horen, zeker voor mijn vader. Hij herkent de stem met licht West-Vlaamse tongval, maar in wat hij zegt, herkent mijn pa niet de minzame man die hij heeft gekend. Kijk, dat Hitlergedicht is fucked up. Ik veroordeel zijn daden en vind het terecht dat hij in de gevangenis heeft gezeten. Maar hij was ook een goede grootvader, een echtgenoot, een vader voor zijn kinderen.”

Waarom wilde je dit boek maken?

“De oorlog is vijfenzeventig jaar geleden afgelopen, maar heeft nu nog steeds veel effect, zowel op maat schappelijk als op persoonlijk niveau. Dat heeft me doen nadenken over oorlog in het algemeen. Het is zo intens als je denkt aan alle conflicten die nu woeden in de wereld. Zelfs al raken ze snel gestabiliseerd, het is niet op een twee drie in orde. Dat trauma leeft nog generaties lang voort.

Dat maak je expliciet in je boek: het gaat over drie generaties mannen.

“Ik denk dat ik de naam Drieman voor het eerst heb opgeschreven in 2015. Ik wist dat ik over mijn familie wilde schrijven, maar ik wist niet hoe. Lang heb ik geworsteld met de toon van het boek. Heel moeilijk allemaal: mijn grootouders waren rechts, en toch heb ik veel respect voor hen. Mag ik dan over hen praten? Bovendien raak ik hiermee dingen aan die bij zo veel mensen voor zo veel miserie hebben gezorgd. Dat vind ik nog het moeilijkste. Heb ik wel het recht om er een verhaal over te maken?’

“Het verleden van mijn grootvader was een publiek geheim, maar in het gezin Vercnocke werd er amper over gesproken. We wisten wel dat hij in de gevangenis had gezeten voor culturele collaboratie, maar niet wat er precies gebeurd was. Mijn vader ging zich er pas mee bezighouden toen mijn grootmoeder in 2015 overleed – vaak krijg je pas interesse in je ouders wanneer het te laat is. Maar het was ook uit respect denk ik. Na haar overlijden heeft mijn vader zich in die geschiedenis vastgebeten.

“Toen we haar huis gingen leegmaken, vonden we het archief dat ze had bijgehouden. En toen mijn vader daarin begon te graven, had ik mijn boek: ik wist dat het moest gaan over die ontdekkingstocht. Het maakproces van Drieman is dus niet los te koppelen van zijn onderzoek.”

Toch is je boek fictie.

“Zeker. Niet onbelangrijk is dat mijn nicht Ingeborg Tibau haar masterproef schreef over onze grootvader. Als onderzoekster kreeg zij toegang tot het Krijgsarchief en het strafregister, waardoor ze een paar ontbrekende puzzelstukjes kon leggen. Ze heeft bijvoorbeeld kunnen aantonen dat hij nooit bij de SS is geweest. Maar vooral: omdat zij wetenschappelijk onderzoek deed, had ik het gevoel dat ik in mijn boek niet gebonden was aan de feiten. Ik wilde fictie schrijven, en die vrijgeleide kreeg ik dankzij haar.”

Rainbow warrior
Er zit een sleutelscène in het boek waarin je vader de confrontatie aangaat met je grootvader.

‘In één van onze gesprekken vroeg ik hem: beeld je in dat je vader tegenover je zit, wat zou je dan zeggen? Wat mijn pa toen gezegd heeft, staat bijna letterlijk in het boek. Het was zo emotioneel en intiem dat ik heb getwijfeld om het te gebruiken, maar tegelijk vond ik het zo mooi en waardevol dat ik het moest doen.’

“In realiteit is dat nooit gebeurd. Soms heeft mijn pa daar wel spijt van, maar anderzijds is hij ervan overtuigd dat er geen reactie zou zijn gekomen. Terwijl zowel mijn pa als ik natuurlijk vooral wil weten of hij besefte hoe erg het was. Hij was een slimme man, een journalist, een advocaat. Hij moet toch van alles hebben. gezien? Hij was toch niet naïef?”

In ‘Drieman’ spreekt je vader over universele liefde. Hij ziet de wereld als één stam. Is dat zijn manier om zich tegen het verleden van zijn vader af te zetten?

‘In zekere zin wel. Ook in het echte leven draagt hij die boodschap uit. He loves everybody vanuit het idee: ik ga niemand veroordelen. Het was niet altijd makkelijk tussen die twee. Ik weet dat mijn grootvader hem de nagel aan zijn doodskist noemde toen mijn vader was gaan betogen. Er is wel sprake van enige daddy issues. Hij is een complexe figuur, mijn vader. Met zijn regenboogjas en zo.’

Regenboogjas?

“Hij heeft heel lang een regenboogjas gehad. De vrienden van mijn broer noemden hem de rainbow warrior. Dat wilde ik in mijn boek stoppen, dat uit zo’n serieuze man die gecollaboreerd heeft zo’n speelse mens kan komen als mijn vader.

Hoe is jouw band met je vader?

“De laatste tijd beter. Maar daarvoor heb ik wel veel met de mantel der liefde moeten bedekken. Hij is de enige ouder die ik nog heb. Als ik met hem een toffe band wil, moet ik sommige dingen in het verleden laten. En dat werkt wel. We hebben een heftige familiegeschiedenis. Maar elk huisje heeft zijn kruisje, hé. Ik wil er niet te veel over vertellen, het ligt gevoelig. In 2014 is mijn moeder overleden en ik heb nu pas het gevoel dat ik opnieuw boven water kom, dat ik het kan plaatsen. Ook de rest van de familie heeft dat verdriet een plek gegeven, en ik weet niet of ik dat opnieuw wil opentrekken.

Godin

We halen extra koffie in de keuken. Op de koelkast hangt een echo waarop het hoofdje, de armpjes en de beentjes van een kleine Vercnocke te zien zijn. “Ja, Auke is zwanger. Ik voel nu al dat mijn volgende boek daarover gaat. Het idee is: godin.”

Zo noem je haar ook in je dankwoord. Doorheen je strips is er een evolutie merkbaar: eerst bedank je haar voor veel, dan voor alles, en nu is ze een godin.

“Haha. Ik begin steeds meer te beseffen wat een positieve invloed zij heeft op mijn leven. Ze brengt structuur en zorgt ervoor dat ik niet te veel in mezelf gekeerd ben. Zij is iemand die het laat merken als ze iets niet leuk vindt, en ze dwingt mij ook om meer te babbelen. Vroeger stak ik nogal gemakkelijk mijn kop in het zand, maar zo los je niks op. Dus: godin. Dat is amper overdreven.

Tot nu toe bleven de vrouwenfiguren in mijn strips wat op de achtergrond. Nu wil ik het over hen hebben: mijn vriendin, mijn moeder. Ik zou er graag een trilogie van maken: De godin, Oermoeder en Vrucht. Vrouwen zijn gewoon fantastisch, schrijf dat maar op.”


ps: De “Rainbow Warrior” maakte ook een videoverslag van de boekvoorstelling op 28/02/2020 in Muntpunt te Brussel, met heel veel volk, dat mocht toen nog… Onstabiele camera, geluid wat minnetjes, het weze de Rainbow Warrior vergeven, gezien de emoties na 5 jaar samen onderzoek & brainstormen met Wide hierover ! 😉

rainbow

Terug naar Roemenië

(artikel verschenen in Knack 30/10/2019)

Terug naar Roemenië, 30 jaar nadat journalist Danny Huwé er werd doodgeschoten.
(door Terry Verbiest. Belgisch journalist, ondernemer en radio- en televisiepresentator.)

Op 25 december 1989 werd Danny Huwé doodgeschoten in de straten van Boekarest. Hij was voor VTM in Roemenië om er verslag uit te brengen van de laatste dagen van het Ceausescu-regime. Dertig jaar later reist de toenmalige redactiechef van VTM, Terry Verbiest, terug naar Roemenië. Hij verblijft er in opdracht van kunstfestival Europalia twee weken als writer in residence in Timisoara en Boekarest. Vanuit Roemenië schrijft hij brieven aan Tim Huwé, de zoon van Danny.

(Danny Huwé. © Corbis via Getty Images)

Dag Tim,
Ik ben aangekomen in Boekarest na een week Timisoara.
Dit is de vierde keer dat ik in Roemenië ben na de dood van je vader, dertig jaar geleden.
De eerste keer was de dag dat hij vermoord was. Kerstdag 1989.
Samen met een paar mensen van het facilitair bedrijf Videohouse, die de cameraploeg meegestuurd hadden, en spoedarts Luc Beaucourt wilden we de ploeg zo snel mogelijk vinden en naar België terughalen. We hadden telefonisch contact gehad met cameraman Paul Van Schoor. Eerst en vooral moesten ze weg uit dat vermaledijde Roemenië. Ik wist dat er in de Bulgaarse hoofdstad Sofia een groot Intercontinental Hotel was en ik stelde voor dat we de ploeg daar zouden oppikken. Beaucourt was mee omdat hij zo iemand was met wie je letterlijk naar de oorlog kon trekken. Hij had al wat natuurrampen en oorlogssituaties meegemaakt en met hem erbij voelden we ons veiliger.
We hebben de rest van de ploeg, cameraman Paul Van Schoor, geluidsman Jan De Coninck en monteur Ingrid Bertrand, op 26 december gevonden in Sofia. Nadat we hen op het privévliegtuig gezet hadden dat ons naar Sofia gebracht had, ben ik in Boekarest naar het lichaam van Danny gaan zoeken. Maar ik heb het niet gevonden. Danny werd pas dagen later gevonden door cameraman Wim Robberechts, die daar met de legendarische Britse journaliste Kate Adie voor de BBC aan het werk was. Danny lag in het mortuarium van een ziekenhuis, ergens in de buurt van waar hij doodgeschoten was.
Jouw vader was gene gewone, Tim. We hadden elkaar leren kennen op de radioredactie van de BRT. Ik kwam daar net binnen, geslaagd voor het journalistenexamen. Hij was toen al een ervaren eindredacteur. Een hele goede journalist, geweldige stem, veel ervaring, een van de sterren van de redactie. En niet te beroerd om een jong journalistje de knepen van het vak bij te brengen.
In het najaar van 1988 maakte hij de overstap naar VTM en ik, omdat ik net iets meer televisie-ervaring had, werd zijn leermeester. Dat wrong wat, in het begin. Hij kon daar niet goed tegen, hij werd niet graag gecommandeerd. Al zeker niet door een broekje als ik. Er zijn toen harde woorden gevallen en hij kon voor mijn part de boom in. Iets wat ik hem toen ook gezegd heb.
Alleen iemand als Danny kon zich daar op een grootse manier over zetten. We zijn toen iets gaan drinken, hebben het uitgepraat en we zijn maten geworden.
Ook op de VTM-redactie werd hij de aanjager. Zijn enthousiasme was aanstekelijk. 1989 was voor journalisten een magisch jaar, natuurlijk. Het hele Oostblok verkruimelde. In China leek het communisme ook te wankelen. Ik zie Danny daar nog zitten, achter zijn eindredactiedesk. Met een kaart van Peking tegen de muur. Hij had die daar zelf opgehangen om de troepenbewegingen te kunnen volgen. Geen idee waar hij die kaart vandaan had.
Work hard, play hard. Het was de eerste keer dat we die uitdrukking gebruikten. We hadden een systeem op de redactie dat inhield dat een journaalploeg zeven dagen aan een stuk werkte. Daarna had ze zeven dagen vrijaf. Een journaalploeg, dat waren de journalisten, presentators, regisseurs, regieassistenten en productieassistenten van die week. Een week liep van donderdag tot woensdag. Woensdagavond zat de werkweek er dus op en werd er heel zwaar gefeest in café Onder ons, op de Grote Markt van Vilvoorde. Van cafébaas Manu, een ingeweken Portugees, mocht alles. Zo hebben we ooit in de gietende regen de biljarttafel op straat gezet. Omdat Danny vond dat er te weinig plaats was in ‘t café. Die tafel is nooit terug naar binnen gekomen.
Toen gebeurde er iets op de redactie waardoor hij zich de woede van hoofdredacteur Jan Schodts op de hals haalde. Ik weet nu niet meer wat het was, maar Schodts was behoorlijk boos. Danny werd gestraft, mocht een paar weken geen eindredactie meer doen en vloog naar de reportageploeg. Danny pikte het en werkte door. Hij morde niet, klaagde niet en ging vooral niet lopen zeiken over ‘de bazen’. Danny was een seigneur. En daarbij, hij wist dat de redactie hem toch nodig had.
Toen kwam december. Na de val van de oude regimes in Polen, Hongarije, Oost-Duitsland en Tsjecho-Slowakije kwamen er barsten in de Ceausescu-dictatuur in Roemenië. Het ging snel, heel snel. Een dominee van Hongaarse origine, Laszlo Tokes, werd in Timisoara de man die het vuur van de Roemeense revolutie zou aansteken. Gewild, ongewild, bewust of onbewust, ik heb het me later vaak afgevraagd. Tokes had zich laatdunkend uitgelaten over de machthebbers in de hoofdstad Boekarest. Kritiek op het regime, kritiek op Grote Leider Ceausescu, dat was gewoon ondenkbaar. Dus zou hij op 16 december uit zijn huis worden gezet door de gehate Securitate, de Roemeense staatsveiligheid. De mensen van zijn gemeente verzetten zich daartegen en wat al lang aan het broeien was, ontplofte in het gezicht van de machthebbers.

Fake news, Tim, is van alle tijden. Maar daar heb ik een van de sterkere staaltjes ervan gezien. Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje: er waren bij de rellen die waren losgebarsten na de mislukte aanhouding van Laszlo Tokes zeker 5000 doden gevallen. Het leger kende geen genade met wie het niet eens was met Ceausescu. Ik heb tijdens mijn verblijf in Timisoara gesproken met mensen die die periode dertig jaar geleden hebben meegemaakt. Schrijver, dichter en journalist Alex Potcoava vertelde me dat de mensen geen water meer uit de kraan durfden te drinken omdat het vergiftigd zou zijn. Iemand kende iemand die een kaart van Roemenië gezien had, een nieuwe kaart, waar Timisoara niet meer op stond. Elena Ceausescu zelf, de vrouw van de dictator, maar volgens ingewijden en de rest van Roemenië de echte kwade geest van het regime, zou zelf het bevel gegeven hebben om Timisoara plat te bombarderen. Hongaren en Serviërs waren het land binnengevallen en rukten op naar de stad. De mensen wierpen barricades op. Barricades die bestonden uit lege wijnkistjes. Hou daar maar eens de tanks mee tegen.
Er wérd geschoten en er víélen doden. In het museum van de revolutie in Timisoara hangen twee foto’s die ik nooit meer vergeet. Tussen beide foto’s zit een tijdsspanne van een paar seconden. Op de eerste staan een paar soldaten met het geweer in de handen. Rond hen staan wat mensen, op de grond liggen (inderdaad) kapotte kistjes, veel papier, wat vodden, een stoel. In het midden van de foto staat een grote, knappe, blonde jongeman. Hij wijst op zijn hart. Volgens het onderschrift bij de foto roept hij naar de soldaten: ‘Schiet dan, ik heb maar één hart.’
Op de volgende foto ligt de jongeman dood op de grond.
Hij was een van de 73 slachtoffers in Timisoara, van wie er 71 waren doodgeschoten. Geen 5000. 73.

(Boekarest. ‘Nooit in mijn leven heb ik zo veel spijt gehad van mijn eigen gelijk.’ © Corbis via Getty Images)

Maar de nieuwsagentschappen, vooral via Hongaarse en Joegoslavische journalisten, meldden duizenden doden en dat werd gretig overgenomen in het Westen.
Danny overtuigde Schodts toen om een ploeg naar Roemenië te sturen. Om zijn argumenten te staven had hij een exemplaar van de Nederlandse de Volkskrant bij zich waar op de voorpagina melding werd gemaakt van die 5000 doden.
Jan wilde eerst een jongere journalist sturen, maar ik vond toen dat Danny lang genoeg gestraft was geweest. Ik kreeg uiteindelijk gelijk, Tim.
Nog nooit in mijn leven heb ik zo veel spijt gehad van mijn gelijk.
Danny werd in het bureau van Jan geroepen en ik weet nog hoe blij hij was. Blij als een kind met zijn eerste fiets. Stom, maar dat was wat ik toen dacht.
Twee dagen later, op 23 december, is de ploeg vertrokken. Danny, Paul, Jan en Ingrid. Ze vlogen eerst naar Sofia. Daar huurden ze auto’s en ze reden via de grensovergang in Ruse naar Roemenië.
De rest ken je. Op kerstavond zijn ze Boekarest binnengereden. In konvooi, want ze waren met twee auto’s. Achter hen reed een ploeg van de Turkse televisie. Ze moeten toen ergens een afslag naar het centrum gemist hebben, want plots waren ze daar in Razoare, een buitenwijk in het zesde district van Boekarest. Een grauwe buurt en vlak bij een kazerne van soldaten van de grenswacht. Plots staat daar een tank voor hen, in het midden van de weg.
Zoals dat bij elke revolutie wel het geval zal zijn, was de toestand in Roemenië toen bijzonder chaotisch. Er werd veel geschoten, maar niemand wist wie er schoot. De mensen waren vooral bang van de terroristen. Vooral omdat niemand wist wie ze waren, vanwaar ze kwamen, aan wiens kant ze stonden. Algemeen werd ervan uitgegaan dat ze het Ceausescu-regime kwamen steunen. Niemand heeft ze ooit gezien maar iedereen was bang van hen. Zo zorgden ze voor terreur en voor angst.
Alleen, later is er geen enkel bewijs gevonden dat er ook maar één terrorist in Roemenië heeft rondgelopen. Vanwaar zouden ze gekomen zijn? Welke nationaliteit hadden ze? Er is nooit een van hen gevangen genomen, verwond of gedood. Dat alleen was al een vreemd teken. Teken aan de wand dat er niets van waar kon zijn.
In al die jaren is er nooit een officieel onderzoek geweest naar de dood van Danny. Er zijn wel een paar journalisten beginnen te spitten en zo kwamen stukje bij beetje almaar meer details naar boven.
Die tank in het midden van de weg, die stond daar niet toevallig. Die stond voor de kazerne van de grenswacht.
Soldaten van de grenswacht hebben later aan Roemeense journalisten hun verhaal gedaan. Zo is uiteindelijk die puzzel in elkaar gevallen.
Of toch een deel van de puzzel.
Waarom hij het deed, weet niemand.
Maar majoor Petre Teaca, de commandant van de grenswacht, heeft toen het bevel gegeven om op de auto’s te schieten die buiten voor de kazernepoort stonden.
De soldaten hadden daar aanvankelijk geen zin in, vroegen zich af waarom ze op auto’s moesten schieten waarin vermoedelijk journalisten zaten.
Op het dak stond immers in grote letters PRESS gekleefd.
Maar majoor Teaca beweerde dat het terroristen waren die zich als journalisten vermomd hadden.
De auto’s werden door enkele kogels geraakt en Danny, Paul, Jan en Ingrid zijn eruit gekropen. Vlak daarna kreeg Danny een kogel in zijn hoofd.
De hele nacht door is er dan vanuit de kazerne geschoten. Al was het niet duidelijk naar wie of wat. Met het lichaam van Danny tussen hen in, zijn de andere drie daar tot ‘s morgens vroeg blijven liggen. Elk moment vrezend dat de volgende kogel voor hen zou zijn. Maar rond de ochtend verminderde het schieten. Er begonnen bussen te rijden. Mensen kwamen op straat. De drie overlevenden zijn toen in de auto gesprongen en weggereden. Het lichaam van Danny hebben ze moeten achterlaten.
Later op die dag werden Nicolae en Elena Ceausescu terechtgesteld. Ook door militairen.
Volgens schrijver Tudor Cretu zijn zo goed als alle doden tijdens de revolutie gevallen door kogels van de militairen. Die waren niet voorbereid, die panikeerden en schoten op alles wat ze verdacht vonden.
Drie dagen na de dood van Danny werd majoor Petre Teaca door de nieuwe president, Ion Iliescu, gepromoveerd tot generaal-majoor. Wegens diensten voor het vaderland.

Dag Tim,
Je had me verteld dat je eventueel van plan was om met je dochters naar Boekarest te reizen. Om samen met hen naar de stad te gaan waar hun grootvader werd vermoord. Jullie zouden er het gedenkteken gaan bezoeken op de Piata Danny Huwé.

(De zwarte plaat die vroeger aan het gedenkteken hing. © ISOPIX)

Het gedenkteken en het plein, die jaren geleden werden ingehuldigd om een man te herdenken die zijn leven had gegeven om verslag uit te brengen van hun revolutie.
Bespaar je de moeite, Tim.
Bespaar je de teleurstelling.
Ik ben er daarnet geweest. Het pleintje is overwoekerd, al maanden, jaren niet meer onderhouden.
Volgens schrijver Tudor Cretu zijn zo goed als alle doden tijdens de revolutie gevallen door kogels van de militairen.
Van het gedenkteken blijft alleen het rode marmeren rechtopstaand muurtje over. De zwarte plaat die Danny’s naam, geboorte- en sterfdatum vermeldde, is er al lang afgeslagen.
Het straatnaambordje met de naam van het plein is ook weg.
Er lagen een paar lege bierblikjes op de grond voor dat muurtje maar die heb ik opgeraapt.

(Het gedenkteken zoals het er nu bijstaat.)

Ik heb morgen een afspraak met de hoofdredacteur van een krant die hier ook in het Engels verschijnt.
Ik zal haar erover aanspreken.
Maar toen ik daarstraks aan wat mensen in de buurt ging vragen wat daar gebeurd was, hoelang dat monumentje daar zo al stond te verkommeren, was er niemand die een zinnig antwoord kon geven. Naast het Piata Danny Huwé ligt een kerk. De pastoor van die kerk wist ook van niets, zei hij.
Hun schouders ophalen, daar zijn ze hier goed in, Tim.

Dag Tim,
Ik heb Alina Grigoras, hoofdredacteur van Romania Journal, ontmoet vandaag.
Nee, de mensen zijn de revolutie niet vergeten en nee, ze zijn ook Danny niet vergeten. De namen van Danny en van Jean-Louis Calderon zijn volgens haar nog altijd aanwezig in het collectieve geheugen van de mensen van Boekarest. Calderon was de Franse journalist van La Cinq die op 23 december door een tank werd doodgereden, hier in Boekarest.
Maar volgens haar worden de autoriteiten niet zo graag meer aan de revolutie herinnerd.
In Timisoara spreken ze nu nog altijd van de revolutie van december 1989. Hier in Boekarest hebben ze het liever over de gebeurtenissen van ’89.
Het onderhoud van zo’n monument is geen prioriteit. Ze hebben wel andere katten te geselen.
Maar Alina raadde me aan om een klacht in te dienen bij het stadsbestuur.
Het zal niets uithalen, zegt ze, maar ik moet het toch proberen.
Ik heb daarstraks een mail gestuurd naar de administratie van de Monumenten in de Polonastraat, en ook nog een naar het kabinet van mevrouw de burgemeester.
We zien wel of het wat uithaalt.

Dag Tim,
Nog altijd geen antwoord op mijn mails.
Ik blijf hopen en probeer zo veel mogelijk mensen deel te maken van mijn verontwaardiging in de hoop dat er op die manier toch iets gebeurt.
Wat me opvalt, Tim, is dat hier nog steeds een groot wantrouwen heerst.
Als iemand iets wil vertellen wat als negatief voor de overheid zou kunnen worden beschouwd, dan zal die eerst rond zich kijken om te zien of er niemand meeluistert. Dertig jaar na de revolutie!
Wij kunnen ons dat moeilijk voorstellen, maar blijkbaar is dat normaal.
Gabriela Bogdan, hoofdredacteur van de krant Nine O’Clock, een dagblad dat hier in het Engels verschijnt, legde me uit dat de angst die er heerste onder het communisme nog niet helemaal verdwenen is. Zij was dertig jaar geleden een 22-jarige studente. Als je aan tafel zat met familie of vrienden lette je altijd op je woorden. Omdat je nooit zeker wist of iemand in het gezelschap een verklikker was. Zo’n diepgeworteld wantrouwen, daar moeten verschillende generaties overgaan eer dat helemaal verdwenen zal zijn, zegt Bogdan. Je vertelde ook aan niemand dat je naar BBC of Radio Free Europe luisterde. Je kon daar zwaar voor gestraft worden. Angst hield lange tijd de mensen koest.
Als iemand iets wil vertellen wat als negatief voor de overheid zou kunnen worden beschouwd, dan zal die eerst rond zich kijken om te zien of er niemand meeluistert. Dertig jaar na de revolutie!
Waarom ze dan toch in opstand zijn gekomen?
‘Zijn ze wel in opstand gekomen? We hadden toen het idee dat alles één grote chaos was, maar in werkelijkheid werd alles geregisseerd. Er was een scenario en dat was geschreven door Ion Iliescu en Petre Roman. En dat scenario werd minutieus gevolgd. Het was alleen de bedoeling om Ceausescu af te zetten en te vervangen. Ion Iliescu was een trouw lid van de Communistische Partij die op Ceausescu’s stoel wilde gaan zitten. Hij werd president. Petre Roman werd premier. Het is wat uit de hand gelopen en de oude communisten veranderden hun naam in Sociaaldemocratische Partij, maar voor de rest… ‘Oude wijn in nieuwe zakken.’

Dag Tim,
Morgen keer ik terug naar België en ik heb nog altijd geen antwoord gekregen van de burgemeester of een van haar diensten.
Ik liep vandaag wat door de straten van Boekarest en toen viel me op dat ik hier in Roemenië in die paar weken dat ik hier was maar één dakloze gezien heb.
En ook maar één bedelaar. Hoewel. Toen ik uit het Atheneum kwam, het prachtige concertgebouw in het centrum van de stad, werd ik aangesproken door een goedgeklede man met in zijn hand een bekertje Starbuckskoffie. Ik verstond niet wat hij zei, maar aan zijn toon te horen, vroeg hij geld.
Ik zocht in mijn zakken naar een paar lei, maar toen zei hij ineens: ‘Give me ten euros.’ Dat vond ik nu net iets te direct en ik liep verder. Daarna vroeg ik me af, Tim, was dat nu een bedelaar of een overvaller?
In een van de wondermooie koffiehuizen raakte ik aan de praat met een jonge student die zijn visie wilde geven op de politieke situatie in ruil voor een koffie. Ik vond dat een faire deal.
Hij heeft familie in België. Hij is er nog niet geweest, maar zijn toekomstige schoonvader heeft in Meulenbeik gewerkt. ‘Molenbeek?’ ‘ Oui, oui, Meulenbeik. Il dit qu’il y a beaucoup de problèmes. Beaucoup de réfugiés en Belgique.’
‘Hebben jullie hier dan geen vluchtelingenprobleem?’
‘Wij hebben nooit kolonies gehad, zoals jullie. Daarom zijn er hier bijna geen vluchtelingen. En daarbij, niemand wil hier blijven.’
In 2016 had Roemenië aanvaard om 6200 vluchtelingen op te vangen, gespreid over twee jaar. Een jaar later waren er 550 het land binnengekomen.
Er zijn in de buurt van de Zwarte Zee in totaal drie opvangcentra. Want af en toe wagen toch mensen de overtocht met een bootje, meestal vanuit Turkije.
Daarom zijn er alleen in die streek ook drie moskeeën. Dat is alles.
De vluchtelingen die Roemenië binnenkomen hebben doorgaans maar één doel voor ogen: zo snel mogelijk naar het Westen.
Want daar ligt een beter leven op hen te wachten.
‘C’est ce qu’ils croient, monsieur, mais ils rêvent.’

Dag Tim,
Ik vlieg straks terug naar België.
Ik heb geen antwoord meer gekregen van het kabinet van de burgemeester.
Hopelijk lukt het me vanuit België om wat beweging in de zaak te krijgen.

Hou je goed.
Graag tot later,
Terry

“Een geval van Vlaamse literaire collaboratie voor de krijgsraad”, Masterscriptie KUL, 2019

Gebruik de handler onderaan het venster om te bladeren, vergroten, full screen mode, etc.

Behaalde graad: Grote Onderscheiding (zaterdag 6 juli 2019, proclamatie Wijsbegeerte en Letteren, KUL).

Wie deze masterscriptie als pdf bestand wil, stuur mij een mailtje: rombout@vercnocke.com.

Adagio Sostenuto

#AdagioSostenu Op de bank van Fleur, herfst, rust, ademen, verlangen… er ‘gebeurt’ weinig, en toch méér dan voldoende (Adagio Sostenuto, Sergei Rachmaninoff, uit  zijn 2de pianocnocerto, Eric Carmen in 1975 gebruikte een melodielijn voor zijn hit “All By Myself).
Beelden opgenomen op woensdag 24 oktober, Ymeriaplein, Wijgmaal.

Loodlijn

(I.M. Fleur, 2002~2017)

Mag ik wat bij jou vertoeven,
nog ietwat schuchter, zijdelings?
Ik kijk de bloemen aan die al
aan het verwelken gaan maar
toch nog aanliggen bij jou,
de afstand tussen ons wordt
overbrugd door een plataan,
hij spreidt zijn armen uit naar
jou maar raakt je niet, hij reikt,
hij neigt, een onbestemd
verlangen, een hunkering naar
wat zou kunnen zijn,
bezoekers lopen langs,
een grootvader
met kleindochters
die al hun schooltassen
ontschouderen, ook hij
buigt naar je toe en spreekt
je naam en leeftijd uit,
je komt tot leven, even,
je rustplaats ligt pal
op de loodlijn die
de kinderen huiswaarts voert,
en daar een grootmoeder
die kleindochter naar opvang
duwt, wijst hemelhoog:
daar: zie je?
Het is een af en aan dit uur,
het leven gaat zijn gang,
een lieve lust, zo zal het
altijd zijn, maar nooit meer
zoals het zou moeten,
er is enkel dit vertoeven
in wat is
onder een bladerdak van hoop,
in wat onaf lijkt maar toch
zo volledig,
hoe zou het anders kunnen
zijn?

Wijgmaal, Ymeriaplein, 12 juni 2018, 16:05

1998 “Zwarte Engel”

 

(afbeelding via heetkamp.nl, 2008)

Alles moest volgens de tekens van het ogenblik overeenstemmen. De garage werd een primitieve opnamestudio. Hij voelde zich verbonden met alles rondom hem, een groeiend besef dat het klopte, meer en meer. Alle kanalen stonden open. Hij werd het medium, de centrale waar alle lijnen samenkwam. Buiten was het al donker. Hij had de gordijnen geopend en zag nog licht bij zijn buurman. Vast en zeker een aansporing om het werk goed te doen, om eindelijk het masker af te zetten, eindelijk te geloven dat hij het was. Je bent niet alleen, maar je moet het wel zelf doen. Woensdagnacht. De microfoon gekoppeld aan het mengpaneel richtte hij naar boven als een tweerichtingsantenne zodat zijn ruimte aangesloten werd op een onzichtbaar universeel netwerk waarvan hij tegelijkertijd spreekbuis en ontvanger werd. Een sterrenhemel van kaarsen zorgde voor bescherming. Eén rode noveenkaars opgehangen in een touwenmandje had hij aan een plafondbalk vastgeknoopt. Af en toe voelde hij een rilling die zijn hart sneller deed kloppen. Hij verwachtte de zwarte engel ieder ogenblik, het was alsof hij zijn aanwezigheid kon voelen. Vlakbij de deur plaatste hij daarom een blikken koekjesdoos die hij had volgeplast. Ernaast een gekantelde cd-speler, de lade uitgeschoven, als een aanvalswapen, of teken van zijn mannelijkheid. In de linkerhoek van de kamer stond een draagbaar zwart-wit tv’tje afgestemd op MTV, soms was het scherm wazig, dan weer scherp, beelden flitsten als een dia-apparaat in sneltempo. Hij probeerde de boodschap ervan te doorgronden. Regelmatig liep hij het huis binnen. Hij verwonderde zich over de aanwezigheid van zijn schoonbroer. Hij begon met hem een gesprek over de steeds duurdere elektriciteitsrekeningen. Misschien was er ergens een verlies? Boven de achterdeur van het huis bevond zich namelijk een niet-afgeschermde leiding die gevaarlijk roestte. Hij liep snel naar de garage om uit de gezinsboekhouding alle elektriciteitsfacturen van de laatste jaren te halen en toonde ze aan zijn schoonbroer. Er was inderdaad een opmerkelijke stijging in het verbruik merkbaar. Hij voelde opnieuw een rilling. Ook hier was de zwarte engel aan het werk geweest dacht hij. Hij keek zijn schoonbroer recht in de ogen en vertrok zijn gezicht gedurende enkele seconden door zijn mond wijd open te sperren, als een afschuwelijke scheur om onmiddellijk daarna zijn gelaat in de normale plooi te leggen. Een oerschreeuw zonder klank. Hij wou hem een spiegel aanbieden van het leed van de wereld, de pijn van het universum die hij in zich voelde. In hem was plots een versteende, verloren gewaande dimensie tot leven gekomen, een tijdruimtepoort waarvan hij de aanwezigen de sleutel aanbood. Hij herhaalde dit ritueel enkele malen, tussendoor nog steeds over de elektriciteitsproblemen en de financiële gevolgen ervan verder pratend. Zijn vrouw zat zwijgend aan de andere kant van de tafel. Hij was zich bewust van haar aanwezigheid, af en toe wierp hij haar ook dezelfde grimas toe. Zou zij de betekenis ervan begrijpen? Hij besloot opnieuw naar de garage te vertrekken, om zich verder bezig te houden met het in overeenstemming brengen van alle tekens. Toen hij daarna nogmaals het huis binnenging herhaalde het voorgaande ritueel zich. Hij voelde hoe alle remmingen wegvielen en vertelde over zijn wandelingen op het kerkhof aan de overkant van het huis en de verbondenheid die hij soms voelde met de overledenen (sommigen hadden dezelfde familienaam als zijn grootmoeder). Af en toe werd er zelfs gelachen. Soms werd het gesprek bitsig toen hij het gezinsleven van zijn schoonbroer op de korrel nam. Maar tussendoor vergat hij de grimassen niet, want de tijd was er rijp voor. Hij vond het nog steeds eigenaardig dat zijn schoonbroer op dit uur was langsgekomen. Het was ook vreemd dat plots de huisdokter aanbelde, en zelfs een verwachte gast bleek te zijn. Het was een kort bezoekje. Hij bood hem een pilletje aan “want dan zou hij zich beter voelen”. Beter? Hij voelde zich toch goed? Hij besefte dat ook de dokter niet zag wie hij tegenover zich had, maar hij toonde tegenover hem geen grimassen. Hij zag de dokter plots als de zielige figuur die hij er onbewust altijd in gezien had. Onverrichterzake verliet de dokter het huis. Het pilletje werd niet ingenomen. Zijn vrouw en schoonbroer probeerden hem nog te overtuigen, maar hij weigerde steeds pertinent en trok opnieuw naar de garage om zijn werk voort te zetten. De vorige dag had hij een korte stok gemaakt van een tak en voorzien van een handvat, ook deze kon dienen als bescherming. Alle tijdsbesef was verdwenen. Onweerstaanbaar werd hij steeds naar het huis getrokken. Opnieuw belde de dokter aan en deze keer vergezelde deze hem naar de garage. Nu kon hij ook met hem het grimassenritueel uitvoeren, dit was immers zijn terrein. De dokter merkte op dat de ruimte er uitzag als “een cabardouchke”. Hij vond die opmerking echt typisch voor de zieligheid en frustratie die hij uitstraalde. De dokter leek hem plots ongelukkig, hij trok nog een grimas en merkte een droeve, intrieste blik in zijn ogen, die hij probeerde te camoufleren door een flauw lachje. Hij vroeg hem waarom hij gekozen had voor geneeskunde, waarop hij antwoordde dat zijn vader hem daartoe verplicht had. Hij vond het meelijwekkend. Het was een dovemansgesprek. Beiden liepen opnieuw het huis binnen, maar steeds weigerde hij het aangeboden pilletje. Hij werd aan de telefoon geroepen: een vroegere dokter probeerde hem ervan te overtuigen mee te gaan naar een ziekenhuis. Daar zou hij zich beter voelen. Maar hij voelde zich goed en begreep al de drukte rondom hem niet. Hij liet iedereen achter en vertrok naar de garage. Het werk moest worden verdergezet. Terugkeren was niet meer mogelijk. Er werd geklopt. Hij opende de garagedeur en stond oog in oog met een politieman. Hij kende deze man van een vroegere wegcontrole. Hij leek hem toen zeer sympathiek. De politieman probeerde hem te overtuigen om mee te gaan, maar hij voelde weerstand, de rillingen werden heviger, zijn hart klopte sneller. Hij mocht nu zeker niet toegeven. Snel passeerde hij de agent, verliet de garage, stak de straat over en begaf zich naar het werkmanshuisje op het kerkhof. Hij wist dat daar een toilet was. Het was er stikdonker, de rillingen werden heviger, maar hij moest weerstaan. Hij voelde de aanwezigheid van de zwarte engel zeer nabij. Hij plaste rechtstaand en merkte het licht van zaklampen. De agent was hem gevolgd, maar was niet meer alleen. Hij verliet het gebouw en begaf zich opnieuw naar de garage, waar hij zich veilig voelde. Opnieuw klopte de politieman aan en begon een gesprek. Maar hij bakende de grenzen af: de blikken doos met urine en de cd-speler, de kaarsen en de stok, de microfoon boden hem een zekere geruststelling. De agent praatte met hem, probeerde hem nog steeds te overtuigen om mee te gaan. Toen vroeg hij de agent om de letters s-t-r-o-n-t snel na elkaar uit te spreken, als proef: misschien zou hij dan meegaan. Maar de agent begreep niet dat de letters een woord vormden en raakte niet verder dan de fonetische opeenvolging van de letters. Daarna doopte hij zijn vinger in de urine: hij wilde zich sterk en onoverwinnelijk tonen. De agent verdween, in zijn plaats verscheen een vrouw die zich voorstelde als ambulancier. Ook zij probeerde hem mee te krijgen. Het volgende ogenblik bevond hij zich in de tuin voor de garage. Rond hem een kring van mensen: enkele agenten – hij hoorde hoe hun walkietalkies af en toe onverstaanbare woorden braakten –   de ambulanciers die steeds nauwer aansloten. Hij voelde woede en razernij en maakte iedereen uit, riep scheldwoorden omdat hij het niet eerlijk vond tegenover zo’n overmacht. Hij keek rond, liep in steeds kortere cirkeltjes. Plots sprongen twee agenten op hem, duwden hem met zijn gezicht in het gras, trokken zijn armen op zijn rug en boeiden hem. Hij voelde het vochtige gras in zijn neusgaten, en hoe de handboeien in zijn polsen sneden. Terwijl hij het gras uitspuwde brieste hij nog tegen zijn belagers, tot hij plots voelde hoe zijn broek van zijn billen werd gerukt met onmiddellijk daarna de dubbele vlijmscherpe pijnscheut van twee injecties die zich krachtig door zijn stijfgespannen spieren boorden.  Verzet was niet meer mogelijk. Hij werd op een draagberrie de ambulance binnengereden. Hij merkte op hoe helder het er was. De ambulanciers maakten grapjes, ze leken het in ieder geval niet over hem te hebben. Hij geraakte niet verder dan te denken dat dit een bijna-doodervaring was: vast en zeker werd hij nu begeleid op een laatste reis naar het licht. Waarom moest de chauffeur echter zo ruw met de motor omgaan? Het jagen van de versnellingen, de harde vering, het helle licht, de grappende begeleiders. Het einde van de reis. Toen hij zijn ogen opende lag hij op een tafel, vastgebonden, naakt, hij had het koud, had geen enkel besef van ruimte en tijd, noch van een waarom. Het enige wat hij wou was plassen. Af en toe kwam er een vrouw met een bedpan, maar hij slaagde er al liggend niet in zijn urine erin te laten belanden. Hij staakte de pogingen en liet alles maar lopen, voelde eerst de warmte die zich als een vlek verspreidde, wegliep langs zijn zij om daarna te veranderen in een klamme vochtigheid.  Hij zocht met zijn ogen langs de zijwanden van de kamer naar een klok, maar zag enkel een glazen wand van wit glas waarachter een diffuus licht merkbaar was.  Alles vervaagde.

(afbeelding: Richard Gere als “Mr. Jones” in de gelijknamige film uit 1993)

Raratonga: aanzet tot film/docu scenario

Synopsis 1906-1965

In de voetsporen van Nand en Sim, een familiegeschiedenis.

Titel: (Website:) RARATONGA / De Zingende Ziel der Dingen

(“Raratonga” is de titel van een liefdesgedicht van Nand)

Voorstel voor Film / documentaire > Mogelijke beeldkernen (“F” = originele filmbeelden met protagonisten beschikbaar)
Alle beeldkernen te raadplegen via de Sitemap.

I. “Twee wegen” (1906-1950)

I.1. Nand 1906-1950

1906-1939
Varia
1906 Geboorte (Oostende), ‘s nachts, sneeuwstorm
1914-1919 Vlucht naar en verblijf in Engeland (wegens WOI), vader, die zeeloods was, helpt geallieerde vloot naar Zeebrugge, 1914 (“Attack on Zeebrugge”), Nand is primus in de Engelse lagere school (Aylesbury)
1919-1924 Humaniora OLV College Oostende, actief in studentenbeweging AKVS, Sint-Pietersgilde, Joe English, strijd met katholieke bisschoppen
1920 Broer emigreert naar USA, San-Francisco / gezin, 3 kinderen / marconist / radio-operator in koopvaardij tussen Noord- en Zuid-Amerika, afstammelingen wonen nog steeds daar
1925-1931 KUL Germaanse Filologie & Rechten, actief in studentenbeweging (praeses KVHV), lid IJzerbedevaartcomité
1932 Overlijden oudste zus (29), ongehuwd, kinderloos
1932 Militaire dienst in Beverlo
1935 Publicatie 1ste dichtbundel “Zeeland”, wordt goed ontvangen en wordt een “Bekende Vlaming”‘
1938 IJzerbedevaart, Nand wordt gefilmd “F”
1939 Overlijden jongere zus (30) bij geboorte 2de zoon (op 21 juli!)

1939-1950
1939-1940 Mobilisatie (als sergeant), 3de Linie Regiment, Gent, Paal, Albertkanaal / 18daagse veldtocht, incidentrijke terugtocht / Krijgsgevangen
1939 Afgebroken verloving
1940 gezin verhuist van Oostende naar Gistel, het huis in Oostende was beschadigd door Duits bombardement
1940-1943 Medewerker krant “Volk en Staat” (collaboratiekrant), Nand huurt een appartement in Elsene
1940 Kunstenaarsreis naar Duitsland olv Albert Servaes, schrijft een huldegedicht gericht aan Hitler, pleit daarin voor een federale staat België met Vlaanderen als zelfstandige deelstaat, wordt daarop zwaar afgerekend op zijn proces en dit gedicht zal voor altijd voor hem een stigma blijven
1941-1943 Zender Brussel Flageyplein (= door Duitsers bezette Belgische radiozender NIR) , “ochtendpraatjes” (enkele geluidsfragmenten beschikbaar)
1941 3-weekse Dichtersreis door Duitsland, aansluitend Dichtercongres Weimar “F” (met Filip De Pillecyn) (vlakbij Concentratie kamp KZ Buchenwald)
1942 Deelname Jeugdcongres Wenen “F” (met Filip De Pillecyn, Jetje Claessens/DMS en Remi Piryns, grootvader van Piet en Freya)
1943 reis naar Katyn (Rusland): massagraven “F” (met Filip De Pillecyn), controverse over daderschap van de slachtpartij (nog steeds, cfr. oorlog in Oekraïne), ook deze reis zal Nand op zijn proces erg kwalijk worden genomen, hoewel de latere, ware toedracht hem gelijk gaf
1943 schrijft scenario voor Vlaamse film “Vlaanderen te weer!” (audio interview beschikbaar)
1943 december: neemt ontslag uit alle functies wegens Duitse ‘pesterijen’ en keert terug naar Gistel (wordt als verzachtende omstandigheid aanvaard en genotuleerd op proces)
1944 Angst moeder voor torpedering oudste zoon, radio-operator op wereldzeeën (tussen Noord- en Zuid-Amerika, op schepen van de  United Fruit Company) geen nieuws…
1944-1949 Bevrijding Gistel / Internering & gevangenissen, o.a. met een jonge Ivo Michiels / Dagboek /Proces / Gecensureerde brief, later ontcijferd in labo met infrarood spectometrie
1945 “Battle of the Bulge” (Slag om de Ardennen) > familielid Julius Vercnocke (24) US Marines: KIA in Houffalize vier weken na aankomst in België, tezamen met 25 medesoldaten, laat vrouw en dochter na
1948 Dankzij persoonlijk bezoek en tussenkomst van kamervoorzitter Frans Van Cauwelaert (CVP) overplaatsing naar “menselijkere” gevangenis van Merksplas

I.2. Sim 1919-1950

1919-1939
Varia
1919 Geboorte Sint-Joris-Winge (bij Leuven)
1931-1939 Internaat/ Regentaat / Normaalschooljaren

1939-1950
1939 Afstuderen Regentaat als “Letterkundig Regentes”
1939 Publicatie dichtbundel “De Dagtocht”
1940 Eerste lesopdrachten
1940 Duitse inval in geboortedorp
1941 Lid Dietsche Meisjesscharen DMS / vriendschap met Jetje Claessens, leidster DMS, korte onbewuste ontmoeting met Nand in Leuvens stadspark
1941 Begeleiding ‘Kinderlandverschickung’ naar Duitsland
1942-1944 Lerares Hasselt (zonen hospita in verzet, interview met haar kleinzoon in 2019 “F“)
1944 Drama (razzia) in Meensel-Kiezegem / familielid afgevoerd naar KZ Neuengamme, overlijdt er na enkele maanden
1944-1947 Bevrijding Leuven /Internering / Dagboek / Proces / gecensureerde brief
1945 Familie verlaat Sint-Joris-Winge wegens bedreigingen (straatrepressie, zus wordt mishandeld) en verhuist naar Schaarbeek
1946-1950 Reizend handelsvertegenwoordigster (1ste rijbewijs), vertaalster, redactiesecretaresse literair tijdschrift “Nieuw Gewas”, vergaderingen bij Sim thuis in Schaarbeek, Sim speelt ook toneel en treedt op als zangeres

II. “Het Liefdesjaar”

1950-1951

1950
Ontmoeting Tuinfeest Villa Kriekenberg Sint-Martens-Latem (5 augustus)
> Nand reist naar Deurle met trein, Sim met haar VW-kever en broer
> tafelen / orkest / dans
> wandeling langs de Leie in late avond
> intieme kus

1950-1951
Liefdesbriefwisseling en verlovingstijd (bijna verbroken) Uitjes / Vakanties aan zee, gedicht Nand “Raratonga” (een eiland in de Stille Zuidzee) wordt het motto van de relatie
1951: 2 maanden voor huwelijk: overlijden in USA broer Nand (49)
1951 Op vraag van Nand geeft Sim haar “carrière” als zangeres en toneelspeelster op, ze stopt ook met schrijven (er was een 2de dichtbundel in voorbereiding, ze zal het schrijven pas opnieuw opnemen na overlijden Nand in 1989)
1951 Huurhuis gevonden in Weerde (tot spijt van Nand: in binnenland, vér van zee…)
1951 Huwelijk
1951 9 dagen na huwelijk: overlijden vader Sim (65)
1952 9 maanden na huwelijk: overlijden moeder Nand (71)

III Epiloog – Eerste huwelijksjaren, een moeilijke tijd

1951-1965

1951-1953
> Sim doorkruist Vlaanderen in VW-Kever als handelsvertegenwoordigster (Provincies Antwerpen en Limburg) (koekjesverkoop), is enige kostwinner, werkt lange dagen
> Nand alleen thuis tracht van zijn kunst te leven: poëzie & schilderkunst (burgerrechten kwijt wegens veroordeling, geen inkomen), verdwijnt uit de actualiteit en wordt genegeerd, verbittering hierover
> publiceert 2 dichtbundels met poëzie geschreven in gevangenschap
> werken in tuin en serre (druiven)

1953-1965
> vader Nand steekt regelmatige centje toe, huishoudster treedt in dienst en woont in
> 1953 geboorte dochter
> 1955 geboorte zoon “F” (filmcamera 8mm ten geschenke) net voor geboorte belandt Sim in gracht met VW-Kever
> 1956 bezoek sociale inspectie (wegens veroordelingen) slecht rapport voor Nand “want doet niet genoeg zijn best”: “manque de réalisme,  refuse d’envisager une solution raisonnable qui consisterait à soulager son épouse en acceptant un travail rémunérateur”…
> kinderen groeien (gefilmd) op “F”
> kinderen vaak tijdens de week bij familie Sim in Schaarbeek en enkel in weekends thuis, cfr. rapport sociale inspectie. “F”
> kinderen genieten van boogschietwedstrijden met oom (broer van Sim) in Schaarbeek “F”
> 1956-1960 iedere zomer vakantie aan zee /  Nand wandelt veel en trekt steeds naar Zwin (Knokke) “F”
> 1960 overlijden vader Nand (80) (woonde al 2 jaar in bij het gezin in Weerde, kocht televisie, één van de eerste)
> 1961 Sim vindt een vaste baan in het onderwijs (F)
> 1964 Nand: Eerherstel & krijgt burgerrechten terug, gaat ondertussen werken tot pensionering in duf kantoor in Brussel in filmlabo, schrijft ondertitels voor televisie, werkt dus opnieuw voor BRT (oud-NIR, cfr Zender Brussel Flageyplein, de cirkel is rond), nieuwe dichtbundels, schildert veel, enkele tentoonstellingen
> 1964 Nand: schrijft Memoires over periode 1939-1949
> 1965 overlijden moeder Sim (77)
> 1965 schok : broer Sim introduceert Duitse verloofde, huwelijk volgt “F”, spanningen in de familie

(van 1955 tot 1995 filmmateriaal (8mm/gedigitaliseerd) over gezin)

1948 Nand: Over het scheppingsproces van het kunstenaarschap

Citaten in het Poëtisch Celdagboek van Nand uit het filosofisch essay “Les Abeilles d’Aristée” van Wladimir Weidlé (1936), o.a. ééntje van John Keats, zie 2de gedeelte van dit hoofdstuk.
Neergeschreven in de gevangenis van Merksplas (1948).

De keuze van deze citaten zegt veel over het denken van Nand, en bij uitbreiding over het scheppingsproces van de kunstenaar, daarom sta ik hier wat langer bij stil. Het is ook een visie waarin ik me kan vinden.

Onderaan deze pagina nog een bijzondere toevalligheid over dit boek.

Wladimir Weidlé (ou Vladimir Weidlé “né le 1er mars 1895 à St-Pétersbourg (Russie), et mort le  à Paris (France), est un critique d’art et littéraire russe d’expression russe et française”.

Uit: “Les abeilles d’Aristée : Essai sur le destin actuel des lettres et des arts, Paris, Desclée de Brouwer, 285pp.,

(De titel is een verwijzing naar de mythe van Aristaios (Oudgrieks: Ἀρισταῖος) of Aristaeus (Latijn), een figuur uit de Griekse mythologie. Aristaios is een satyr en zoon van Apollo en de nimf Kyrene:

“Zijn bekendste optreden is wellicht in de mythe van Orpheus, waarin hij de mooiste waternimf Eurydice belaagt en opjaagt, met als gevolg dat ze in haar vlucht op een slang trapt die haar een dodelijke beet toebrengt. Hierop nemen de andere nimfen wraak. Ze straffen Aristaios, die imker was, door al zijn bijen te doden. Aristaios kon niet verklaren waarom zijn bijen plots stierven, en zijn moeder stelde voor bij Proteus te rade te gaan. Hier komt Aristaios te weten dat het een straf is voor zijn poging tot aanranding van de nimf Eurydice. Als boete zal hij vier koeien, vier stieren, een kalf en bloemen moeten offeren aan de manes van Euridice. Negen dagen na het offer groeiden uit de kadavers van die runderen nieuwe bijenzwermen“.

Weidlé wil hiermee suggereren dat, hoewel hij pessimistisch is over de  kunstproductie in zijn tijd, een ‘renaissance’ of heropstanding van de kunst mogelijk is, net zoals de bijen van Aristaios.
Niet verwonderlijk dat de titel alleen al Nand aansprak, hij hoopt voor zichzelf hetzelfde: opnieuw opstaan uit de puinen van wat zijn leven op dat ogenblik geworden is.

Nand neemt uit dit boek verschillende fragmenten op, ook een door Weidlé aangehaalde verwijzing naar de dichter John Keats (zie verder). Ik heb via een antiquariaat een eerste druk uit 1936 kunnen bestellen, omdat ik de exacte pagina’s die Nand vermeldt wilde opzoeken. De 2de druk verscheen in 1954, de 3de in 2004, telkens uitgebreid. De laatste druk telt bijna 170 pagina’s meer dan de eerste.


De overgenomen citaten zijn blauw ingekleurd, vaak gaat de aandacht van Nand, niet verwonderlijk,  naar “het mythische” aspect van kunst en poëzie in het bijzonder (Nederlandse vertaling na de fragmenten):

(p.52) La fiction poétique cessera d’exister et se changera en fiction tout court le jour où elle rompra définitivement avec le mythe, avec la pensée créatrice des mythes, que l’autre, la pensée discursive ne remplacera jamais. “Nous ne concevons plus – a dit François Mauriac – une littérature romanesque détournée de sa fin propre qui est la connaissance de l’homme”. C’est peut-être vrai, mais il y a plus d’un mode de connaître, et
la pensée mythique seule sait concilier connaissance et création.  C’est précisément par sa nature illogique et irrationnelle que la faculté de créer les mondes imaginaires est une nécessité de l’art, et il est tout naturel que sa décadence doive amener le divorce de l’art et de l’artiste, la solitude irrémédiable de l’âme créatrice. L’art n’est pas une affaire de raison et de logique, mais bien d’intuition indissociable et de foi totale. Le crépuscule des mondes imaginaires est dû au fléchissement de cette foi ; il signifie la ruine d’un des fondements essentiels de l’art et de toute création humaine.

(p.58)  Émile Legouis a eu raison de se demander à propos de Shakespeare: “Comprenait-il Hamlet analytiquement ?” – et de répondre : “L’horloger comprend la montre qu’il a faite. Le père ne comprend pas l’enfant qu’il a engendré”.
L’artiste cherche la vérité et non pas la vraisemblance ; ce qu’il imite, ce n’est pas la vie, ce sont les forces qui créent la vie.
Le romancier

[il] n’est pas un copiste de la nature,
il est, comme Mauriac l’a dit une fois de plus, “le singe du Créateur”.

Les forces avec lesquelles il collabore en créant ses personnages sont celles qui, depuis toujours, ont présidé à toute création
.

(p. 66) La substitution du “type” analytique à la personnalité vivante et inanalysable a contribué grandement à la décomposition du roman en tant que forme d’art et genre littéraire. L’art, comme dans beaucoup d’autres domaines de la civilisation contemporaine, y a été contaminé par la science, et bien souvent encore une science de seconde main.

(p. 226) Plus notre connaissance devient abstraite et nos sentiments différenciés, et plus nous désirons la totalité primitive de la contemplation et de l’expérience. Plus l’art qui nous entoure évolue vers l’artificiel et le cérébral, et plus nous avons la nostalgie d’un art spontané, enfantin, inconscient de sa propre perfection.

(p. 251) Le retour à la terre, comme le retour à l’enfance, est avant tout une manière de chercher le miraculeux, d’avoir soif du monde mythique dont on prend connaissance comme d’une réalité au lieu de l’inventer comme une fiction qui n’engage à rien.

(p. 257) La psychanalyse est la tentative le plus largement conçue et la plus systématique de mécaniser l’inconscient, de réduire le rêve, l’amour, la vie psychique autre que celle de la raison, la création des mythes, les processus créateurs dans les arts et les lettres au fonctionnement régulier d’un mécanisme intérieur.


Vertaling (met hulp van Google Translate, dus soms wat letterlijk…):

(p.52) Poëtische fictie zal ophouden te bestaan ​​en zal helemaal in fictie veranderen op de dag dat die definitief breekt met de mythe, met het denken dat mythen creëert, die de andere, discursieve gedachte nooit zal vervangen. “We bedenken niet langer – zei François Mauriac – een romanliteratuur die is afgeleid van zijn eigen doel, namelijk de kennis van de mens”. Dat mag dan waar zijn, maar er is meer dan één manier tot kennisname, en alleen het mythische denken weet kennis en schepping met elkaar te verzoenen. Juist door zijn onlogische en irrationele aard is het vermogen om denkbeeldige werelden te creëren een noodzaak van kunst, en het is niet meer dan normaal dat het verval ervan leidt tot de scheiding van kunst en de kunstenaar, tot eenzaamheid, dat onherstelbaar deel van de creatieve ziel. Kunst is geen kwestie van rede en logica, maar van onafscheidelijke intuïtie en totaal geloof. De schemering van de denkbeeldige werelden is te wijten aan de verzwakking van dit geloof; het betekent de ondergang van een van de essentiële fundamenten van kunst en van de hele menselijke schepping.

(p.58) (Émile Legouis had gelijk toen hij zich afvroeg over Shakespeare: “Heeft hij Hamlet analytisch begrepen?” – en daarop antwoordt: “De horlogemaker begrijpt het horloge dat hij heeft gemaakt. De vader begrijpt het kind dat hij verwekte niet”.)
De kunstenaar zoekt de waarheid en niet de plausibiliteit; wat hij imiteert is niet het leven, het zijn de krachten die het leven creëren.

(De romanschrijver)
[hij] kopieert de natuur niet,
hij is, zoals Mauriac nogmaals zei, “de aap van de Schepper”.
De krachten waarmee hij samenwerkt bij het creëren van zijn personages zijn degenen die altijd de hele schepping hebben geleid.

(p. 66) De vervanging van de levende, niet-analyseerbare persoonlijkheid door het analytische ‘type’ heeft in grote mate bijgedragen tot de ontbinding van de roman als kunstvorm en literair genre. Kunst is daar, net als op veel andere gebieden van de hedendaagse beschaving, verontreinigd door wetenschap, en vaak nog steeds tweedehands wetenschap.

(p. 226) Hoe abstracter onze kennis wordt en onze gevoelens gedifferentieerd, hoe meer we verlangen naar de primitieve totaliteit van contemplatie en ervaring. Hoe meer de kunst om ons heen evolueert naar het kunstmatige en het cerebrale, hoe meer we heimwee hebben naar een spontane, kinderlijke kunst, niet bewust van haar eigen perfectie.

(p. 251) De terugkeer naar het land (de aarde) is, net als de terugkeer naar de kindertijd, bovenal een manier om het wonderbaarlijke te zoeken, om te dorsten naar de mythische wereld waarvan we kennis nemen als een realiteit in plaats van die uit te vinden als iets fictioneel dat er niets toe doet.

(p. 257) Psychoanalyse is de meest wijdverbreide en meest systematische poging om het onbewuste te mechaniseren, om dromen, liefde, psychisch leven te reduceren tot enkel het domein van de rede, het creëren van mythen, de creatieve processen in de kunsten en de literatuur tot de reguliere werking van een intern mechanisme.


Over John Keats (1795-1821) en “Negative capability” (“capacité négative”), citaat in het Frans (p. 173-174) omcirkeld in rood potlood, wat wijst op het belang dat Nand hieraan hecht:

5de Hoofdstuk: “Herstel of Wederopstanding?” en daaronder een citaat van de Spaanse dichter Luis de Gongora (1561-1627), de twee laatste verzen van zijn gedicht “A la memoria de la muerte y el infierno” – Gedachtenis aan dood en hel – :
“Con la muerte libraros de la muerte,
Y el infierno vencer con el infierno.”
‘Met de dood zich bevrijden van de dood,
En de hel overwinnen met de hel.’

(in het licht van de door de krijgsauditeur gevraagde doodstraf voor Nand een voor hem erg herkenbaar citaat…)

(ook hier in het blauw de citaten die Nand overschreef)

CAPACITÉ NEGATIVE !

(p. 215) Une lettre de Keats du 22 décembre 1817,
adressée à ses deux frères, contient un passage maintes fois commenté par la critique anglaise, sans qu’on en ait fait valoir, à ce qui nous semble, tout le sens esthétique et historique. Le poète raconte qu’il a eu une discussion avec son ami Dilke sur la question de savoir quelle est la
qualité maîtresse
parmi celles qui contribuent à former un grand homme de lettres,
[qui forme] un grand poète.
Cette qualité, que Shakespeare, dit-il, possédait
(p. 216) au plus haut degré, il l’appelle – en soulignant par des majuscules son importance —
Negative Capability,
Capacité Négative, et la définit comme
le pouvoir de “rester dans l’incertitude, le mystère, le doute, sans recourir impatiemment aux faits et aux raisons
”.

(p. 217) La Capacité Négative est le don de rester fidèle à une certitude intuitive que le raisonnement rejette et que le bon sens n’admet point ; de conserver un mode de penser qui ne peut que sembler déraisonnable et illogique du point de vue de la raison et de la logique, mais qui d’un point de vue plus approfondi pourrait se révéler comme supérieur à la raison et transcendant la logique de la pensée conceptuelle.
Pour le poète, pour l’artiste, ce don est plus essentiel et primitif que tout ce qu’on peut appeler sentiment du beau, que tout ce qui a trait à la Beauté en tant qu’idée abstraite incapable de contenir sa contradiction. Avant de savoir choisir, avant d’être pourvu de goût, de discernement esthétique, du sens de l’harmonie,
l’artiste doit pouvoir contempler l’univers et chacune de ses parties, non pas à un état de différenciation, de désintégration analytique, mais dans l’unité première de l’être, où le complexe ne détruit point le simple, où le simple, en l’intégrant, préserve le complexe.

(p. 218) Rien de plus positif, en réalité, que la Capacité Négative.
En faire usage, ce n’est pas “se contenter d’une demi-connaissance”, c’est connaître des vérités qui sans elle resteraient inconnaissables. Il ne fait aucun doute qu’elle doit compatible avec un niveau très élevé de pensée abstraite.

(p. 221) Envisagée sous son aspect positif, la Capacité de Keats n’est autre que le don de voir le côté miraculeux des choses.

(p. 222) Désormais le poète, l’artiste — c’est ce qu’avait compris Keats – devait s’efforcer avant tout d’acquérir le pouvoir de vivre dans ce monde miraculeux, de respirer son air, car l’art et la poésie ne pouvaient qu’étouffer dans celui du progrès et de la raison pure.


Vertaling (met hulpvan Google Translate, dus soms wat letterlijk…):

(p. 215) Een brief van Keats van 22 december 1817, gericht aan zijn twee broers, bevat een passage die door Engelse critici vaak zonder argumentatie is becommentarieerd, zonder, zo lijkt ons, de nadruk te hebben gelegd op de esthetische en historische waarde ervan. De dichter vertelt dat hij een discussie had met zijn vriend Dilke over de vraag wat
de belangrijkste eigenschap
zou moeten zijn die iemand tot een ​​groot literator maakt,
een groot dichter.
Deze kwaliteit, die Shakespeare, zegt hij, in de hoogste graad bezat, noemt hij -(nvdr: nadrukkelijk in hoofdletters om het belang te onderstrepen)–
“Negative Capability” (‘negatief vermogen’), en definieert dit als
de kracht om “te verkeren in onzekerheden, mysteriën, twijfels zonder enig geprikkeld reiken naar feit en rede
”.

(p. 217) ‘Negatief vermogen’ is de gave om trouw te blijven aan een intuïtieve zekerheid die redenering verwerpt en gezond verstand niet toegeeft; een manier van denken te handhaven die alleen vanuit het oogpunt van rede en logica alleen onredelijk en onlogisch kan lijken, maar die vanuit een meer diepgaand standpunt superieur zou kunnen blijken te zijn aan de rede en de logica van conceptueel denken.
Voor de dichter, voor de kunstenaar, is dit geschenk essentiëler en primitiever dan alles wat een gevoel van schoonheid kan worden genoemd, dan alles dat betrekking heeft op schoonheid als een abstract idee dat niet in staat is haar tegenstrijdigheid te bevatten. Voordat hij weet hoe hij moet kiezen, voordat hij wordt voorzien van smaak, van esthetisch onderscheidingsvermogen, van een gevoel van harmonie,
moet de kunstenaar in staat zijn om het universum en elk van zijn delen te overdenken, niet in een staat van differentiatie, van analytische desintegratie, maar in de primaire eenheid van het zijn, waar het complex het simpele niet vernietigt, maar waar het simpele, door het te integreren, het complex behoudt.

(p. 218) Niets positiever, in werkelijkheid, dan “negative capacity”.
Het gebruiken ervan is niet ‘tevreden zijn met halve kennis’, het is om waarheden te kennen die zonder dit onkenbaar zouden blijven. Het lijdt geen twijfel dat dit compatibel moet zijn met een zeer hoog niveau van abstract denken.

(p. 221) Gezien in zijn positieve aspect is Keats’ Ability niets anders dan de gave om de wonderbaarlijke kant van de dingen te zien.

(p. 222) Voortaan moest de dichter, de kunstenaar – zo begreep Keats – er vooral naar streven om de kracht te verwerven om in deze wonderbaarlijke wereld te leven, om zijn lucht in te ademen, omdat kunst en poëzie niets anders konden dan verstikken in die van vooruitgang en zuivere rede.


Zie ook Wikipedia voor meer over “Negative Capability” (Engels): “Negative capability was a phrase first used by Romantic poet John Keats in 1817 to characterize the capacity of the greatest writers (particularly Shakespeare) to pursue a vision of artistic beauty even when it leads them into intellectual confusion and uncertainty, as opposed to a preference for philosophical certainty over artistic beauty. The term has been used by poets and philosophers to describe the ability of the individual to perceive, think, and operate beyond any presupposition of a predetermined capacity of the human being.”

De volledige brief kan je hier vinden, hij was gericht aan zijn beide broers, George en Tom Keats (22-12-1818). Er valt op te merken dat dit één van de brieven is waarvan geen origineel manuscript is teruggevonden en enkel bestaat in een transcriptie van John Jeffrey (de tweede echtgenoot van Georgiana Wylie Keats die getrouwd was met de broer van John Keats, George), hetgeen de interpretatie van wat Keats juist bedoelde er niet op vergemakkelijkt. Het fragment:

 “I had not a dispute but a disquisition with Dilke, on various subjects; several things dovetailed in my mind, & at once it struck me, what quality went to form a Man of Achievement especially in Literature & which Shakespeare possessed so enormously—I mean Negative Capability, that is when man is capable of being in uncertainties, mysteries, doubts, without any irritable reaching after fact & reason—Coleridge, for instance, would let go by a fine isolated verisimilitude caught from the Penetralium of mystery, from being incapable of remaining content with half knowledge. This pursued through Volumes would perhaps take us no further than this, that with a great poet the sense of Beauty overcomes every other consideration, or rather obliterates all consideration.”

In Het Algemeen Letterkundig Lexicon (2012) staat het zo (via Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Letteren):

“Etym: Eng. negatief vermogen:
Term die de Engelse romantische dichter John Keats een enkele keer gebruikt zou hebben (in een brief van 21 december 1817 gericht aan zijn broers), maar die een enorme weerklank heeft gehad in de literaire kritiek. Keats bedoelt er het vermogen mee (‘capability’) om niet steeds op zoek te willen gaan naar feitelijke en rationele zekerheden (‘negative’). Alleen wie deze negatieve capability bezit, kan ontvankelijk zijn voor de complexiteit, tegenstellingen, twijfels en mysteries van het bestaan. Shakespeare bezat dit vermogen ‘enormously’ volgens Keats. Door het concept gaf Keats zowel aan de wereld als aan het individu een diepte en complexiteit die niet in vaste, gesloten en rationele categorieën te bevatten is, wat ruimte creëerde voor de verbeelding en het esthetische. Het nam daardoor een bijzondere plaats in in het discours van de romantiek, vooral in Engeland.”


Een bijzondere toevalligheid…

Toen ik in het boek op zoek ging naar de citaten die Nand overschreef bemerkte ik bij nader toekijken dat sommige ervan in dit boek ook onderstreept waren. Waarschijnlijk in potlood, en later uitgegomd, maar de afdrukken waren nog duidelijk zichtbaar, bv hier (p. 58):

Op sommige plaatsen in het boek zijn nog andere fragmenten ooit onderstreept geweest, maar die zijn niet door Nand weerhouden. Uit nieuwsgierigheid nam ik contact op met het antiquariaat, maar zij hadden geen idee waar het exemplaar juist vandaan kwam. Het boek maakte deel uit van een reeks, en dit was hun laatste exemplaar.
Heeft Nand dit exemplaar ooit in handen gehad? We zullen het nooit weten, maar het is wel een opwindende gedachte.

1948-2022 Nand: “Gevangeniskerkhof Merksplas”

Bezoek 2022 en voorlezing “Gevangeniskerkhof te Merksplas”, gedicht aldaar geschreven door Nand op woensdag 24 maart 1948 in gevangenschap:

Zacht wekt de koele wind de spitse sparrebomen
die, lauw van heidegeur, meewarig zuchtend wuiven;
‘t bleek-blauw blazoen der kim met witte wolkenkuiven
heft, vlekloos boven ‘t groen, zijn zilvergrijze zomen.

De grond is geluw zand, en geluw zand de paden,
dor wervelt eikenloof in fluisterende kringen;
‘k hoor over ‘t ijle land den specht zijn lachlied zingen;
fazanten fonklen plots in ranke goudgewaden.

Bemost en molm-verteerd staan star-gerijde kruisen:
hout, zonder terp noch naam, in naakten grond te hope;
zinken schuin in ‘t zand, zij liggen groen op hopen
als dorrend sprokkelhout waar dennenpalmen ruisen.

Wien bergt het norse zand met zijn benard stilzwijgen?
Wie boet hier in den dood zijn onbezonnen zonden?
Burger en boef, ‘t dient al tot maal van stomme monden,
zij azen niet op schuld als zij ten maaltijd tijgen.

Doden, welk deemstrend lot heeft U ten doem gedreven?
Wat anders dan het hart waar rode driften draven?
En nu gij aarde werdt waar blinde maden graven,
hoe zou de mens den mens zijn dolen niet vergeven?

Gij hebt mijn hart, een hart geschapen om te falen,
‘t hart dat uw hart begrijpt, door eendren drang bevolen,
dat dolensmoede pijnt, en haakt om voort te dolen,
dat zoekt, van rouwmoed murw, nog op zijn nood te pralen…

Hier is de stilte vroom, en tijdloos ingetogen:
+gij sluimert aan God’s hart, beveiligd voor ‘t misleiden,
voor hartstocht en den dood dien wij in ‘t harte lijden,
voor angst, en haat, en hoop die noodloos wordt belogen.

Lig ik, uw lotgenoot, eens zalig aan uw zijde
in ‘t geluw heidezand waar lauwe sparren wuiven,
waar giert de groene specht en zilvren wolken schuiven,
waar bleek de Heiland hangt in moedig medelijden?

o Stof te zijn en stom in smartenvrij vergeten!…
Hoe nu, gij staart mij aan met worm-verknaagde ogen,
uw lippenloze mond grijnst grof en zonder logen,
uw wang is bars doorboord, uw hand tot ‘t been vervreten…

Daar gaapt, daar gaapt een put, een open muil van aarde,
vierhoekig opgesperd om gulzig te verslinden;
een walm van klam bederf besmeurt de voorjaarswinden
die krijsen, plots en schril, in ‘t groen der dodengaarde.

Ik huiver ор den rand in radeloos benauwen:
neen! niet in ‘t riekend zand bij krielenszieke maden!
En ‘k sluip voorbij den kuil langs sluikse schemerpaden,
daar achter ‘t sparrengroen de zuivere einders blauwen.

Ik lijd, ik leef! Ik ken den weemoed van ‘t verblijden.
Ik zing des levens doem, niet ‘t vunzig bed der doden!
Heil, wolkenzilver in ‘t azuren schild der goden:
gun mij de dure gunst vervoerd te mogen lijden…

Manuscript, laatste strofe.

Het was voor Nand, tijdens zijn  bijna dagelijkse wandelingen door het “domein” de uitgelezen plaats om te mijmeren over leven en dood. Later zou hij dit gedicht opnemen in de bundel “De Gouden Helm” (1955), maar met een andere titel: “Op een dorpskerkhof”, om begrijpelijke redenen.

Daarna maakte ik een ‘rondrit’ langs de gevangenis: