1943 Nand in Katyn

Nand nam, in opdracht van Zender Brussel en tezamen met een groep schrijvers en andere Europese kunstenaars van het E.S.V. (Europäischen Schriftsteller-Vereinigung), deel aan de door de Duitse “Propaganda-Abteilung” in april 1943 georganiseerde reis naar het massagraf te Katyn (Oblast Smolensk, westen van Rusland), dat toen nog door de Duitsers bezet gebied was). Volgens de Duitsers waren daar duizenden door de Russen vermoorde Poolse officieren en intellectuelen begraven in 1940.
De Russen ontkenden hun betrokkenheid. Het zou hier te ver voeren om de hele geschiedenis van deze massamoord en de impact ervan op de relaties tussen de geallieerden (in 1943 waren de Russen immers geallieerde bondgenoten geworden)  te beschrijven, ik verwijs hiervoor naar de Wikipedia artikels hierover: in het Nederlands en nog veel uitgebreider in het Engels. Pas eind jaren ’80 gaven de Russen hun verantwoordelijkheid toe, in 2010 uitte president Poetin zijn verontschuldigingen in de Doema, het Russische parlement, hoewel hij nu schijnt terug te krabbelen…
Tot op heden blijven deze gebeurtenissen voor veel controverse zorgen.

(Triest detail: in 2010 stortte een Pools regeringsvliegtuig, onderweg naar de herdenking van de 70ste verjaardag van het bloedbad, neer. Alle 96 inzittenden kwamen om, waaronder veel prominenten, o.a. de president van Polen. Zie “Vliegtuigramp bij Smolensk“.)

Een lijst met de deelnemers (met foto en bio) van de delegatie waar Nand deel van uitmaakte vind je op deze pagina.

Een gedetailleerde chronologie over het bezoek van Nand aan Katyn kan je hier vinden.

Over de aanwezigheid van De Pillecyn inclusief enkele krantenverslagen van toen zie de pagina “De Pillecyn in Katyn

Vertrokken met een Junker Ju 52 vanuit Berlijn (Tempelhof) ging het naar Smolensk, daarna met vrachtwagens richting Katyn en aankomst op maandag 19 april 1943 (op dezelfde dag begon in Warschau de Joodse opstand in het “Getto van Warschau” die bloedig werd neergeslagen…).

Een week later arriveerde de “Internationale Katyn Commissie“, een delegatie forensische specialisten met o.a. de Gentse professor Reimond Speleers. Voor een beschrijving van deze reis zie de pagina “Reimond Speleers en de Katyn Commissie 1943

(onderschrift: “Leonardo Conti, Reich Health Leader, (right) holds the Report of the International Katyn Commission, 4 May 1943, in front of Dr. Ferenc Orsós from the University of Budapest. Centre, Professor Louis Speleers of the Ghent University in Belgium. Eduard Miloslavić, Croatian professor of pathology, is the 4th person from left”)
– “Louis” is de derde voornaam van Speleers

De pagina “Getuigenis Duitse gids in Katyn 1943” biedt een interessante blik op hoe het er toen aan toeging ter plaatse.

Het heeft me jaren opzoekwerk gekost in archieven wereldwijd  om een video te maken die de chronologie van Nands bezoek visualiseert:

Deze intensieve speurtocht bracht me ook naar de Tjechische onderzoeker Mečislav Borák (1945-2017), autoriteit over alles wat met Katyn te maken heeft. Zijn zoon houdt zijn archief in stand (herkenbaar!), en bezorgde me waardevolle documenten. Zo kwam ik te weten dat bij het bezoek van Nand in 1943 ook een Tjechische journalist (František Kožík) aanwezig was, en die citeerde Nand letterlijk in zijn verslag op de radio (30 april 1943). Het was alsof ik Nand zelf hoorde spreken vanuit Katyn, een kippenvelmoment:

“We hebben de ziekmakende open grachten omzeild en de zoete geur staat ons bijna niet toe om uit te ademen. Vlaming Vercnocke is de eerste die zijn gezicht bedekt: “Ik heb het gezien. Ik ben overtuigd. Maar ik kan het niet langer aan (Maar ik kan niet verder.)”. We trekken samen naar waar het takkenvuur brandt en hangen ons gezicht boven de rook om te ontsnappen aan de penetrante geuren.” (Bron: archief van de Tsjechische radio)


Hieronder het verslag dat Nand (zo beweerde hij tijdens zijn verhoren na zijn aanhouding)  voorlas op Zender Brussel en achteraf door de Duitsers in 1943 werd gepubliceerd in een brochure van een tiental bladzijden (volgens Nand zonder zijn medeweten). Na zijn verslag volgden er in deze brochure ook nog heel wat expliciete foto’s met uitleg en een opsomming van “de nuchtere feiten” met een waarschuwing voor “het gevaar van het communisme”. Dit tweede gedeelte werd niet door Nand geschreven.
Zijn aanwezigheid in Katyn was voor Nand een zeer ernstig feit ten laste toen hij  met meer dan 30 anderen terechtstond op het “Volk en Staat” proces in 1946.

De brochure zelf vond ik pas onlangs in het Cegesoma te Brussel waar ik ze kon laten kopiëren. Het is duidelijk dat wat Nand daar zie een diepe indruk maakt. Aan het slot de opmerking: “het door Joden misleide Sovjet-Rusland”. Het is de enige tekst die ik tot nu toe van hem vond met een dergelijke uithaal.

Eerste bladzijde van de brochure uit 1943, bemerk de lay-out: schreeuwerige titel in handschrift lettertype met uitroepteken en extra onderstreept als om de echtheid te benadrukken.
Pierre Hubermont, Waals schrijver en journalist die meereisde, schreef ook een ooggetuigenverslag dat op dezelfde manier werd uitgegeven. Tijdens zijn proces beweerde Nand dat hij het niet zelf had laten publiceren, maar dat de Duitsers gebruik maakten van het verslag dat hij op de radio had voorgelezen.  Beide verslagen hebben wel hetzelfde addendum “Nuchtere feiten in verband met de geschiedenis van Katyn”, hetgeen erop kan wijzen dat de Duitse propaganda deze brochure verdeelde.

Hubermonts verslag:

!1)
“Te Berlijn opgestegen, zweven wij, door de breede vleugelen van een Ju 52 gedragen, boven sparrebosschen en spiegelende meren, hooger en hooger, Oostwaarts. In het vliegtuig zitten letterkundigen uit verschillende Europeesche landen. De stemming wordt beheerscht door de bedoeling die hen bijeenbracht: het bezoek aan het bloedig bosch te Katyn, waar de aarde zijn gruwzaam geheimnis heeft geopenbaard.

De motoren dreunen oorverdovend. Onder ons schuift het landschap aan: eindelooze vlakte, onafzienbaar akker-land, prilgroen en grijs, meetkundig zuiver. Schaarsch worden de dorpen rondom de witgekalkte dubbeltorens, schaarscher de hoeven, doch wanneer wij, na een tusschenlanding te Warschau weer opstijgen, zien wijn hoe allengs een duisterheid over het landschap komt. De schijnende zon kan deze aarde niet vervrolijken. Bruin-groen in haar vreugdeloze eentonigheid deint zij onherbergzaam onder ons voort. Nergens een toren, nergens een woning in steen. Een handvol schamele hutten op ontzaglijke afstanden in het vergezicht verloren, wijzen op sporen van menschen, doch alles is verlaten en leeg. Het is de steppe, de steppe met haar kolchosen, het is Rusland, Sovjet-Rusland.
“Minsk!”, roept een stem, en daar onder ons ligt de onmiskenbare Sovjet-stad. Groot en wit, met helrood pannendak staan er de regeringsgebouwen, daarrond hokken, grauw en laag bij den grond, de hutten der inwoners.

Over het vliegveld waar wij in den laten namiddag uitstappen, waait een ijzige wind. Hier is de winter nog niet verdreven, alom langs de hellingen der heuvels ligt nog sneeuw en ijs. Ongenadig botsen de wagens op de ruwe Sovjet-banen, wij sturen door poelen en voorjaarsdraf, de modder slaat spattend onder de wielen weg. Puinen en werkploegen kondigen de stad aan. Aan de overzijde van de bruine Dnjeperwateren, hoog op den heuveltop staat ongeschonden de Uspenki-kathedraal, met haar gouden koepels, doch de stad zelf is grootendeels vernield, hier voor zorgden, zoo bevestigden de inwoners, de rooden zelf.
(2)
Tussenin de puinen staan havelooze hutten: hier huist de bevolking. Zwijgende mannen in pelsmuts en Siberischen mantel, staren ons wezenloos aan; meisjes, fier in hun opgeknapte soldatenjassen en verschoten mantelpakjes, spoeden langs de zwar-berookte gevels voort.  Haast alle dragen de witte, de roode Baskische muts. Wij bemerken één, hier door de mode lang voorbijgstreefde hoed.

Des anderendaags voert ons een stoet van grijze legerwagens naar Katyn. Een trage regen maakt de dooiende straten tot modderbeken. Eindelijk schokken wij over de zandwegels van een sparrenbosch. Een onnoemelijke geur, een zoetige stank waait ons bij het uitstappen tegen. Het is de heuvel Kosegory. Het zijn doodengroeven. En dààr, opgedolven en uitgestald in schamele rijen, liggen de meewarige dooden in een grauw gelid langs de helling: witte schedels, bruine aangezichten, uniformvesten, rijbroeken, een paar soldatenlaarzen… Voor ons liggen de stomme overblijfselen van honderden Poolsche officieren.
“Hier ligt,” zegt onze gids, “wijlen generaal Smravinski…”. De uniform onderscheidt den donkeren doode van zijn lotgenoten. Tusschen de dooden door treden wij naar de rand van den put. Hier, in den geopende kuil, liggen nog honderden, duizenden, dooreengeworpen in schroomloze haast; opeengetast laag op laag. De gravers zijn nog lang niet op den bodem van den kuil. Aan een uiteinde groef men een diepe schacht, zoodat nog meerdere lagen in doorsnede, als vijgen ineengedrukt, te zien zijn. Uit den zandigen wand, onontgraven, steken schedels en laarzen: de groef loopt dus ook in de lengte verder door. Het gezicht is hartbrekend.
(3)
Prof. Dr. Buhtz, deskundige die de opgravingen leidt, daalt af in den kuil, hij geeft uitleg. Sommigen liggen op den buik, anderen zooals zij, op het goed kome uit, werden neergeslingerd; weer anderen werden op den rug gebonden. Hij wijst een schedel aan, nog half in ’t heidezand bedolven: duidelijk is het nekschot zichtbaar… de kogel kwam, het been versplinterend, langs het voorhoofd uit. De moordenaar moet achter en dicht bij zijn slachtoffer hebben gestaan. De mond is opengesperd, de tanden grijnzen: wij horen nog den kreet van ijselijken schrik die de stervende uitstootte… Er zijn veel opengesperde monden.

Een doode werd voor onze ogen uitgegraven, wetenschappelijk onderzocht. De uniform is goed bewaard. Het schouderstuk draagt de ster en twee strepen van den Poolschen majoor. In  de zakken vindt men onder meer een dagblad gedagtekend 20 April 1940. Een reisgenoot die een ander lijk ontleden zag, vertelde hoe het in den rug zeven steken van een viersnedige Russische bajonet vertoonde.

Het kan niet worden geloochend: voor onze ogen light een angstwekkende werkelijkheid. Geen uitvlucht, geen voorwendsel ter wereld kan het feit wegmoffelen dat hier, tegen alle volkenrechtelijke en menschelijke wetten in, Poolsche officieren door den G.P.D. werden afgeslacht en in reusachtige kuilen onder deze sparrebomen werden verstopt.

Rondom de open groeven, in de open tusschen-ruimten, groeien kleine, driejarige sparren. Tusschen de jonge aanplantingen heeft men op verscheidene plaatsen gegraven: overal vindt men lijken. De heele heuvel is één volgepropt massagraf. De G.P.F.-benden hadden den om-gewoelden bodem met versche bomen beplant om voor alle tijden de misdaad te bewimpelen, maar het prille groen zelf heeft hen verraden:   het wijst de doden aan.

De boeren die den moord ontdekten staan ons te woord. Een grijze koelak met luimige helblauwe oogen en gerimpeld boerengezicht, verhaalt in zijn zangerig Russisch. De reporter vertaalt. Hij heeft de treinen, de G.P.F.-beambten, de schildwachten gezien, de schoten gehoord. Op zijn eentje is hij de aarde komen openscharrelen: hij had de lijken gevonden. Hij vertelt met omhaal van woorden, de klare oogen lachen ons tegen.  Hier is een zoon van het oude en vreemde Rusland aan het woord…
(4)
Op den terugweg wordt in het klein museum afgestapt waar de bijzonderste bewijsstukken worden bewaard. Alles is achter glas verborgen: doch de geur die boven de kasten hangt, getuigt voor de echtheid der tentoongestelde voorwerpen. Lijkenlucht liegt niet.

Het zijn de Poolsche eretekens, Poolsche schouderstukken, Poolsche munten, heiligenmedalies, een onderscheiding met de spreuk: “si vis pacem, para bellum”. Het zijn Poolsche naamkaartjes, hartroerende Poolsche brieven aan geliefden en naastbestaanden: daar ligt een foto van een vrouw met haar kinderen aan een zonnig badstrand, een ingangskaart tot de salons van Monte Carlo. Alles getuigt van onloochenbaar leven, leven dat werd onderbroken, dierlijk wreed, zonder enige reden.

Op eenigen afstand van het museum ligt een hoeve, een boer is er aan het werk met zijn zoon. Op eigen houtje treden wij nieuwsgierig nader. Hij groet ons uitbundig en het komt tot een gesprek. De zoon  –  een negentienjarige met stille blauwe oogen – vertaalt in ordentelijk Duitsch. Hij was een grootboer geweest, verklaart de oude met vertwijfelde gebaren: vijf koeien en twee paarden had hij gehad. De rooden waren gekomen, zij hadden alles in brand gestoken, hèm hadden ze naar de Solovietsky eilanden versleept: acht jaar lang had zijn verbanning geduurd. Met de vuisten duwt hij de wangen in, hij doet ons een wankele stap voor, en kreunt. Doodmager, uitgeput was hij terug gekeerd. Eén woord Duitsch is hij machtig het is “Jude”;  –    dat woord keert telkens terug, uitgesproken met machtelooze woede en pijn. Nu heeft hij zijn hoeve heropgebouwd, hij legt de laatste hand aan een badhut uit ruw gehouwen dennenstammen : trotsch toont hij ons zijn werk. Ook de zoon wijst naar rechts : “Gemüsegarten!” zegt hij.

’s Namiddags doen wij een groepswandeling door de stad Smolensk. Op zichzelf goed gelegen en oorspronkelijk schilderachtig aangelegd, is zij door de rooden hopeloos verknoeid. De vestingmuren, indrukwekkende wallen en boektorens door Boris Godoenov gebouwd, vallen langzamerhand tot puin : stijl- en smaakloze partijgebouwen ontsieren plomp het stadsbeeld, tusschenin liggen de hutwijken, waarin de bevolking huist. In het park zijn de bomen vol kraainesten, de zwarte vogels krassen ten allen kant boven de puinen. Wij staan voor een sportveld door de rooden aangelegd: rondom zien wij de geijkte standbeelden uit gips, enkele zijn half vernield, en herleid tot geraamten van ijzerdraad. Alleen de schouwburg is een poging tot stijlvollen bouw de rood-marmeren korinthische zuilen doen vreemd aan te midden de modderpoelen op de plaats. Aan de kathedraal, bedoeld als zij was als zienswaardigheid voor de Intoerist-kantoren, hadden de bolsjewisten niet geroerd ; doch onder aan de ikonen  –  merkwaardige kunstwerken in geel koper – hadden zij spotschriften aangebracht.

Brussel-Smolensk : het was een korte reis, die slechts enkele dagen duurde, doch heel den afstand die de twee steden scheidt hebben wij terdege kunnen beseffen, een afstand grooter dan louter ruimte. Het is de afstand tusschen de steppe en de Germaansche Noordzeevlakte, tusschen, het land der moesjiks en dat der eerste Hansasteden met hun oude adellijke  kultuur, tusschen het herlevende Vlaanderen en het door Joden misleide Sovjet-Rusland. Voor het massagraf te Katyn vooral hebben wij begrepen wat het beteekent door de roode Tsaren te worden geregeerd. Ten overstaan van deze duizende dooden is geen leugen meer mogelijk. Vraagt men wat het bolsjewisme is, dan bestaat daarop een allesomvattend antwoord: “gaat U vergewissen op den Kosegory-heuvel, bij de doodenkuilen van Katyn.”

Foto uit het originele Duitse rapport: leden van de “Europäischen Schriftsteller-Vereinigung” voor het massagraf, mei 1943, ergens daartussen staat Nand (na grondig onderzoek, zie witte pijl):

Ingezoomd:

Mijn keuze is ingegeven door 2 foto’s die ik vond in het verslag van de US Katyn Commission 1952 (online te vinden > pg. 1316), waar Nand (pijl) bijna zeker wordt afgebeeld met grijze lange jas en grijze hoed. Links van hem (ster):  Ernesto Giménez Caballero en (ruit) Filip Lützkendorff. De militair links is de Duitse luitenant Gregor Slovenczik (ook te zien op “Exhibit 20”), verantwoordelijk voor de rondleiding:

“Exhibit 8”

“Exhibit 20” Nand 2de van links (zie de pagina “Getuigenis Duitse gids“):

Zie ook de afzonderlijke pagina met een getuigenis aan de US Commission van een gids ter plaatse met beschrijving en identificering van deze foto’s.


Link naar het oorspronkelijke Duitse rapport uit 1943 (met veel foto’s): “Amtliches Material zum Massenmord von Katyn, Berlin 1943


De originele reportage van “Die Deutsche Wochenschau” Im Wald von Katyn’ uit 1943. De beelden zijn onscherp, maar zeer expicliet, niet geschikt voor gevoelige kijkers…

Net als de foto’s over deze opgravingen zijn de deelnemers aan het bezoek moeilijk herkenbaar: de hoed vaak diep over het hoofd, lange, donkere jassen alsof ze niet willen herkend worden. Daarenboven zijn de kopieën van de film die op internet circuleren erg wazig. Toch heb ik geprobeerd Nand te zoeken.
Dankzij de foto “Exhibit 8” uit het verslag van de US Katyn commissie (zie hierboven) weten we dat Nand een grijze hoed droeg met zwarte band, een grijze lange jas met opvallende grote kraag en een zwarte sjaal rond de nek. Hier een frame uit de film op 07:40m:

Een volgende frame zoomt in op dit beeld met rechts nog net zichtbaar de schouder. De man in zwarte hoed en jas rechts, noterend met sigaret zou wel eens Filip De Pillecyn kunnen zijn:

Opvallend: de man links heeft gelaatstrekken die aan Nand doen denken, maar zijn kledij komt niet overeen met de andere foto’s.

Het einde van de film toont in een long shot enkele wandelende mannen, uiterst rechts waarschijnlijk Nand:

Ernesto Giménez Caballero schreef ook een verslag over zijn bezoek aan Katyn (“La matanza de Katyn”,  Visión sobre Rusia”, 1943) . Hieruit deze foto’s:

Rechts Caballero, links Nand, onderschrift vertaald uit het Spaans: “Internationale schrijvers van de Weimar Federatie in Katyn”:

Onderstaande foto volgt hierop, Caballero heeft zichzelf aangeduid met een kruisje, afgaande op bovenstaande foto staat Nand rechts van hem, gedeeltelijk verborgen achter een Duits officier (zie pijl). Onderschrift: “De schrijver van deze pagina’s met de Duitse autoriteiten aan de rand van een gracht in Katyn”:

Beide foto’s zijn opgenomen in het boek van Hausmann “Dichte Dichter, tage nicht” (zie de pagina “Dichterreis doorheen het Duitse Rijk“), en zijn daarom van iets betere kwaliteit. Hausmann weidt een apart hoofdstuk aan de Katyn reis van enkele deelnemers aan het Dichtercongres te Weimar (1941/1942).


In het letterkundig tijdschrift “Groot Nederland” van september 1943 verscheen Nands gedicht “Bij het massagraf van Katyn”:

Bij het massagraf te Katyn

Doemt het bewind, dat hier met onbeschroomde hand,
duizenden schuldeloos met loenschen kogel moordde
en schonk voor graf een kuil, gestapeld tot de boorden,
met steppezand gedempt en als een bosch beplant.

De groef in ‘t zand gaapt wijd, de dooden dor en zwart,
eens een hoogmoedig heer, zijn door elkaar gesmeten,
laag boven laag getast. Hier hoort gij stervenskreten:
nog grijnst elk’ open mond van plots gegilde smart.

Te gruwzaam was ‘t geheim, en de verworden aarde
gaf, als met walg, terug wat zij drie jaar bewaarde;
over de steppe woei de stank van goor bederf.

Nu waait heel ‘t Westen door, de lucht van dorre dooden,
hun zwarte stilte spreekt. Hoort de benauwde dooden!
Speurt gij die geur des doods over der vaadren erf?


In de documentaire “Struggle: The Life and Lost Art of Szukalski” (2018) werd een sculptuur getoond van de Pools-Amerikaanse kunstenaar Stanislav Szukalski: “Katyn” uit 1979 (afbeeldingen © deckerstudios.com). In de commentaar wordt gezegd: “He was really proud of this one, I think it is the culmination of his life’s work”:


Artikel uit De Standaard, november 1992:

Documentaire “Las Katynski“, 1990 (“In het bos van Katyn”) van Marcel Lozinski en Andrzej Wajda.
Volledige documentaire (Pools) zonder ondertitels :

In 2007 maakte Andrzej Wajda ook een film hierover “Katyn“: “Katyń werd genomineerd voor de Oscar voor beste niet-Engelstalige film en won onder meer Golden Globes voor beste Europese film en beste distributie, een European Film Award voor de kostuums en de Poolse Filmprijs Orzeł in zeven categorieën (waaronder die voor beste film).”

Volledige film, met Engelse ondertitels:

Wajda gebruikt in de film ook historische fragmenten uit het Deutsche Wochenschau verslag van 1943. Op 55:28 min. is dezelfde man te zien (rechts) als beschreven hierboven.

Still (min. 53:48):


Een nogal wanhopige brief van Nand aan de “US Information Service”, 27 augustus 1952, nav het bezoek van de “US Katyn Commision” aan Europa:

Dear Sir,
I hear the US Katyn Commission is in Europe. Perhaps it would interest the Commission that I was sentenced to ten years imprisonment mainly for having seen Katyn in 1943, and having said the Russians were responsible.
I was kept five years in prison, I lost all political and civil rights, and have to pay 4.000.000 Francs to the Belgian Government.
I am practically a dead among the living. My wife has to go out working; my old dad has to support me.
My brother, Vercnocke Robert, Marconi officer in the U.S. Mercantile Marine, served the cause of the Allies during the last war. He died in July 1951 in the New Orleans Marine Hospital, an American Citizen.
On the principle that one good turn deserves another, the Commission could perhaps do something to make life worth while for me again?
Yours truly,
F.V.
Poet and playright
Painter


De Britse historicus Mark Felton maakte over Katyn de volgende documentaire (“Katyn – WOII’s Forgotten Massacre”), gepubliceerd op 28 januari 2021, 16min.  Die heeft ondertussen al 1,7 milj. ‘views’. Naar mijn aanvoelen een (in zover dat mogelijk is) objectieve weergave van de feiten gestoeld op grondig historisch onderzoek.

Hierin ook enkele fragmenten uit de propagandafilm “Im Wald von Katyn” uit 1943, Nand waarschijnlijk te zien op 13:21min (midden) en (op de rug, rechts) 13:33.: