BIJ HET GRAF VAN JAMES ENSOR (Ferdinand Vercnocke)
(Naast het duinenkerkje van Mariakerke)
Onder dit ruige metselwerk
van baksteen en cement
rust gij dus nu. De plaats is mij bekend:
de oude doden en de kerk,
een grijze toren
tussen duin en dorp verloren –
ik dwaalde er hieromtrent,
een knaap nog en een eenzaam kind;
het was er koel en stil ik hoor
de ruitjes in het lege koor
nog sidderen in de wind.
’t Is jaren her. Maar wat het was
is het niet meer: het wilde gras,
’t vermolmde hout, de scheve zerken,
’t werd alles opgeruimd… Ik wed
dat deze paden, deze groene perken,
zorgzaam gemaaid, en dan dit stijve bed,
Meester, u niet bevallen.
Het rusten moet u moeilijk vallen
onder geboomt dat, als gedrild,
staat op een rij. Gij had dit schoon verblijf
voorzeker minder deftig, minder stijf,
wat schilderachtiger gewild.
‘k Zie, u, mij dunkt, bij nacht, als luid
de zeewind om de toren fluit,
slapeloos opstaan uit uw stenen bed
en dolen gaan, een huiverend skelet
door stuivend zand, waar een verlichte ruit
in ’t vaal gehucht u noodt…
Maar naast het gloeiend kachelrood
vindt gij geen heul, want gij ontwaart
aan elke haard
maskers, en geen mensen. En ‘k vermoed
dat heimelijk gij monklen moet
telkens als een hoge hoed
uw lof komt uiten.
Eens liet het burgerdom u buiten;
maar nu gij, Meester, niet meer schimpen zult,
delgen wij onze schuld
met een gemetseld monument
van baksteen en cement.
(ps De afscheidsviering van Ferdinand Vercnocke vond plaats in dit kerkje en 13 april is de geboortedag van Ensor.
Tijdens zijn wandelingen die hem naar de dijk te Oostende voerden, ontmoette hij Ensor soms. De begroeting verliep steeds op dezelfde manier:
Ensor: “Goedendag meneer de dichter” (waarop Ensor zijn hoed afnam en beleefd een kleine buiging maakte, leunend op zijn wandelstok). Nand antwoordde even beleefd met een hoofdknik: “Goedendag meneer de schilder”, waarop zich dan meestal een hartelijk gesprek ontwikkelde over koetjes en kalfjes. )
voor de biografie van Ferdinand zie Raratonga