1947 Celbriefwisseling van en aan Sim

Familie Wolfs: Celbriefwisseling van en naar Sim Wolfs in 1947.

Gezin Wolfs ca 1950. Vlnr: Bert, Sim, Make, Finneke, Pake

Voorwoord

Dit zijn de brieven van en aan Sim Wolfs (°1919) uit 1947. Sim was toen 27 en geïnterneerd (haar internering was het gevolg van haar lidmaatschap van de “Dietsche Meisjesscharen” in 1941/1942). Eerst kort in de Gevangenis van Leuven Centraal (van 10 tot 17 januari 1947), daarna in de Gevangenis van Vorst van 17 januari 1947 tot 24 december 1947 (Kerstavond!). Evenals alle andere familieleden was ze als eens geïnterneerd: van oktober 1944 tot februari 1945 in Leuven of Tienen. Daarna volgde vrijlating in afwachting van een proces. Vader, moeder en zus van Sim werden toen dus ook aangehouden, maar kwamen vrij na twee à drie maanden zonder proces noch veroordeling.

Er komt veel bezoek uit het Leuvense naar de gezinswoning in Schaarbeek. Vroeger woonde het gezin in Sint-Joris-Winge, maar er werd in 1945 verhuisd omwille van de vijandige sfeer na de bevrijding van september 1944.

De briefwisseling werd sterk gereglementeerd, meestal om de veertien dagen. Alle inkomende en uitgaande post werd eerst nagelezen en eventueel geweigerd of gecensureerd, iedere brief droeg een censuurstempel. Daarom vertelt de inhoud van de brieven over het leven van alledag, de “kleine”, typische en alledaagse feiten en verzuchtingen, verlangens, enz. Kritiek op wat er hen overkomen was, politieke standpunten enz. dat was allemaal uit den boze. Want: “de gevangen moeten heropgevoed worden tot voorbeeldige burgers in den Belgischen Staat”.
Daarenboven wil de geïnterneerde gevange de toon luchtig houden, om het thuisfront niet al te zeer te bedrukken. Dat kan ook vastgesteld worden in de celbriefwisseling tussen Nand en zijn ouders.

Dit was de derde internering van Sim. Vlak na de bevrijding was ze al eens aangehouden, de eerste keer enkele dagen in september 1944, daarna verbleef ze toen ook in de Gevangenis van Leuven Centraal, van 2 oktober 1944 tot 12 februari 1944. Zie daarvoor deze pagina.

Overzicht van vermelde personen in de briefwisseling

Gezinsleden familie Wolfs

Pake: Jules Wolfs, of “Pake Wolfs”, °1885, gepensioneerd, vroeger brandstoffenhandelaar, vader van Sim. Hij schreef zelf geen brieven, de brieven werden hem voorgelezen, maar zijn commentaar werd beschreven in de brieven van de anderen.

Make: Nathalie Crabbé, °1888, moeder van Sim, huisvrouw, schrijft enkele brieven, ze sluit steeds af met “Maman”, waarschijnlijk omdat ze opgroeide in een gezin waar veel Frans gesproken werd (dat gezin woonde net over de taalgrens in Hamme-Mille). Vandaar ook dat langs moeders kant veel Franstalige familieleden opduiken. Enkele woonden in de buurt, dan wordt bv gezegd: “we zijn naar de Chaussée geweest”. Verloor eerstgeborene, Petrus (“Pirreken”), °1913,  overleden na 5 maanden.

Finneke: Adolphine Wolfs, °1914, zus van Sim en oudste van de kinderen. Liep school in Scherpenheuvel en volgde daar “Snit en Naad”. Bereddert mee het huishouden. Schrijft veel brieven en is zeer behulpzaam. Zij zorgt voor de “pakken” voor Bert en Sim. Een pak bevatte bv kledij, boeken, etensmiddelen enz. De inhoud werd streng gecontroleerd en moest op voorhand worden aangevraagd via speciale “formulieren”. Finneke was ook de fotograaf van de familie. Ze zal heel wat foto’s meesturen met haar brieven. Tijdens de verhuis uit Sint-Joris-Winge werd ze zwaar mishandeld door ‘misnoegden’ en kwam ze in het ziekenhuis terecht.

Bert: “Berreke”, Bertje”, “Prinske”,  Bert Wolfs, °1916, broer van Sim, studeerde Sociale Wetenschappen aan KUL.. Hij was geïnterneerd in “Het Klein Kasteeltje” (Sint-Joost-ten-Node). Is redacteur van het gelijknamig gevangenis maandblad voor geïnterneerden. Aangehouden in juni 1945, veroordeeld tot 5 jaar, en kwam in mei 1948 vrij (2/3 van de straf). Is heel bitter over zijn straf, volgens hem volledig ongegrond. Om zijn eindverhandeling KUL af te werken verbleef hij tijdens de oorlog een tijd aan de universiteit van Thüringen. Tussen Sim en Bert is er weinig briefwisseling, maar Bert schrijft naar de familie wel de meeste brieven, omdat hij langer geïnterneerd was. Bert wordt beschreven als de realist die met beide voeten op de grond staat. Hij zorgt er ook voor dat poëzie van Sim in het maandblad verschijnen.

Sim: “Simmeke”, “Simonneke”, “ons jongske”: °1919, jongste van de kinderen, regentes letterkunde Normaalschool Heverlee met literaire ambities, leerkracht. In 1939 verscheen al een eerste dichtbundel van haar, “De Dagtocht”. Werkt naarstig aan een tweede dichtbundel, die echter nooit zal verschijnen (ondanks aandringen van haar uitgever). Oogappel van haar vader en, zo wordt vaak beschreven met een knipoog: het “verwende nestje” van de familie.

Familieleden, vrienden en kennissen (vermelde personen in de briefwisseling in vetjes)

Yvonne: nicht van Sim. Was de dochter van een zus van Sims moeder. Getrouwd in 1946. Was zwanger in 1947 en in datzelfde jaar werd haar zoon Denis geboren. Woonde op de “Chausée” in Evere

Gaby Bijvoet (meisjesnaam Zimmerman). Over haar en haar gezin wordt bijna in elke brief verteld. Het gezin telt vier kinderen: Léon (°1936), Guy (°1938), Jacques (°1940, in de brieven “Jackie” genoemd) en Paul (°1943, in de brieven “Popolleken”, erg close met Pake Wolfs en Sim). Ook enkele broers en een zus van vader Jules Bijvoet (die vaak mee kwam kaarten ten huize Sim) duiken soms op: Germaine (soms “Maine” genoemd), Albert en Jules). Een hechte vriendschapsband met de familie Wolfs.

Foto: Finneke, zus van Sim met de kinderen Bijvoet in de Zoo van Antwerpen, 1947:

Tata: zus van Sims moeder, woonde op de “Chausée” in Evere, daarom wordt vaak geschreven: “we zijn naar de Chaussée geweest”.

Mr. Raskin: vriend van de familie, wordt vaak samen genoemd met de familie Bijvoet.

Mr. Draps: Uitgever en drukker van literair tijdschrift “Nieuw Gewas”, de redactievergaderingen vonden ’s zaterdags plaats ten huize Sim in Schaarbeek (Roosevelstraat, Brussel), ze was de redactiesecretaresse van het blad, en alle briefwisseling verliep langs haar (contactadres Schaarbeek stond ook steeds in het blad). Soms worden de bezoekende redactieleden vermeld (Sourie, Bilcke, Vervloet, e.a.). Bekende schrijvers publiceerden in het blad: Jos De Haes, André Demedts, de eerste publicatie van Roger Van De Velde, Basiel De Craene (organisator van de Vlaamse poëziedagen te Merendree, waar Sim nog hoopt te kunnen aanwezig zijn met haar poëzie)  e.a.

Colofon van het tijdschrift met het redactieadres:

Pitteke (soms “Pit” genoemd): goede vriendin van Sim

Mr. Symons (Simons): advocaat

Mr. Van Hout (soms gespeld als “Van Haut” of “Van Hautte”: advocaat

Jef van Tryphon: vriend uit Sint-Joris-Winge die regelmatig mee komt kaarten ten huize Sim.

Griet: zeer goede vriendin van Sim. Liepen samen school in Heverlee. Maar laat, tot verdriet van Sim, niets van zich horen.

Tinne (Gonnissen): zeer goede vriendin van Sim.

Dr. Martin (Georgette): gynaecologe van Sim (zal later haar gynaecologe zijn bij de geboorte van haar kinderen).

Zusters (Marie-)Paule en zuster Theresia-Jozef: Zusters van de Jacht, Heverlee, waar Sim school liep, en haar leerkrachten toen.

Mr. Jules en Mme Zulma : kaartvrienden uit Sint-Joris-Winge

Jef Van Grunderbeek: vriend uit Sint-Joris-Winge die een oogje heeft op Sim

Fonske Craenen: vriend uit Sint-Joris-Winge (zijn zoon Paul zal later collega worden op de school van Sim als turnleerkracht)

Jef “Poeske” Scherens, Sercu, Sterckx, Bartali, bekende wielrenners van toen

Opmerking: op 1 mei 1947 vond er een spellingshervorming plaats, dat is te merken aan de brieven van Sim na die datum, hoewel af en toe nog oude spellingsvarianten opduiken, de macht der gewoonte…


1947 Briefwisseling van en aan Sim

(getypte brief / Sim nog in vrijheid te Schaarbeek (Brussel), ze zal op haar proces ‘ter zitting worden aangehouden’, zo vertelde ze vaak, 9 dagen later op 10 januari 1947)

(Sim aan Bert) WOLFS ALBERT JOZEF N°261 VL.C.

Brussel, 1/1/47 (woensdag, Nieuwjaarsdag)

(linkerbovenhoek papier afgescheurd, enkele woorden dus verdwenen…)

(…) zooals beloofd schrijf ik je aanstonds zie je. Natuurlijk lagen al onze wenschen (…)  in het teeken van jouw spoedige verlossing. God geve dat er dan uiteindelijk in dit jaar een ware vrede geboren wordt. Dinsdagavond belde Griet ons nog op maar tevergeefs echter want Tres verwachtte ons zoo stellig en Lowie was er werkelijk gearriveerd. Hij zag er blakend uit en na zoo ‘n 27 maand kon hij de glaasjes niet buitengewoon goed verdragen. We hebben er danig plezier aan beleefd. Net Nieuwjaarsdag in de vroege uurtjes laveerde Corrie er nog aan met z’n trekorgel het heele kwartier wakker het was een zotte herrie en ons Finneke dacht weer op ons arm venke dat er niet bij was tot ik weer eens moest tusschenkomen “maar, mensch, die draaide nog meer zijne bonjour in illo tempore!”. Jij had ons toch ook gezegd dat we maar eens moesten lustig zijn. Onze pa en ons make zaten op hun eentje thuis en hebben tot na twaalf uur met de kaarten gespeeld vertelden ze ons en toen het klokkenkastje twaalf slagen beierde hebben ze mekaar eens hartelijk gekust ons ma in onzen pa z’n stoppelbaardje en onze pa in make’s zwart haarkoppeke waar er nog geen enkel grijs pijltje wil te voorschijn komen. Dit tot groot plezier van onze pa die steeds zegt dat ons ma toch niet zeggen kan dat ze van mizerie grijs haar kreeg! Louis is dan ‘s middags eens even thuis binnengeloopen. Die had toch bij ons Pake op Thiensche Straat samen soldaat geweest. Nu moeten we met driekoningenavond naar Griet daar valt niet aan te knuffelen we gaan en ‘t is daar verkleed bal. Ik had al gedacht van uw rijbroeksken aan te doen dat is zoo mooi met een wit blouske maar ons Finne verzet zich en onze Pa stookt me op dat het voor eenen keer geen kwaad kan. Hier op ‘t bureel wenschen ze je allemaal ook een spoedige bevrijding. Dat zijn hier allemaal ook weldoordachte menschen die de ware toestand der loopende zaken begrijpen. Ik schrijf nou gauw je briefje want menheer Van Haut zei me dat ik maar mocht naar huis gaan want zoo’n 2de nieuwjaarsdag is toch maar een kermismaandagske. Ik heb die menheeren hier moeten een nieuwjaarskus geven ‘k trok wel een scheef snuitje want da’s allemaal zoo’n oud getroddel, ze waren er toch mee in hun schik en dat half dagske vrij af is toch ook iets waard. Ja beste menneke zoo worden we dit jaar er weer eentje ouder. Ons Ma en onze Pa zullen dees jaar ook nog van ons niet af zijn, je weet ons Finneke die stelt maar haar hoofd op geen ventje dan op heur broederprins. Ik heb wel een grooter hart, maar het zijn allemaal kameraadschapscompartimentjes je weet wel dat liedje van den “autobus” met veel plaatsen en er ook nog een deel aan den lus! Ik zeg je maar dat m’n aloude waarheid, je moet je ook daarom niet beleedigd voelen. Die mannen dat zijn maar egoïsten, don Juans of zeeverventen, daar heb je dan natuurlijk nog categories in. Tot daar m’n eigen gefiselefeer. Vele groeten van alle kennissen. En van het kleine thuisnestje een hartelijke kussen gerei. Maandag gaan we naar den advocaat, dan is de verloftijd door en er wordt op vollen stoom gewerkt !

(handtekening van: ) Maman, Adolphine, Sim, Pake


(Sim nu geïnterneerd, twee volgende brieven nog vanuit gevangenis Leuven Centraal omdat haar proces op vrijdag 10 januari 1947 in Leuven plaatsvond)

(gevangenis Leuven, niet gedateerd, maar wel vermelding: “Feest der H. Familie” > brief gericht aan Make, Pake, Finneke (Finneke is dus vrij) > kan niet 1945 zijn, want Finneke in 1945 pas vrij op 12-02-1945), ook niet 1946 want dan is Sim vrij, dus waarschijnlijk 1947. Feest H. Familie: “In de oude kalender (voor het tweede Vaticaans concilie = okt 1962-dec 1965) wordt het feest gevierd op de zondag na Epifanie. Epifanie: “Verschijning van Jezus (maar wordt in de liturgie gevierd op de zondag na 1 januari als 6 januari op een weekdag valt)/ Doop van Jezus” > Sim aangehouden op vrijdag10 januari 1947 (3de aanhouding), dus waarschijnlijk  zondag 12 januari 1947, en ook “die me … bijna twee jaartjes vrijheid gaven”, dus zeker 1947)

(zondag 12-01-1947)

(Sim aan Make, Pake, Finneke op papier “Hulpgevangenis Te Leuven – Maria-Theresiastraat 82) (= Leuven Centraal, nu op nr 74)

Celn.: 2

Beste Make, Pake en Finneke,

Nou dat het juist vandaag het feest der H Familie is, zooals Eerw Heer Aalmoezenier daarstraks in de Mis zei, dacht ik op het toeval dat jullie daar nou ook met z’n drietjes als ’n verbeidende familie wacht. Wat onafwendbaar is komt en het is maar goed ook. Alles hangt maar af van het feit hoe we de omstandigheden aanpakken. Ons broertje is daar steeds een heerlijk voorbeeld van geweest. (1) Sim volgt dus noodzakelijk die lijn. Ik weet dat we nog die omstandigheden hebben te danken die me nog zoó edelmoedig bijna twee jaartjes vrijheid gaven (2). En ik zal toch nog wat moeten schoolgaan om m’n nukkige grilletjes wat in te toomen. Spijtig voor om Tooneel en Mr. Draps (3), maar sinds vrijdag voelde ik me toch reeds thuis in de Tragi-comedie! ‘k Had toch al stage gedaan (2) dus het wennen viel mee. ‘k Leer deze week gelijk ne schacht nou “pataten jassen” zegt Maine. Dus al iets voor ’t huishouden! ‘k Teeken deze week beroep aan en ‘k schrijf jullie oogenblikkelijk bij m’n aankomst op de hoogeschool te Brussel (4)! Doet aan alle kenissen de beste groeten onmogelijk ze allen te noemen. Zegt maar dat ik nu prententieus word want eigenlijk was ik op ons Bertje wat jaloersch, met dat herhaaldelijk beweren: “als Bert thuis komt dan…”. Nou ben ik er minstens bij!! En als we zoó rechtstreeks het relaas hooren van andere getroffen menschen zijn we nog bevoordeligd geweest, vergeten we dat niet! Finneke als ge in Brussel bezoekt brengt ge me dus een blouske mee voor twee stijve kraagjes en een rok. Alles loopt uitstekend en zorg nou maar eerst voor ons Prinske (1)! Lieve kusjes voor heel de gemeenschap erbij. Jullie winterjonksken.

(1) broertje / Prinske: Bert, 2de aanhouding op 21 juni 1945 gevangen tot mei 1948

(2) twee jaartjes: de periode dat Sim in vrijheid was tussen haar eerste en tweede internering

(3) Mr. Draps: Uitgever en drukker van literair tijdschrift “Nieuw Gewas”, de redactievergaderingen vonden ’s zaterdags plaats ten huize Sim in Schaarbeek, ze was de redactiesecretaresse van het blad, en alle briefwisseling verliep langs haar (contactadres Schaarbeek stond ook steeds in het blad). Zie ook zijn getuigenis à décharge in Dossier Sim.

(4) hoogeschool: gevangenis Vorst, Brussel, Sim zal daar aankomen op 17-01-47

(na proces Sim Leuven 10 januari 1947 en 3de aanhouding “ter zitting”, laatste brief voor verhuis naar Vorst)


Leuven, (woensdag) 15 januari 1947

(Sim aan:)

Beste Pake, Make en Finneke,

‘k Heb gisteren het briefje van Finneke ontvangen. ‘k Vond het plezant want ‘k had het hier niet meer verwacht. ‘k Kan wel verstaan dat iedereen wat bekommerd is, maar voor mij hoeft men absoluut geen kopbrekens te hebben. Het is maar louter toeval dat ik hier zit. Mr. Simons (nvdr: advocaat van Sim) kwam maandag eens kijken, hij zei me dat alles van den Voorzitter afhing indien me dezelfde jury was bedeeeld geweest als voor Germaine was ik zeker vrijdag mede afgereisd. Maar kom, zoo erg is het niet! ‘k Ben zelf verheugd nu dezen die het noodig hebben en te lichtzinnig praatten in Vilvoorde te treffen!

Hier in de Leuvensche gevangenis viel het me danig mee, zoo heb ik zoolang mogelijk uitgesteld beroep aan te teekenen om nog bij Maine en Roza te blijven want anders moet ik aanstonds naar Vorst en daar is het zeker niet zo intiem als hier. En wachten zal ik daar toch ook ’n tijd naar ’t beroep! ‘k Kan heerlijk papatten schillen en hier op ’t gazvuurke maken we kaascroquetjes, en spek met gefruite aardappelschillen, lekker! ‘k Ben er precies reeds op verdikt!

Breng mijn beste groeten aan de Familie Bijvoet en zeg dat ik Popollekes snoetebekske mis! Dat iedereen zoó bekommerd is om jullie vind ik echt ontroerend, ook Mr en Mme Jules niet vergeten.
Dat Mr. Draps zaterdag overkwam betwijfelde ik niet. ‘k Teeken dus ogenblikkelijk beroep aan en zeg hem maar dat ie maar eens me bezoeken komt. ‘k Bekommer me om het “Nieuw Gewas” en zooveel andere te voorbarige vooruitzichten enfin intusschen moeten Pa en Mr Draps dan, na op Berts gezondheid te hebben geklonken, ook maar eens op de mijne drinken, het slokske zal dan merkelijk grooter zijn nu ik er niet bij ben, maar ‘k veronderstel dat het niet minder deugdelijk zal zijn. Vandaag komt Griet dus, wat denkt ze over de houding van Mas? Vreemd dat hij niet te bereiken viel.

Donderdag –Daarjuist teekende ik beroep aan, al vonden ze het vreemd omdat ik zoo’n lichte straf had. Natuurlijk, had ik reeds 28 m gezeten liet ik het erbij maar zoo’n vooruitzichtje!… dan maar liever geriskeerd.

Daar juist ben ik m’n blousje gaan strijken, leuk! Ook dat strijken kan ik niet afleeren.

Morgen of waarschijnlijk begin der komende week beland ik in Brussel, weet ge dat ik ons Berreke dan kan gaan bezoeken. Buiten jullie twee officiële bezoeken.

‘k Stuur Germaine met een brief naar Mt Van Houdt. Ze neemt wellicht m’n plaats in afwachting tot ik keer.

Zoo beste menschkes, nu ga ik eindigen, hou jullie sterk en taai. Ik leid een luilekkerleventje en we vallen in ’t slaap bij ’t zingend moortje (ofte gammel) (1). Vandaag viel er een gebeurtenis voor. Maine zal wel vertellen. Om je slap te lachen. Eigenlijk wel eens goed zoo’n congeeke. ’t Mag anders geen eeuwigheid duren.
Lieve, hartelijke kusjes
van het Winterjongske
Sim

Ne goeien dag aan Jef v. Triphon! enz. enz en den schoenmaker en z’n vrouw… Tine, Hilda, Mme de Fraine – Eerens enz. enz.

(1) “gammel” = gamel: “een al dan niet gesloten bak(je) van RVS of aluminium, dat in het leger en bij de jeugdbeweging gebruikt wordt”

Alle brieven dagen nu een censuur stempel “PRISON FOREST” (=Vorst, Brussel) en/of parafering met potlood) Sim is verhuisd van Leuven Centraal naar Gevangenis Vorst (Forest)


Brussel, (vrijdag) 17n Januariavond 1947

(Sim aan: )

Beste Pake, Make en Finneke,
Zoopas ben ik van de reis uit Leuven in Vorst aangekomen. Germaine zal U wel vertellen hoe het ginder afliep. ‘k Ben met het transport langs Pitteke doorgekomen. Veel volk in den winkel. Natuurlijk had ze niet ’t minst idee op mij.

Jullie mogen me nou oogenblikkelijk komen bezoeken. Indien Finneke ’n pak meebrengt kan ze Bert z’n peignoir er in steken, een blouske met knoopjes voor de twwe stijve kraagjes, ook m’n zwart rokje of een kleed, een een doosje bruine blik. Ons Finneke gaat dat onthouden, niet? ’k Ben gewoon reeds ‘k had voor de lieve nonnekens de beste groeten bij van de zusterkens uit Leuven. Ze zijn zoó vriendelijk.

Dit schrijven dus om jullie van m’n aankomen te verwittigen.

Lieve hartelijke kussen.
Sim
groeten aan de massa kenissen (sic)


Schaarbeek, (maandag) 20/1/47
(links boven: Simone Wolfs P.M Cel nr 92)

(Finneke aan Sim)

Beste Monneke,

Vandaag gingen we met ons vieren. Pit was erbij maar we mochten u niet bezoeken. ’t Bezoek is nu voor zondag aanstaande in den voormiddag zoo dan moogt ge ons verwachten behalve Pit want ze wordt niet toegelaten, ge kunt zelf nog eens proberen bij Bestuurder ge kunt nooit weten. Germaine is zondag voormiddag met haar verloofde hier geweest ze is niet lang gebleven ze komt een anderen dag terug, ze is ook bij Mr. Van Hautte geweest hij was heel kontent. Vrijdag ben ik nog bij Mr. Galle, Mr. Draps en M. V. Hautte geweest. Ze doen allen om ter felst. V. Hautte vroeg me als er veel werk was of ik dan een handje kwam toesteken om wat te klasseeren enz. ‘k Heb natuurlijk gezegd “met veel plezier”. Mme V.D.B. heeft ook haar diensten aangeboden en nu Germaine, nu zijn we er eerste en zoo houden wij uw postje in eere. Mr Draps is zaterdag weer hier geweest en doet er veel groeten. Vandaag belde ik hem op om te zeggen dat g’in Brussel zit, hij ging vandaag tot bij advokaat, ’t was misschien goed dat g’hem zelf ne keer schreef. Zijn er geen bekende zusters ge moet u eens bevragen achter de zuster van Albert Van Vlasselaar (Berre van Reynders) ge zegt maar dat ge de kleindochter zijt van Petrus Wolfs. ‘k Geloof dat ze Zuster Marie Paul is ‘k weet het niet goed en Berta Van Cauwenberg (Zuster Theresia Joseph). Zondag geven we uw ander schoenen die in daim dan kunt ge de andere mee terug geven. ‘k Hoop dat ge vandaag uw pak hebt ontvangen, het andere gevraagde van het formulier zullen we u zondag bezorgen, uitgenomen ‘tgene ge al hebt. Pit doet u speciaal veel groeten dat beste kind houd heel veel van u. Jammer dat ze u niet kon zien. ’t Is me gans onmogelijk de groeten van al de kenissen te doen ‘k doen het van zelf mondeling zondag. Onzen Albert schreef ook een schoon moedig briefje. Monneke ’t is laat hoor! En slaap wel.

Pake, Make en Finneke.

N.B. Simone! Na mijn thuiskomst zie ik dat ik het doosje met naaibenoodigheden heb vergeten in de zak te doen ik breng het u zondag. A.

(achterzijde schreef Sim in potlood enkele verzen van een gedicht “We hebben onzen strijd voor dit ons volk / De morgen glooide klaar… etc.” + tekening van dame – hoofd & arm zijdelings)


Schaarbeek (woensdag) 29/1/47

(links boven: Simone Wolfs P.M Cel nr 92)

(Finneke aan Sim)

Beste Monneke!

Zoo als beloofd hier is ’t briefje. Verleden zondag waren we rap terug thuis, met dat koud weder blijft Pake goed binnen. Mr. Draps belde ons op en is ’s avonds gekomen. Dat gaf ons toch weer wat moed. Gisteren zijn we naar ons Bertje geweest en altijd even flink komt hij er voor, wij hebben alles uitgelegd over u en heeft terug veel moed want hij zegde ons dat hij eenige dagen terneergedrukt is geweest na uw aanhouding, voor zijn eigen trekt hij het hem niet aan maar voor zijn jongste zusje vond hij het te straf. Verleden woensdag zijn ik dus bij Griet geweest, sinds van haar niets meer gehoord. Ik heb ook Tata in uw plaats bedankt voor de katoen die ze aan u had gegeven. Pitteke kan het zonder u niet wennen hoor! Zeg ge moet nu zondag in uw brief 2 formulieren voegen hoor! Eén voor ’t vuil binnen en een ander voor ’t zuiver, want anders mag ik het de volgende maal niet meenemen of afgeven. De bijvoegende zegels voor brood moet ik die zenden of afgeven? En hoeveel? Moet ik geen geld opzenden? Geef dan ook ’t nr. van postcheque.

Verder stellen Pake en Make het heel goed. Mr Jul en Mme Zulma zijn hier geweest en daarmee konden ze weer kaarten. Zeg als g’iets speciaal te zeggen hebt kunt ge naar advokaat schrijven of moest g’iets noodig hebben. Verleden week is Jev V. Tryphon bij Dr. De Jonge geweest die verwonderde zich erg als hij nieuws van u hoorde. Pake zegt als ’t zondag acht dagen niet te koud [is] dat hij ook mee komt maar nu met die erge koude blijft hij bij ’t stoofken. Naar zoo hooren van Mr. Draps zijjn ze met uw geval volop bezig, ons Pake neemt van zijn pijpken tot groote voldoening wat misschien gebeuren zal. Voor nieuwjaar ontvingen wij een schrijven van Clara Roels ‘k heb haar terug geschreven haar Papa zijn geval was ook nog niet opgelost.

Zeg moogt ge tijdschriften of boeken ontvangen? Zeg ’t is me gansch onmogelijk iedereen te noemen die u de groeten doet maar voor Pitteke moest ik het heel speciaal doen, want die ziet u al binnen komen op de Chaussée. Nu eindig ik met veel liefs van ons allen.
Pake, Make en Finneke,

En veel groeten van ons Berreke.

(achterzijde: veel cijfers > kaartspel?)


Brussel (zondag) 2 februari 1947

(Sim aan: )

Beste Pake, Make en Finneke,
‘k Zend jullie hierbijgevoegd een formulier voor het pak van zondag. Finneke zal daar wel voor zorgen. ‘k Ontving samen gisteren twee brieven van jullie. Eigenlijk moest ik vorigen zondag geschreven hebben. ‘k Zal aan den Heer Directeur vragen om den zondag te schrijven die buiten m’n bezoek valt, en om zondag a.s. naar ons Bertje te schrijven.

De advocaat zag ik deze week niet. ‘k Heb anders n uitstekende moraal en stel het opperbest. Dus om mij geen zorgen. Stel maar eerst alles voor Broer lief aan ’t werk.

’t Weer verzacht voor ons Pake! Dus zondag?…

Vele groeten aan familie en kenissen en ’n heelen hoop kussen

N.B. 4 zegels nr.1. in het pak doen a.u.b.
Sim

(Ongedateerd, maar ondertekend met “Winterjongske”, dus vóór 21 maart 1947, én het antwoord van Finneke op deze brief lijkt te kloppen, dus waarschijnlijk dinsdagavond 11 februari 1947)


(Vorst)

Dinsdagavond

(Sim aan: )

Beste Pake, Make en Finneke,

‘k Vind ’n gelegenheid om jullie vlug wat te schrijven. ‘k Hoop dat ons Make en Finneke zondag goed thuisgekomen zijn en ons Pake heerlijk over z’n Simmeke hebben gerustgesteld. Ons Finneke zorgt werkelijk buitengewoon voor de pajes. Dat is nu wel wat anders om “op ’t droge” te zitten dan voor 2 jaartjes (nvdr: Sim verwijst hier nar haar 1ste & 2de internering, september 1944 – februari 1945). Zuster Paule heeft zondagavond met mij komen praten en ze kende de familie bij Boma heel goed. Ze had ook al de doodsbeeldekens van de tantjes en Boma ontvangen. Ze zegde als ik wat noodig had moest  ik het haar maar vragen. Gisteren kreeg ik er een supplement brood van. Dat is toch lief hé! ‘k Moest jullie vele groeten doen. In de werkzaal moet ik de Vlaamsche boeken voorlezen, dat doe ik liever dan die borstels maken. We zijn bijna den ganschen/
dag buiten de cel en werken in een groote zaal? Het is precies of we kostschoolmeisjes zijn. Op dit oogenblik zit ik in m’n bedje te schrijven? Het celleke ziet er huiselijk uit – ‘k Zorg dat er alles properkes blijft – De dagen vliegen hier voorbij en we hebben nauwelijks tijd om te lang te mijmeren – Ik zing alle dagen m’n operaliedjes en ze vinden dat plezant. Hoe is het met ons Berreke? Vandaag zijn jullie dus bij hem geweest. Dat het ventje nu maar vlug vrij komt – Zou de advocaat dat werkelijk meenden met deze maand? Enfin we zullen afwachten – en hoopvol naar de schoone dagen kijken die voor ons vijvekes dit jaar zeker ons deel worden. Finneke stuur “Nieuw Gewas” door, en vergeet niet aan Mr. Draps te zeggen dat ik elken/
zaterdagavond in gedachten in ons voorplaatske zit. Ik zie jullie dan wijselijk peroreeren over de twee afwezigen. Finneke in het volgend pak steek je dan een doos talk en de vrème Tho-Radia (tube huidcrème voor ’s nachts) en een fleschje eau de cologne alsmede wat roze poeder. Ik zal zondag de formulieren versturen.

Doet vele groeten aan de bekenden en de familie. Komt Jef nog met de kaart spelen – zeg tegen Germaine dat ze een recht appelwijf is – Zeg Finneke zou ik geen abonnement nemen op een blad ook “Het Volk” zooals onzen Bert voor 1 maand bvb vanaf de 15de nu. Want nu is er op dit oogenblik geen blad meer in de cel en het is interessant zoo wat uit de/
buitenwereld te volgen – Dit indien je niet nog niet heel zeker zijt van m’n beroep want je weet de advocaat zei me voor een drietal weken dat het nog 2 tot 3 maanden kan aanloopen.

Van Griet wat gehoord? Zeg maar dat het niet flink is niets van zich te laten hooren – Lieve goeten aan de familie Bijvoet –

Nu wordt het tijd want na enkele oogenblikken gaat het licht uit en slapen we lekker in – ’t Was natuurlijker plezanter als ik met ons Finneke kon wat ruziemaken dat onze Pa er moest tusschen komen, maar dat komt wel en ook nog dat Finneke zal zeggen: “Zat ze nog maar wat op ‘ droog!”.

Maar ‘k maak zoovele goeie voornemens ja dat groot

Winterjongske


Schaarbeek (woensdag) 12/2/47

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 92)

(Finneke aan Sim)

Beste zusje!

Erg blij waren we zondag uw moedig gezichtje te zien, breikatoen mocht ik niet afgeven, jammer hé! Daarna naar Tata, met Pit naar de kerk en kerkhof dan terug voor de middag bij Tata dan Pit met mij naar ons, immers Kristine kwam haren “Bie” [?] goeiendag zeggen dat arm schaap is in de wolken met haar komende trouwdag we hebben er al veel plezier aan beleefd en voor Pit was het weer iets dat haar doet lachen, dat meisje is toch zoo erg om u bekommert [sic], zaterdag vertrekt ze naar Malmedy tot ’s woendsdags, in plaats van u zal nenonkel haar vergezellen. ’t Zal er wat zijn als ge naar huis komt en ge stapt eerst bij Tata binnen. Gisteren zijn we naar ons Berreke geweest en zooals gewoonte weer buitengewoon goed, nu heeft hij ook goed gedacht in de zaken maar naar hem moet ge niet zien zegt hij, maar zorgt voor ons Simmerke voegt hij er bij; daarna zijn we goeien dag gaan zeggen aan die van de Bareel in de “Rue de Flandre” en dan naar de Chaussée en als Ma en ik dan zo rond 7 uur ’s avonds thuis kwam was onze vriend Draps juist weg met heel goed nieuws voor ulle beiden ’t zal heusch niet lang meer duren ge zult het van den advokaat wel vernemen. Toekomende vrijdag is ’t hier samenkomst van “Nieuw Gewas” en ‘k zal dan ’t nummer zien met uw gedicht (1), hij denkt dat Sourie (nvdr = redactielid) ook mee komt, ‘k zal dan weer zorgen dat het goed warm is maar daar zal ons Pake wel goed voor zorgen. Vandaag belde Mr. Bamps mij op, eerst moest ik u veel groeten overmaken en vroeg naar wat nieuws ik heb hem gezegd dat ’t niet te lang meer zal duren, hij zegde me dat Mr. De Corte die ge wel kent, hen zoo goed mogelijk hielp met vertaling enz. tot gij terug zijt, ‘k vind die menschen erg vriendelijk hoor! Zeg Monneke morgen donderdag schrijf ik verder aan uw briefje hoor! ‘k Ga slapen!

Donderdagavond, hier ben ik terug! De zaak van Leon is uitgesteld tot een maand. Mme. V.D.B. is hier geweest. Ik ben met Mme. Bijvoet uit geweest. Het doet ons plezier dat die zuster Paul zoo vriendelijk is. Als ge uw formulier stuurt er alles goed opzetten wat ge noodig hebt, bij het slaapkleed zal ik dan ook het flannelen meegeven ‘k heb vandaag alles gewaschen. Van Marguerite hoor ik absoluut niets Voor mij is ’t wel te koud om naar de beurs te komen, wellicht is ze in voorbereiding van de karnaval te Aalst, bij Pit hebben we alles nog opgehaald van verleden jaar van die film “Op de brug” met die schoone operazang het was toen iets eenigs ‘k vertelde ook aan ons Berreke van die “Gisela” die trok oogen. Morgen ga ik naar de Zandstraat voor “Het Volk” voor U. Nu beste zusje ga ik eindigen met veel

Beste kussen van Pake, Make en Finneke.

(1) Het gaat om het gedicht “Voor een Afwezige”, dat Sim schreef voor haar broer Bert, ‘afwezig’ omwille van zijn internering. Kopie uit “Nieuw Gewas”, nr.4, 1947:


Brussel 28/2/47
Vrijdag namiddag

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 92)

(Finneke aan Sim)

Beste zusje!

Wij hebben op uw briefje gewacht maar helaas niet in de bus, ge weet dat Pa graag ook iets verneemt van zijn jongste. En zoo heb ik Pit verleden zondag moeten beliegen, al is ’t bezoek dan kunt ge toch nog goed een brief schrijven zegt Pake! Ons Berreke zijn briefjes komen altijd regelmatig aan. Verleden dinsdag was het als altijd heel goed er mee de advokaat was er zondag niet geweest ‘k was natuurlijk heel slecht gezind dat hij bij ons Berreke nog niet was geweest dat hij ‘k belde dan aanstonds Mr. Draps op en toen stelde die ons weer gerust dat hij donderdag gisteren dus ulle beiden ging bezoeken nu ben ik benieuwd of dat het eindelijk zal waar zijn. Nu ‘k hoop dat ge hem gezien hebt! Uw gedicht van Nieuw Gewas was voor Albert geen verrassing daar hij het al had van vroeger. Verleden zaterdag is ’t surprise party geweest bij Claessens verjaardag van Mia we wisten het van Rubens Pol Kerreman was er ook, nu er was geen gevaar Sim was toch niet daar. Polleke is hier op mij aan ’t wachten we gaan naar Hilda (Paaschbloemestraat) Maandag zijn ik naar Leuven geweest. Zondagavond bij Mme Bijvoet verjaardag van Jackie. S’ middags is die Mm van Hekelgem hier geweest tot zes uur. Woensdag achter fietsbanden gaan zien. Gisteren waschdag. Make maakt voor haar een groene pul-over. Pake vind dat ik al genoeg geschreven heb, naar iemand die hem toch niet schrijft.

Zeg Monneke ge weet dat wel dat ons Pake licht getreft [sic] is als g’hem wat op zij laat liggen. Zend zooals gewoonlijk uw formulieren! Verder gaat hier alles zijn gewonen gang en hoop op goed nieuws van de [C/b?]astelberg. Heel veel liefs van ons allen.
Pake, Make, Finneke.

(achterzijde tekening Sim: silhouet van -naakte?- dame met bh/borsten?)


Wolfs Simone cel 92 schreef vorigen zondag niet

Zondag, 2n Maart 1947
(Sim aan: )

Lieve Ouders en Zusje,

‘k Schreef jullie zondag niet, daar ik toch dan bij ’t bezoek telkens m’n wederwaardigheden vertel. Nu stuur ik dan meteen de beide formulieren op voor toekomenden zondag. Ons Finneke had natuurlijk zooals trouwens hr gewoonte is, flink voor het pak gezorgd. ‘k Zie jullie op dit oogenblik in het leuke voorplaatske keuvelen dat er des te aangenamer uitziet met de naar binnen slaande helligheid van de versche sneeuw! Ons Pake is er toch de trouwe wacht bij ’t kacheltje en ‘k hoor hem wijselijk zeggen Ons Simmeke is heur achtste week begonnen. Wat gaat de tijd ongewoon snel voorbij. Ik zou zelf dezen tijd van m’n tweede inkerkering als een vruchtdragende bepoeving (voor dat wispelturig karakterkind!) aanvaarden, als ik voor onze menschjes thuis het niet wist als een weeëige hunkering en een steeds immer bekommerd zijn. Nu besef ik nog meer dat het voor jullie zwaarder valt dan voor mij zelf. Jullie weten hoe ons Bertje er steeds over schreef. Dus Pake kop omhoog, daar zit zon en lente in de lucht vandaag en veel versche hoop. Je weet je gaaft aan je kinderen keiharde koppen mee al erfden we ook een deeltje van je teere hart. Het doet me goed wat eenzaam, gezond over de dingen en menschen te oordelen. Gisteren kwam de advocaat, hij was ook bij broerlief geweest. Hij denkt m’n geval deze maand voor te brengen. Hij vroeg nog naar het medisch getuigschrift en zou het langs Simons aan Dr de Jonghe laten vragen. Hij bracht me tevens de groeten van onze trouwen vriend Mr. Draps. “Nieuw Gewas” was me een welgekomen bode van de literaire bloeiende bedrijvigheid van het groepje dat ik zoó noode gedwongen verliet. Ik ontving slechts 3 maal m’n dagblad. ‘k Schreef voor een paar dagen naar de directie Zandstraat 17. Nog geen resultaat. Vele groeten aan alle kenissen vooral Pitteke en haar familie, Mr en Mme Zulma en Jef die kaarstepelers! – Willen jullie ook wat geld voor de kantien opsturen: PCh. Nr. Gevangenis Vorst 29.65. en zondag zooals gewoonlijk het pak 4 zegels nr.1.

Hartelijke kussen,
Sim

(achterzijde in geschrift Finneke = lijstje voor ‘het pak’: “1 laken, 1 slaapkleed, 2 hemden, 1 combinaison, 4 broeken, hygiënische banden, 2 p. kousen, 1 witte blouse, 1 voorschoot, 10 zakdoeken, 1 borstel, 1 p. champoing, 1 fl. Petrole Hahn, 1 photo, 4 handdoeken, boek “Kermis van Rosse Lei” (nvdr = boek uit 1932 van Jaak Langens, tekeningen: Leo Meurrens; Rosse Lei is ‘de deugeniet van Tongeren’, figuur uit het boek, naar hem is een wandeling genoemd, er is ook een beeldje langs de route)


Nota voor Censuur: Heb zondag 9n niet geschreven daar ik dien dag bezoek had.

(zondag) 16n Maart 1947

(Sim aan: )

Beste Ouders en zusje!

Daar zit vandaag ’n jonge lente in de lucht! We hebben in ons celleke het raampje wagewijd laten openvallen voor een stukje lucht met veel zon en ’n stukje steedsche huizekes! ‘k Ben even hoopvol als dit eerste lokkend weerke vandaag en nog in gelukkig van m’n laatste bezoekdag vorigen zondag, ons vaderke kwam me er zoo jeugdig en frisch voor dat het me warm om ’t hart deed – vooral bij ’t verhaal der pittige anecdootjes van het kaartspel. Dan moest ons moederke dezen keer dus thuiswacht houden, anders met z’n drieën kunnen jullie ook komen, maar ‘k begrijp dat een driestemmig koor moeilijk in te studeeren valt!! Zoo zette ik dus vorigen maandag zoetjes m’n 3de maand of in ’t geheel m’n 8ste maand in. Ik zeg zoetjes ach ja wat een heerlijk voorbeeld is m’n Bertje om er het optimisme niet bij in te schieten integendeel! Het doet goed in deze afzondering de comedie van een kleine en grootere wereld in en rond u nuchter te beschouwen. Zoo is de wederopvoeding die me milddadig ten deele werd er toch eene in de heel zuivere en persoonlijke interpretatie van het woord. Alles hangt af van de wijze waarop jullie deze laatste beproeving dragen, zooals Bertje het immer pleegt te zeggen. En ik weet dat ik daarover gerust mag zijn. We verblijven maar bitter weinig in de cel en werken in een ruime zaal. Deze maand verdiende ik er 89fr.!! ’n heele rijkdom niet? ‘k Lees gansche uren de Fransche en Nederlandsche werken voor. Toen ik deze week “Rubens” uit “Uren bewondering voor groote kunstwerken” voorlas (nvdr: een werk van Cyriel Verschaeve uit 1924) leek het me terug voor m’n luisterende klas te staan en ’t gaf me weeë herinneringen maar toch ’n heerlijke afwisseling tusschen ’t prozaïsche wentelen der gevangenisdagen. Voor poëtische productie blijft de tijd te snel te gaan en de cel te luidruchtige (mea culpa!). Finneke het pak is tip-top in orde hoor! Breng Zondag een zakje champoing voor ’t hoofd mee ook en voorts zooals gewoonlijk. Die stijve haarborstel mag ’n gewone stijve borstel zijn maar met heel fijne haartjes (chien dent.) Finneke voeg in m’n pak ook ‘ns die mooie foto waar je samen met ons make in groep staat in Namen klaar om naar “le Chateau de Namur” te vertrekken. Ons make staat daar zoo flink op en ’t is om de Cel te versieren. ‘k Heb jullie al allen hier in een kadertje hangen hoor! Hartelijke groeten aan familie Bijvoet en kennissen – natuurlijk onzen vriend Draps “een baken van hoop”. Elken zaterdag zie ik het huiselijk tooneeltje, niet vergeten. Pitteke en Familie. Hoe gaat het met Yvonne en hr baby? ‘k Heb  m’n dagblad nog niet ontvangen. Hoe is het met Griet, de ontrouwe? Zeg dat ze me ‘ns schrijft. Ook niet vergeten de boeken “De Witte” en “Kermis van Rosse Lei”, ‘k heb toestemming ervoor bekomen.

Vele dikke kussen, Sim


24 Maart ‘47

Maandag morgen

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 92)

(Finneke aan Sim)

Beste zusje!

Zooals beloofd hier is uw briefje. Wij waren heel gelukkig na het bezoek bij ons zonnig Simmeke, ge ziet er waarlijk goed uit hoor. Pake wil niet dat ge maar iets te kort komt, iets noodig moet gij ’t absoluut vragen. Gisteren was dus ’t feest van Gaby ’t ging er heel gemoedelijk tusschen de kinderen Tante Mia en nonk (nonkel?) Piet was er ook. Hij vroeg natuurlijk dat ik ’t niet was vergeten van het dansen ’k antwoorde (sic) hem dat gij hoopte het met hem te doen bij u thuiskomst. Toekomende zondag ben ik g’inviteert op de 1ste communiefeest van Jackie, ‘k ga dan photos nemen en ik zend er u dan wel. Pake en Make zijn weg van dezen morgen om gaan te luisteren naar de kozijn van Mr. Eugene ge weet wel wie hé! Daarna gingen ze om de schoenen van Albert bij den schoenmaker. Ivonne is daar juist hier geweest om te vragen bij haar alle dagen te komen daar ze twee, drie maand moet rusten. Was uw pak goed in orde ‘k gaf ’t boek af van “Kermis van Rosse Lei” Als ik die woensdag met Margriet uit was vond zij het niet schoon dat onze Albert haar nooit schreef en ik vroeg haar dan, hebt gij hems soms geschreven, maar neeë Finneke, riep ze uit, ’t is toch niet aan mij om eerst te schrijven, ze moet altijd maar weten wat hij zegt van haar, ‘k moet haar anders bewonderen dat zij het zoo lang vol houd. Want naar ze zegt heeft ze veel kandidaten, als ik haar iets vraag van Carnaval van Aalst zegt ze heel weinig, onze tegenwoordigheid was er wel niet gewenscht na de ontgoocheling van verleden jaar, ze sprak er nog over, ’t was toch niet schoon van Sim. Nu dat doet me nog de tranen uit de ogen lachen met Fakir enz… en Jan de zogezegde kandidaat. Morgen gaan we naar ons Bertje ‘k ga hem uw briefje voorlezen dat zal hem plezier doen, daar hij als voorbeeld strekt voor zijn zusje. Pake is heel blij dat gij alles in ’t dagblad kunt volgen, en zoo volgt hij met u de ontelbare sportnieuwsjes. Wij hebben ook Ledoete (?) ontmoet hij heeft een goede plaats maar weinig tijd éen van de avonden komt hij eens af hij doet u heel veel groeten hij gaf zijn nummer om te verwittigen bij ulle thuiskomst. Nu ga ‘k eindigen want ik moet ons Bertje zijn pak nog maken en eindig met heel veel liefs van ons drietjes.

Pake, Make en Finneke.


Nota censuur: Daar ik vorigen zondag bezoek had schreef ik dien dag niet.

Vorst, (zondag) den 30n Maart, 1947

(Sim aan: ) Lieve Ouders en Zusje,

Woensdag kwam Finneks brief me waarlijk verrassen, toen ik reeds langs het begordijnde tralieraampje den doezelenden avond langs de torentjes zag glijden. Wat is zoo’n luttele boodschap steeds een dankbaar liedje waard! Ja, dat zorgende zusje heeft met haar twee “boevenkinderen” wat om de ooren. Het jongste van deze twee beseft steeds beter hoe heerlijk het is zoo’n moederke om alle noodwendigheden te weten. En indien ik soms nog nukkig was, was het nog omdat ze me te zeer vertroetelde. Wat een zware schuld we aan haar te voldoen hebben! Dat weten onze oudjes best. De zorg, die de twee ballingschap zijnde spruiten in zich voelen juist om onze oudjes, wordt zoo licht omdat ons Finneke alle hulp en tastbare genegenheid ter plaatse geeft, voor ons drietjes samen. Dat het me zondag heerlijke Lente scheen in jullie gezichtjes was me ’n warme riem onder ’t hart. Dat moet ons Berreke ook deugt (sic) doen jullie zoó te zien! Vandaag, Palmzondag. We hebben met het zangkoor alles in “Hossanah” doen schallen. Zoo juist ontvingen we in het celletje een takje palm. In herinnering leefde ik jaren terug als we palmen gingen langs de veige vette akkerlanden en er over de sluimerende gronden een groote belofte hing. Net zooals nu hangen er zooveel belofte en verlangens in de lucht en ook éens wordt het vreugdige Paschen voor ons! In afwachting werden de bezoeken voor mij Wolfs op Zaterdag gesteld van 13 tot 16u. Dus een dagje vroeger! Het dagblad bekom ik normaal. Pake ik volg de sensationeele sport en andere berichten met Sercu langs de bonkige wegen der Vlaamsche weg reuzen. Vandaag heerscht er spanning te Wevelgem. ‘k Pronostikeer op Bartali, ge weet wel dat is samen met Bonduel m’n favoriet!! Ons make kijkt reeds verstoord met dat sportgebazel! Waarom werd ik ook ’n meisje hé!!! Nu de practische kant. Hierbijgevoegd de formulieren. De studieboeken die ik vraag zijn in de bibliotheek behalve “Pelgrimstocht der Menschheid” (nvdr: ondertitel “Geïllustreerde wereldgeschiedenis van de oudste tijden tot heden”, 1937, 843 pp.) vraag aan Jef of hij het bij Oom Leander  (nvdr: Leander is broer van vader Sim) halen wil voor me. Jullie moeten niet vrezen voor dit waardevolle werk. Het blijft mijn eigendom daar dit studiemateriaal is en ik op m’n eentje eens terug een geschiedenisoverzicht op het oog heb. Voor het tweede werk. Ik bedoel twee kleine brochuurtjes die ik bij N. Stercke kocht “De Nieuwe Nederl. Spelling” ‘k wil er niet voor ten achter blijven. Vanaf 1ste  Mei wordt die spelling algemeen overgenomen. Ook voor Broerlief zou het heel nuttig zijn. Finneke voeg ook m’n beige jas bij. M’n bontjas geef ik terug mee naar huis. Ook ’n doek om m’n complet in te hangen en 3 kapstokken. Zoo kom ‘k aan ’t einde met een heelen boel hartelijkheid ook voor alle kennissen. Feliciteer Jackie met z’n 1ste H Communie! ‘k Verwacht de foto’s dus. Groeten aan Pit en Familie, Fam Bijvoet en Mr Raskin en de dansles? Vivat de “waltzer” hoor! Mr. Draps niet vergeten! Tot zaterdag 5de ! Vele dikke kussen overmaken ook aan Bert. Jullie Lentelot (Winterjongske is nu voorbij!) Sim


Schaarbeek 21 April ‘47

Maandag avond

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 92)

(Finneke aan Sim)

Beste zusje!

Gauw schrijf ik u dees briefje omdat het nog tijdig bij u zou zijn. We waren zaterdag toch zoo gelukkig u zoo flink en moedig te zien, wat ons Pake bijzonder vermaakte, want, uw geschiedenis van Parijs-Brussel, ‘k heb het zaterdag bij Gaby ook verteld daar moesten ze lachen hoor! Ze trachten allen nog u weer te zien. Na ’t bezoek zijn we naar Pit geweest, dat kind krijgt wel iets als g’er uitkomt, René van Malmedy was daar, natuurlijk ook veel groeten, daarna terug naar huis. Marcel van Scherpenheuvel ging dan naar de statie we hebben er nog veel plezier mee beleefd, eerst had hij ons adres aan Fonske Craenen gevraagt (sic) maar die wist ’t niet meer en zond Knudde naar Jef Van Grunderbeek natuurlijk die wist het nog, in de week komt hij terug nu ge weet onze Pa kon hem graag lijden van in den tijd in de kliniek te Leuven was hij toch een trouw bezoeker. ’s Avonds zijn ik nog bij Gaby geweest. Verleden week is Mr. Raskin naar een bal geweest in den Atlanta en zag er Pol. Kerreman. Zondag ben ik den heelen dag thuis gebleven. Gaby was met de kinderen en Tante Mia naar haar maman in Antwerpen. Vandaag maandag ging ik als gewoonte naar Ivonne, ‘k vertrek om 8 uur en ’s avonds na ’t souper kom ik terug, nu dezen avond moet ik ons Bertje zijn pak klaar maken, uw briefje schrijven en ’t is weer laat geworden en na zoo’n goed gevulde dag slaap ik lekker hoor maar zonder ons Monneke toch iets minder, hoor! Maar ik leef op hoop omdat ik weet dat éen van de dagen het goede nieuws wel komt. Pake, Make en ik hebben hier al oneindig veel luchtkastelen gebouwd want die menschen waren toch zoo blij u zoo zonnig en lustig te zien, morgen vertellen wij het ons Bertje en dat maakt hem blij want ’t eerst wat hij vraagt is “vertel eerst wat van ons Simmeke”. Zeg Monneke ‘k heb in ’t bureau zoo wat orde gemaakt en vond de twee boekjes “Nieuwe Nederlandsche Spelling” als ge ze nog bij wilt ze ze dan op ’t formulier voor zaterdag achtdagen. Zeg dien gehaakte soutien was ik vergeten dus volgende keer. Ik voeg hier in ’t briefje een photo bij van ons Pake in ’t venster van de bureau. Jef Tryphon is in de wolken als Pa alles vertelde. Germaine heeft me geschreven en ik zou nog moeten antwoorden ten éen of anderen dag ga ik hem in Antwerpen ne keer bezoeken. Mme. Van de Bosch hier geweest ook veel groeten. De kleine van Ivonne is een heel lief manneke ze heeft zondag photos genomen en zend ze u dan volgende maal. Beste Monneke ’t is laat en ik eindig met beste kussen van ons allen.
Pa, Make en Finneke.


Vorst, (woensdag) den 23n April 1947

(Sim aan: )

Lief Make, Beste Pake en Bezorgd Zusje,

Al was het bezoek vorigen zaterdag buitengewoon snel afgeloopen toch deed het weer eens goed jullie drie lieve gezichtjes te zien. Make bezorgde me wat wenkbrauwfronskes. Ze moet maar goed luisteren naar dokters voorschriften. Dat onze Pake zoo goed voorkomt is me hartversterkend, die moet ons moederke nu maar de les opzeggen. Jullie zijn verwonderd m’n briefje reeds te ontvangen maar er is weer al eens een afwisseling in de correspondentie. Reeds de 4de sinds ik hier ben, dan was het in Leuven wat ernstiger. ‘k Moet me telkens er kwaad bloed in maken, al is dat in deze omstandigheid nu vruchteloos. We schrijven nu ’s woensdags als we een brief ontvangen. Zoo pas gleed Finnekes briefje onder de deur door en Pakes foto’s. Deed me veel plezier hoor! Vandaag was ik ook ’n ganschen dag in de cel gebleven om de verzen voor Mr Draps af te werken. ‘k Stuur ze hem dan rechtstreeks door. Het is voor den prijskamp  bij de poëziedagen te Merendree (1). ‘k Hoop dat ik er bij kan zijn! Ja, ja Pake Parijs-Brussel was hier ’n heele herrie m’n renners prijken hier gloriënd in de cel. Sercu en Sterckx voorop. Ook voor de zesdagenmannen is er ’n plaatsje. De andere celgenooten beleven er ook al plezier mee en supporteren danig als ik ’t relaas van de koers geef.  In Terkamerenbosch had ik er graag bij geweest! Vele groeten aan alle kenissen sjiek volk dat in de “Atlanta” dansen gaat hola! En dat dierf in ’t Witte paard geen danske wagen! Wacht tot ‘k er uit ben! Veel groeten aan Gaby en Jef niet vergeten, die krijgt nog ne dikke kus voor ’t dikke boek. Finneke ge moet in de maat blijven hoor niet te laat slapen gaan! ‘k Had je zoo’n lief briefke willen schrijven toekomenden zondag voor je verjaardag maar ’t is gemeend hoor! Toekomenden keer komen jullie wat vroeger naar ’t bezoek he? Dan is ’t langer. Vele kusjes voor ons Berreke.
Jullie Sim

(1) “Poëziedagen Merendree“:  aankondiging augustus 1945:

De Poëziedagen van 1947 zal Sim niet kunnen bijwonen vermits ze dan nog geïnterneerd is.

Foto van het publiek in 1946 met Basiel De Craene vooraan (via Letterenhuis):

Foto van het publiek in 1946 met Sim (witte pijl) (collectie Letterenhuis)

 


Schaarbeek, 5 mei ‘47

Maandag middag

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 92)

(Finneke aan Sim)

Liefste zusje!

Hier ben ik dan met het beloofde briefje. Voor ons drie was het zaterdag éen van de schoonste bezoeken sinds uw aanhouding ‘t was werkelijk een goed, lief braaf Simmeke die wij achter de tralies zagen, Pake en Make waren zoo gelukkig ze spreken er nog gedurig over maar hun vreugde steeg nog meer toen zij ’s avonds ’t bezoek ontvingen van onzen vriend Draps, hij kwam met veel goed nieuws ’t zijn deze keer geen prullen hoor. Een vooraanstaand vriend van hem is terug waar hij vroeger was, ik heb de afschriften en lees het morgen voor bij ons Berreke die zal dan ook heel blij zijn, want ’t is voor ulle twee bestemd. Ons Pake maakt al luchtkastelen. Mr. Draps was ook heel kontent en is overtuigd dat er deze week klaarte komt. Dus goeden moed, de zaken staan schitterend. Voor Bertje en voor u. Beste zusje straks gaan we uw dagblad betalen dan bekomt u het misschien morgen al. Pake is gisteren naar de Velodrome geweest die is niet te houden wat gaat het toch zijn als gij thuis zijt en bizonder dat hij goed gezond is, ons Make is er nu terug weer boven op. Ze zijn van dezen morgen naar Leuven ze moesten bij de notaris nog wat gaan regelen. Ik ga deze week de boeken halen die bij Hortence zijn, dan hebben wij alles hier, want moest ons Prinske arriveren hij zou kunnen reklameren. Ik zie werkelijk een schoone zomer in ’t verschiet. Pitteke is in de wolken, ’t moet er iets geweest zijn als ze alles vertelde, bij Jef sprongen hem de tranen in d’oogen enz. Want gij zijt bij hem de redding geweest van hun Pit. Gisteren zondag goed binnen gebleven in de namdiddag is Tante Mia met Gaby en Popolleke eens tot hier geweest. ’s Avonds was ik bij hem! Mr. Raskin had weer goesting voor te dansen en ’t was natuurlijk weer dansles, hij vroeg of ik dat gaf als gij thuis kwam! Hij is echt gecharmeerd van te dansen. Hilda Roelants trouwt zaterdag met Jan in de St Niklaaskerk. ‘k zal een telegram zenden. Mr. Draps was heel kontent met de gedichten enz. Hij ontving uw schrijven van Basiel De Craene van Merendree, dus alles in orde./
Nu zaterdag vertrek ik dus naar Vierves (nvdr =  “Vierves-sur-Viroin” provincie Namen) tot Sinxen, moest er ondertusschen goed nieuws komen, zijn ik in den vliegenden sprint terug, want zonder mij kan er geen ontvangst plaats hebben hoor! Nu gaat ge in uw briefje dat ge ons zult zenden juist zeggen wat ge noodig hebt voor toekomende week, dan kan ik dat alles nog klaar maken eer ik vertrek. Mijn rokje kan ik nog langer maken dus het zal er bij zijn, zulle Monneke! Nu ga ‘k eindigen want ik moet nog naar de stad voor een Spaansche roman voor onze Bert, en ‘k moet aan uw nieuw slaapkleed nog beginnen, deze week nog veel werk voor mij dan is ons Make voor veertiendagen gerust en hoeft zich om niets te bekommeren.
Ontvang beste kusjes van ons allen.
Pake, Make en Finneke.

N.B. Ik voeg hier 6 photos bij.

(daaronder in potlood door Sim “1ste arrest – 6 september 9 september / 2de arr. – 2 Oct > 5m – 10 juli – = berekening van hoe lang ze al gevangen is, met voorarrest, de 4 dagen in september is van 1944, 2 Oct = 2de arrest ook in 1944, ook 6 handtekening voorbeelden “Sim Wolfs”/ “Sim”)


(opm: deze brief al in “nieuwe” spelling)

Vorst, donderdagmorgen, 8ste Mei 1947

(Sim aan: )

Lieve Oudjes en Zusje,

Het is nog heel vroeg en het weifelende zonneke klautert door de cel waar buiten iedereen nog dromend is. Ik heb ’n heerlijke nacht gehad want gisteren-avond kwam Finneke’s brief als zo’n innige bekoring over me en ‘k voelde me al even gelukkig lijk jullie drietjes. Voor mij was het zaterdag ook een hoogfeest! En soms wordt het me bang om ’t hart voor het te grote geluk dat ik in ’t verschiet zie en dat ons zusje al voor deze zomer stelt namelijk met ons vijvekes saam in het voorplaatske te zitten en om de schone vreugde van dat ogenblik dan ook al het vroegere wee te vergeten. Met Broer en Pa naar ’t sportpaleis met ons make naar Faust, en de innige avonduurtjes saam! Dat Mr Draps er zaterdag zijn zou had ik wel vermoed, het was me een opluchting voor m’n verzen dus zal hij het met Basiel De Craene wel regelen. Voor ’t ogenblik lees ik “De Witte” in de werkzaal voor met handen en voeten. Dr Martin werkt nu bij ons, ze wacht eveneens op ’t beroep en doet de groeten aan Pater Hans. Nu Finneke voor het
/
volgende bezoek zijt ge dus in de Ardennen, dat Polleke dan ‘ns meekomt, wat ’n lief ventje, de foto’s deden me waarlijk plezier. Mw Bijvoet wordt er steeds jonger op! De Danscompetitie bij mijn ontvangst in ’t vrije wordt stellig wat enigs! Finneke bij het vuil linnen was een slaapkleed en een laken van ’n meisje uit de cel, zorg er voor he? Van het rokje moet ge roze nemen de andere was geen mooie tint, en de krulspelden een 10tal maar geen ronde. Kousen moet ge er niet bijdoen. M’n voorschootje, de 2 witte blousen (ook de wollen) en zo glijd ik weer stillekes naar ’t einde toe. Groeten aan alle kennissen en van jullie bannelingske heel veel innigs.
Sim


(Vorst) Woensdagavond, 21 mei 1947

(Sim aan: )

Beste Pake, Make en Finneke,

‘k Zet er ons Finneke ook maar bij want die is op het einde van de week toch thuis geloof ik. Van ons Make kreeg ik een schoon briefke en mooie foto’s dat deed me echt plezierig worden. Jullie hadden zeker zaterdag in idee dat ik er minder zonnig uitzag? Dan is dat verkeerd hoor, met de mooie dagen komt het optimisme weer boven, en ‘k geloof niet dat ik al die tijd maar een half uurtje down was, integendeel ik moet me danig intomen om het niet op stelten te zetten. De foto’s zijn buitengewoon. Met die “schone en lelijke” hond van Polleke moest ik hartelijk lachen. En zo gaat de tijd en snellen de dagen hier vlugger voorbij dan erbuiten. ‘k Schreef naar de advocaat hoe het eigenlijk met de zaken staat. ‘k Hou niet van ijle beloften zie je. Om de waarheid moet niet gesprongen worden. Hoe zit het met Griet Souffriau? Zie je hoe vele mensen slechts uit baat om je heen draaien. ‘k Zeg het in de eenzaamheid leer je mensen en dingen naar echte waarde schatten. Het is ’n heerlijke zifttijd hier. Hoe is het met ons dapper broerke? Ik ben er vast van overtuigd dat hij bij het beroep vrij komt. Ik zie bijgevolg niet in waarom de zaken nog moeten rusten. ‘k Hoop dat ons Finneke ’n schone vacantie tijd doormaakt. Ze heeft het nodig. Ons lieve oudjes kwamen er zaterdag buitengewoon flink voor! Zo raak ik naar het einde. Op dit ogenblik zijn we nog met ’n drieën in de cel, de bedjes staan klaar. Tot het schemert rijm ik nog wat en denk aan de naderende poëziedagen… 27ste Juli… en aan Mr Draps! En alle kennissen. En d’avond brengt steeds gelatenheid en innige mijmering.

Goên nacht en vele kussen.
Sim


Schaarbeek, 3 Juni ‘47

Dinsdag morgen

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 92)

(Finneke aan Sim)

Mijn liefste zusje!

Opnieuw schrijf ik u dus dees briefje omdat het nog tijdig bij u aankomt. Zaterdag voormiddag was een erge dag voor mij als ik ons Monneke van ver daar moest zien zitten, ik hoopte toch zoo, u mee naar huis te nemen, maar ’t viel anders uit, en dat maakte me slechtgezind tot ik op ’t bezoek kwam in den namiddag en ons Monneke terugzag, schoon, lachend en moedig niettegenstaande alles en Finneke was genezen. Ik zegde nog lachend tegen ons Pake, dat het niet goed mee viel maar dat groote gebouw te gaan want daar zou men een hartziekte opdoen. Na ’t bezoek zijn ik naar Tata geweest die waren allen benieuwd te weten hoe gij het stelde, want die menschen waren allen nog onder den inderuk, want Pitteke had heel veel verdriet gehad dien middag. Pake is ’s avonds nog naar Symons geweest om het noodige te halen voor Marcel van Malmedy dus dat is in orde en wij wachten af. Tante Mia en Gaby vonden het ook erg jammer dat g’er nog niet waart. ’s Avonds als ik thuis kwam van de Chaussée was Mr Raskin hier met Popol en Jackie, die mensch begrijpt alles heel goed, nog wat geduld in alles komt wel in orde zegt hij. Zondag zijn we thuis gebleven, ’t was toch zoo erg warm, ’s avonds hadden we nog ’t bezoek van Mr Raskin; hij bracht ons iets voor te lezen. Gisteren maandag hadden wij ’t bezoek van de moeder van Maria Van Hove (?), en ondertusschen kwam Mr Vervloet hier ook aan. Mr Draps is zaterdagavond ook nog geweest, hij hoopt dat alles rap zal vooruit gaan. Nu donderdag ga ik terug naar Vierves, en ’t einde van de veertiendagen komt Pake met Jozef mee op en dan komen wij samen terug naar huis. Ik voeg hier in den brief 4 photos bij ’t is niet heel bijzonder maar ik geef wat ik heb, volgende keer heb ik u schoenen, maar die zijn dezen avond eerst af. Zeg Simmeke ’t is nog vroeg hoor! ’t Is nu zes uur. Pake en Make droomen hier nog in ’t zijkamerke en ik zit hier achter ’t bureau, straks gaan we naar ons Bertje en ‘k moet zijn pak klaar maken,/
Zeg dat was triestig zaterdag, dat ik uw laken vergeten was, maar ik zijn naar de Bestuurder geweest en heb de toelating om het af te geven ‘k dacht gisteren maandag te komen maar ’t was tramstaking met veel kusjes van ons drietjes. Hetgeen ge noodig hebt moet ge absoluut schrijven en wij bezorgen het aan ons liefste en beste Monneke.
Pake, Make en Finneke.

Ik voeg hier ook de 4 broodzegels bij.

(opm: Finneke was naar Ardennen, Vierves)


(Vorst) Woendagavond 4de Juni 1947.

(Sim aan: )

M’n eigen liefste Vaderke en Moederke,

Het was vandaag weer zo’n echte zonnige dag, niet alleen buiten, maar ook in en rond mij. Ons Finneke schreef me ook heur briefke zoals zij dat maar alleen kan. Ja, die zaterdag, het was me eigenlijk een martelie (nvdr: ouder woord voor “marteling”) voor jullie, omdat ik wist dat er zoveel omging in die bang-kloppende harten vol gespannen hoop. Jullie weten nu toch wat m’n “figure de circonstance” beduidde! Ons Bertje was zeker niet tevreden, en met recht, dat jullie daar zijn komen staan met dat weke vaderhartje bij! ‘k Was daarom zo verheugd met het ogenblikkelijke bezoek. Nu wacht ik hoopvol op beroep als die Mr Merlotte in de kamers het voor ’t rechte eind heeft, ben ik in ’t ergste van m’n geval genomen dus op m’n straf blijvend na 12 maanden kerker dus midden Augustus thuis, net voor m’n respectabele ouderdom nog te vieren. Het doet me waarlijk plezier dat onze vrienden jullie zo troosten komen maar ‘k geloof dat er weinig haast nodig is nu we ook voor ons broerke reeds een flinke gaping in de mizerie bemerken waardoor de zege zonnestralen allengs doorbreken. In elk geval Pake, het ontroerde me dat je vorige zaterdag nog naar Leuven trok, wat hebben jullie beiden toch wat veil gehad voor die twee ballingspruiten, ik word er soms in de eenzaamheid zo teer om en voel dat ik het jullie nooit genoeg zal kunnen zeggen, hoe ik jullie soms zo wild in m’n armen wil prangen en jullie als m’n zorgenkinderen zou willen vertroetelen m’n eigen liefste vaderke en dappere moederke. Het practische gedeelte: Het laken ontving ik vandaag, ‘k ben er blij om. Voor de volgende keer voeg ik dus weer de formulieren bij. En zo moet ik weer onverbiddelijk eindigen. Iedereen doest hier rond mij reeds in. Van gisteren zit het nichtje van onze oud pastoor De Bie bij me. Nu kan ik in de cel eens ernstig praten. Lieve groeten aan vrienden en kennissen en voor jullie beiden m’n innige avondkus van
de kleinste, Simmeke


Vorst Woensdagavond 18de Juni 1947.

(Sim aan: )

M’n lieve Oudjes!

Kijk hier is jullie jongste weer met het veertiendaagse babbeltje. Jullie briefje is wellicht met de poststaking achtergebleven want ik heb het niet ontvangen! ‘k Zal echter op ’t einde van de week naar Heer Directeur gaan vragen hem dan te mogen ontvangen anders moet ik tot over 14 dagen wachten. Zondag schreef ik naar de advokaat om de zaken wat te verhaasten want indien ze zo blijven slenteren zou ik het betreuren in beroep te zijn gegaan daar ik er geen voordeel meer kan uithalen vermits in Augustus mijn jaar om is en bijgevolg het derde der straf. ‘k Schreef hem dat ik er slechts alleen materieel mede benadeeligd werd. Nu ben ik benieuwd wat het uithaalt, ook voor broerlief heb ik aangedrongen, indien we de eerst-komende weken niet voorkomen, moeten we de gansche vacantietijd weer laten voorbijgaan. Indien we dat advokaten volk niet op de hielen zitten blijft het bij ’n kreeftengang. Laat Mr Draps nog ‘ns aandringen.
Hierbijgevoegd de formulieren. Toekomende keer is ons Finneke er weer bij dat verheugt me dat is toch zo’n goed moederke. Ons make zag er zo flink uit zaterdag en wel 10 jaar jonger. Dat Pake er de leute inhoudt doet me danig plezier. ‘k Vertel de exhibities in de cel en ze vinden het enig! De dagen gaan hier ongewoon snel voorbij en haasten zich reeds naar de grote dag waar we samen met ons vijvekes weer zullen verenigd zijn. Beslist dat duurt niet lang meer! Vele groeten aan alle bekenden en hartelijke kussen van

Jullie liefste Simmeke


Schaarbeek, (zondag) 29-06- 47

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 92)

(Finneke aan Sim)

Liefste zusje!

Hier ben ik dan met mijn briefje! We zijn alle die zaterdag toch zoo opgeruimd na ’t bezoek, den heele weg was het maar van “ons Simmeke is alle geld waard” ons Pake zegde ons “Ik geloof dat ik van dat meisje nog veel plezier gaan hebben, want ze heeft toch zoo’n goed hart en schoon en lief dat ze is”. Ik zelf was overgelukkig om menschkens zoo verheugd te zien, ik sla ze gade en het doet zoo’n deugd hen tevreden te zien. Was het pak goed in orde Monneke? De kousen kocht ik toch zoo graag omdat ik weet dat dit u veel plezier doet, en als ge thuiskomt zal het van Pake nog wat anders zijn, want ge kent zijn goed hart! In het terugkomen heeft hij langs de straat eeen reisduif opgenomen die van dorst bijna omkwam na ze te laten drinken heeft hij het beestje laten vliegen, nu hij weet wat duiven houden is. Daarna naar de Chaussée die menschen zijn buitengewoon, Ik zegde hen dat ge achter hen vraagde (sic) of dat ze kwamen en dat vinden ze fel. Vandaag zondag was ’t feest van Popoleke, hij kwam hier dezen morgen aan, ’t was zijn feest zegde hij, Pake Wolfs had zoo wat in een doosje voor hem en ging bloemen halen in den hof en Popol daarmee naar huis hij was den koning te rijk. Deze namiddag moest ik tot bij Gaby op de koffie en toen kwam er nog een tweede feesteling Mr Raskin zoo hadden wij Pierre en Paul aan tafel. ’s Avonds was het weer wat dansles. Gaby wil absoluut leren zwemmen, Mr R. aangesproken, die gaat met ons dinsdag oefenen. Ik weet niet of ’t zal gaan want Gaby vind dat hij hem nog al rap kwaad maakt. Nu dinsdag gaan we ook ons Berreke bezoeken die zal ook weer wat doen van ons Simmeke. Wij zijn natuurlijk weer heel blij u zaterdag weer te zien, hou u kloek hoor Simke, wij doen het natuurlijk ook niettegenstaande mijn hartje wel wat zal kloppen. Ik voeg hier 5 photos bij. Beste Monneke nu ga ik eindigen met veel kusjes van ons allen.
Pake, Make en Finneke.

(achterzijde: Sim in potlood: puntenverdeling bij kaarten)


Vorst, Woensdagnamiddag 2de Juli ‘47

(Sim aan: )

M’n schattige Oudjes en beste Zusterke,

Zo pas kom ik uit de zaal terug en vind hier het dubbel schrijven aan de deur. De brief van Make van voor veertiendagen en die van Finneke van maandag. De foto’s doen me veel plezier. Jullie zijn er alle drie zo op verjongd dat ik trots ben op me zelf zo’n onovertrefbaaar Finneke. Och ‘k heb er nooit een greintje aan getwijfeld dat jullie alles willen wat me maar ten goede komen kan en, indien ik soms wat keikoppig werd dan was het omdat ik steeds de fel vertroeteld werd, of ik er nu bewust van ben.

‘k Verwacht m’n advocaat ‘k heb/
hem een paar punten voor te leggen.
Hoor nu ‘ns even, wat ook de uitspraak zij, laat je in ’s hemels naam niet ontmoedigen want dan eerst zou het voor mij zelf pas ondragelijk worden. We redeneren met een gezonde geest, dat ligt in onze aard die eerlijk en onvervreemd nooit tembaar is dat is ook “ons recht en onze plicht”!
In het ongunstigste geval behoud ik m’n straf en heb ik in Augustus 1/3 uitgeboet. Mr Draps zorge dan onmiddellijk voor de formaliteiten, hetgeen ook zal moeten gebeuren bij een eventuele vermindering. Ik ben blij jullie eens in supplement te zien. Denk maar dat je naar de schouwburg trekt ter “tragi-comedie” al heb ik maar een klein rolleke van figurant, voor mij is het eens een afwisselend uitstapje. Lieve groeten/
aan pitteke en haar familie!

‘k Omhels jullie ontsuimig!
Sim

N.B. formulieren zend ik na!


 

(opm: Sim is veranderd van cel en heeft nieuw werk…)

Wolfs Simone. C.M. cel 100

Vorst, Woensdagavond 15 Juli 1947

(Sim aan: )

Beste Make, Pake en Finneke

‘k Had verleden week niet meer gedacht een briefje uit Vorst-vilegiature te moeten sturen maar dat advocatenwerk slaat de bal soms lelijk mis. ‘k Heb de hele week klaar gezeten en vanaf maandag heb ik weer flink doorgebeten en die 2-3 maanden kunnen er dan ook nog maar bij. ‘k Hou er de moed verbeten in hoor naar Bertjes voorbeeld. Sinds  maandagmorgen ga ik dus naar de fabriek met mijn “bôkes en mijn bidonneke”! ’s Morgens er wat vroeger uit een lekker wandelingske langs de boulevard een kwartiertje tram en te 8 uur begint het ach zó letterkundig regentesje alle poëziedagen en “Nieuw Gewasjes” ten spijt, schroeven te draaien en te keren, te monteren en te ajusteren gelijk eer ervaren eerste mechanieker, ’s middags een half uurtje schafttijd en terug aan den arbeid tot half vijf weer dezelfde avondwandeling. We zijn heel braafjes. Jullie begrijpen best dat er tucht en kalmte mee gemoeid is anders worden we teruggezonden en ‘k ben al heel blij niet naar Vilvoorde te moeten gaan waar het in de caoutchouefabrieken niet heel rooskleurig is. ‘k Ben van cel veranderd en we genieten als fabrieksmeisjes van heel wat voordelen. Zo kan Finneke voor m’n volgend pak haar hartje ophalen. Wat koffie – cacao – chocolade – nestrovit – sardientjes, enfin ‘k zal m’n fiche opsturen voor toekomende week. Hier in de cel staan twee beddekens op mekaar met ressort, ‘k slaap heel lekker. Finneke mag ook terug m’n rokje en m’n jas (beige) meegeven. Mijn grijs rokje en weet je ziet eens bij Tata voor zoo’n bleek groen pull-overtje gelijk mijn rood dan kan ik daar eens enkel mee gaan. Zeg aan Pit dat ‘k speciaal blij was om haar en ons vinnig make en ons zusje dan! Dag Pake!!
Brief niet ontvangen –

Jullie fabrieksmeiske!

Simmeke


Schaarbeek 27 Juli ‘47

(links boven: Fabriekswerkster Simone Wolfs Cel nr 100)

(Finneke aan Sim)

Beste zusje!

Erg blij met het bezoek van gisteren hoor! ’t Is niet zonder reden dat ik daar juist ons Bertje schreef “ons zusje was gisteren buitengewoon!!” Ja! Monneke ge zijt toch een echt moedig meisje hoor! Ge kunt onze oudjes toch erg blij maken, ge waart gisteren onbetaalbaar, na ’t bezoek vinden we geen woorden genoeg om het te kunnen uitdrukken. Daarna waren we naar Tata, waar Popol op ons wachte (sic), ze zijn daar allen erg ongeduldig, ’s avonds is Mr Raskin hier geweest en dan hebben wij met Popoleke een wandeling per fiets gemaakt, daar Gaby weg was, was Popoleke hier voor twee dagen ingekwartierd, ’t is toch zoo een lief manneke, hij vraagt maar altijd wanneer Simone terugkomt van Parijs. Vandaag zondag ik heb nogal fel warm, en we gaan liever niet uit ’t is hier binnen veel beter frisch. We hebben hier het bezoek van de broer van Maria Van Hoof, ze zitten onder in ’t voorplaatsken ’t is ook ne felle duivenmelker en met Pake raakt hij niet uitgepraat, daarna zijn ze begonnen met kaarten. Zeg Monneke! Dezen morgen ontvingen we eindelijk de betaalde rekening van kolen uit Winge, daar hoeft Pake niet meer aan te denken. Mme. De Fraine woont nu in Deurne. Germaine had hier een plaats in Brussel, ‘k belde haar op in de week maar ontving geen antwoord. Als we verleden zaterdag achtdagen van ‘t bezoek kwamen van ons Bertje en we kwamen langs een straat kort aan ’t Kasteeltje riep de toekomende schoonzuster van Germaine op ons (Simone bomaerts) die heeft daar een winkel in ’t klein in de goesting van tata en dan eenige schoon schilderijen van haar vader. Als ons Bertje thuiskomt sieren we zeker ons salon met een heel schoon. Nu zitten ze onder naar de radio te luisteren om alles te hooren van Scherens (“Poeske” lijk ze zeggen) (nvdr Jef “Poeske” Scherens: bekend wielrenner en verschillende malen wereldkampioen)weet ge nog van over jaren als hij bij ons achter oom zaliger kwam vragen (nvdr: oom zaliger = Albert Crabbé, broer van moeder Sim, verongelukt in 1936 met zijn auto tegen boom in Winksele op de steenweg) Zeg Monneke! Ons bloemen in ’t hofken zijn schoon hoor! Maar ze steken ongeduldig hun kopkens omhoog om te zien of Simmeke nog niet is aangekomen en of Pake Wolfs met zijn knipscheertje niet aankomt. Nu we leven op hoop/
in alle dagen komt het korter en korter bij, en daarna ons Bertje en alles is weer als vroeger en des te beter met Pake zijn zoo goeie gezondheid, nooit was hij zoo te vorm.

Beste Monneke in afwachting heel veel liefs en beste kussen

Uw Pake, Make en Finneke.
Germaine heeft nu een plaats in Antwerpen.
N.B. Ik voeg hier 4 broodzegels bij.


(Vorst)

Woensdagavond, 30 Juli 1947

(Sim aan: )

Beste Pake, Make en Finneke,

‘k Zit hier fijntjes geïnstalleerd op mijn lekker beddeke. We zijn van de fabriek gekomen hebben gesoupeerd ons fris gewassen! ‘k Vond zusjes brief bij mijn binnenkomen. ‘k Heb Tata en Bobonne gezien dat heeft me ontroerd. Op ons jong en moedig Pake ben ik heel fier! Zo gaan de dagen nu in één staag verwachten naar de eindelijke dag. Wat zal ik blij zijn buiten jullie, al die hartelijk bekommerde mensjes om mij, eens flink te kunnen omhelzen. Gaby dank ik om het lekker goedje, ‘k tracht naar de 4 rakkers voor ons Popolleke. Zal ik nog jullie bezoek moeten ontvangen? De fabriek heeft ’n charme om de korte morgen en avondwandeling anders ’n harde leerschool. ’t Was wellicht ook ’n tekort aan m’n opvoeding ‘k neem het/
dus zo optimistisch mogelijk op. Finneke je bent toch ’n schat om m’n puike verzorging. Pake, jongen ‘k heb met onze Scherens gejubeld en hevig de lakse onsportiviteit verwenst van onze Zuiderburen. Poeske hangt in al zijn triomf in de cel. Deze winter gaan we saam hem bejuichen in ’t sportpaleis, samen met ons Bertje!

Indien er geen verandering komt stuur ik de formulieren toekomende week. Doe broer lief m’n krachtig sterke groet van hem leerde ik weer de ouwe taaiheid wat een weelde zo’n Bertje te weten schrijven aan z’n lieve oudjes en zus. ‘k Zie jullie stralende gezichtjes steeds achter de tralies nog een tijdje en ‘k hou jullie in m’n armen!

Lieve groeten aan alle kennissen

“Sim… het fabrieksmeisje”

Dit wordt stellig de titel van een nummer in onze eerste “surprise party”!!!


Schaarbeek, (maandag) 11-8-‘47

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 100)

(Finneke aan Sim)

Liefste zusje!

Gauw schrijf ik u eenige woordjes van thuis. Wij wachten hier met ongeduld naar de blijde tijding. ’t Is nu ’t begin van de week en ben benieuwd wat het nu zal zijn. Dezen morgen hebben wij met ons drieën naar de begrafenis geweest in Vorst van de vader van Maria Lemmens uit Binkom, we zagen er veel bekenden o.a. Irène en Tony, Albertine Scheys enz. We geraakten werkelijk niet uitgepraat en ze doen u allen veel groeten. Gisteren namiddag zijn Mr. Raskin en ik met de fiets naar Hofstade plage geweest langs Vilvoorde, we waren er niet ver meer van Mechelen, ’t is zoo één uur rijden en het was heel schoon weer en geweldig veel volk. Wij hebben u ook een kaart gestuurd hebt ge ze ontvangen? Wij zijn straks op de Chaussée geweest en nu en dan bel ik Tata eens op. ‘k Houd goed kontact want men kan nooit weten moest ons beste Monneke eens arriveren! Ik moet ons Bertje ook een briefje schrijven maar ‘k ga nog een dagje uitstellen. Mme. De Fraine is hier zaterdag namiddag aan de deur geweest. Nu heb ik van haar u brief ontvangen. Ze verwacht u bij uw thuiskomst in Antwerpen, morgen schrijf ik haar terug. Beste Monneke nu ga ik eindigen dan kan ik uw briefje nog tijdig posten en hoop de laatste.

Dag beste zusje! Dikke kusjes.
Pake, Make en Finneke


Vorst, Woensdagavond, 20ste Oogst 1947 (nvdr: andere cel: Cel nr. 2 telefooncel)

(Sim aan: )

Lieve Ouders en beste Zusje,

Jullie hebben wellicht lang naar mijn briefje gewacht. Er is ook zo’n heel verandering gebeurd. Ik ga niet meer naar de fabriek werken maar blijf nu in de cel voor de telefoon. Jullie kunnen denken hoe gelukkig ik ben. ‘k Vond het toch zoo’n karwei in de fabriek niet het werk hoor, alleen de idee dat er zoveel verloren ging van m’n jong opgezet werk m’n nieuwe verzenbundel. Nu kan ik terug aanvatten. ‘k Vertel jullie zaterdag meer. Finneke zorg goed voor het pak hoor want nu zal ik geen meer krijgen denk ik. ‘k Zag ons Pake en Tata maar ‘k had het weer zo zwaar en toen ik binnenkwam mocht ik ogenblikkelijk van cel veranderen. Ik zit bij een

heel flinke dame. Nu kan ik ook eens ernstig praten. Hoe is het met ons Bertje? ‘k Hoop dat zijn zaak vlug vooruitschiet. Maak jullie om mij heus geen zorgen hoor.

Vele groeten aan alle kennissen. Finneke gaat zo ernstig fietsen!! Het kaartje gaf me ’n aangename verrassing!!
‘k Verlang naar jullie bezoek!

Vele hartelijke kussen.
Jullie Sim

Stuur mijn verzenbundel op Finneke.


(Make/Moeder Sim aan Sim)

(ongedateerd, maar gezien de censuurstempel (Forest) en de brief van Finneke aan Sim hieronder – Finneke vertelt van haar vakantie aan zee van 31 augustus tot 9 september) ergens in die periode)

(Schaarbeek)

(Make aan: )

Mijn Allerliefste dochtertje

Het is mijn beurt om u wat nieuws te melden. Zaterdag middag is Frans met zijn auto gekomen en ons Finneke heeft van de gelegenheid gebruik gemaaakt om zich ook eens aan de zee te begeven, ze is mede gereden tot Mariakerke want van daaruit heeft ze een kaartje gestuurd met Magda en Greta hun naam er op. Frans was met zijn broer Jules vrijdag avond hier ook geweest en Jules doet in Blankenberghe schitterende zaken.

Nu Pake en ik zijn onder ons getwee en denk dan soms in mijn eigen dat is toch voor niet lang meer. Wij hebben deze morgen ook een kaartje van Popolleke gekregen. Mme Bijvoet zegde verleden week nog dat ze zou willen zien als Popolleken u voor de eerste keer gaat zien hij zegde altijd Simone naar Parijs. Jef van Triphon is met de kaarten komen spelen tot 1 uur van den nacht en verleden week is hij nog de tram te laat gekomen. Zaterdag hebben we naar ons Bertje geweest hij had nog geen antwoord op zijn briefje ontvangen en verlangde er zeer naar en trachtte naar uw thuiskomst. Pake heeft voor de patatjes al gezorgd ze liggen al in de kelder hij denkt op ons Simmeke haar mosselen met frit er mag zelfs geen taart meer gebakken worden vooraleer ge te huis zijt. Indien die groote mannen zoo menschlievend waren als wij altijd geweest zijn dan waart ge in ons midden.
Dikke kussen van ons Pake en maman.


Schaarbeek, zaterdagavond 13 Sept. ‘47

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 2)

(Finneke aan Sim)

Mijn liefste zusje!

Nu is het weer mijn beurt om u wat woordjes toe te zenden. Mijn reis naar de zee is heel goed verlopen. Ik verbleef er van 31ste Aug. tot 9de Sept., en was op dien tijd al goed gebruind. Popolleke verwacht u maar altijd van Parijs. Het zwemmen gaat nu heel goed. Wat zal het heerlijk zijn als we samen kunnen gaan, want uw oudere zus zal u in ’t begin toch wat moeten helpen hé! In de week is Pake naar Symons geweest en alles is in orde. P.S. bekende nu toch dat hij wat te “vlug” is geweest en dat wij het van mekaar wat te zwaar hebben opgenomen. Vandaag ontvingen wij van hem een schrijven waarin hij laat weten dat hij voor u op ’t ministerie van Justitie is geweest om het zoo vlug mogelijk tot een goed resultaat te brengen. Woensdag was ik bij de Cantelberg (?) en die komt u éen van de dagen bezoeken. Zeg Monneke? Uw gevraagde aan Symons was onmogelijk hoor! Wij zullen het u vrijdag wel uitleggen. Schrijf maar gauw indien u geld noodig hebt. Het geen ge kunt krijgen in Kantien moet ge absoluut nemen, en daar doet ge ons veel plezier mee, dat weet ge wel! Hebt gij ons kaart ontvangen van Ostende? (sic) Ik ontmoette er André van Namen, die verbleef met Godelieve in Maria-Kerke. Gisteren was ik met Gaby en de klein mannen geïnviteerd bij haar Maman in Antwerpen. ’s Morgens vertrokken we na de middag naar de dierentuin, ’t was voor mij een buitenkans want ik had het nooit gezien! Donderdag zijn we bij ons Bertje geweest, maar die moet ge zien! ’t Eerst wat hij vraagt is “eerst vertellen van ons Simmeke” en dan in ’t breed en ’t lang maar vertellen over uw thuis aldaar van de drukkerij samen met interessante personen die hem allen heel genegen zijn, hij is toch zoo kontent. Het Kasteeltje heeft ook zijn “Blad”. Er worden novellen enz. gezonden naar “Redaktie Klein Kasteeltje” van andere Interneringscentrums o.a. Vilvoorde. Nu vraagt hij dat u de toelating moet vragen aan Heer Bestuurder, van gedichten enz. of een schoon novelle te zenden naar de Redaktie dan komt dat bij ons Bertje terecht in zijn dienst die hij nu heeft. Zeg Monneke! Doet het maar want hij snakt naar schoon gedichtjes van Sim. Beste zusje nu ga ik eindigen met heel veel liefs van ons allen.

Pake, Make en Finneke.
N.B. Hier bijgevoegd zend ik u 8 photos.


Vorst dinsdag, 16 Sept ‘47

(Sim aan: )

Lieve Ouders en Finneke,

‘k Moet ons zusje hartelijk danken om de mooie foto’s. Ons Pake en ons Make zien er waarlijk schitterend uit. ‘k Ben blij voor ons Finneke dat ze een wel verdiend verlof nam. Heeft ons Bertje m’n brief ontvangen? ‘k Verwacht jullie vrijdag weer en ben dan steeds hoopvol belust op al de nieuwtjes. Popolleke is op de foto nog het oude lief snotterventje en Mw Bijvoet ziet er bepaald glanzend-jong uit zo verdiept in de lectuur. Vele groeten aan de Roelants familie! Ons Bertje stuurde me drie exemplaren van hun gevangenistijdschrift: “Klein Kasteeltje”. De Standaard ontvang ik geregeld. Finneke indien je het bruin kleedje nodig hebt zal ik het terug mede geven. Het wordt nu langsom herfst al schijnt de zomer drommels moeite te hebben om te verdwijnen. Mr. Symons heeft denkelijk mijn schrijven niet ontvangen…/
maar spaart allicht ontgoochelingen uit. Hoe verliep de reis van Mr. Raskin? Maak hem m’n beste groeten over.

Hier bijgevoegd de formulieren.

Hartelijk omhelst jullie
Je

Sim


(Sim aan Bert)

(rechts bovenaan: )

Wolfs Simone

C.M.

Gevangenis Vorst

Vorst, 23ste September 1947

(dinsdag)

Broerlief!

Hier is ’n eerste copij. Oordeel of het past in kader van jullie tijdschrift! ‘k Werk aan ’n novelle maar ’n speciaal genre, het omsluit geen verhaal waarin personen zich bewegen, het wordt een kleine ballade aan het spel der immer kerende wolken voor m’n tralieraampje. ‘k Zal daarbij een passend vers inzenden voor ’t November nummer!

Hartelijk. Hou sterk!

Sim

(achterzijde in potlood door Bert vertaling van enkele Engelse en Spaanse woorden)


Schaarbeek, 28 Sept. ‘47

Zondagmorgen

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 2)

(Finneke aan Sim)

Liefste zusje!

Na ’t bezoek verleden week waren we toch weer zoo gelukkig, op den terugweg was het weer alle lof van ons Monneke! Wij hebben goed nieuws voor ons Bertje, zijnen dag is nu eindelijk den 17de. Naar we uit goede bron hebben vernomen is u zeker voor dien datum thuis. Ons Bertje houd er aan, alleen zijn twee zusjes als toeschouwers te hebben. Daar hij het liefst zoo heeft zullen wij aan zijn gevraagde maar voldoen. Vrijdag was ik bij de Castelberg (?), maar die wist niet veel over uw geval, ’t was maar weer van “die arme Simone”. Nu stoorde ik me daar niet aan, en ik vertel u zelf toekomende vrijdag heel goed nieuws zonder u iets wijs te maken hoor! Want sinds twee dagen hebben wij hier zooveel ijver omdat het met ons Simmeke bijna is opgelost. Het is waarlijk een genoegen voor mij te zien hoe ons Pake en Make voor het oogenblik in het voorplaatsken hun hartje weer eens ophalen als ze spreken over éen van de dagen Simmekens thuiskomst. Ons Bertje heeft uw gedichten ontvangen en hij vindt dat u ze nog wat meer moest verzorgen. Nu vraagt hij of ge geen Kerstmisnovelle (1)wilt maken. Als geschenk heeft hij voor ons Pake’s verjaardag 18 Oct. Zijn geschilderde photo laten maken. Nu bij het eerste bezoek kunnen wij het afhalen. Wij hebben hier het plaatske gekozen boven de piano. In de week ga ik met ons make zien voor behangsel (veranda salon) ’t moet toch zoo wat gaan met de zetel hé! Verleden zaterdag was hier Mr. Draps, Eerw H. Vervloet, Polfliet en Bilcke doen u de beste groeten. Ook hadden wij het bezoek van Robert Rems (Ingenieur) benoemd in koperfabriek in Oolen, een heel schoon situatie. Zoo haast ge thuis zijd moet ik hem verwittigen dan komt hij de zaterdagavond en ik doe dan ook Jennie komen, Hein en Hilda komen met een goei flesch, enz., enz…./
Frans B. en Renke waren hier ook in de week die trachten ook om u te zien. Zoo haast ge hier zijt, dan gaan we eens samen naar Antwerpen naar Marguerite en Germaine. Gisteren zijn ik met Pake en Make naar Tata geweest daar was ’t  Braderie. Vandaag ga ik terug. Tante Jeanette en René van Malmedy waren er, ze vragen allen erg naar u. In de week ontvingen wij een tijding voor u bestemt (sic) van Wancke (?) Aerts uit Geel voor de geboorte van een Anne-Mieke. Bij uw thuiskomst kunt gij hem uw wenschen sturen. Zeg Monneke weet u soms het Nederlandsch woordenboek niet van onzen Albert (opzij uitgesneden A.B.N.) ik vind het nergens, is ’t misschien gestolen? Weet ge daar iets van?

Beste Monneke het is nu namiddag en ik moet weg naar Tata. Ter mondelings vrijdag nog wat meer nieuws. Ontvang beste kusjes van ons allen,

Pake, Make en Finneke

N.B. Ik voeg hier nog 7 photos bij.

(1) Die bewuste ‘Kerstnovelle’ kan je hier lezen.


Schaarbeek, 12-10- 47

(Zondag)

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 2)

(Finneke aan Sim)

Liefste zusje!

Hier ben ik weer met mijn briefje. Wij trachten erg naar uw wederzien dat niet lang meer zal duren. Verleden donderdag waren we bij ons Bertje. Hij zag er heel goed uit. Hij vroeg ons u te willen zeggen dat u hem nog wat gedichten stuurt en die Kerstmisnovelle. Hij is ook heel blij dat voor hem deze week zijn dag nu eindelijk aanbreekt. Diezelfden dag komen wij bij u op bezoek. Pake is bij Symons geweest en deze laatste heeft een heel goed gedacht. Nu al het overige voor vrijdag dan meer. De mooie geschilderde photo prijkt hier in ’t bureau. Jennie is gisteren hier geweest, zij kwam kijken of gij nog niet hier waart, zij hadt (sic) u ook een kaart gezonden hebt ge die ontvangen? Gisteren heeft ze hier den heele namiddag bij mij gebleven terwijl ik ons Bertje zijn boekenkast heb op orde gezet. Want daar was werk aan hoor! Dezen avond was ik bij Maria Van Hoof en heb daar een photo gekregen die ik nog niet gezien had, ik voeg het hier bij. In de week was ik in de stad en ik zag er schoon muziekstukjes, maar ik zal nog wat wachten tot gij hier zijt. Weet ge nog in den tijd als ik er soms van Leuven meebracht. Jef Tryphon zoo maar willen dat ons Pake eens mee met hem naar Winge reeds, en Jul brol heeft doen zeggen dat hij schrikkelijk kwaad is omdat Pake niet eens komt.  Maar ons Pake gaat nog wat wachten tot alles achter den rug is, en dan gaat hij alles regelen met de meubelen bij Veuleman (nvdr het gaat om de meubelen uit het vorige, verkochte huis in Sint-Joris-Winge). Beste Monneke, ik heb u in de week 500fr. gezonden. Zorg maar dat ge u niets te kort komt. Want ons Bertje komt er flink voor hoor! En heeft het tegenwoordig heel goed. Voor ’t oogenblik ben ik bezig met Make haar veloure kleedje en ’t is bijna af en het staat haar heel goed, daarna ga ik uw grijs kleedje wat opfrischen tegen dat ge naar huis komt. Albert zijn winterjas is nu donkerbruin gisteren bracht ik hem naar ’t Klein Kasteeltje dan heeft hij hem voor vrijdag, want ge weet hij is graag in orde. Hij heeft zijn geval zelf mogen gaan inzien en is zeer tevreden en heeft heel goeie moed./
Verder gaat hier alles heel goed en wij hebben alle drie zoo’n buitengewoone ijver sinds enkele dagen is het misschien omdat binnenkort voor ons weer de zon gaat schijnen, om het weerzien van misschien ons twee bannelingskens! Nu men kan nooit weten.

Gisteren namiddag waren wij met ons drietjes geïnviteerd bij Gaby op koffie en fijn gebak, tante Mia wierd 65 jaar, en ’t was weer ne gezellige zondagnamiddag. Beste Monneke nu ga ik eindigen want de waschkuip wacht op mij, want ik wil deze week eens flink doorzetten, moest ons Monneke af komen, binnen kort, dan is alles op orde.
Ontvang heel veel liefs van

Pake, Make en Finneke


Wolfs Sim

C.M. Cel 2
__________

Vorst, dinsdag, 14de October 1947

(Sim aan haar vader Pake Wolfs voor zijn verjaardag)

Mijn ingoed Vadertje!

“Mijn vadertje… hij was rechtvaardigheid
“hij had den zwaren last op zich geladen
“een eerlijk man te zijn in woord en daad
“dat is het schone dwaze kwaad
“waar na Ons Heere Jesus Christus
“de sterkste man aan ondergaat…”

Aldus zong dichter Marnix Gijsen het beeld van zijn vader en telkens dit vers me nader komt herinner ik me vooral de laatste jaren. Toen we dit gedicht een eerste maal ontleedden was het nog de zonnige gulden tijd te Heverlee. Ik heb toen ook dit beeld op mijn vaderke toegepast. Op dit ogenblik wist ik van zijn diepe menslijkheid en blije geaardheid en dienstvaardigheid de schone beloning der sympathie van de mensen rondom hem.

Een paar jaren later gaf ik zelf de ontleding aan m’n oudste leerlingen en steeds stond ook m’n goed vadertje naast me met z’n teder hart en voor z’n groot meisje dat toch voor hem steeds de kleinste bleef. Ik was er van bewust vadertje in die tijd.

Maar speciale omstandigheden moesten dit bewustzijn doen uitgroeien tot een nog groter begrijpen dat me op gegeven ogenblikken zo intens werd dat ik het zeggen moest in woorden en gebaren al waren ze onmachtig dit gevoelen weer te geven – “Mijn vadertje gij waart rechtvaardigheid” en toch werden geen beproevingen u gespaard ik wist zoveel leed u eigen deze laatste drie jaren en toch heb je ons nooit gezegd hoe erg elke scheiding viel. Dit nu in deze eenzaamheid ten volle te hebben begrepen, bracht me zo dikwijls dit beeld voor ogen.

Beste vaderke voor je verjaardag voeg ik al m’n wensen bij die van broer lief ik weet dat hij je ook zo gans begrijpt en dat juist omdat hij meer dan ikzelf nog de scheiding doorstond; weten wat het heet terug naar huis te kunnen omdat we de geest zullen hervinden in onze eigen huiskring al is het nog in het hartje der grootstad omdat we het leven zullen aanvaarden met een rijper overleg en beseffen dat we nog de minst beproefden waren na zoveel ontreddering rondom ons. We weten niet waar we dat voorrecht hebben aan verdiend wellicht omdat ons vadertje rechtvaardigheid was en in ons deze rechtvorm naliet.

Dat Finneke en Moederke U vieren. ‘k Weet hoe we Zaterdag in gedacht bij U zijn. Moge ons Berreke op de vooravond een schoon geschenk uit zijn beroep U bieden.

Ik weet hoe goed er het weer zal worden en natuurlijk Vake “ad multos annos” en die we zo schoon mogelijk zullen maken dat verzekert je de kleinste van het drieluik zo zoetjes op de vooravond van haar terugkeer.


Schaarbeek, 26-10- 47

(Zondag)

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 2)

(Finneke aan Sim)

Lief zusje!

Hier ben ik weer met het veertiendaags briefje. Het bezoek van ons Bertje verleden donderdag was buitengewoon, nu dat alles achter den rug is, kunnen we hopen op zijn thuiskomst dat ook wel niet lang meer zal duren. Dat ons Monneke éen van de dagen naar huis komt, daar zijn wij van overtuigt (sic) want er is hier vrijdag een p. agent geweest, betreffende uw geval, en hij zegde ons, van ’t oogenblik dat ik bij de ouders moet gaan is ’t teken dat uw dochter niet lang meer zal wegblijven. Wij waren natuurlijk erg blij en ons Pake greep gauw naar zijn tabak om er een flink pijpken op te rooken. Uw briefje voor zijn verjaardag is voor ons Paken onbetaalbaar en zijn Monneke er bij zegt hij. Ons Bertje  was er van ontroerd toen ik hem voorlas. Suzanne Mellebeek heb ik dan terug geschreven om te zeggen dat u nog in Vorst waart en dat ge bij de eerste gelegenheid haar zoo voldoen. Nu gisteren avond kregen wij onverwachts het bezoek van die Juffrouw van Mechelen (nichtje Pastoor De Bie) die kwam ne keer kijken of ge nog niet vrij waart, ze is vrij gekomen in Augustus. Maar van u geraakt ze niet uitgepraat, ze vertelde ons, als ze u den eerste keer zag, hoe ze van u in bewondering stond. Simone met haar roze rokje, wit blouzeke en ’t wit schortje, en zegde ook dat ze de eerste dagen het zonder u het niet had kunnen volhouden. Ze wilde lang u al een brief schrijven. Zoo gauw ge naar huis komt moet ge haar iets laten weten en haar in Mechelen gaan bezoeken. Van Vilvoorde heeft ze liever niet meer te spreken ze kon er haar onmogelijk aanpassen. Nu gisteren was ’t feest in de sociaal school, en daar ze ook sociaal assistente geweest is had zij ook een uitnoodiging en daar ze dan in Brussel was is ze ons komen opzoeken. Het is een heel voornaam meisje. Ik heb voor ze weg ging de geschilderde photo van ons Bertje laten zien, toen ik mee met haar naar de tram ging, ontmoetten wij Mr. Raskin die ook naar dat feest geweest was, en stelde haar voor, en sprak nog wat van ’t feest./
Daarna bij ’t weggaan heeft ze u veel groeten gedaan. In de week zag ik Mr. Galle en deed u ook veel groeten. Verleden donderdag was het ook de verjaringsmis voor Gonne. Verleden zondag hebben wij ons Pake zijn verjaardag geviert (sic) met een goei taart in de namiddag. Gaby, tante Mia en Popolleke waren van de partij, diezelfde dag is Prosper v. Gramberen met zijn vrouw (Maria Roelants) komen goedendag zeggen. Ons Pake vertelt aan Popolleke altijd van ’t spookkasteel (zooals aan ons toen we klein waren) In de week reed Pake er mee naar Jef Tryphon en toen ze met de tram langs de St Gudulle (nvdr =kathedraal Sint-Michiel en Sint Goedele, Brussel) kwamen, zegde Popolleke hard op in de tram “Pake Wolfs is dat nu ’t spookkasteel”. Eenige dagen vroeger zegde hij ’t zelfde aan Gaby. Alle dagen wilt hij weg naar de statie omdat Simone van Parijs komt. Nu mondelings kunnen wij vrijdag nog veel meer vertellen, en hoop ’t laatste bezoek! Beste zusje ik eindig met veel dikke kusjes

Van Pake en Make en bijzonder van de oudste uit de drieluik.

Finneke


(Sim aan Bert)

Vorst, 27ste october 1947.

(maandag)

Beste Bert,

‘k Zend je onder omslag het gevraagde. Je kan zelf oordelen, misschien schaven waar het hoort. Uit Vilvoorde kreeg ik eveneens bericht om bijdragen te zenden voor hun blad “Opbouw”. Ken je het?

Proficiat met de uitslag in ’t beroep. ‘k Hoop dat onze oudjes je eveneens tegen Kerstavond mogen verwachten! Dan wordt ook voor ons alles weer goed!
Hartelijk omhelste je

Je kleinste Zus

Sim


Vorst, de 28ste October 1947

(dinsdag)

(Sim aan: )

Lieve Ouders en Zusje,

Zo even stuurde ik ’n paar bijdragen naar ons Bertje. ‘k Hoop dat hij tevreden zal zijn. Hoe vonden jullie hem vorige donderdag? ‘k Veronderstel dat hij ogenblikkelijk de nodige formaliteiten nakwam, zo kan het voor hem ook nog slechts een kwestie van weken worden, want ik hoop dat hij zich niet laat gezeggen en beloven zoals het in mijn geval gebeurde, en liefst langs administratieve weg tot een uitslag komt – het duurt misschien langer maar het is zekerder en spaart wekenlange illusies.

Morgen verwacht ik finnekes brief. Om de formulieren die jullie voor vrijdag moeten toekomen verstuur ik dit briefje vandaag nog.

‘k Ben blij dat het weer bijna bezoekdag is, mocht het nou ‘ns eindelijk de laatste/
zijn want anders zou het stillekensaan te koud worden voor ons vaderke, en als hij bij het bezoek ontbreekt is de leemte te groot! Van gisteren hebben we vuur in de cel het is nog zo eens gezellig. Misschien komt de mama, met het dochtertje van de mevrouw in mijn cel, toekomende vrijdag voormiddag tot bij jullie. In de namiddag komen ze ook op bezoek.

Lieve Ouders en Finneke ‘k omhels jullie heel innig, maakt mijn beste groeten over aan de Fam Bijvoet en de kenissen (sic)
Heel hartelijk.
Sim


Schaarbeek, 9-11- 47

Zondag namiddag

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 2)

(Finneke aan Sim)

Lief zusje!

Ik hoop dat dit nu mijn laatste briefje mag zijn. Dezen morgen ontvingen we reeds uw briefje. Ons Pake had er toch zoo’n vreugd van, bijzonder als hij ’t las over ’t kaartspel. Nu zitten ons menskens onder in ’t voorplaatsken en hebben er het gezelschap van Popolleken die is tegenwoordig meer hier dan in Linthout. Het is bijzonder de groote vriend van Pake Wolfs, terwijl ik hier schrijf hoor ik ons Make schaterlachen ge weet wel op haar manier, naar ik tot hier toe kan hooren is ’t St. Niklaas dat ze spelen. In de week moest ik er ook eens goed om lachen, Pake Wolfs was St. Niklaas (Siklaas zegt Popolleke) en hij zelf Zwarte Piet. Ons Ma en ik heel devoot op ons knieën als St. Niklaas binnen kwam maar op een gegeven moment vloog zwarte Piet op Pake Wolfs om hem te slaan. Ons Pake schoot in zijne lach en zegde “nu wordt het straf nu krijgt St. Niklaas slaag van Zwarte Piet”. Alle dagen spreekt hij van Parijs, en van Albert in de Congo. In de week belde Mme. De Fraine op om achter wat nieuws, die tracht ook om u terug te zien. Vandaag moet ik absoluut van Pake u 500fr. opsturen want hij wil niet zegt hij dat ons Monneke daar buiten komt met een plat portemonaieken! Ons Bertje was donderdag weer buitengewoon, nu is hij waarlijk echt kontent en nog meer als zijn jongste zusje hem zal gaan bezoeken. Uw copij heeft hij ontvangen maar de gedichten hadt (sic) hij liever wat meer verzorgd, nu kritiek moet hij toch altijd uitoefenen. Deze week is ook alles geregeld met de Castelberg en Symons, wij hebben het aan Albert vertelt (sic) en hij vond het ook niet overdreven. Nu is Pake gerust dat dit ook achter den rug is. Nu nog de thuiskomst van ons Monneke en dan ons Bertje en alles is in orde. Gaby komt juist binnen om Popolleke te halen, maar eerst moet Popolleke nog eens laten zien hoe hij met Pake Wolfs kan dansen terwijl de radio speelt./
Maandagmorgen: Gisterenavond was ik bij Gaby en terwijl de klein mannen aan ’t bidden waren op hun knieën gooide St. Niklaas bollen langs de deur dat was daar een leven bijzonder van Popol en Jackie. Ons Pake is nu onder en maakt de kachel aan. Ik brei voor ’t oogenblik een vest en ’t is bijna af, ’t is een goei warm voor de koude dagen, als het u aanstaat moogt ge ze natuurlijk dragen. Ons Monneke blijft toch altijd ons kleinste bedorven kindje. Meer nieuws heb ik niet en eindig in de hoop dat deze week bij Gaby het telefoontje mag rinkelen en tot vrijdag.

Heel veel innigs van uw Pake, Make en Finneke.


Schaarbeek, 17 November ‘47

maandagavond

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 2)

(Finneke aan Sim)

Beste zusje!

Hier het beloofde briefje! Het bezoek verleden vrijdag voor ons drietjes was hartverscheurend. Als we u terug zien, is het alsof we zagen uw lief gezichtje van vroeger te Heverlee. Ons Pake tracht om u de beloofde schoentjes te kunnen koopen. Wat zal het toch heerlijk zijn bij uw thuiskomst! Op de Chaussée waren ze ook erg lief, die menschen worden daar ook bijna gek, bij de gedachte dat ge daar gaat binnenkomen. Wij hebben daar nog gezellig rond de koffietafel gezeten en dan naar huis met ons hartje vol blije hoop! Zaterdag alles schoon gemaakt. Pake weg met Popolleke naar de stad boodschappen doen, na de middag zitten wij hier gezellig bij ’t kachelken en wij hebben het bezoek van Ivonne met haar klein Denis, ze is hier wat gebleven en de kleine loopt al flink weg, het is een heel lief manneken. Ivonne tracht ook om u te zien. Daarna heb ik haar tot bijna bij haar thuis langs ’t veld terug gebracht. Zondag, gisteren dus was ik geïnviteert (sic) bij Gaby op souper haar nicht uit Antwerpen met haar verloofde kwamen op bezoek, en daarmee waren de vrienden van den huize, Mr. Raskin en ik van de partij. Gaby had een vrouw om te tafel op te dienen. Ik had voor die gelegenheid mijn blauw kleedje weer eens aangetrokken. Ik heb Mr. Raskin ook nog moeten feliciteren met zijn benoeming als ridder in de Leopoldsorde ik had het in ’t dagblad gelezen. Daarmee was een goeie zondag achter de rug. Morgen dinsdag/
bel ik de vriend van ons Bertje weer eens op. Nu ga ik eindigen want wij moeten met ons drietjes naar Gaby om ons Pake van een goeie borrel te laten genieten. Zij tracht ook erg naar uw terugkomst, want binnenkort is ’t St. Niklaas en dan kunnen we samen weer die blije kindergezichtjes zien. Tot ziens of tot schrijvend.

Heel veel liefs van uw

Pake, Make en Finneke


Vorst, 19de November 1947

(woensdag)

(Sim aan: )

Beste Pake, Make en Finneke,

In afwachting dat jullie briefje onder de grijze grendeldeur schuift begin ik reeds m’n briefje! ‘k Hoop dat jullie vorige vrijdag weer in de beste condities van ’t bezoek huiswaarts keerde. ‘k Verwacht natuurlijk zó ongeduldig het uur der bevrijding, ‘k zie reeds hoe ‘k bij Tata telefoneer naar Mw Bijvoet en de stormloop voor de rinkelende bel. Maar ‘k heb reeds over ’t feit nagedacht: hoe langer ik het hier uit hoe korter wordt daarbuiten de verwachtingstijd op ons Bertje. Zie reeds één maand is hij voorbij het beroep. Wat zegt Pake van Mr. Van Dieren? Hij mag stellig van “kronen” spreken. Laat staan “bloemen”. Voor zijn vrijspraak moest ie toch twee jaren boeten. “O Tempora… O Mores!” –

‘k Heb woensdag geen brief ontvangen dat is dus een week uitgesteld. Vandaag, zondag. Heel zacht weer buiten. ‘k Ben blij voor ons Pake want ‘k denk op het bezoek en indien het te ijzig is mag hij absoluut niet buiten komen. Morgen ga ik hier naar de specialist voor nierziekten. Het is een flink dokter en daar ik hier dus ogenblikkelijk gelegenheid heb wil ik niet langer wachten het kan met die beloofde invrijheidsstelling nog ’n tijd aanlopen, nu die manifestatie van vorige zondag zo’n strenge weerslag op moeder Justitia schijnt te hebben. Indien Finneke nog een poging wil wagen leg dan nadruk op het feit dat ik in de loop der maand december 2/3 mijner straf heb uitgezeten.

Hierbijgevoegd de formulieren. Zusje moet geen laken noch peluw medebrengen ‘k kan nog veertien dagen voort, noch zakdoeken noch kousen, ‘k ben goed voorzien. Breng een tafelkleed mede eentje dat ik bij m’n mogelijke afreis in de cel kan achterlaten voor m’n moedig celgenootje. Het ruiten tafelkleed/
geef ik jullie vrijdag weer mede. Een tube Tho-Radia nachtcrème (de groene tube). Hierbijgevoegd twee fotos’kes van de cel. In twee tegenovergestelde richtingen in de lengte. De twee vlaktes in de breedte moet ik jullie niet tekenen: grendelgrijze deur en tralieraampje kennen nr. 326 en 309 nog voldoende he! Zoals je zien kan hebben we het zo schapelijk (sic) mogelijk gemaakt. Natuurlijk volstaat het niet om een gezellig keukentje te vergeten! Eens komt de blijde dag!…

Veel lieve Groeten aan de kenissen  en voor jullie ’n karrevracht kussen van
Simmeke


(Sim aan Bert)

Levet Scone!

(Vorst)

Woensdagavond, 26ste November 1947

M’n grote broer,

Vandaag gleed, naast een brief van ons Finneke, jouw schrijven onder de grijze grendeldeur door . Een verrassing na zo’n lange tijd. We mogen hier ook om de weekschrijven dat treft dus heerlijk. ’s Woensdags bij de briefuitdeling worden dat weer ogenblikken van eigen geluk! Ja, natuurlijk verlang ik reeds zo lang op dat speciaal bezoek zonder dat akelige scherm er voor. Ons Finneke weet me telkens bij ’t bezoek met een berg van ontegensprekelijke motieven te overreden dat het eindelijk de laatste keer is tot ze met hun drietjes naar Vorst komen, en wanneer ik weer in m’n celleke kom ben ik er zelfs van overtuigd. Je begrijpt dat ik de laatste tijd wat zenuwachtig werd. Maar goddank zou ik er geen dag kunnen uithalen dat er heimwee bovendreef. Wat wil je spijts alles zijn we toch zó bevoordeligd geweest. Wanneer ik al het dieper wee van oudere en jongere moederkes rond me zie vraag ik me soms af waaraan ik mijn zachter lot heb verdiend. De dagen wentelen ongewoon snel voorbij. Toekomende schrijd ik over de 2/3 der straf of 16m. een kleinigheidje naast je imposante 30m.! Je mag me eerlijk geloven dat ik graag m’n maandekes nog uitzitten wil ware het om je naar huis te sturen naar het nieuwe huis en het nieuwe belovende leven voor jou. Zó is deze tijd achter slot en grendel toch niet nutteloos geweest want ‘k moet het soms bekennen – onnoemelijk veel hebben we van dit leven geleerd meer dan ’n hogeschoollopen vermocht te bieden aan rijpere levenservaring!  En zal je je eigen kennis aan de mijne eens meten van het ijverige souderen (nvdr = solderen met lood) in de fabriekszaligertijd tot het geknipte telefonistje! ‘k Wou je vragen of ik ooit je een Engels woordenboek afgaf. Moest je het voorlopig niet gebruiken stuur je het me over! ‘k Las hier reeds ’n menigte Engelse werken. Jammer heb ik geen studieboeken hier en ‘k vermoed dat jij daar zo ongeveer in ’n kleine biblio-/
theek moet zitten. Je bent ’n heel strenge criticus, hemel wacht tot ik je verzen in het Decembernummer nakijk! In plaats van ne mens ne riem onder ’t hart te schuiven! En de novelle? Ons Finneke zegt me soms bij ‘t bezoek: “Onze Bert dat weurd e serieus manneke”, en ons Ma zei me, in de tijd der Ronde v. Frankrijk, wanner er een kwartier met Pa over de kansen der favorieten gepalaverd werd, “moest onze Bert dat horen hij zei nog dat Sim zich met ernstiger werk moest bezig houden”. Wel ‘k moet je eerlijk bekennen dat het in m’n vingers gejeukt heeft, maar moest Impanis, die stoere Bretoense Robie voorbijgeschoten  zijn ‘k had stellig een “ode” aan K.V. Wijnendaele (nvdr: = pionier van de Vlaamse sportjournalistiek) gestuurd.  Enfin sinds ik van Nieuwsblad verwisselde ben ik dan ook wat verbeterd. Maar met ons Pake zal ik toch geen interessante demonstratie laten voorbijgaan, dat werd tussen ons beloofd! ‘k Las in het nummer “Klik” November de insinuatie op je dichterslier en oude straatjes, dat laatste begrijpen we niet. We vinden dat de kalender de naam der Sinten mocht vermelden! Zo weten we niet wanneer de H. Albert valt. We zitten hier re wedden op 15-25-27 Nov. En ‘k moet je toch een splinternieuw feest wensen! We zitten hier nog steeds met ons tweetjes. De telefoon rinkelt huiselijk. ’t Is bedtijd… En in de hoop op een volgend briefke sluit ik met ’n vracht innigs voor jou en de kenissen der grote familie.
Je Sim


Schaarbeek, 29 November ‘47

zaterdagavond

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 2)

(Finneke aan Sim)

Mijn lief zusje!

Na het bezoek van verleden vrijdag zijn we nog erger om ons Simmeke gaan trachten. Uw lief gezichtje doet ons zoo erg terugdenken aan den tijd als we u in Heverlee kwamen bezoeken, of beter nog als oudere zus zoo vaak mee naar dokter moest. En toen we langs de venster Trees voorbijkwam. En de reisjes met het poepa trammeke voor het, met zoo weinig tevreden Finneke. Ik herinner  me nog de dagen als ik met de hevigste tandpijn van tandarts kwam, en dan nog naar ons Simmeke om haar te begeleiden. Ons Pake en Make zitten hier bij het kachelken, en maken weer ontelbare luchtkasteelen. Ik hoor hen daar juist nog zeggen, als ze nu thuis komt met die koude dagen zullen we voor dat kind eens goed zorgen, een goed warm kachelken enz… enz. Maandag moet ik absoluut voor u een nieuw en warm kleedje maken. Ik maak maar voor u wat langer en daarbij de mode is langer. Dus daar ga ik dees dagen eens flink mijn best aan doen. Gisteren avond is Jef Triphon weer komen kaarten. Het trekken van zijn oogen ’t is just ne cinema. Ik zijn vandaag naar Hilda geweest, die tracht ook zoo om u terug te zien. Zondagavond – Dezen namiddag zijn ik met Gaby naar Cinema geweest “Les plus belles jours de notre vie” gaan zien (nvdr Amerikaanse film uit 1946, die 7 Oscars won! – nagesynchroniseerd in Frans) en nu tot 11 uur bij Gaby geweest met Pake en Make die hebben daar rami gespeeld met Tante Mia en Gaby, en ik heb vlijtig aan uw grijze pul gewerkt. Ik krijg dees week van ons Pake een paar warm stoffen en neemt er voor u dan ook. Want bij uw thuiskomst zullen wij ons Simmeke goed verzorgen want wij hebben hier al schoon plannen gemaakt. Ons Pake verheugd (sic) er zich op zijn Simmeke met die koude winterdagen goed naast hem bij ’t kachelken te houden, en warmkens de thuiskomst van ons Bertje te verwachten. Morgen ga ik de vriend van ons Bertje bezoeken. Want nu is ’t maandagmorgen geworden en ga gauw uw briefje posten. Ontvang heel veel liefs van ons allen en ook het beste aan uw moedig celgenootje.

Pake, Make en Finneke.


(Bert aan Sim)

(Klein Kasteeltje, Brussel)

31/11/47

(opmerking: november telt slechts 30 dagen, vermits Bert in deze brief spreekt van ‘zondagavond’ zal het om zondag 30 november gaan)

Mijn lief zusje,

Ik zal dus maar mijn veertiendaags briefje naar ons Simmeke schrijven. Dat treft nu werkelijk fijn hé, dat je nu ook iedere week mag schrijven, zo hebben wij toch regelmatig wat nieuws van elkaar. ’t Is hier nu zondag avond wij komen juist terug van de Vlaamse film “Baas Ganzendonk”. De film laat natuurlijk technisch heel wat te wensen, doch het is toch wel eens aangenaam iets in ’t Vlaams te horen. Verleden week was het een Amerikaanse kleurfilm. Ook hebben wij de aktualiteiten slechts met een paar weken vertraging. Je ziet dus Simmeke dat wij het nog niet zo slecht hebben.

Simmeke je hebt je eigenlijk vergist wanneer je dacht dat die Bert uit “Een Stille Kamer” op mij bedoelt (sic) was. Indien je toch wil weten wat ik schrijf dan moet je maar eens nalezen wat er over “De Smid” (?) wordt vertelt (sic). Vanaf januari verschijnt er een reeks artikels over… valt niet om hé… “Ere aan het Ambacht”. Je zult het misschien nogal redelijk straf vinden dat ik de schoonheid van het edele ambacht moet bezingen. Je ziet dat het nooit te laat is om zich te beteren. Jouw novelle verschijnt ook in ons Kerstnummer. Ik heb echter “Eleïsa” laten vallen omdat je novelle te lang was. Er blijft dus enkel “Inkeer” (1) als gedicht. Uw gedicht “Late Herfst” is op de bureau van Mr. Hanssen achter gelaten. Indien ge nog inspiratie moest hebben tracht om eens je gedichten wat korter te maken en bewerkt er wat meer ik heb de indruk dat je te weinig zelf kritiek hebt en niet graag iets terug doorschrapt. Indien je wil kan je wel wat presteren. Ik hoop dat wij heel vlug samen met letterkunde zullen kunnen samenwerken. Wij zitten nu in de grootstad en we zullen ervan profiteren om wat meer het cultuurleven ins ons land te volgen. Bij jou is het kwestie van aanpakken. Daarvoor zullen wij wel zorgen als wij weer eens zullen thuis zijn.. Ik had graag dit briefje heel ernstig geschreven. Nu moet ik mij haasten klaar te komen vóór het licht uitgaat. Morgen vroeg moet hij weg anders is hij niet voor woensdag bij je. Ik zit dus zoals je weet op het redactiebureel. Op ons kamer komen wij enkel om te eten en te slapen . Het is er heel warm en wij hebben het ons gezellig ingericht zodat wij de gevangenis niet zo erg meer voelen. Simonneke ik wens je een spoedige vrijstelling, onze oudjes verwachten je zo. Hou goeden moed. ‘k Ben juist op tijd het licht wordt uitgeschakeld.

Heel veel innigs.

Je Broer Bert         ik herlees niet!

(1) Het gedicht “Inkeer” en de odyssee over het zoeken naar het motto van dit gedicht kan je hier lezen.


Vorst, 3de December 1947

(woensdag)

(Sim aan: )

Lieve Ouders en Finneke,

Zo ben ik traagjes de 16de maand van m’n afzondering ingetreden en ‘k ben haast verwonderd hoe dit jaarke reeds ten einde spoedt. Het is waar wat ik onlangs las: “de dagen kruipen hier ongewoon langzaam voorbij, maar de weken gaan des te sneller”.

‘k Hoop dat Make en Finneke vrijdag goed en veilig terug bij ons Pake, achter z’n kacheltje, toegekomen zijn. Maar ze moesten vertellen, vertellen van zijn Simmeke. ‘k Heb dus een brief ontvangen van dat moedig Berreke, hij spreekt er in over ons Pake en hij is zó blij omdat ik dat vaderke ook zo goed begrijp. Jullie hadden m’n schrijven voor de verjaardag voorgelezen.

In het nummer van December verschijnt mijn novelle met een paar verzen van Broerlief en van mij. Hij zal jullie, veronderstel ik, een exemplaar sturen.

Vele groeten aan Tata, Pit en de ganse familie. Zeg hun dat ik ze bewonder om hun speurzin. Dat had ik van Tata wel verwacht. Ik hoop reeds bij hen binnen te stappen en ze blij te verrassen!

Finneke hier zijn de twee formulieren. Indien ge éen van je kleedjes brengt kan je ze dan niet wat verlengen? Ook een paar oude sportschoenen van je, (geen nieuwe je weet ‘k moet daar bij zijn). Met de hoge hakken kan ik niet op de wandeling doorstappen en de andere zijn totaal op. Ze hebben ook bijna een jaar dag op dag gedragen. Indien je echter denkt dat het de moeite niet meer loont is het niet nodig. Maar ‘k hou me liefst gelijk ons Bertje bij de realiteit. Toekomende Woensdag schrijf ik hem weer, vermits hij nou ook om de week een brief mag ontvangen.

Met de kleine gezondheid gaat het weer goed. ‘k Ben nou/
blij dat ik hier heb doorgebeten, zo is alles in orde voor ik buiten ben. Finneke je mag de golf of de pull-over meebrengen hoor. Schrijf me wat. Zo geef ik de chacard terug mede en ook het grijs rokje.

Beste groeten aan Mevr Bijvoet en de klein mannen. Komt Mr. en Mme. Zulma nog kaarten? Zeg tegen Jef dat ie z’n portemonaiken klaar houdt!! Weet ge nog Pake van die “schuppen zot”! Dat waren straffe toeren!

‘k Zie jullie op dit ogenblik in het voorplaatske zitten zoals vorig jaar. Bekijk maar ‘ns goed de twee foto’s op de schouw nog een klein tijdje en ze zijn er in levende lijve. ‘k Zie ons Pake met de fles al afkomen!! Maar misschien kan broerlief er niet meer tegen of heeft ons moederke bezwaren!

Eindig om de getelde regeltjes! –

’n stapel kussen van
Jullie
Simmeke

N/B. Finneke wil je wat geld opsturen voor de kantien!


Schaarbeek, 7-12-47

(zondag)

(links boven: Simone Wolfs Cel nr 2)

(Finneke aan Sim)

Beste zusje!

Hier ben ik weer met mijn briefje. Verleden week heb ik u ook éen geschreven. Ik ben volop bezig aan uw nieuw kleedje. Deze morgen is het St. Niklaas geweest bij Gaby, ’t was weer een leven hoor! Het voorste salon stond helemaal vol, Popoleke heeft een autoke dat hij zelf kan sturen. Leon een schoon vulpen, Jaak een mecano enz. “Guy een schoon footbal en dan hebben ze allen nog veel ontelbare zaken.” Heel goeie speculoos voor Pake Wolfs, Moederke, Finneke en Nonk Piet. Tante Mia een schoon slaapkleed enz. ik zelf had nog een schoon ecossain stof voor rokje. Dezen namiddag was Gaby en ik geïnviteerd bij Mr. Raskin, wij moesten gaan zien naar veranderingen in zijn huis gedaan. Hij heeft een schoon zitkamer laten maken, ’t was er lekker warm, goeie koffie en fijn gebak. Hij hoopt binnen kort u ook te kunnen ontvangen. Verleden vrijdag hadden wij het bezoek van Menonk Georges, Ivonne en klein Denis, deze laatste is een heel lief manneke, hij stamelt al veel woordjes. In de week was ik ook bij de vriend van onzen Albert, en alles staat heel gunstig, éen van de dagen komt toch de lang verwachte dag. Ons Bertje was verleden donderdag weer zooals altijd vol goeden moed maar hij tracht ongeduldig om u weer te zien. Dezen avond ga ik naar Gaby want de klein mannen hebben ook nog een afspraak om lichtbeelden te geven ook geschenk van St. Niklaas, zoo zullen zij ook de photos van de zee schoon vergroot zien.

Mijn lief zusje heb maar goeden moed het zal niet lang meer duren. Voor uw kleedje en golf zal ik goed zorgen voor vrijdag ik voeg hier in uw briefje een staaltje van uw kleed. Het zal goed warm zijn met lange mouwen. Indien u daarna liever korte mouwen hebt kan ik het nog veranderen vermits ik nog stof over heb. Nu ga ik eindigen met heel veel liefs,

Van uw Pake, Make en Finneke.

N.B. Ik heb u 500fr. gezonden


Vorst, de 17de December 1947

(woensdag)

(Sim aan: )

Beste Pake, Make en Finneke,

Vandaag ontving ik jullie schrijven reeds. ‘k Was blij hoor met Tine’s foto, immer dezelfde lustige Tinne! Wens haar ’n dikke proficiat van me ‘k tracht om haar Beatrijske te zien!

Nu ons Finneke moet ik ook om haar speciale prestatie’s gelukwensen. Werkelijk dat had ik van mijn zusje niet gedacht. De vest vindt iedereen hier beslist erg mooi. ‘k Versta nog niet waar je dat op zo’n korte tijd geleerd hebt! Het kleedje trok ik zondag reeds aan spijtig dat jullie me niet er in zien kunt. Ons Finneke zou echt fier zijn! ‘k Was natuurlijk heel blij met haar bezoek en indien het te koud is moeten ons twee menskes zich maar goed verzorgen achter ’t kacheltje, liefst beiden flink op dreef als de twee lastpakken huiswaarts keren. Zusje was echter te vlug weg ‘k stond nog een gans kwartiertje in m’n hokje te schilderen. ‘k Heb naar het Ministerie zelf geschreven en naar Mr. Blondeel, want ‘k vond die trage afhandeling eerder loens. Sequester-Rems is gisteren op bezoek geweest en wil met de heilige middelen overtuigen dat het me alle baat bij brengt mijn “portemonnaiken” uit te schudden. ‘k Heb hem gezegd dat ik daarvoor eerst hier buiten moet want met m’n 3 frankskes per dag telefoon ‘k kan ik er m’n leven aan verslijten. Bert zal misschien ook onlangs aan z’n deur horen kloppen.

‘k Denk op dat vent dat nu al ongeduldig op z’n bezoek van morgen denkt. ‘k Ben in gedachten bij jullie…dan. Hij zal wellicht telkens uitkijken of de wildzang (nvdr: = bijnaam die Sim soms ironisch zichzelf gaf als dichteres) er niet bij is. ‘k Ben gesteld op dat speciaal bezoek! Hebben jullie in het dagblad de Critieke zaak vernomen van Mr Defraine alias auditeur te Antwerpen. Wat zou ik Griet willen horen commenteren. Het ware beslist beter dat hij stillekens bij zijn rijmen gebleven was. Hoe een dubbeltje rolt. ‘k Zie hem nog met z’n Mies Blondé in de universiteitstijd. Eerlijk duurt toch langst al/
werd men nog zo’n eerbiedwaardige ambtenaar!

Finneke hier voeg ik de twee formulieren bij voor 2de kerstdag. ‘k Verzend ze nu goed op tijd hé? Jullie hebben vele groeten van Edmee hier naast me! ‘k Moet jullie schrijven dat ik ’s morgens tot 9 uur slecht gezind ben, en dat ze niet mag zeggen “dag Simmoneke” zó vroeg…”. Ze wil niet geloven dat het mijn aloud gebrek is en dat het een overschotje is uit mijn jonge tijd. ‘k Moet Finneke ook speciaal van haar feliciteren om haar brei en naaikunst. ‘k Vertelde daar straksjes nog ook wat zus’ calvarietocht was in de tijd dat ik passen moest en die mouwen niet gingen en Pa einde raad zeggen moest “Finneke doe niet langer voort voor dat stout ‘snotjonk’..” Wat was dat ’n zalige tijd. En die scène uit “Mon entrée dans le monde…”.

Hebben jullie nog van Germaine wat vernomen? Vele groeten aan de Familie Bijvoet, Tante Mia en Mr. Raskin. De kaartspelers niet vergeten! Jef, Mr. En Mme. Zulma.

‘k Omhels jullie goeien nacht daar in ’t voorplaatske waar jullie gezellig zitten te praten over wie anders dan over dat moedig Berreke en het kleinste jongske

Sim


(Ongedateerde brief, maar waarschijnlijk kort voor de vrijlating van Sim, gezien de inhoud, zou dus dinsdagavond 23 december 1947 kunnen zijn)

Vorst dinsdagavond.

(Sim aan: )

Beste Ouders en Finneke,

Volgens de advocaat verwacht ik deze wek vrij te komen, maar ‘k zal toch de formulieren opzenden men kan niet weten.
‘k Mag eigenlijk niet schrijven, dus eindig ik vlug. ‘k Voem me als voor ’n groote feestdag!

Vele kusjes

Jullie verlangend

Simmeke


Opmerking: op 24 december 1947, dag voor Kerstmis wordt Sim vrijgelaten = “voorwaardelijke invrijheidsstelling”, volgende brief schreef ze, in vrijheid thuis, de dag erna aan Bert)


(Sim aan Bert)

(links bovenaan in handschrift Finneke: )

Albert Wolfs

Nr. 110/440

(nvdr: de brief is erg versleten en hier en daar gescheurd en bevlekt, vanwege het vele lezen, gezien de inhoud!)

(donderdag)

Brussel Kerstdag 1947

M’n innig beste Bertje,

Het begin van m’n briefje dat ik je gisteren nog in m’n celleke schreef ligt naast me. Wat is er binnen de laatste 24u ’n boel zaken gebeurd! Gisteren om drie uur bekwam ik je teer schrijven, de cel zat vol kerststemming en je schrijven bracht de eerste vredige wens. Te 5 uur werd ik geroepen bij de Hr. Directeur hij vroeg me of ik de komende kerstdagen thuis wou doorbrengen… een half uurtje later stapte ik buiten en de zware grendeldeur viel eindelijk achter me dicht. Tata was per taxi aangekomen. Finneke en Popol wachtten me op de Chaussée. En te 7 uur drukte ik onze oudjes in m’n armen. Wat ’n heerlijkheid. Je wenste me m’n schoonste Kerstfeest… (1) Het was hier ’s avonds tafeltje rond en de fles werd afgetrokken. Je kan denken dat er van slapen niet veel in huis kwam. Ons beste Pake was zo ontroerd en ons Make moest maar vertellen. Het bed was ik niet meer gewoon en ons Finneke moest me inlichten over al haar wederwaardigheden amoureuze en andere. Mw Bijvoet en familie Mr. Raskin waren reeds gisteren hier. Vandaag kwam Yvonne met ’n geurende ruiker bloemen en een Kerstgebak. ‘k Heb iedereen van de eerste dag nog niet verwittigd ‘k moet wat rustig in ons nestje kunnen uitpraten. Toekomende donderdag kan ik je eindelijk bezoeken dat het ook naar de laatste keren mogen gaan.

De oudjes zijn gek van vreugde hemel wat gaat het zijn als je gaat keren. ‘k Durf haast aan de onstuimigheid niet denken. ‘k Bereid hen voor en maak je teugkeer klaar. ‘k Verlang zo je blije gezicht achter de draad te ontwaren. Wanneer ontving je het telegram?
(Finneke vervolgt: )

Lief Bertje nu ga ik maar wat verder schrijven. Wij zijn hier allen/
zeer blij dat kunt ge wel denken zoo onverwachts op Kerstavond. Ik had vandaag uw vriend nog opgebeld en hij heeft het schrijven ontvangen en ik moest u zeggen dat ge geen tweede genadeverzoek moest doen, en het overige vertel ik u wel donderdag. Dezen avond zijn we geïnviteerd bij Mw Bijvoet. Uw schoon briefje kwam hier deze morgen aan. Pake en Make zijn in de wolken met hun Simmeke! En weten nu dat gij grootelijks deelt in de vreugde. Nu ga ik eindigen met heel veel innigs van uw

Pake, Make, Simmeke en Finneke.

N.B. Leon zijn zaak is weeral uitgesteld.

(1) zie het verhaal dat Sim schreef tijdens haar internering en dat zou gepubliceerd worden in het “gevangenis tijdschrift”.

1947 “To Escape!” – Het motto van Sim

Dit is een hoofdstuk uit de familiegeschiedenis over Sim, mijn moeder. Alle hoofdstukken van dit project vind je hier: “Raratonga

Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape! A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Dark shadows (…), the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air.”


Kann die Liebe Sünde sein?
Darf es niemand wissen
Wenn man sich küsst
Wenn man einmal alles vergisst
Vor Glück?
(Zarah Leander)


“To Escape!” – Het motto van Sim

In haar latere jaren, toen ze al voorbij de 80 was, debiteerde Sim vaak het volgende citaat: “Oh, to escape, to escape, but from oneself there is no escape”. Samen met haar hebben we tot in den treure gegoogeld om te weten te komen wie het geschreven had, waar het vandaan kwam, tevergeefs. Ze ging er van uit dat het een citaat van Nand was (haar overleden echtgenoot).  In 2011 opende ze een Twitter account (ze was toen 91!) waar ze het citaat de wereld instuurde, toen nog met de toevoeging “anonymus”:

Na Sims overlijden (2015) vond ik in haar archief echter haar gedicht “Inkeer”, geschreven in september 1947 (ze was toen 28) in de gevangenis van Vorst (een  jaar internering na een  veroordeling wegens lidmaatschap van de “Dietsche Meisjesscharen” in 1942). Bovenaan het bewuste motto, met vooraan toevoeging van “to be free” (dat was ze later blijkbaar vergeten), een niet onbelangrijk detail in deze context. Het werd toegeschreven aan een zekere Victoria Cross (zie verder voor de tekst van het gedicht):

 

Detail:

 

“Oh to be free, to escape, to escape… but from one self there is no escape”

De afkorting “A W”, links bovenaan,  verwijst naar Sims broer Albert Wolfs. Hij was toen ook geïnterneerd (IC Het Klein Kasteeltje, Brussel). Hij was er redacteur van het IC maandblad met dezelfde naam  voor de geïnterneerden (zie infra).

De locatie is tegenwoordig opnieuw bijzonder actueel (asielzoekers).
Ikzelf heb er ooit ook tijd gebracht: dat werd toen de “drie dagen” genoemd, men moest zich daar aanmelden voor o.a. een medisch onderzoek voorafgaand aan de legerdienst. Verhalen zijn legio over sommigen die zich lieten afkeuren om de “gekste” redenen.

Naast “A W” ook het cijfer “2”, omdat dit gedicht deel uitmaakt van een reeks getiteld “Het Bezit“ (een hoofdstuk uit een tweede dichtbundel van Sim die echter nooit zou gepubliceerd worden, ondanks aandringen van haar uitgever). Haar eerste bundel “De Dagtocht” was verschenen in 1939, ze was toen 19 jaar.


Gevangenis Vorst, huidige toestand:


Tekst van  Sims gedicht “Inkeer”, in het licht van haar gevangenschap krijgt de inhoud een diepere laag. De titel is ook dubbel: enerzijds ‘tot inkeer komen’, anderzijds ‘zich naar binnen keren’:

“Inkeer

Geen rustigheid al zijn we eenzaam God.
De dagen groeien uit naar nieuw begeren,
Zal het begrijpen van ons eender lot
in het geleden leed, de zorgen zachter weren?

Zullen w’aan elke daad een milde toedracht geven
en ze bepalen naar het eigen hart?
Is waarheid dat de gesel van het harder leven
de sterke peiler van ’t geluk meet na de smart?

O, alles wat ons dierbaar was in ’t veilig huis,
de linde aan het erf, de bloesems op de bomen,
de wei, de laan, de tuin, is dit het kruis
dat w’aan d’herinnering der dagen niet ontkomen?

We weten wilde bloemen bloeien in een tuil
langs ’t hoge raam. We zien de zwaluw scheren
naar ’t veilig nest, een weelde houdt zich schuil
onder een mijmring slechts, die we zo node weren,

Maar die ons het besef der waarde zou vergaren
van wat we vroeger als ons tastbaar goed hebben beheerd
doch wat w’in week bezit niet wisten te ontwaren,
dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd

(Sim, september ’47, Vorst)”

(Engelse vertaling infra)


Wie is Victoria Cross?

Het blijkt één van de pseudoniemen te zijn van de schrijfster Annie Sophie Cory (1868-1952), “a British author of popular, racy, exotic New Woman novels”. Met “racy” wordt “pikant”, “pittig” bedoeld.
(“The New Woman was a feminist ideal that emerged in the late nineteenth century and had a profound influence on feminism well into the twentieth century. In 1894, Irish writer Sarah Grand used the term “new woman” in an influential article, to refer to independent women seeking radical change… They pushed the limits set by a male-dominated society“).

(Portret van Cory uit haar boek “Life’s Shop Window, 1907)

Ann Sophie Cory had ook nog een bekendere oudere zus, Adela Florence Nicolson, die dichteres was (zie infra).

Cory schreef tussen 1895 en 1937 zesentwintig romans, waarvan een gedeelte online staan, bv via Project Gutenberg, het Internet Archive  etc. In die periode verkocht ze wereldwijd meer dan 6 miljoen (!) boeken. Daarna raakte ze in de vergetelheid, haar citaat achterna.

Het heeft me heel wat tijd gekost om het boek te vinden waaruit het bewuste citaat komt, maar het is me uiteindelijk toch gelukt. Het gaat om “Self and the Other” p. 6, uit 1911. Je kan het volledige boek hier lezen. De link leidt je naar de pagina waar het citaat te vinden is. Vooraan een citaat dat wordt toegeschreven aan Plato:

“The lover of the Soul remains its lover throughout his life, inasmuch as he has united himself to that which is everlasting”

Dit citaat vond ik niet letterlijk terug, maar in Plato’s “Republiek”, Boek V-VI, “Over de Filosoof”, vond ik toch enkele uitspraken over de Ziel die daar dicht bij in de buurt komen. 

Pagina 6 uit “Self and the Other”;

 

Ik heb het fragment overgetikt, omdat het zo toepasselijk is op de mentale toestand van Sim, zeker na het overlijden van Nand (ook het citaat van Plato vooraan sluit hierbij aan). Het lijkt soms de letterlijke weergave van Sims gedachtenproces zoals dat te lezen is in haar dagboeken en brieven.

Cross schrijft een ik-verhaal met een mannelijk hoofdpersonage, Francis, die hopeloos verliefd is op een Indische vrouw: “Naranyah” (niet vanzelfsprekend in die tijd). Het verhaal speelt zich af in Brits-Indië, waar Cross geboren is (haar vader, Colonel Arthur Cory, was er legerofficier) :

 [The horror born of my shaken nerves grew upon me. In the silence of the empty room I could hear the wheezing of the lungs like the creaking of girding cart wheels.
Suppose I became a cripple? a consumptive cripple ? unable to work ? perhaps an early] death? My imagination, always feverish, extravagant, and more or less disordered, always prone to picture the worst of all possible evils as about to fall upon me, rushed away with me now headlong. Vision upon vision of hopeless breakdown, of helpless invalidism, of death, rushed through my mind. Dark shadows, like the presage of evils days, fled across the blank wall fronting me, the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air.
A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape.
I got up, and with trembling fingers struck a match and lighted up the two gas – jets, one on each side of the fireplace, drew down the blind, and then returned to my chair.
I must not read, must not embrace my beloved mistress that night. What then? One must think, think always. I looked round my room to try and find some trivial occupation for my thoughts, but what could that same old room, familiar to me for the last three years, afford? There were the old walls, hung with the large maps; the [case of college books on the right ; the large table littered with my own on the left, and an imitation mahogany pedestal with a cheap little cast of Plato standing on it by the window.

“Self and the Other” is een lijvig boek, 340 pagina’s (A5-formaat), dat Sim las tijdens haar eerste internering in de gevangenis van Leuven (oktober 1944 tot februari 1945). Uit haar celdagboeken blijkt dat ze Engels studeerde, en waarschijnlijk las ze Engelse boeken om te oefenen: (uit “Celdagboek 2“) (**):

“9 november: Een koude rillige herfstdag. We leeren Engelsch – en ’t loopt van stapel – we hunkeren er naar om te weten of er reeds gelost werden maar elke dag brengt nog nieuwe aanhoudingen. De V. bommen houden ons danig wakker en er heerscht dan een hysterische stemming.”

Over die bommen, de schrik zat er wel degelijk in, zie bv “Het bombardement op Leuven, in mei 1944, toen verloor Sim Lies, haar beste vriendin en collega in de Rijksmiddelbare school van Hasselt, ze stierf samen met haar broer in de schuilkelders van het Drievuldigheidscollege  (Oude Markt Leuven) door een voltreffer, Sim schreef het gedicht op hun rouwprentje:


Drievuldigheidscollege Leuven, Oude Markt, mei 1944 na het geallieerde bombardement. Meer dan 30 foto’s hierover vind je hier


“Self and the Other” was voor zijn tijd (1911) best wel pittig! Ten bewijze deze commentaar door “Christoph Ehland: Middlebrow and Gender, 1890-1945, March 17, 2016” over dit boek (met nog wat interessante weetjes over Cross):

“I do not mean to claim with certainty that Cross herself was queer, although in the absence of much biographical knowledge about Cross’ private life and given the prevalence of queer themes in several of her novels, one should not exclude the possibility. In her astonishing science fiction novel Martha Brown, M.P., whose narrative is based on completely reversed gender roles, for example, Cross quite lovingly enshrines the main character Martha as a chivalrous butch cross-dresser with short hair, pilot’s outfit, and evening tux, and in many of her novels the female face and figure are quite striking sexual subjects of the male narrator’s gaze (Victoria Cross, Martha Brown, M.P: A Girl of To-Morrow, London: Laurie, 1935).
In 
‘Self and the other’, the male narrator Francis effectively describes Naranyah’s face during orgasm, which also signifies spiritual ecstasy (Victoria Cross, Self and the other, London: Laurie, 1911, p. 150). We do know that Cross never married and lived a mobile life with lots of travel, first with her mother, then after her mother’s death) with her uncle Heneage Griffin. She did have an intense friendship, and perhaps even romantic relationship with, an American consul, and later with an Italian diamond dealer to whom she bequeathed her fortune, but no details of these relationships survive.”

(Zie bewuste fragment infra, of lees het hier)


“Inkeer” in tijdschriften

Sims gedicht “Inkeer” werd ook gepubliceerd in het “Welfare” tijdschrift “Het Klein Kasteel” voor en door gevangenen (zie hierover bv “Interneringskampen na WOII‘). Haar broer Bert was er, als geïnterneerde, redacteur en kon zo af en toe teksten van Sim laten plaatsen (ook van hemzelf). Zoals vaak in deze publicaties werd de naam van de auteur niet vermeld, hoogstens soms de initialen. Sim schreef er hier zelf haar naam onder in potlood. Ook het citaat van Victoria Cross ontbreekt niet. Het gedicht verscheen in het kerstnummer van 1947 (formaat: A4, 48blz.). Verder in dit nummer ook nog het Kerstverhaal “Haar mooiste Kerstfeest” van 4 blz. geschreven door Sim. Ze noemde het “een novelle”. Opvallend: net voor Kerstmis, op 24 december 1947, zou Sim in voorlopige vrijheid worden gesteld. Een verhaal apart, zie daarvoor de pagina “In vrijheid“.

 

 

Het gedicht verscheen ook in “Opbouw” van 15 februari 1948, een ander interneringsmagazine. Op dat ogenblik was Sim al vrij, vandaar dat in potlood werd geschreven: “libéreé” (rechts bovenaan). Deze keer wordt Sims voornaam vermeld, de familienaam wordt nog afgekort. Eigenaardig genoeg wordt ook “IC Vilvoorde” als locatie toegevoegd, Sim verbleef in het IC Vorst. Dat was omdat de verschillende IC maandbladen met elkaar teksten deelden (of elkaar vroegen om nieuwe “kopij”). Hier wordt het citaat van Victoria Cross niet toegevoegd, misschien omdat Sim “free” was of omdat de redactionele hulp van broer Bert ontbrak?

 

Detail (“libéreé” rood onderstreept!):

 

“Inkeer” (links bovenaan), hier niet zo prominent als in “Het Klein Kasteel”, waar het een volle bladzijde kreeg:


Ook van Nand zijn gedichten verschenen in “Opbouw”. Twee van die gedichten worden in een apart hoofstuk besproken, als voorbeeld van hoe hij via zijn creatief werk de soms penibele omstandigheden het hoofd biedt. Ook wordt een vergelijking gemaakt tussen deze gedichten en Sims gedicht “Inkeer”


Terug naar Victoria Cross

Fragment uit “Self and the Other” waarin de protagonist Francis het gelaat beschrijft van Naranyah. De interpretatie die Christoph Ehland (zie supra) hiervan geeft (“In ‘Self and the other’, the male narrator Francis effectively describes Naranyah’s face during orgasm, which also signifies spiritual ecstasy”) laat ik aan de lezer over… In ieder geval: Sim heeft het boek wel gelezen!

“When I stopped before her door, I saw it was already open about a foot. How like her, I thought ; and I gently pushed it open and went in. It was a large room; the window was open, too, wide up to its fullest extent, and in it stood a table and a chair pushed back, evidently where she had been sitting. A heavy, wide bed stood between window and door, far removed from both, and by it another console table with a weighty reading-lamp upon it. The wick was turned down, and there was a thick lamp-shade over it, but the steadily burning flame from underneath sent a flood of yellow light over the bed, leaving the ceiling and rest of the room in shadow. And she was lying there asleep between open window and door ; her rings and watch, and some gold, lying in a heap by the lamp ; careless, thoughtless, heedless as usual of all that appertained to self. She was lying on her back, the inimitable grace of her figure, clearly outlined under the thin covering, fully revealed. Both arms were loosely clasped above her head; the linen in the hot night lay open from her chest and throat; showing jts rounded softness and the warm, transparent skin, pulsating gently with her even breath. The face was upturned and sideways, so that the light fell fully on the enchanting curve of the head, in its deep blackness, resting on the pillow. Oh for a pen which should immortalise the divinity, the dignity, the quiet of that perfect face! The arch of the eyebrow, the curve of the nostril, the form of the mouth I approached and stood at the foot-rail of the bed, as a devotee stands at the rail of a shrine. There lay all that to me was highest and sweetest in human nature, all that I really prized on earth.”

Laten we Victoria zelf een antwoord geven. Ik vond een brief waarin ze zich verdedigt tegen haar critici. Daarmee hebben we naast het handschrift van Sim (én Nand!), nu ook dat van Victoria. In vergelijking met het handschrift van Sim schrijft Victoria, zo schijnt me toe, toch wat “jachtig”:

July 20, 1909

Dear Mr. Morris

I am sending you an autograph copy of Life’s Shop window and I should be so glad if you will read it through carefully from beginning to end and form your own opinion on it. People who are jealous of me always howl at my writings the reproach that they are immoral From my own point of view I have never written a single immoral line in my life. I am immensely proud of my books and would read them aloud to a jury of Bishops with the greatest of pleasure any time.
It is most important for you to feel the same confidence as I do in them and to know personally the contents of one at least so that you can combat the rediculous [sic] statements made about me. I know how extremely busy you are but if you will make time to read it carefully, I know when you are in the U. S. and can speak with authority on my work, you will feel the time spend in reading it was not wasted.

With so many thanks for all the trouble you have taken for me already
Yours sincerely
Victoria Cross


Het trauma van Sim

Als we Sims levensloop en karakter beschouwen mogen we stellen dat het citaat van Victoria Cross op haar lijf geschreven is, zeer waarschijnlijk werd het gedicht “Inkeer” erdoor geïnspireerd…: voelde ze zich ooit écht vrij? Het is bv typisch dat ze dacht deze uitspraak via Nand geleerd te hebben… Aldus lijkt het of Sim op latere leeftijd geen toegang meer had tot haar oorspronkelijke gevoel, of dat (bewust of onbewust?) verdrong.

De laatste 10/15 jaar van haar leven was Sim ten prooi aan zware depressies, die hield ze voor de buitenwereld meestal verborgen, maar ze getuigt er wel over in haar latere memoires. En dat ze net uit dàt boek van Cross citeert is opmerkelijk, maar ook natuurlijk ingegeven door de omstandigheden van de gevangenschap toen. De lectuur van haar dagboek dat ze in gevangenis schrijft (oktober 1944- februari 1945) (**)  toont zelfs toen al die “moodswings”: diep verdriet, de afschuw voor de omstandigheden in de cel tegenover de komische uitspattingen met haar celgenotes.
Vandaar de herkenbaarheid toen met wat Victoria Cross schrijft, en het zich niet meer herinneren later dat het een citaat was dat ze zelf gevonden had. Sommige trauma’s worden verdrongen omdat ze te pijnlijk zijn, maar restanten blijken dan toch nog te overleven, maar niet meer gekoppeld aan de oorspronkelijke pijn.

Zo’n trauma kan ook leiden tot persoonlijkheidsverlies. Het is een gedachte die bij me opkwam omdat Victoria Cross onder verschillende pseudoniemen gepubliceerd heeft, en zelfs in haar dood een andere naam gebruikt: Annie Sophie Cory (haar “paspoortnaam”), Victoria Crosse, Victoria Cross, Vivian Cory, V. C. Griffin (= Vivien Cory Griffin, haar “grafnaam”, naar de familienaam van haar oom Heanage McKenzie Griffin, een gefortuneerd man die haar zijn fortuin schonk bij overlijden: 100.000£).

Het is één van de redenen waarom het citaat zo moeilijk op te sporen was, ik werd er, tijdens het eindeloos googelen, soms zelf hopeloos van.  Zelfs in de uiteenzetting van dit hoofdstuk gebruik ik enkele van haar namen door elkaar.
Het is een bekend fenomeen bij kunstenaars (bv. Fernando Pessoa, of Friedrich Hölderlin die in zijn latere leven de greep verloor over zijn vroegere zelf).

En bij Laurence, de zus van Victoria treedt hetzelfde naamfenomeen op, zie verder.


Cross in ‘Self and the Other’ p. 6: “Vision upon vision of hopeless breakdown, of helpless invalidism, of death, rushed through my mind. Dark shadows, like the presage of evils days, fled across the blank wall fronting me, the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air. A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape.”

In dit fragment schrijft Cross ook: “the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies”. Sims was leerkracht geschiedenis, en de Griekse tragedies en de Hellenistische wereld waren haar wel bekend. Ze putte er vaak uit in haar latere gelegenheidsgedichten voor vrienden, collega’s en kennissen.
Lees bv haar “Ode aan de Vriendschap en de Droom reizen“, voorgelezen op haar typische manier en via een afrolbaar manuscript van aan elkaar gekleefde bladzijden van een meter of twee, soms meer afhankelijk van de breedte van het blad, die dan langzaam afdaalden naar de vloer, als een soort omgekeerde autocue.
Dit is de laatste strofe, ik las ze voor, naast haar, bij haar teraardebestelling, niet zonder emotie:

“En komt de laatste bocht in zicht
stuur dan de vrienden dit bericht:
de reis gaat naar het Eeuwig Licht,
daar wacht op u aan d’ overkant
nog hechter dan de aardse band
de Vriendschap in ’t Beloofde Land.”

Foto: Sim leest haar “Ode aan de Vriendschao” voor tijdens het huwelijksjubileum van een bevriend koppel, bemerk “de rol”:


Addendum: how way leads onto way…

Naast het jarenlange zoeken naar de oorsprong van het citaat, raakte ik, eenmaal de bron gevonden, in de ban van Victoria Cross. Dat kwam omdat er maar heel weinig foto’s van haar te vinden zijn, wat vreemd is, gezien haar succes als schrijfster. Daarom heb ik verschillende auteurs gecontacteerd die over haar en deze periode geschreven hebben. Dat bracht me naar universiteiten in Engeland en Amerika (*). Maar ook daar bleef men het antwoord schuldig: Victoria Cross bleek heel gesteld te zijn op haar privacy. Er circuleerde slechts één foto (zie hierboven) van een portret schilderijtje dat op zijn beurt gebaseerd was op een foto waarop Victoria blijkbaar poseerde. Eén van de gecontacteerden raadde me aan te informeren bij de National Portrait Gallery in Londen. Die bleken in het bezit te zijn van drie “glass plate negatives”, helaas nog niet gedigitaliseerd. Dat kon wel na betaling. Maar de National Portrait Gallery was zo vriendelijk ze gratis te digitaliseren, tezamen met nog een hele reeks andere portretten. Of misschien heb ik het instituut op het juiste moment aangeschreven?
Door mijn doorgedreven onderzoek, o.a. bij de familie website waarin Victoria Cross ook is opgenomen, kwam ik te weten waar ze begraven is: Lanzo d’Intelvi, een dorpje op de grens van Zwitserland en Italië, met uitzicht op het Lago di Lugano. Een prachtige streek.

Ingang begraafplaats (Google Streetview), het lijken wel de “two roads diverged in a wood… And looked down one as far as I could/To where it bent…”‘ van Frost (zie supra):

 

De beheerder van de familiewebsite was ook dankbaar dat ik de weg gevonden had naar meer foto’s. Het is nu ook duidelijk dat dit waarschijnlijk de enige foto’s zijn waar ze voor poseerde, en dat bijgevolg de schilderijtjes hiervan zijn afgeleid.
Victoria (Ann Sophie Cory) poseerde op 2 maart 1915 voor de camera van de Bassano Sudio in Londen, in een typische pose, die me onmiddellijk aan Sim doen denken, zeker die tweede, maar Sim lachte daarbij veel meer dan die wat geforceerde glimlach, nee: Victoria poseerde absoluut niet graag, but from One’s Self there is no escape

 

 


Victoria Cross: haar laatste rustplaats…

Woensdag 15  (!) december 2021: Lanzo d’Intelvo, Italië

Op mijn vraag ging Joachim Braeckmans, een oud-collega die in de buurt woont en er les geeft, opnames en foto’s maken van de begraafplaats.

Ter plaatse volgde een nieuw hoofdstuk in wat niet alleen een “trip down memory lane” is maar ook meer en meer een “never ending story” lijkt te worden: aan de ingang van het kerkhof een bericht dat enkele grafconcessies verlopen waren en binnenkort zouden verwijderd worden. Onderaan de lijst: twee maal de naam “Griffin”, die van Victoria Cross (begraven als Vivien Cory Griffin) en haar oom Heanage MacKenzie Griffin. Na contact met de gemeente blijkt dat beide concessies kunnen verlengd worden tot 2039 voor de prijs van… 2 x 1250€ (geen tikfout!). Ik heb de familie op de hoogte gebracht (augustus 2022). Benieuwd naar hun reactie.

De melding aan de ingang van het kerkhof. Op de lijst rechts: “nr. 29 GRIFFIN 1959 – LOC 261” en “nr. 30 GRIFFIN 1959 – LOC 260”. Het jaartal verwijst naar de aanvang van de concessie (die liep tot 2019), LOC = locatie.

Nr. 261 is het graf van Victoria Cross (Vivien Cory Griffin), met een kleine foto.

De graven zijn ingebouwd in rijen boven elkaar in de muren. Het is een prachtig staaltje architectuur:


Bezoek aan de laatste rustplaats van Victoria Cross/Vivien Cory Griffin in Lanzo D’Intelvi (Italië, grens met Zwitserland, enkele kilometer verder is het Lago di Lugano), woensdag 15 december 2021:


Victoria Cross: Bio

Voor wie zich in het opmerkelijke levensverhaal van Victoria wat meer wil verdiepen dan wat er op Wikipedia staat: hier een artikel (10blz.) van Shoshanna Milgram (Dep. Of English, Virginia Polytechnic Institute and State University, USA), prettig om te lezen en goed onderbouwd. Met Shosanna heb ik een leuke emailconversatie gevoerd, ze vond mijn specifieke interesse in Victoria Cross boeiend.

Je kan de handige handler gebruiken onderaan het ebookvenster en naar believen vergroten per bladzijde, full screen gaan, single page, double page enz.:

 


Laurence Hope:  zus van

In mijn zoektocht naar Victoria Cross kwam ik ook in contact met (what’s in a name!) Victoria Jealous (Australïe). Zij schreef een boek over haar zoektocht naar de zus van Victoria Cross, de dichteres Laurence Hope (Adele Florence Nicholson): “Rapture’s Roadway“. Zij ondernam deze zoektocht om het werk van haar overleden vader voort te zetten. Ik bestelde het boek, dat na een maand eindelijk in mijn brievenbus belandde. Jealous besteedde jaren aan haar onderzoek, en reisde daarvoor de halve wereld rond. Net als ik voor Victoria/Annie/Vivien ging ze ook op zoek naar de laatste rustplaats van zus Laurence/Adele.

Dit is de eerste zin uit het boek (het eerste hoofdstuk draagt de symbolische titel “Dead Poet’s Society”, naar de bekende film met Robin Williams, een titel die me natuurlijk aansprak):

“He was sixty and she’d already been dead for eighty years when he became obsessed with her”

Onmiddellijk voelde ik me hier thuis: “he” is de vader van Jealous, “her” is Laurence Hope. “Obsessed” is misschien niet de juiste omschrijving van mijn werk aan deze biografie, maar er is iets fascinerend dat een zeer grote aantrekkingskracht uitoefent als je zo’n reis maakt, en zeker als je ronddwaalt in het landschap van je eigen familieverleden, het houdt je bezig, Ik betrap me er soms op dat ik af en toe met overleden familieleden  (luidop) in gesprek ga wanneer ik over hen iets schrijf terwijl hun foto fullscreen schittert op het tweede computer scherm ernaast, soms lijkt zo’n foto plots levend te worden.

Voor wie geïnteresseerd is in de beschrijving van een dergelijke odyssee is dit boek zeker een aanrader. Hope overleed op tragische wijze: zij stapte zelf uit het leven, slechts 39 jaar oud.

Uit haar bio: “She was among the most popular romantic poets of the Edwardian era. Her poems are typically about unrequited love and loss and often, the death that followed such an unhappy state of affairs. Many of them have an air of autobiography or confession. Virginia Jealous: ”In the first years of the twentieth century she was the most famous poet in the world; by World War II she was forgotten.”

De titel van het boek “Rapture’s Roadway” is ontleend aan een bekend gedicht van haar: “Kashmiri Song” (1901). Het werd ook op muziek gezet, “it emerged as a most popular song, quickly becoming a drawing room standard and remaining popular until the Second World War”, de twee eerste versregels waren zeer gekend, o.a. door de versie van Rudolph Valentino. De laatste versregels zijn misschien al een voorbode van Hope’s levenseinde…:

“Pale hands I loved beside the Shalimar,
Where are you now? Who lies beneath your spell?
Whom do you lead on Rapture’s roadway, far,
Before you agonise them in farewell?
Oh, pale dispensers of my Joys and Pains,
Holding the doors of Heaven and of Hell,
How the hot blood rushed wildly through the veins
Beneath your touch, until you waved farewell.
Pale hands, pink tipped, like Lotus buds that float
On those cool waters where we used to dwell,
I would have rather felt you round my throat,
Crushing out life, than waving me farewell!”

Omdat zowel Nand als Sim het wel eens over Valentino hadden (ze hadden in het interbellum natuurlijk de films gezien die af en toe opnieuw werden uitgezonden), zocht en vond ik deze leuke opname: Valentino zingt “Kashmiri Song”. “The voice of Valentino was recorded for the first and only time (…) on May 14th 1923” klinkt het hier krakend bij het begin, een zin uitgesproken met een opvallend rollende “r”, maar dat past in de setting en maakt het  nog authentieker:


Engelse vertaling van “Inkeer”

In het licht van de uitgebreide Engelstalige correspondentie maakte ik, naar best vermogen, ook een Engelse vertaling van Sims gedicht. Ik koos als titel “Repentance”, hoewel die niet de dubbelzinnigheid weergeeft van de Nederlandstalige titel. Tijdens het vertalen stelde ik vast dat hier ook “we cannot escape” opduikt, dat voelde als een puzzelstukje dat perfect op zijn plaats viel. Het rijmschema aanhouden in het Engels was ver boven mijn petje.

Repentance

No calmness though we are lonely God,
while days are growing into new desiring.
Shall understanding of our equal fate
in hardships suffered soften worries?

Shall we attribute to every act mild cause
defining them with our own hearts?
Is truth the scourge of hardened life
measuring luck’s strong pillar after tears?

Oh, everything we held dear in our safe house:
the yard, its linden and the blossoms,
the meadow, the avenue, the garden: is this our cross
that we cannot escape the memory of days?

We think of flowers wild and how they bloom
high up the windowsills. We see the swallows skim
to their safe nest: what wealth is hiding
behind faint memories we unwillingly suppress!

If only we would gather the sense of value
in all this, possessions, we once managed, tangible,
of which the preciousness back then went unperceived
now by the grip of loneliness we are obliged to see.


Gezinsfoto ten huize uit 1949  (Schaarbeek), verhuisd tijdens de zomer van 1945 uit Sint-Joris-Winge. Van het open platteland naar de stad en rijhuisstraten, maar noodgedwongen.
Na 5 jaar was het gezin opnieuw samen.

In september 1944 bij de bevrijding werd het hele gezin aangehouden en verspreid over drie gevangenissen (Leuven Tiensestraat, Leuven Centraal, Gevangenis Tienen). De aanhoudingen gebeurden niet tegelijkertijd, en niemand wist aanvankelijk wie waar zat. 

In Sims celdagboek (*) uit die periode (oktober 1944 tot februari 1945) kunnen we de chronologie volgen. Er waren geen officiële aanklachten, welk enkele “verhoren”. Op een bepaald ogenblik was het gezinshuis in Sint-Joris-Winge onbewoond en was er een begin van plundering. Enkele buren konden dit verhinderen.

Later, toen de meubelen werden overgeladen om te verhuizen, werd Finneke (oudere zus van Sim) zwaar mishandeld en toegetakeld, ze stond gewoon toe te kijken naar de verhuizers op de stoep van de ouderlijke woning en moest naar het ziekenhuis worden overgebracht…
Dus uIteindelijk besloten Sims ouders om maar te verhuizen, naar Schaarbeek, omdat de sfeer in het dorp té vijandig was geworden. Sims moeder had in buurgemeente Evere familie wonen.

Vlnr: Bert, Sim, moeder, Finneke, vader

Geboortehuis van Sim toen Tiensesteenweg, Sint-Joris-Winge.  Sim, toen 7, zit, opvallend in het wit aan een tafeltje aan de voordeur, omgeven door haar familie, hier allemaal vrouwen, haar tantes en moeder in de deuropening naast de enige man, haar vader, met gekruiste armen. Tegenover het huis: de “gerijde plantanen”, nu reeds lang verdwenen, maar het huis staat er nog steeds.

Geboortehuis Sim, 1926, in het wit voor de deur, 7 jaar oud

Vergelijking toen (1926) en nu (2022).

Slider kan heen en weer geschoven worden:

 


Epiloog

Sims gedicht “Inkeer” heeft me mijn moeder beter leren kennen, en was ook een beetje een spiegel. Toen ik het de eerste keer las, snuisterend door de archieven, was ik meer bezig met de vreugde van het plots teruggevonden citaat dan met de inhoud van het gedicht zelf. Pas nadat de “odyssee” op gang kwam en verrassing na verrassing opdook, begon het gedicht zelf ook meer en meer tot leven te komen, zeker toen ik mijn hoofd brak op de Engelse vertaling. Ik begon me zelf meer en meer te herkennen in deze woorden. Vooral het beeld van de vreugdevol beleefde momenten uit ons verleden, die we toen te weinig koesterden en die plots (en soms herhaaldelijk) opnieuw komen bovendrijven, zeker als we ons alleen of afgezonderd voelen, vreugde toen die nu verdriet en pijn oproept “dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd” (laatste versregel).

Ik heb het geluk gehad de laatste jaren van haar leven te kunnen mantelzorgen voor Sim, “geluk”, omdat ik net daardoor opnieuw de moederband ontdekte die heel diep kan gaan, omdat je “lijfelijk” bezig met je moeder. Mocht ik dit niet gedaan hebben was ik waarschijnlijk, na haar overlijden, achtergebleven met een wat ongemakkelijk gevoel wanneer ik geconfronteerd werd met haar inzinkingen en lamentaties, haar agonie. Maar de mantelzorg, én vooral de schat die het archief bleek (blijkt), leerde (leert) me een nieuwe moeder ontdekken: achter het gordijn van de herinnering bracht ze me tot “Inkeer”. 
En daar ben ik haar erg dankbaar voor. 

Een filmpje waarin ik Sim volg vanaf haar geboorte tot het einde van de Tweede Werledoorlog aan de hand van portretfoto’s (ook nog een korte flits met Sim en mezelf, drie dagen oud, en eindigend met achterkleinkind in haar armen):

Nog deze gedachte: zowel Victoria Cross als haar zus Laurence Hope waren in het begin van de 20ste eeuw wereldberoemd. Na de Tweede Wereldoorlog waren ze al in de vergetelheid geraakt. “Sic transit…”. Het sterkt me in mijn “odyssee” mijn ouders wat uit zo’n vergetelheid te halen met dit project, dat ondertussen een levenswerk is geworden. De Tweede Wereldoorlog was een cesuur in hun leven. Ze waren dan wel niet wereldberoemd, maar ze lieten wel een afdruk achter die het waard is te onderzoeken en naar buiten te brengen en  ook om enkele hardnekkige misverstanden uit de weg te ruimen.

Hierbij denk ik aan het liedje “Hotel California” van The Eagles, dat inhoudelijk wonderwel aansluit bij het door Sim zo vaak geciteerde  “Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape”:

“You can check out any time you like, but you can never leave”

The Eagles zingen in dit liedje ook:

“Some dance to remember, some dance to forget”.

Ikzelf kies voor de eerste optie én denk plots ook aan deze twee nummers, die me al troffen als adolescent omdat ze iets vertellen over het schrijfproces (iets waar Nand het ook over had hierboven):

+ een nummer van Stevie Wonder “All In Love is Fair” uit 1973. Opmerkelijk: de song komt uit zijn album “Innervisions”, titel die wonderwel aansluit bij “Inkeer”:

+ en een nummer van Joe Dassin “Chanson Triste” uit 1975 (over de Poolse componist Chopin), 

En…. nu we toch in de muzikale sfeer zitten: dit liedje is het perfecte antwoord op “Inkeer”, niet alleen omwille van de lyrics, maar ook: “The Oh” is een Oostendse groep, geboorteplaats van Nand:

 


DANKWOORD

Zie de website Raratonga voor het uitgebreide dankwoord.

 

Weinig begrip kan ik opbrengen voor het College van Procureurs-generaal, die me wel de toelating gaven om het krijgsdossier van Sim in te kijken, maar voor Nand kreeg ik een njet. In dit hoofdstuk zeg ik daar wat meer over.


NOTEN

(**) “Celdagboek 2“. Tijdens haar eerste internering (Gevangenis Leuven Centraal), van 2 oktober 1944 tot 14 februari 1945 (Valentijn!) beschrijft Sim bijna dagelijks en nauwgezet de gebeurtenissen en haar gevoelens daarbij. Het begint op het einde van augustus 1944, Sim was net 25 geworden, en zo kunnen we de aanloop naar én de bevrijding van Leuven volgen. Daarna haar internering en de beschrijving van het celleven. Toen ze in februari 1945 werd vrijgelaten was ze ervan overtuigd dat het daarbij zou blijven. Er was immers geen aanklacht. Maar de gerechtelijk molen maalde in haar geval langzaam: pas op 10 januari 1947, dus bijna twee jaar later, volgde haar proces waar ze,  zo vertelde ze vaak theatraal met strenge woorden en opgeheven vingertje, “ter zitting werd aangehouden”. Op Kerstavond 1947 om 17u., bijna een jaar later,  werd ze vrijgelaten. 

Opvallend: haar twee “vrijlatingen” gebeuren op “romantische” dagen: Valentijn en Kerstavond, bij uitstek dagen van warm samenzijn met geliefden in de vertrouwde kring.
Ook op de dag van Kerstavond, maar dan in 1943 nam Nand ontslag bij Zender Brüssel, nadat hij al hetzelfde had gedaan bij het dagblad “Vollk en Staat”. Zogezegd om”gezondheidsredenen”, dat was hem aangeraden door zijn dokter, en Nand maakte daar dankbaar gebruik van. Hij was de Duitse pesterijen, vooral bij Zender Brussel beu. Hij werd er met “Feldgericht” bedreigd met de woorden: “Sie werden beobachtet!” (omdat hij o.a. haslsstarrig het woord “Diets” bleef gebruiken in zijn teksten), ik denk dat we nu die “gezonheidsredenen” als een ‘burn-out’ zouden bestempelen. 

Het dagboek bestaat uit twee in potlood volgeschreven schoolschriftjes (Sim was leerkracht!) met daarin ook mooie en soms grappige tekeningen. Af en toe ook een gedicht. Voor- en achterzijde zijn beschreven, de twee schriftjes samen tellen 67 (genummerde) bladzijden.
De eerste bladzijde “De Septemberdagen 1944” toont een kalender waar de dagen werden afgestreept, daaronder het begin van de beschrijving van een fietstocht naar Brussel waar ze met haar broer had afgesproken, het dagboek begint op 23 augustus 1944. Sim schrijft dit als een terugblik in de cel, pas vanaf 2 oktober (aanhouding)  wordt haar dagboek een écht dagboek met dagelijkse invoegingen in de cel, Sim heeft dan al 21 pagina’s volgeschreven.

Het begin (23 augustus 1944):

“Een zonnige augustusdag. In de luwte van de schoon-opbloeiende zomerdag maak ik mijn fiets klaar (nvdr: vanuit Sint-Joris-Winge, haar geboortedorp) voor den frisschen tocht naar broer te Brussel. Zoo was het toch gezegd: trefpunt in “Metiers”. Het werd heerlijk rijden. De baan scheen wel ruim zoo breed onder het goud-gele strepen licht. Een kalme baan in den zomerschen voormiddag. Boven mijn hoofd werden de vogeltjes dol verliefd zooals het altijd was geweest in Gods lieve natuur.”

Toen ik wat verder las herinnerde ik mij deze foto, waarvan ik, na lang wikken en wegen, bijna zeker ben dat die dateert van de dag waarover Sim hier schrijft. Wat verder schrijft ze: “Roef de wind flapt dol rond mijn bonten strepenrok, bergaf!” (dat zijn de voor fietsers beruchte hellingen op de steenweg van Leuven naar Brussel).
Deze setting: het plaatje klopt helemaal, hier met broer Bert in Brussel, waarschijnlijk in de buurt van de Beurs. Die “bonten strepenrok” draagt Sim hier. Ik had me er van alles bij voorgesteld, maar het lijkt wel een ontwerp van Mondriaan (die was trouwens in hetzelfde jaar, 1944, overleden op 1 februari), en ik denk dat die rok zelfs nu nog “modern” zou zijn.
 Jammer dat dit geen kleurenfoto is, maar “zwart-wit” hoort nu eenmaal bij ‘die tijd’ (in alle betekenissen).
Hun stuurse blik past ook in dit tijdskader, er is nog in de verste verte geen vermoeden van wat hun (en de hele familie), enkele weken later zal overkomen, of misschien was er toch wel een onbewuste angst (veertien dagen vroeger vond immers “Het Drama van Meensel-Kiezegem”  plaats, Sim kende vele inwoners daar persoonlijk, aan beide zijden van de breuklijn, enkelen waren zelfs familie, één van hen overleed als weggevoerde in KZ Neuengamme).

Net geen twee weken later was het de “Koninklijke Nederlandse Brigade ‘Prinses Irene‘ (onderdeel van het Tweede Britse Leger) die Sint-Joris-Winge (Sims geboortedorp) zou bevrijden. Er vielen 3 doden tijdens schermutselingen met Duitse soldaten net voor de ingang van het dorp.

Een tekening van Sim uit dit dagboek met aanwijzingen in vier talen. Het is een voorbeeld van wat ik hogerop de “moodswings” van Sim noemde: diepe ellende afgewisseld met komische momenten met de celgenoten. Maar misschien is dat niet zo abnormaal: in een soort overlevingsmodus kan wat humor “bevrijdend” zijn. Het is ook in die periode dat Sim het citaat van Victoria Cross vond (cfr “We leeren Engelsch”). Het zal nu wel duidelijk zijn waarom ze dat onthield.

“The English language –> It’s a great pleasure to skate with my dear Sweatheart!” > “Taal van 333!!! de Pétaal. Kupunt gijpij dapat apallepes veperstepaan dapan zijpijn jupulliepie veperstapandipigepe mapaskepes! >
“Vlaamsche Taal –> Schaatsen rij’en stillekens vrijen ‘t gaat te samen wonderwel!..” > “Deutsche Sprache –> Herrliche Winterzeit!” > “Langue Française –> que c’est gai (bis) a nous deux de patiner!” > “3 Dec 44 Sim

Taal van 333″ = celnummer van Sim
+ “Pétaal”: kinderspelletje: na iedere klinker van een woord komt de letter “P” gevolgd door de voorgaande klinker, vandaar dus de “P”-taal, hier in gewone taal: “kunt gij dat alles verstaan dan zijn jullie verstandige maskes” (‘maskes’: een dialectwoord voor ‘meisjes’).”

Een volledig en chronologisch overzicht van wat de familie overkwam tussen september 1944 en mei 1948 vind je hier.


Nog een voorbeeld van twee zijden van dezelfde medaille: vreugde en verdriet.

J’attendrai“. Dit liedje kende én leerde ik van Sim, één van haar favorietjes, ze heeft het me vaak voorgezongen. Dalida heeft er ooit mee gescoord in 1976, maar in 1938, toen Sim schoolliep in de Normaalschool te Heverlee,  was het ook al een topper, gezongen door Rina Ketty. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het een wereldwijde hit, samen met “We’ll Meet Again” (Vera Lynn) en “Lili Marlene” (Lale Anderson). Sim zal het in haar celletje vaak gezongen hebben, muzikaal als ze was (ik vond in haar archief meer dan 100 boekjes met bladmuziek met “de hits van toen”, die ze thuis op de piano speelde en zong, zie infra). Ketty is Italiaanse (de originele versie van ‘J’attendrai’ is bekend als “Tornerai“), en zingt in het Frans met een heerlijke rollende “r”, onweerstaanbaar. 

“J’attendrai
Le jour et la nuitJ’attendrai toujoursTon retourJ’attendrai (j’attendrai)Car l’oiseau qui s’enfuitVient chercher l’oubliDans son nid”

Speciale vondst: Liedboek met notenschiift en tekst van het liedje bovenaan deze pagina. En de handtekening en groet van Zarah Leander zelf (“Meinen Freunden / mit einen herzlicher Grüss”) in haar groot Liedboek, 40 blz., 30x24cm (12 liederen met partituren uit 12 films en 12 portretten). Met rechts bovenaan de tekst “Sim Wolfs, Winge Paschen  1941“, daaronder een stempel van haar vader Juul Wolfs met adres en handelsregisternummer (hij was brandstoffenhandelaar). Waarschijnlijk zijn dit vooraf gesigneerde boeken die te koop werden aangeboden.

Een wazige foto met Finneke, zus van Sim, aan de piano in de living van het gezinshuis te Sint-Joris-Winge, huis dat nog steeds bestaat, nagenoeg ongewijzigd. Sim lijkt ‘commentaar” te geven.

Op de piano de trouwfoto (links) van Sims nicht Marguerite. Zij overleed plots een jaar later, én zwanger, nog een jaar later stierf haar echtgenoot, “van verdriet, hij at niet meer”, vertelde Sim me. De foto is bewaard:

In het midden op de piano een foto van Oom  Bert (broer van Sims moeder), die in 1936 verongelukte met zijn auto op de Leuvense Steenweg te Veltem-Beisem (nu deelgemeente van Herent).  Alle vier inzittenden kwamen om.
Ik vond in Sims dagboek deze passage, ingeschreven op de dag van het ongeluk, 74 jaar later op 12 maart 2010, die aantoont dat een diep verdriet nooit overgaat (Sim zou dat jaar 91 worden). Oom Bert was een goede vriend van de bekende wielrenner “Poeske Scherens” (ze gingen wel eens samen op café…), en tevens de peter van haar broer Bert, naar hem genoemd. Sim  vertelde vaak hoe Scherens aan zijn bijnaam “Poeske” kwam.

“1936 Oom Bert verongelukt in Veltem Beysem. Ik was in Heverlee en Pa kwam mij halen – Een trieste herinnering en toch geen benauwenis./ Het was minder koud”

Deze korte dagboeknotitie is bijna een samenvatting van al wat ik hierboven geschreven heb in een poging om Sim te doorgronden. Eén jaartal, 26 woorden, en de hele setting waarin en hoe dit geschreven is (“triest” vs “geen benauwenis”).

Foto van de laatste rustplaats van Oom Bert, boven zijn graf een gedenkteken in de vorm van een autowiel, herinnerend aan de tragische afloop van zijn leven:

En Sim bewaarde het overlijdensbericht:

Op de website vind je enkele audiofragmenten uit mijn interview met Sim (1993) waarin ze hierover vertelt.
Op 13 maart 2015 zou Sim overlijden, ik ben er zeker van dat ze ook dan, in haar laatste ogenblikken gedacht heeft aan haar Oom Bert. Deze oom had haar ooit, als 13-jarige in zijn chique auto meegenomen naar Banneux in 1933, waar toen duizenden mensen waren samengestroomd om er de Maria-verschijningen bij te wonen. In 2013 heb ik zelf voor chauffeur gespeeld, en met Sim nogmaals Banneux bezocht, 80 jaar (!) na haar eerste bezoek. Van alle momenten die ik met Sim in haar laatste jaren deelde was dit het meest ontroerende, we mediteerden en bidden op de bankjes voor het heiligdom en ontstaken er enkele kaarsen voor de hele familie.

Lichtpunten

Maar het was niet enkel kommer en kwel. Nand en Sim leerden elkaar écht kennen op zaterdag 5 augustus 1950 op een tuinfeest in “Villa Kriekenberg”, aan de Rode Beukenlaan te Sint-Martens-Latem. In De Standaard werd er een kort artikel aan gewijd na het weekend met opsomming van de aanwezigen, een ‘staalkaart’ van dit soort feesten toen.
Wat gebeurde er op het tuinfeest: een “coup de foudre”, gezien de intense briefwisseling die onmiddellijk op gang kwam, er volgde nog een avondlijke wandeling langs de Leie waar “iets” gebeurde, Nand en Sim hintten er steeds met een knipoog naar, maar “de kroon werd nooit ontbloot”.

De in onze familie “beroemde” foto van die eerste ontmoeting in de tuin van Villa Kriekenberg (die nog steeds bestaat), vlnr: Nand, Tine Gonnissen (Sims beste vriendin), Bert, Sims broer, Sim, en het echtpaar Cloet-Van Ceulen, een bevriend koppel (bemerk de leeuwenvlag achteraan, het tuinfeest was een organisatie van het toen pas opgerichte “Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond” – VOHV).

De leegstaande stoel vóór Nand is van de fotograaf, advocaat Jan Lancsweert. Het is nog het enige “zwarte gat” dat ik heb over deze foto. Ik vond wel één en ander over hem, maar vind na al die jaren nog steeds geen nabestaanden van hem, waarschijnlijk zal hij in zijn archief nog foto’s van die bewuste dag hebben.

Op zijn terugreis met de trein naar Gistel schreef Nand al koortsachtig een eerste (liefdes)brief die hij de dag erna postte.

En hùn verhaal, hùn odyssee, kon beginnen. 

Sim schreef in haar memoires dat ze Nands treinkaartje, een heen-en-weertje Gistel van die dag, had bewaard en er na Nands overlijden ‘tranen met tuiten’ bij weende toen ze het in de archieven met hun liefdesbriefwisseling terugvond. 
Ik heb het nog niet gevonden, maar zo’n klein item in een archief is als de  spreekwoordlijke “naald”.

Na een snel antwoord van Sim schreef Nand een week later al (11 augustus), zijn tweede brief, met daarin zijn gedicht waarin hij hun wandeling langs de Leie beschrijft, en zo kunnen we ons toch een idee vormen van hun samenzijn toen.
Het is duidelijk dat de vonk zo snel kon overslaan omwille van hun beider lotgevallen tijdens en na de oorlog.
Het is  zoals ik in het begin van dit hoofdstuk schreef: “hun levenslijnen naderden elkaar vóór die tijd  zo dicht , dat het wel voorbestemd leek dat ze uiteindelijk volledig zouden versmelten.”.

De volledige liefdesbriefwisseling is chronologisch opgenomen op de website, en in een uitgebreid hoofdstuk neem ik de lezer daar mee langs alweer een wonderbaarlijke odyssee.

Nacht aan de Leie

Topazen maan, de bomen,
en boven ons de nacht;
‘k omvat uw hoofd met schromen:
uw wang is warm en zacht.

Diep-duistre stilte nadert,
omwindt ons lauw en loom;
beneden in ’t gebladert
glimt maan in tragen schroom.

En heel ons duister wezen
fluistert een heimlijk woord,
gelijk een bloem gerezen
aan donkren waterboord.

Waatren langs de bomen,
uw diep is stil en zwart,
maar zwarter dan uw stromen,
en dieper, is dit hart.

En aan zijn grond ontloken
bloeit stil een bloesem klaar:
een woord onuitgesproken,
een schoon en schuw gebaar.

Laten wij na dit lijden
weer aadmen, diep en zacht,
zalig-gedreven glijden
als waatren door den nacht.


(***) “poëtisch celdagboek”: Het dagboek van Nand (geschreven tijdens zijn interneringsperiode (1944-1949) is niet te vergelijken met dat van Sim, of met bv de dagboeken over die periode van Filip De Pillecyn (“Face au mur”) of Ernest Claes (“Cel 269”). Daarin beschrijven de auteurs hun leefomstandigheden tijdens hun gevangenschap en hoe ze zich daarbij voelen: een aanklacht tegen de hen in hun ogen aangedane onrechtvaardigheden. In dit hoofdstuk wordt daar nader op ingegaan.

1947 Nand: “Het Houten Zwaard”

Nooit uitgeven manuscript van Nand, kinderversjes “Het Houten Zwaard”, samengesteld en ontworpen in Gevangenis Merksplas, 1947.

 

Zie ook dit manuscript uit dezelfde periode, waar iedere gedicht begint met een mooie miniatuur van de eerste letter, die ook nog de inhoud van het gedicht weergeeft:

Sebastiaan aan den staak

1946 Nand: Eigen verdedigingsrede op zijn proces.

In zijn “poëtisch celdagboek”  vond ik deze pagina, twee uiteenzettingen van Nand waarin hij zich verdedigt tegen de beschuldigingen. Een “oratio pro domo”
Zeer waarschijnlijk heeft hij dit voorgelezen in de rechtbank.
Het eerste pleidooi is in blauwe inkt, waarschijnlijk voor het eerste proces, want de verdediging daaronder is in zwarte inkt en in de marge staat “Ber. 20/6”, vermoedelijk de afkorting voor (het proces in) “Beroep”, waar Nands zaak werd losgekoppeld van het proces “Volk en Staat” en hij individueel werd berecht. Het proces in beroep zal pas starten op 4 december 1947, het vonnis valt op 28 januari 1948 (zie de pagina “Interneringscentra en Procesdata“).

“Bij mijn collaboratiepolitiek heb ik steeds als voorwaarde vooropgesteld het behoud van ons volksbestaan. Ik heb hardnekkig alle politiek bestreden die mij toescheen een aanslag te zijn op dit beginsel. Ik kan mij in de methode van mijn strijd vergist hebben, ik heb mij zeker niet vergist in het hoofddoel mijner bestrevingen.
Deze Vlnat politiek was niet gericht tegen de Belgische staat. Er is meer. Waar ik vóór den oorlog een der voorvechters geweest ben van de federale omvorming van den staat, was ik tijdens deze oorlog de mening toegedaan dat niet alleen deze staat, dat zelfs de unitaire staat, ons volksbestaan kan helpen stutten en beschermen. Deze opvatting is misschien en gevolg geweest van toevallige en voorbijgaande omstandigheden; zij is niettemin het feit waarmede, bij de beoordeling mijner politiek, moet rekening gehouden worden. Ik heb tijdens de oorlog dikwijls genoeg getwijfeld en geaarzeld; steeds heb ik, na rijp overleg ook met mijn beste kameraden, deze weg gekozen die mij het best toescheen in den dienst van mijn ideaal en van mijn volk. Mijn ganse leven is geweest en is gebleven de belijdenis van ons oude Wilhelmus van Nassauwe: Den vaderland getrouwe Blijf ik tot in den dood.
Ber. 20/9 Ik heb steeds maar 1 doel gehad en 1 betrachting: mijn volk en zijn land naar mijn best vermogen kunnen te dienen. Het is niet waar dat ik de trouw van de burgers aan den K. en den St. heb aan ’t wankelen willen brengen; het is niet waar dat ik den Belgische St. en onze onafhankelijkheid heb willen vernietigen. Ik heb gevochten voor het behoud van ons eigen wezen, voor het behoud van onze politieke zelfstandigheid, tot op het ogenblik van mijn aanhouding door mijn eigen bondgenoten. Ik heb gestreden voor het behoud van mijn volk en de B. St. in de ordening van het Nieuwe Europa dat ik verwachtte, omdat ik in dezen staat in de gegeven voorwaarden de waarborg zag van ons eigen wezen als Vl. en als Nederl.”


Hier een krantenartikel (De Standaard) over “de zaak F.V.”, het is een objectief verslag over het proces in beroep.

(zie ook de pagina “Proces in beroep“, waar dit artikel staat uitgeschreven)


Verder zijn er nog volgende brieven:

Brief aan Robert (geëmigreerd naar USA en Amerikaans staatsburger geworden) geschreven na het proces, waarin Nand hem vraagt om en getuigschrift van zijn “werk in gevaarlijke wateren” voor “de zaak der Verenigde Naties”, ter ontlasting op een eventueel proces in beroep:

Beste Broer Robert
Gij vermoedt wellicht, en terecht, dat ik nog altijd niet vrij ben. (De oudjes weten niet dat ik U schrijf. Spreek er ook niet over). Doch het ligt, geloof ik in uw macht mij te helpen. Gij hebt als Radio-operator de zaak der Verenigde Naties gediend – wellicht kunnen uw verdiensten mij enigszins ten goede komen. Ziehier: Zoudt gij geen officieel getuigschrift kunnen krijgen van uw werk in gevaarlijke wateren enz.? En alles opsturen naar het U.S.A.-gezantschap te Brussel (waar reeds ten mijne gunste werd aangedrongen). Gij kunt ze ofwel rechtstreeks zenden ofwel naar mijn advokaat In elke geval moet deze een afschrift ontvangen voor zijn pleidooi.
Gij kent mij. Wees ervan verzekerd dat ik hier zit als idealist. Gemeenrechtelijke misdrijven heb ik niet op mijn naam. Ik werkte er aan de radio, om den broode, deed de Duitsers al het kwaad dat ik kon. Zelfs de Krijgsraad erkende dat ik tegen het Nazi-imperialisme opstand pleegde. Het geld dat de Nazi’s mij in het geheim wilden opsolferen, wees ik verontwaardigd af. Ook gaf ik er in 1943 mijn ontslag, ziek geworden als gevolg van hun “bullying”. Ik kreeg 12 jaar (Fritschke werd vrijgesproken!). Ik beroep hoop ik minder te krijgen. Ik moet hoogstens 4 jaar zitten en ben al over de helft – maar toch! Voor de oudjes is het ook hard. De Politie-Commisaris van Elsene (waar ik woonde) getuigt dat ik gekend stond als een oprecht en eerlijk man, en niet in staat geacht wordt kwaad te berokkenen aan landgenoten. Ik heb bovendien een blanco-strafregister. Wij komen mogelijks in beroep voor in December a.s. Het kan ook januari worden. Wat zitj gij gelukkig niet meer in Europa te wonen. Mij lijkt de mensch nog bloeddorstiger dan kannibalen.
De foto’s van uw kinderen heb ik hier gezien. Gij hebt het verder gebracht dan ik… die hier zit uit te drogen! Nu, onze stam zal niet uitsterven, doch ik benijd U, gelukkige vader! Mijn oprechten dank voor de sokken en het hemd. In de cel bij wintertijd kan ik iets warms gebruiken.
Ik mag bij uitzondering schrijven. Gij ook moogt antwoorden: 25 regels. Pakjes mag ik niet ontvangen. Hartelijke groeten, Fernand.

Twee brieven van getuigen “a décharge”, eveneens ter ontlasting. De eerste van een “Brigadier der Rijkswacht”. Ze zijn geschreven in het handschrift van Nands vader, en werden dus door hem opgetekend. Het is onduidelijk of deze getuigenissen werden doorgegeven aan Nands advocaat en of ze op het proces werden gebruikt.

De eerste brief is een verklaring van A. Van Nieuwenhuyse dat hij ondergedoken was tijdens de bezetting en dat de heer F.V. hem nooit verraadde, en “integendeel  vond hij mijn handelswijze goed”.

De tweede brief is een verklaring van A. De Bruyne dat hij tijdens de bezetting verplicht tewerkgesteld werd in Duitsland, en dat hij grotendeels door toedoen van advocaat F.V.  naar België is mogen terugkeren.

1945 Nand: Een ingrijpen van hogerhand

Een aanhouding, een “ingrijpen van hogerhand”, fotospectrometrie, de stigmata van Sint-Franciscus, Onze-Lieve-Vrouw Van Zeven Weeën, de Tweede Wereldoorlog, de I Tjing, een kinkee…: een nieuwe odyssee door het familieverleden.

De volledige familiegeschiedenis vind je hier: “Raratonga

“Lost, on a painted sky,
where the clouds are hung
for the poet’s eye,
you may find him
if you may find him…”


 

Een ingrijpen van hogerhand

Nand liep een veroordeling op die resulteerde in vijf jaar hechtenis (1944-1949) wegens zijn nationalistische geschriften tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zeker in het begin van de oorlog geloofde hij dat Vlaanderen een soort zelfstandige staat kon worden binnen een groot Duits Rijk.

Tot nu toe is er in het familiearchief uit de celbriefwisseling van 1944 tot 1949 tussen Nand en zijn ouders slechts één brief teruggevonden die gecensureerd werd. Uit de volledige briefwisseling blijkt ook dat sommige brieven niet werden doorgestuurd naar of ontvangen werden door de bestemmeling en/of gewoon “verdwenen”.

Deze brief is geschreven (zoals meestal) door Nands moeder op 17 september 1945 te Gistel, waar de familie toen woonde.
Het kleine, knusse gezinsvillaatje bestaat nog steeds.

Nand met ouders voor het villaatje, zomer 1951, hij was toen bijna twee jaar vrij, en, om even een woordspeling te gebruiken, op vrijersvoeten, zie foto hieronder. Opvallend ook: heel wat aangekomen, wat wil je, eenmaal terug in “hotel mama”.

Sim tijdens de verlovingstijd voor hetzelfde huis, zomer 1951, met haar “kevertje”:

(De volledige briefwisseling tussen Nand en Sim tijdens hun “liefdesjaar” (1950-1951) is te vinden op de pagina “Liefdesbriefwisseling“.)

Huidige toestand (Google Streetview):

Het gezin was bij het begin van de oorlog verhuisd vanuit Oostende naar Gistel: een bom had het huis licht beschadigd. Dit huis heeft de vele Oostendse “urbaniseringen” overleefd, tot zeer recent was het een onderdeel van het”Avenue Beach Hotel” in de Koninginnelaan 25, maar het hotel heeft nu de deuren gesloten. Hopelijk blijft het gebouw overeind.
Bij de bouw van het hotel werd het huis omgebouwd tot luxe suites, enkel de gevel bleef behouden. De voordeur en het balkonnetje verdwenen.

Plaatsbezoek door mezelf 5 oktober 2020, op de plaats waar ik sta was vroeger de ingangsdeur, links het aangrenzende hotel. Dat was vroeger dus het gelijkvloers. Het motief op de muurtegeltjes net boven mijn hoofd werd ooit door Nand ontworpen (althans zo beweerde hij toch).

Het huis staat ook beschreven op  de “Inventaris Onroerend Erfgoed“.

Zie verder op deze pagina een mooie beschrijving van het huis en Nand tijdens het interbellum in de woorden van schijver Karel Jonckheere die van Nands geboortejaar was (1906), en ook Oostendenaar. Hij ging naar de “Rijksschool“, Nand naar het “Onze-Lieve-Vrouwecollege“.

Nands moeder op het balkonnetje met links dochter Marie-Louise en dochter Jetje (Henriette) rechts (ca 1930), de zussen van Nand. De identiteit van de heren op de achtergrond moet ik nog uitspitten, maar dat zal wel lukken. Voorlopig is “time” nog “on my side”.



Het gezin in de achtertuin van de Koninginnelaan, zoon Robert ontbreekt, (of maakt het kiekje), ca 1928.
Vlnr: dochter Marie-Louise, Nand, vader (zeeloods), moeder, dochter Jetje. Nand studeerde toen in Leuven en kijkt wat beteuterd, of is hij in diep gepeins verzonken? Of…?


Op 17 september 1945 was Nand al een jaar geïnterneerd en hij bevond zich op dat ogenblik in het Interneringscentrum Sint Kruis te Brugge, een detentiekamp voor incivieken. Het waren houten “barakken” die nu reeds lang zijn afgebroken. Ze bevonden zich op de plaats waar nu de “Marinekazerne Victor Billet” is (Brieversweg, Brugge). Maar ook deze kazerne zal verdwijnen in 2025.

Een volledig en chronologisch overzicht van alle gevangenissen waar Nand ‘verbleef’ in de periode 1944-1949 vind je hier.

Huidige toestand van de kazerne te Sint-Kruis (Google Earth):

Toestand in 1964, Fotobron: Erfgoedbank. Bijschrift: “Muur met prikkeldraadafsluiting gericht naar de binnenzijde van de kazerne. Op het einde van de muur de oude toegang tot ‘het college van Sint-Kruis’ (het interneringskamp voor de ‘incivieken’ bij de epuratie)”

Tekening van het kamp ca 1945 © A. Vandenbussche

Plaatsbezoek op 13 februari 2019  met foto door goede vriend Harmen Mesker die toen een I Tjing workshop gaf in Brugge. (Voor de kenners van de I Tjing “het Boek der Veranderingen”: op mijn vraag raadpleegde hij toen het boek op die precieze plaats en kreeg het antwoord: hexagram 30, bewegende lijn 3, een  letterlijk “ingrijpen van hogerhand”).


In de brief beschrijft de moeder van Nand het voor haar aangrijpende moment net een jaar eerder (15 september 1944)  waarop haar zoon “ten huize” wordt aangehouden. Misschien net daarom las de censuur extra aandachtig mee.
Opvallend: twee weken later werd Nand voor de eerste keer verhoord om zijn versie van “de feiten ten laste” te geven, dit dus pas een jaar na zijn aanhouding “ten huize” (Gistel). In de derde helft van de brief had moeder nieuwe inkt nodig.

De gecensureerde brief (handtekening censuur in rood links bovenaan):

Detail doorstreepte regels (wat verder werd ook een naam doorstreept):

De tekst zoals die toen, in 1945, “leesbaar” was voor Nand:

Gistel den 17 September 1945

Mijn Zeer Lieve jongen. Ik heb het gevoel dat ik u vandaag eens moet schrijven daarom doe ik het. Het heeft mij zeer gelukkig gemaakt dat ik u woensdag gezien heb. Ik hoop als alles goed gaat nog eens met Pa mede te komen. Mijn Zeer Lieve jongen Zaterdag 15 was het een jaar geleden dat u aan de koffietafel mij attent maakte dat het de verjaardag was van Onze Lieve Vrouw der zeven weeën (u bedoelde immers mij) en “binnen 2 dagen” zoo zegde gij mij, “is het de verjaardag van de 5 gestigmatiseerde wonden van den Heiligen Franciscus, u weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had”. Wel mijn liefste kind die laatste woorden welke u tot Pa en mij sprak zijn ons toch zoo bijgebleven. Was het op dien stond Onze Lieve Heer niet die u die woorden ingaf. (/zin geschrapt door censuur/) Had u niet dezelfde houding (/gedeelte zin geschrapt door censuur/) in ’t stof, de armen ten hemel gericht: zooals den Heiligen Franciscus zelf. Daarom is het dat ik die dagen in ’t gebed herdacht voor u en al mijn vertrouwen op God te stellen, en voor u in vereering te staan, zoals ik het voor den Heiligen Franciscus deed. Pa en ik ook uw Broer leven met u en deelen uw leed. Fernand dit boek hebben wij nog niet ontvangen. Moeten wij nog eens schrijven? Mijn vriendin, juffrouw (naam geschrapt door censuur) is vandaag naar Brugge naar haar familie. Ze zou dien brief toonen van Keltje waarin ze over u bekommerd was. Wij trachten ook een paar oude bruine schoen [sic] te vermaken, ’t ware jammer om die schoone schoen daar te verslijten. Uwe blauwe vest is klaar wij zullen hem mede brengen. Wij verwachten uw tweede briefje, u kunt misschien wel een copie er op schrijven om als u het goed vindt, wij nog eens naar dien boekhandel kunnen schrijven om dien boek. Intusschen stellen het Pa en ik goed met onze konijnen en onze hennen. Dit haantje dat u niet mocht hebben smaakte ons maar deerlijk., ’t werd met hartpijn en lange tanden door ons opgegeten. Maar wij hopen u binnenkort thuis te hebben. Uw liefhebbende Ouders. XX.

De data van de vermelde heiligendagen kloppen.
15 september is nog steeds de feestdag van Onze-Lieve-Vrouw der 7 Smarten (“Weeën).
17 september is de feestdag waarop gevierd wordt dat Sint-Franciscus de stigmata ontvangt. Hij wordt ook algemeen gevierd op 4 oktober, Werelddierendag (zie: Heiligennet – Sint Franciscus).

Enkele voorbeelden waarin deze scène wordt afgebeeld:

ca 1250, Maestro del San Francesco Bardi

1295-1300, Giotto di Bondone

1420, Lorenzo Monaco

Uiteindelijk zou het nog vier jaar duren voor moeder en zoon opnieuw verenigd zouden worden. Toch sloot ze iedere brief af met dezelfde woorden: “wij hopen u binnenkort thuis te hebben”. Ontelbare malen stond ze achter het keukenraam met de verrekijker (van Nands vader, die zeeloods was) te speuren of Nand niet ergens in de verte opdook uit de richting van het station van Gistel.

Opmerking: de volledige en chronologisch geordende briefwisseling (een 200tal brieven) is te vinden op de pagina “Celbriefwisseling met ouders“.

Misschien is de verwijzing van Nands moeder naar Franciscus die, zoals op de afbeeldingen,  “met de armen ten hemelen geknield de stigmata ontvangt” voor de censuur een brug te ver?
Ze schrijft:
en ‘binnen 2 dagen’ zo zegde gij mij ‘is het de verjaardag van de 5 gestigmatiseerde wonden van den Heiligen Franciscus, u weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had’“.

Maar vermits het Nand is die deze woorden tot zijn moeder spreekt (“zo zegde gij mij”) is het hij die zijn moeder wijst op de komende feestdag in verband met Sint-Franciscus: het ontvangen van de stigmata. Nand leert zijn moeder iets dat ze nog niet wist over deze door haar vereerde heilige, nl. wanneer het die bepaalde feestdag was, want: “ge weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had“.  En het blijkt dat ze zeer goed geluisterd heeft en dat Nands woorden een diepe en onvergetelijke indruk nalieten op haar: een jaar later weet ze het nog, want ze schrijft haar brief net op 17 september, de door Nand bedoelde feestdag.

Het is misschien maar een klein detail uit een brief, maar het toont hoe Nand een diepe liefde voelt voor zijn moeder, een liefde die wederzijds is, ze heeft het ook onmiddelijk door bij Nands opmerking over Onze-Lieve-Vrouw der 7 Weeën, want ze schrijft: “u bedoelde immers mij” (*lees over deze “smarten” van moeder onderaan deze pagina).
Nand was geen echte misganger, zijn moeder wel. Maar hij heeft een mateloze bewondering voor het religieus erfgoed wereldwijd, een onbedwingbare interesse voor mystiek en het mysterieuze, met een brede filosofische en historische kennis en is  goed op de hoogte: hij weet de juiste snaren te raken.

Het lijkt me zeer waarschijnlijk, gezien de “vereering” die Nands moeder had voor Sint-Franciscus, dat er een afbeelding van hem ten huize hing. Zij was een diep gelovige vrouw, met ook, zo blijkt hier, een sterke Mariale devotie.

Over welk “boek” Nands moeder het heeft is mij (tot nu toe) onbekend, maar in het Celdagboek (*) van Nand staan verschillende lijsten van boeken rond deze periode, zie het hoofdstuk “Poëtisch Celdagboek“.

Opmerking: Door deze brief kennen we de exacte dag waarop Nand van huis werd weggevoerd door de precieze details. Het vonnis vermeldt echter als begin van Nands gevangenschap “14 september”. Waarschijnlijk wordt hier verwezen naar de datum waarop het arrestatiebevel werd uitgevaardigd.
Nands moeder schrijft ook: “Wij verwachten uw tweede briefje”. Nand schreef daaarvoor in het eerste jaar van zijn gevangenschap veel meer brieven naar zijn ouders, die werden blijkbaar niet doorgestuurd (of tegengehouden). Pas anderhalf jaar later, in 1946, kwamen enkele van deze brieven uit dat eerste jaar gevangenschap alsnog aan. Sommige brieven van Nand uit die periode zijn dus gewoon “verdwenen”.

Een toegevoegde foto van Nands moeder uit een celbrief  met vermelding achterzijde: “Getrokken voor mijn zeer lieve jongen den 4 augustus 1946. Nu ben ik 65 jaar. Uw moeder“. Zelfs de foto draagt een censuurstempel.

Nands moeder heeft hem slechts één keer bezocht in oktober 1944 te Brugge, daarna kon ze het niet meer aan. Nand schrijft in zijn memoires:

“Nooit vergeet ik dat eerste bezoek, als vader en moeder mij van achter dat kippengaas dapper toelachten.  Voor mijn moeder, wier gezondheid tegen de verplaatsing en de emotie niet bestand was, vergde zo’n bezoek te veel van haar krachten.  Voor haar is het dan ook bij dat eerste bezoek gebleven. “

Dat betekent dat ze haar zoon de volgende vijf jaar nooit meer in levenden lijve heeft teruggezien. Ik probeer het me voor te stellen bij mijn eigen kinderen, ik kan het niet.

Op het einde van zijn memoires deze passage, maar nu vijf jaar later, na Nands vrijlating en de thuiskomst:

“Het wederzien met mijn goede moeder na vijf jaar opsluiting is niet onder woorden te brengen. Wij vonden toen ook geen woorden. De onstuimige  omhelzing die men in films of boeken bij dergelijke omstandigheden pleegt te zien, bleef achterwege. Wij wendden ons eerder van elkander af, in de greep van een ontroering die te groot was om om ’t even wat te zeggen of te doen… Het mens liep als hulpeloos in en uit – tot de eerste schok voorbij was en de ontroering bezonk tot stille en innige vreugde. Dan nog was er niet veel te zeggen.
Het was voorbij.”

Update (juni / november 2021)

Ondanks verwoede pogingen met alle mogelijke middelen en foto bewerkings programma’s slaagde ik er gedurende jaren niet in de gecensureerde tekst te ontcijferen. Tot ik een reportage zag over de restauratie van Het “Lam Gods”, het werk van de gebroeders Van Eyck (ca 1432), waarin met speciale apparatuur verschillende verflagen konden blootgelegd worden.

Ik richtte me tot mijn Alma Mater, de KUL.

De gecensureerde passage werd uiteindelijk ontcijferd in het labo van de KUL LCS Digitisation and Document Delivery / Ancient History / NMBSI  (bib KUL Ladeuzeplein, Leuven). Er werd gebruik gemaakt van fotospectometrie: infrarood en ultraviolet licht.
Ontcijferde passages in vetjes:

” (…) en binnen 2 dagen zoo zegde gij mij, “is het de verjaardag van de 5 gestigmatiseerde wonden van den Heiligen Franciscus, u weet wel moeder dien Heilige waar voor u altijd een bijzondere vereering had”. 15 minuten later kwam men u aanhouden en nadien u martelen. Had u niet dezelfde houding aangenomen, op uwe knieën in ’t stof, de armen ten hemel gericht: zooals den Heiligen Franciscus zelf.”

Foto van het onderzoek: bovenaan de gecensureerde passage, daaronder het resultaat van de fotometrische analyse en onderaan een uitvergroting van het moeilijkst te ontcijferen woord: “martelen”:

Beeld tijdens het onderzoek in het fotospectrometisch labo:

Voor de censuur waren de combinatie van de woorden “aanhouden”, “op uwe knieën” en vooral “martelen” een brug te ver. Op geen enkele manier mocht blijken dat een aanhouding bv. zeer ruw was verlopen. Er werd dus zeer nauwgezet nagelezen . Met de doorstreepte passages blijft de zinsconstructie overeind.
Men is er niet in geslaagd de doorstreepte naam wat verder zichtbaar te maken.

Nand schreef over die bewuste dag het volgende in zijn memoires (en ook hier dezelfde teneur als hierboven bij het weerzien: “in de werkelijkheid weet niemand wat gezegd”):

“De vijftiende september hield de beruchte taxi voor de deur stil.  Twee mannen met mitrailletten gewapend zaten op de radiator, alsof zij uitgetogen waren om een gevaarlijk gangster onschadelijk te maken.  Een rijkswachter belde aan en liet een briefje zien door de burgemeester ondertekend: ik moest voorgeleid worden.

Dat was niet in orde met de wet [nvdr: Nand was advocaat], en ik trachtte het de rijkswachter aan het verstand te brengen.  Maar hij bleek niet bereid om over dingen als wettelijkheid van gedachte te wisselen.  Rood van woede snauwde hij mij toe: “Als ge nog iets zegt, neem ik A zoe mei!”  Daar ik toevallig op mijn kousen was, en half aangekleed, heb ik maar geen beroep op de wettelijkheid meer gedaan.

Dat afscheid …  In boeken worden in dergelijke ogenblikken schone woorden gesproken, in de werkelijkheid weet niemand wat gezegd.  Ik maakte er geen melodrama van, en deed maar alsof het voor korte tijd was, al wist ik wel beter.  De manier waarop de berechting zou voltrokken worden bleek al uit heel dit voorspel – die kerels met de mitrailletten gaven de toon aan.  Ik stapte in de wagen en wij reden voort – op de drempel van het huisje met de zonnebloemen stonden twee radeloze oude mensen.”


Het was een zeer emotioneel moment toen ik voor de eerste keer, na zo veel jaren speurwerk, het ontcijferde woord “martelen” voor ogen kreeg. De hele scène aan de gezellige koffietafel toen, wat er gezegd werd en het contrast met de onmiddellijke aanhouding net daarna, en het door mijn grootmoeder opgeroepen beeld van Sint-Franciscus, de stigmata, de Zeven Weeën, enz…  het leek wel een scène uit een film die voor mijn ogen werd afgespeeld, alsof ik er zelf bij was.

Nand heeft hier nooit over gesproken. Zelfs in zijn memoires schrijft hij niet expliciet over hoe die aanhouding nu precies verlopen was. Pas nadat ik de ontcijferde passage voor ogen kreeg en die combineerde met Nands beschijving van het tafereel besefte ik wat moeder bedoelde met “martelen” en “op uw knieën”: Nand  zal zeer waarschijnlijk op dwingende wijze aangemaand zijn om onmiddellijk op de knieën te gaan met “hulp” van de “mitrailletten”.

De twee foto’s hierboven van Nand met ouders en de foto die Nands moeder hem stuurt zijn allebei getrokken op de plaats waar dit alles zich afspeelde.

Een mooie vondst: Nands moeder stuurt op 1 januari 1947 naar Walter, oudste zoontje van Nands jongste zus Jetje, deze kaart (ze was zijn meter), een aquarel van Nands hand. Op de voorzijde duinen en zee, gedateerd op 21 augustus 1945 te Sint-Kruis, dus een kleine maand voor de gescensureerde brief. Nand zal nooit de plaats tekenen waar hij gedwongen “zijn tijd” moet doorbrengen, hij creëert een wereld waarin het goed toeven is.

Zicht op strand en duinen, aquarel door Nand getekend in IC Sint-Kruis, Brugge, 21 augustus 1945

Op achterzijde schreef Nands moeder:

Gistel, den 1-1-47

Mijn Liefste Waltertje.
Pepee en Memee Vercnocke bedanken u voor uw schoone nieuwjaarsbrief en uwe beste wenschen. Uw Kerstdag kaartje was ons ook zeer welgekomen. 
Wij bewonderen uw schoon geschrift. Wij zien dat u een zeer brave jongen zijt. Dit zijn hier twee schilderijtjes van uwen Onkel Fernand dat hij zelf geschildert [sic] heeft. Ik hoop dat ze uw aangenaam zullen zijn. Hierin gesloten 200 frs voor u beider nieuwjaar.
Vele kusjes van Pepee en Memee Vercnocke

(nvdr: “u beider”: Walter had nog een jongere broer Arnold, zie infra)

Bovenstaande samenloop van omstandigheden werd dan nog versterkt, enkele feiten:

+ Het ‘toeval’ wil dat ik nu, na het overlijden van mijn moeder in 2015, verhuisd ben en recht tegenover een beschermde kapel van Onze-Lieve-Vrouw der 7 Smarten woon.

Het huis dook toen plots op na weken van googelen, het was slechts enkele kilometer verwijderd van de plaats waar ik vijf jaar inwoonde bij moeder (dat huis was ondertussen verkocht). Op de verjaardag van mijn zus, 21 mei, diende ik meteen een aanvraag in bij het immobiliënkantoor tijdens mijn plaatsbezoek. Ik trok in op 1 juni… mijn verjaardag.
+ De oudste zoon van Nands jongste zus Jetje, Walter (zie infra), een begenadigd kunstenaar, maakte ooit een kunstwerk getiteld “Zeven Weeën” , het zijn zeven grote koperen platen die in Ieper, waarhij woont, nog steeds te bezichten zijn, als een soort Mariale kruisweg.
+ De man die in het KUL labo er in slaagde de gecensureerde passage te ontcijferen heeft dezelfde voornaam als mijn grootvader, én het is ook mijn derde voornaam, evenals de voornaam van mijn tante Jetje (zus van Nand) in de vrouwelijke vorm.
+ September lijkt voor mij wel een erg ‘vruchtbare’ maand, niet alleen trouwden mijn ouders op 29 september (feestdag van Sint-Michiel), maar als ik goed gerekend heb is het ook de maand van mijn verwekking.

Zou dat alles ook “een ingrijpen van hogerhand” geweest zijn?


Nand: “Brussel Gedenk”, olieverf op hout, 120x70cm, 1967 (= voorstelling van de Aartsengel Michael in gevecht met het kwade, het beeld staat op het Stadhuis van Brussel, hij is de patroonheilige van de stad, niet toevallig schildert Nand op de achtergrond het Justitiepaleis, dat wat verder staat, een doek dus met een duidelijke boodschap, vandaar de titel, Nand schreef er ook enkele gedichten over, zie de pagina “Nand – Poëzie“.


NOTEN

(*) u bedoelde immers mij: de moeder drukt hier uit dat ze ook “een vrouw van “weeën” (smarten) is, niet gespaard door het lot, en dat ze weet dat Nand dat beseft en haar dat waarschijnlijk al een paar keer verteld had.

Daarom even een opsomming van wat die smarten voor Nands moeder kunnen zijn op dat ogenblik (september 1945).

De smarten van Nands moeder

Het gezin van Nand telt vier kinderen.

+ In oktober 1914 liet het gezin have en goed achter in Oostende en vluchtte op het nippertje voor het aanstormend geweld van de Eerste Wereldoorlog met de laatste mailboot naar Engeland (Aylesbury, tussen London en Oxford).

Nand beschrijft in zijn “Jeugdherinneringen” de overtocht, hij was toen bijna 6 (met superscript en paginanotering omdat dit en kopie is van een hoofdstuk uit de  -nu nog gesloten  – website):

Maar toen sloeg het noodlot ook in ons eigen leven in toen wij zelf het ruime huis in de St Jorisstraat (17c) moesten vaarwel zeggen, alles achterlaten en inschepen naar Engeland… De loodskotters – niet al te ruime zeilschepen kregen ene onverwachte lading vrouwen kinderen koffers en haastig toegeknoopte bundels aan boord. Wij waren plots vluchtelingen op de dool naar een onbekend doel… De 14de oktober zeilden wij in de nacht de haven van Oostende uit (18). Rondom ons lag een donkere, zware, glimmende zee waarin groene vlammen fosfoor onheilspellend flitsten. De zeilschepen zouden nog diezelfde nacht ingehaald en teruggestuurd worden, om ’s anderendaags weer en deze maal voorgoed te vertrekken. (21) Het zou een beslissende ommekeer in mijn leven betekenen. Maar voor ons kinderen was dit alles een bevreemdend en niet onaardig avontuur. Veilig onder mijn matrozenbloesje geborgen, droeg ik mijn geliefkoosde driemaster mee die ik inderhaast nog had gered.

Terwijl de zeilkotters langzaam naar ’t Westen stevenden, deden de eerste Duitse voorhoeden hun intrede.

Het was mijn eerste tocht op zee en de grote gebeurtenis uit mijn leven. Dit was geen spelen meer op een wrakke walvisboot of het heimelijk wippen op ’t dek van een schuit aan de kade gemeerd… Dit was de zee. En staande aan de beschansing bij ’t opspattende buiswater, voelde ik mij de man die het stampende schip naar zijn bestemming voerde – tot de wind verdapperde en de boegzee en het met mijn macht uit was.

Het was een echt konvooi dat Oostende op het laatste ogenblik ontglipt was. Rondom ons stevenden schepen van alle slag, ook de staatspakketboten die in de radeloze drukte van de kade veel volk hadden moeten weigeren. Een van de schepen die ons inhaalden was een voorvaderlijke bodem met ’n schepwiel aan elke boord. Met het (22) indrukwekkend vertoon van zijn ontzaglijke raderen, in een wolk van opstuivend schuim maalde het smalle schip met de twee dunne kachelpijpen voorbij. Achter zich aan liet hen een wielende melkwitte streep: het wilde zog dat het over de grauwe zee had getekend, en boven hetwelk een wolk witte meeuwen kibbelend krijtte.

Naarmate wij Engeland naderden ging de wind opsteken – zodat de schepen meer en meer uit elkaar raakten – en de slingerende kotters met het benauwde? ruim voor al die vrouwen er geen al te gezellig verblijf was – heel die mensenlast diende op een cargo overgebracht. Daar heb ik het voor het eerst meegemaakt wat het betekent bij zwaar weer volk in een boot te zetten. De landman kan zich daarover moeilijk een voorstelling maken. De broze roeiboot wordt nu eens haast tot boven de beschansing van het grote schip opgetild, een oogwenk daarna wordt (hij) op een tiental meter afstand in een golfdal weggezogen, zodat men er op neerziet als uit de venster van een eerste verdieping. Zo werden menigen aan boord van de loodsboot – onder dewelke ik – met de weinig overblijvenden eindelijk ook te Folkestone aan wal gebracht… (23) Wij werden door het vluchtelingencomité liefderijk onthaald – het woord is niet te sterk. Wij kregen erwtensoep met grote vierkante sneden brood voorgezet, welker afmetingen mij nog verbazen… Daarna werden wij over steden in ’t binnenland verdeeld. Na wat omzwerven kwamen wij in Aylesbury (19) terecht, waar mijn vader, dankzij zijn kennis van ’t decimaal stelsel, een baantje kreeg als ontleder in een boterfabriek (20) 

Het zal in Engeland geen gemakkelijke aanpassing geweest zijn (bv. de taal), in een vreemde omgeving en andere culuur.
Vijf jaar later, bij terugkomst in Oostende,  bleek het huis waar ze woonden bezet door anderen én moest daarenboven nog huur betaald worden van de voorbije vijf jaar, en… volgde een nieuwe aanpassing (Nand kon nog nauwelijks Nederlands praten). Zijn verdere leven zou hij hardop in het Engels blijven tellen wanneer hij moest afrekenen, bv voor de melkboer, zo’n scène staat me nog goed voor de geest, en ik was best wel fier dat dat zo vlot ging in heel mooi “high brow English“. In Engeland moest hij trouwens een klas hoger opschuiven omdat hij altijd de primus was van zijn leeftijdsgenoten, dus toch niet zo open-minded dat schooltje.

Nand was heel fier op deze “first prize”, die hij in die school won, een boekje met tekst en afbeeldingen “The Story of the Plants. Wonders Of Plant Life”, ik vond het in een aparte omslag in het archief. De juf schreef bovenaan.

“”1st Place in Form II. Easter Term 1916. Aylesbury Grammar School”,

met opvallende afkortingen voor zijn naam (3 x FV) en de school zelf (3 x AGS), wie weet zelf gedrukt met bv een aardappel.

   

Nand schrijft in zijn “Jeugdherinneringen:

Het was een leeftijd waarop men spoedig inburgert en er werd mijn daar een plooi gegeven die mij voor het leven zou bijblijven. Niet dat er in die Grammar School veel gestudeerd werd… Ik die naar beproefde vaderlandse zede vlijtig had geblokt, stond erbij verbijsterd als ik hoorde dat ik de eerste van mijn klas was… Het boekje dat ik toen als prijs kreeg en dat ik nu na haast een halve eeuw nog niet verloren heb vermeldt het voor mij heuglijk feit met de datum Easter 1916… De naam van de lerares was Miss Taffo”.

Dat Nand schrijft op die school “een plooi te hebben gekregen voor het leven”, o.a. door dit boekje, bewijst zijn gedicht “De Tuin”, dat besproken wordt op de pagina “To Escape! Het motto van Sim“, ook  het feit dat hij zich 50 jaar later nog de naam van zijn lerares herinnert ondersteunt dit.

Het gezin in Engeland:

Vlnr: Nand (in het ‘matrozenpakje’ van hierboven), vader, Jetje, Marie-Louise (staand), moeder en Robert (ca 1916). De foto bewijst dat, ondanks de omstandigheden, er voor gezorgd was dat de waardigheid, het “decorum”, bewaard bleef. Ik vermoed dat Nands moeder daar een grote rol in speelde.

Vlnr: Nand, zus Marie-Louise, een soldaat die in Engeland met verlof was uit de Vlaamse frontstreek en loopgraven, moeder, broer Robert, zus Jetje:

Nand met zus Jetje (zonder jas, waarschijnlijk uit dezelfde reeks opnames, achterzijde vermeldt: “In Engeland”):

+ Robert geboren in 1903, de oudste, emigreerde na de Eerste Wereldoorlog naar de Verenigde Staten van Amerika, hij was er radio-operator op de scheepvaart tussen Noord- en Zuid Amerika (de zgn .“Great White Fleet” van de United Fruit Company, zijn schip was de SS Musa). Dat voelde een beetje als een verloren zoon, zeker omdat hij daar trouwde en drie kinderen had. Bezoek naar het ouderlijk huis in Oostende was dus erg uitzonderlijk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was bezoek al helemaal onmogelijk en was de correspondentie tussen Robert en zijn familie in België zo goed als onbestaande. In een brief aan Nand van 17 oktober 1944 schrijft ze:

De eene dag ben ik wat meer moedeloos dan de andere maar ik en Pa wij moeten leven voor u. Van uw Broeder is er ook nog geen nieuws. Zou den sukkelaar dan toch getorpedeerd zijn laat ons hopen van neen“.

Robert in de radiokamer van de SS Musa met hoofdtelefoon:

SS Musa (op “image resulting from glass plate negative“, 8/9/1934):

“The Great White Fleat” promotie poster:

Postzegel Honduras met poststempel vanop de SS Musa “United Fruit Company, Steamship Service, High Seas, Apr 1, 1933, Purser, S/S Musa” (1 April!):

Waarom Robert naar USA emigreerde: hij werd verliefd op een Amerikaanse, Gertrud, waarschijnlijk tijdens een tijd aan wal. Gertrud (“Gertie”) was een plaatselijke “pagean” winnares (schoonheidswedstrijd), dat zal er ook wel mee te maken hebben. Echter, ergens in de tijd voor de oorlog begon het huwelijk te sputteren, er kwamen advocaten aan te pas, een vechtscheiding dus, maar het is nooit zover gekomen. Ook dat moest Nands moeder verwerken.

Eén van de weinige foto’s van Roberts gezin op bezoek in Oostende, hier getrokken voor de Koninklijke Gaanderijen, ca 1935. Met Gertrud en dochters Frances en Helen. Zijn oudste zoon Henry (de naam waarover ik hierboven had, genoemd naar zijn grootvader Hendrik) hier niet op de foto, misschien is hij de fotograaf? Henry was toen 7.

+ Marie-Louise , geboren in 1903, op 1  juni (ook mijn geboortedag). Zij overleed in 1931 door een longontsteking, opgelopen in de winter tijdens het uitdelen van voedselhulp aan zij die het nodig hadden. Ze was toen 27 jaar. De liefdadigheidsinstelling waarvoor ze toen vrijwillgerswerk deed bestaat nog steeds: Sint-Vincentius.

Marie-Louise:

Marie-Louise Vercnocke

 

Af en toe schilderde ze ook (handtekening + datering 1922):

Toen mijn jongste zoon Wide in de media verscheen met zijn graphic novel “Drieman” (maart/april 2020, in volle lockdown), werd ik gecontacteerd door J.L. Van Wassenhove die in zijn familiearchief een “poëzie” schriftje had gevonden (dat kinderen vaak gebruiken) met daarin een versje en haar naam eronder (ze was toen 16), gedateerd op 12 april 1919. Het is één van de vele rijmpjes die door generaties nog steeds worden overgeleverd, uitermate geschikt voor poëziealbums (nu is dat bv Instagram). Toen hij de familienaam van Wide hoorde op de radio, ging er een lichtje branden. 

Fellow feeling makes us wondrous kind,
Perhaps the poet would have changed his mind,
If in a crowded street he chanced to find,
A fellow feeling in his coat behind.

De eerste versregel is een bekend spreekwoord (proverbial saying) dat vaak gebruikt wordt, soms toegeschreven aan Alexander Pope (1688-1744). Het hele gedichtje speelt met de eerste twee woorden. Gewoonlijk worden die als één woord beschouwd, gescheiden door een koppelteken: ‘fellow-feeling’  (= medegevoel’, ‘sympathie’, ‘verbondenheid’, ‘menselijkheid” ).  Maar in de laatste versregel wordt de afzonderlijke betekenis gebruikt: ‘a fellow’ – een kerel – ‘feeling’ – die voelt – in dit geval in de jaszak van de dichter, een zakkenroller dus. Het is een grappige waarschuwing om niet te goedgelovig te zijn.

Het gezin bevond zich toen nog in Engeland en keerde pas terug in oktober 1919. Het is weer zo’n wonderbaarlijke speling van het lot dat dit zomaar komt binnengewaaid. De bezitster van dit poëziealbumpje behoorde dus ook tot een gevluchte familie, zo werd mij verteld, en kenden elkaar al van voor de oorlog in Oostende. Waarschijnlijk hebben ze elkaar in Engeland ontmoet of gekruist.

Rouwprentje van Marie-Louise:

En ook hier een “toevalligheid”, zoals gezegd: Marie-Louise en ik delen dezelfde geboortedag: 1 juni, maar ze deelt daarenboven met Sim haar sterfdag: 13 maart.

+ Jetje, geboren in 1909, lievelingszus van Nand, hij was de peter van  haar jongste zoon Arnold die overleed in 2009.  Haar oudste zoon, Walter, overleed op 22 december 2022 en verzorgde nog trouw en toegewijd bijna wekelijks met zijn echtgenote haar grafsteen (infra).

Jetje op het strand te Oostende, met parasol, en later met familieleden Tante Clara en echtgenoot Nonkel Henri (!), eerste zoon Walter in de kinderkoets:

Evenals haar broer Nand en zus was ze ook kunstzinnig aangelegd, ze volgde de tekenacademie te Oostende. Jetje en Mimi (zus van haar schoonvader) waren beste vriendinnen en worden daar vermeld  bij de eerste leerlingen van de heropgerichte vrije Kunstacademie te Oostende tussen 1934 en 1940. Zij moesten toen Gustaaf Sorel (kunstschilder en tekenleraar) bijstaan die de jongeren niet de baas kon (zo vertelde Walter mij ooit gehoord te hebben van Mimi).

Hoeves in de duinen (olieverf op doek, gesigneerd met “hvercnocke”, haar officiële voornaam was “Henriette”, niet gedateerd):

Zij overleed op 21 juli 1939,  nationale feestdag, twee dagen na haar 30ste verjaardag, en acht dagen na de geboorte van haar tweede zoon.
Sim vetelde mij ooit: “overleden in het kraambed”.
Twee maanden later brak de Tweede Wereldoorlog uit.

In het parochieblad van zondag 20 augustus 1939 wordt zowel het doopsel van haar zoon Arnold (Seys) als haar overlijden vermeld in dezelfde kolom, het is alweer een confronterende vaststelling voor Nands moeder.

Over haar werd blijkbaar na haar overlijden geroddeld, de juiste toedracht is mij onbekend. Walter, haar zoon, vertelde mij gehoord te hebben later “dat het kind misschien te vroeg na hem kwam?”. Maar ook dat is niet zeker. Sim heeft het mij ooit verteld, maar ik kan het me niet meer herinneren.

Nand schrijft het volgende in een brief aan zijn ouders tijdens zijn mobilisatie in 1939-1940 (de zgn “Schemeroorlog“), hij was toen onderluitenant in het Belgisch Leger. Het feit dat Nand peter was van Jetjes tweede zoon zal zeker een rol gespeeld hebben:

“Gent, den 3.XII.39.
Beste ouders,
Het is zondagmorgen, ik heb zo-even een paar spiegeleieren gegeten en mijn stoof aangestoken. Het is helder weer. Straks ga ik in de stad, er zijn hier n.l. doorlopend schilderij tentoonstellingen. Gelukkig dat ik dat nog heb. Een beetje kontakt met de wereld van de kunst waarbij ik rechtens behoor. Dezen namiddag, indien ik erin slaag, ga ik voor een wandeling langs de Leie.
Ik weet nog niet precies wanneer ik nog eens naar huis kom, daar de kommandant die de verlofbrieven moet teekenen afwezig is. Het zal in alle geval het einde van deze week of het begin van de volgende zijn. Voor wat dat laag-bij-de-grondsch geklets over Jet betreft: wij moeten slechts één bekommernis hebben: ons er boven te houden. Haar gedachtenis zelf beveelt het. Zij zelf zou zich tegenover dergelijke dingen waardig en koud gedragen hebben. Wij zullen niet in de straat afdalen om met al dat gespuis te onderhandelen. Wij zullen rustig blijven in onze zekerheid dat het leugen is. Wij zullen er ons niet door laten uit het veld slaan of ter neer drukken. Onze waardige stilte zal een kracht zijn waarop de leugen tenslotte zal afschampen. Overigens een rechtgeaard mensch zal weten dat alléén vurige lasteraars en achterbuurt-volk de nagedachtenis van een doode besmeuren tot eigen rechtvaardiging. Alleen de lieden die uit dezelfde stof gesneden zijn: de eerroovers en praatjesventers zullen hun walgelijke waar gaan ronddragen. Voor hen kunnen wij alleen verachting hebben. Zij zullen onze herinnering, onze eeredienst van een schoone doode niet vermogen te storen, verschanst als wij zijn in onze stilte. Zij, de levende geruchtmakers, de straatkklappeien, weten niet dat elke verloren doode ons leven rijker maakt en een wijding schenkt die zij niet eens bevroeden. Onze dooden zijn ons schoonste bezit: zij zijn ons meer nabij, wij hebben ze meer lief dan de levenden zelf. Het verlies van wat ons het liefst was is onze schoonste verworvenheid.
Tusschen de vier kale muren van mijn cel – als ik eens voor een uurtje bevrijd ben van wachtkloppen en karweien – denk ik dikwijls aan háár. En het is vreemd, ik heb het gevoelen dat zij nog leeft, dat zij lééft wezenlijker dan vroeger, omdat zij bestendig woont in ons. De dooden die schoon geleefd hebben, leven veel langer dan veel levenden. Hun gedachtenis is in ons als een kracht: een beginsel dat macht bezit over ons leven, ons vóór gaat en voortstuwt tegelijk.
Zeker van dit bewustzijn, moeten wij niet eens treuren. Dit vast te stellen is geen droefheid meer maar de hoogste vreugde. En laat ze dan maar met slijk werpen. Uw Fernand”.

Dit is één van de weinige brieven die ik vond van Nand waarin hij met dergelijke bewoordingen en met zo’n heftigheid tekeergaat. Het komt van heel diep.

Opmerking: Nand schrijft: “Dezen namiddag, indien ik erin slaag, ga ik voor een wandeling langs de Leie”, diezelfde Leie zal een cruciale rol spelen in de liefdesgeschiedenis tussen hem en Sim, 11 jaar later, in 1950, zie deze passus op de pagina “To Escape! Het motto van Sim“.

In interneringscentrum Sint-Kruis schreef hij voor zijn geliefde zus Jetje dit gedicht:

Gedachtenis aan een overleden zuster

Zo zat ik bij haar bed, en leed dewijl ik lachte,
ik lachte wijs en stil dewijl ik spraakloos leed ;
zo zat ik bij haar bed, als een die zwijgend weet,
die huivrend voor het eind, zit op het eind te wachten

o Dat zij sterven moest en toch niet wilde sterven,
en stierf, gelijk de zon in smartlijk avondrood…
Zo moest haar moe gelaat, gesloten in den dood,
bij ’t uiterste vaarwel, der doden vrede derven.

Want zij was eenzaam hier, zo mild, zo onvoldaan,
zij zag op kleinheid neer, en vond een klein bestaan,
alleen met haar gevoel in eng gedrang vernepen.

Hoe liet zij mij verweesd toen zij haar kroost ontviel,
zij meer dan moeder mij, volkomen zusterziel…
o Rover Dood, gij zwijgt, en ik ga onbegrepen !

De versie uit het manuscript in het celdagboek van Nand  (zie ook “Addendum”). Bovenaan staat in potlood “47”, toen bevond hij zich in de Gevangenis van Antwerpen (Begijnensraat), maar rood onderstreept onderaan staat “St Kruis”, dit is dus overgeschreven van een eerste manuscript, waarschijnlijk op een los blaadje toen in Sint-Kruis (1944-1945).

Jetjes rouwprentje:

Opvallend hier: er wordt geen geboortedag vermeld (die is 19 juli 1909), enkel de sterfdag:  21 juli 1939, toch uitzonderlijk voor een rouwprentje vind ik. Misschien heeft het iets te maken met datgene waar Nand over schrijft, of omdat ze net twee dagen na haar verjaardag overleed? Overlijdensdag die ze trouwens deelt, jaren later, met haar broer Robert (zie infra): de nationale feestdag. 
In een ander hoofdstuk ga ik daar dieper op in. 


+ In maart 1993 had ik het lumineuze idee Sim te interviewen omdat ik toen de familiestamboom onderzocht (gedocumenteerd, langs vaderszijde, gaat die terug tot een”magister physicus” uit Antwerpen in de 13de Eeuw). 
Ze toverde onmiddelijk haar (schoen)doos tevoorschijn met een massa familierouwprentjes. Je hoort op de achtergrond hoe ze lukraak in de doos graait en het verhaal van het overleden familie vertelt. Het leek wel of deze prentjes hen tot leven brachten door de woorden van Sim en met ons de ruimte deelden. 
We hebben 2 cassettes van tweemaal 45 minuten volgepraat dat is drie uur, en af en toe pauseerden we, voor we het wisten was het middernacht. 
Ik kan het iedereen aanraden, zeker in deze smartphone maatschappij: trek erop uit en interview je ouders, grootouders etc. Ik bedoel daarmee niet de obligate “feestfilmpjes”, neen: een echte one-on-one, bereid je een beetje voor, weet wat je zeker wil vragen. 
Ik ben er nu zeer gelukkig mee, want die drie uur zijn een goudmijn voor deze biografie.
In dit fragment vertelt Sim over de zussen van Nand en wat hen overkomen is, ze eindigt hier met te zeggen “dat was een triestige zaak”. 
Nu ik dit fragment opnieuw beluister moet ik vaststellen dat ik geen goede vraagsteller was toen, ik onderbreek Sim vaak op momenten waarvan ik nu hoor dat ze iets belangrijk wou zeggen. 

Sim citeert Nands moeder die haar vraagt: “Is ‘t nog ni Montje”, ze wou weten of Sim al zwanger was (“Montje” is de koosnaam van Nands moeder voor Sim, die voluit “Simonne” heet). Ze heeft het niet meer mogen meemaken.
Ook heeft Sim het over de grafsteen van Jetje. Hier een foto bij mijn bezoek aan het graf met ernaast haar zoon Walter (27 september 2017).
Het graf wordt goed onderhouden. Het arduin ligt er mooi bij, tegenover de grijze graven ernaast, verweerd en besmeurd door de bomen en de tand des tijds.
Walter vertelde mij: “het is mijn echtgenote die schuurt en ik loop heen en weer met emmers water, pluk wat onkruid en kijk of het goed is”.
Hij was slechts 1 jaar en 3 maanden oud toen zijn moeder overleed, en vierde in april jl. zijn 84ste verjaardag, en is in goede gezondheid (na enkele operaties). Hij heeft geen herinneringen meer aan zijn moeder (althans niet bewust) maar de liefde die hij voor haar voelt is een bewijs dat  moeder nog “leeft”.
Van zijn moeder erfde hij zeker haar artistieke begaafdheid: hij is een begenadigd kunstenaar.
Toen we samen voor het graf van Jetje stonden, voelde ik de bijna lijfelijke aanwezigheid van mijn tante, het leek alsof ze haar armen naar me uitstrekte, me troostte,  en de tranen rolden over mijn wangen. Een moment dat ik nooit zal vergeten.

Walter met echtgenote bij Nand in Weerde, 1977, bij het huwelijk van Nands dochter:

Walter stuurde mij een pasfoto van zijn moeder Jetje, die werd na het overlijden van Walters vader in 1976 teruggevonden in zijn portefeuille. Na het overlijden van zijn eerste vrouw (Jetje) was hij hertrouwd. Maar Jetje was hij dus niet vergeten.

+ Tenslotte Nand zelf dan, geboren in 1906. Advocaat geworden op wens van zijn ouders, maar zijn hart en ziel gingen naar de literatuur, de dicht- en de schilderkunst. Daar wordt in andere hoofdstukken veel dieper op ingegeaan. Zijn internering zal voor zijn moeder ook een klap geweest zijn.

Op het moment dat ze haar brief schrijft heeft ze dus inderdaad smarten te over. Als ook Robert zou verdwijnen, blijft van haar vier kinderen enkel Nand nog over, en voor hem zien de vooruitzichten er op dat ogenblik niet al te best uit.

En filmpje met portretfoto’s van Nand, beginnend op 1 jarige leeftijd en eindigend bij zijn overlijden. In het midden valt de cesuur van de vijf jaar internering.


Bezoek aan de laatste  rustplaats van Ferdinand Vercnocke te Oostende (bij hem rusten zijn ouders en zijn zus Marie-Louise):


Epiloog

Nands moeder overleed in 1952, de geboorte van Nands kinderen heeft ze niet meer kunnen meemaken.  Ik heb haar dus jammer genoeg nooit gekend. En ook Robert niet: hij overleed in 1951  in New Orleans, evenals zijn zus Jet op een 21ste juli.
Nand heeft nog telefonisch contact gezocht met het ziekenhuis daar om, buiten het weten van zijn moeder,  en ook om haar enigzins gerust te stellen, te vragen een brief te schrijven aan zijn ouders, met daarin ook de verzekering dat hun zoon “de laatste sacramenten” had gekregen volgens de katholieke ritus:

“Medical Officer In Charge
U.S. Public Health Service Hospital
New Orleans
August 1, 1950
Dear Mr. Vercnocke,
Your son, Robert, although only in the hospital one day prior to his death, was first treated here in May and June of 1951. He was suffering from high blood pressure and severe kidney disease, and on July 20, 1951, was admitted unconscious. He never regained consciousness and died quietly at 7:40 AM, July 21, 1951.
On the day of admission, he was visited by father Dunn, a Catholic priest, who gave him the last sacraments. It may be of some solace to you and your wife to know that everything possible was done in the way of treatment and to make your son comfortable during his illness and last hours.
James F. Lane,
Medical Director
Clinical Director”

In de Verenigde Staten wonen nog steeds familieleden, afstammelingen van Robert. Ze wonen in… (niet te verwonderen!) San-Francisco. Het contact met de familie werd vooral onderhouden door de zoon van Robert, tot zijn overlijden in 1992. Hij stuurde ook vaak foto’s mee, zodat we het wel en wee van de familie konden volgen. Ik herinner me nog, vooral rond Kerstmis, de telefoongesprekken uit Amerika, ik vond dat wonderlijk.
Nu ik dit verhaal heb verteld, moet ik ze misschien toch eens gaan bezoeken. Met enkele ben ik via Facebook bevriend.

Grafsteen van Robert in San Mateo, deelgemeente van San Francisco, Californië. Bij hem ligt zijn schoonvader:

Het gebeurde allemaal in de aanloop naar het huwelijk van Nand en Sim (29 september 1951). En opnieuw volgde een klap: negen dagen na het huwelijk overleed Sims vader.

Een foto in de tuin van het villaatje te Gistel, augustus 1951, een maand voor het huwelijk: de schoonouders in spe op bezoek.
Vlnr: Nands vader, Sims moeder, Nand, Sims vader, Sim, Nands moeder. Ik ben er nog steeds niet uit wat Nands vader met zijn hand in de boom doet (een in de weg zittende tak opzij duwen?)… en ook niet wie de foto nam, vermoedelijk Finneke, de zus van Sim, zij was meestal “de fotografe van dienst”.

Nands moeder overleed 6 maanden daarna (april 1952, 70 jaar oud) na een kort ziekbed. Misschien voelde ze dat het uiteindelijk toch nog goed zou komen met haar enige overblijvende kind (nu hij toch gelukkig getrouwd was) en dat ze hem met een gerust hart kon “loslaten”?

Persoonlijk vind ik het jammer dat ik mijn tantes, oom en grootmoeder nooit gekend heb, zeker omdat Nand er vaak over sprak en omdat er zoveel foto’s van allen zijn bewaard.

Nands vader zou een tijd later komen inwonen bij het jonge gezin. Ik heb nog herinneringen aan hem. Aan ons vertelde hij soms nogal aangebrande zeemansmoppen of zong hij dito liedjes in zijn sappig Oostends dialect. Daar was Nand niet zo gelukkig mee.
Als zeeloods op rust had hij een aanzienlijk pensioen en hielp financieel (dat was tijdens de internering van zijn zoon ook al zo). Nand moest door zijn veroordeling met al zijn eventuele inkomsten zijn schuld aan de Belgische Staat betalen (wet van het sekwester) tot 1964 bij zijn eerherstel, daarvoor leefde het gezin enkel van de inkomsten van Sim.

En zo kocht zijn vader voor ons een televisietoestel (een ‘Prisma’, één van de eerste in de streek toen).  Ik herinner me nog onze verbazing samen voor het scherm, o.a. de animatiefilm met “de eikelmuis Chlorofyl” en diens aartsvijand, de rat “Anthracite” staat me nog helder voor de geest. Van die rat was ik erg bang, want “antraciet” is ook de naam van een vorm van steenkool waarmee het huis verwarmd werd, en ik zag voor mij vaak die angstaanjagende zwarte, beroete man die thuis kwam leveren. Maar gelukkig was er steeds Chlorofyl!

In 1960, op 80-jarige leeftijd, viel Nands vader plots. Het was 14 december, de 54ste verjaardag van Nand. In de armen van zijn zoon waren zijn laatste woorden: “‘t es mor ‘n zwimte” (“het is maar een bezwijming” > West-Vlaams voor een vorm van “kort bewustzijnsverlies”, wat vaker gebeurde bij hem). Hij kwam nooit meer bij bewustzijn, twee dagen later overleed hij in het ziekenuis.

Enkele persoonlijke vaststellingen

Tijdens zijn leven kende ik Nand in vele gedaantes, te veel om op te noemen. Net als Sim bv kon hij soms wegzinken in zwaarmoedigheid, maar ook ons tot tranen toe doen lachen met humor die hij vaak als anekdotes uit zijn jeugdjaren opviste, soms zelfs met liedjes die hij kende uit het rijke Oostendse vissersleven van zijn familie. Van zijn vader herinner ik me uit de tijd dat hij bij ons inwoonde hetzelfde.

In het hoofdstuk “Nand – Jeugdjaren” vind je daar vele voorbeelden van. Ik ben er als 13-jarige die overal met een microfoon schaamteloos rondliep om familieleden te interviewen zelfs in geslaagd dit op band vast te leggen. Als ik het nu opnieuw beluister schieten diezelfde tranen van toen mij opnieuw in de ogen.

Een fragment van één van mijn opnames: Een scène aan de keukentafel. Sims probeert Nand te overhalen een liedje te zingen uit z’n studententijd in Leuven, “Minne wuf had ne “kinkee” (= “mijn vrouw had een olielamp”, zo’n lamp werd gevuld met petroleum en verspreidde een heel penetrante geur).
Nand slaagt er niet in het laatste rijmwoord van het liedje uit te spreken, dat “gat” (=achterwerk) moet zijn, rijmend op “kat”, en hilariteit alom.
Gezongen in zijn vroeger Oostends dialect (“beuttere” =” boter”).
Ik schat dat de opname dateert van 1969/1970, ik was toen 14. In familiekring noemden wij Nand: “Pappie”.
Ik heb de audio toegevoegd aan beelden van Nand tijdens de Kerstdagen in Weerde, Sim filmde het interieur, de schilderijen enz, waar Nand in rondwandelt en toont hem in zijn “fauteuil” voor het raam, lezend. Buiten is de wereld wit: het heeft gesneeuwd. Een Witte Kerst, dat kon toen nog. De filmbeelden dateren van enkele jaren na de geluidsopname, ik schat rond de jaren ’80. Vanaf 02:12 filmt Sim de woonkamer/keuken waar deze audio-opname ooit plaatsvond. De kachel daar (een soort “allesbrander”) heb ik bewaard. De slotbeelden tonen Nand die theezet. Dat was een ritueel dat hij opgepikt had in zijn lagere schooltijd in Engeland (Eerste Wererldoorlog ). Daar heeft hij zich zijn hele verdere leven aan gehouden: “afternoon tea” (ergens tussen halfvier en vijf), en daar moést een beschuit met honing bij, met gepast kopje en theepot. Een heilig moment.

Nands zwaarmoedigheid had ook te maken met het feit dat hij, man van zee en duin, de tweede helft van zijn  leven met Sim ging wonen in Weerde (nu deelgemeente van Zemst, net voorbij Vilvoorde), dus centraal in het ‘binnenland’ van België.

Aquarel van het huis met het typsiche “Frans dak” zoals het er uitzag toen het gezin er woonde, tegenover ligt de straat naar Nand genoemd. :

In zijn bundel “Land aan het Zwin”, uit 1961, staat het gedicht “Huis in het Duin” dat duidelijk maakt waar zijn hart lag (met een belangrijke nuance in de titel: er staat niet “aan”, maar “in” het duin, en dat met reden).
Hier de eerste en de vierde strofe (p.8):

“Zo heb ik altijd willen wonen:
aan ‘t dapper hart van ‘t ongeschonden duin,
geen straat omtrent, geen steedse tuin,
maar zand en helm, en schuine sparrebomen.
(…)
Daar zou ik mij van wind en zee doordringen
vervoerd door hun onaards geluid,
gelukkig, eindelijk, met mijn zilte bruid,
wild en alleen voor mij te horen zingen.”

Het huis in Weerde vormde ook de cover van Nands laatste bundel “De Aardse Staat” (1987). Op de luchtfoto (geen drone, toen nog via helikopter) zie je een verraste Nand met de handen boven de ogen omhoog kijken (links onderaan in het poortje, hij kijkt recht in de lens), een “toevalstreffer”:

Ooit was het huis een hoenderkwekerij, “gespecialiseerd in de Mechelse koekoek”, aldus deze prentkaart uit begin 20ste eeuw:

Toestand in mei 2021 (eigen foto):

Zoals zo vaak gebeurt tijdens het leven van onze ouders was ik veel meer bezig met het mijne, zeker in de jaren vlak voor en tijdens de “Flower-Power” golf, de meidagen van ’68, de protestzangers en later in de jaren ’70 en ’80, de disco, punk, new wave, house, enz.,.
Dat hij mijn soms wilde ritten op de golven van dat tijdsgewricht maar matig kon appreciëren is begrijpelijk, ook omdat mijn ouders eigenlijk de leeftijd hadden om bijna mijn grootouders te zijn: vader was bijna 50 bij mijn geboorte, moeder toch wel een stuk jonger: 35. Toen ik geboren werd hadden zij al het leven van een volledige generatie achter zich. Toch heb ik niet het gevoel tot één bepaalde generatie te horen, en dat werd nog versterkt door hun biografie te schrijven, soms leek het of ik naast hen een toeschouwer was zoals Marty McFly in “Back To The Future”. Ik reisde met hen mee.

Door het familiearchief bloot te leggen ontdekte ik, net zoals dat bij Sim gebeurde, een nieuwe ouder.
Ik was al dankbaar voor bv de kennis die hij doorgaf dankzij zijn schooltijd in Engeland in de Eerste Wereldoorlog: timmeren, behangen, metselen, hoe omgaan met elektriciteit, etc. De lagere scholen daar onderwezen, naast het ‘gewone’ curriculum’, met veel literatuur – waar zelfs Shakespeare werd besproken en voorgedragen –  ook veel handvaardigheid, de namiddag werd voorbehouden voor sport.
Het archiefonderzoek deed echter ook mijn vroegere afstandelijkheid, mijn onbegrip soms ook tegenover zijn literair en beeldend werk verdwijnen als sneeuw voor de zon.  Ik ontdekte een kunstenaar die zijn passie met groot meesterschap tot leven kan laten komen. Hij heeft mij vaak ontroerd toen ik het werk en de vondsten uit het archief naast zijn leven legde, en begon te beseffen welke impact de tijdsomstandigheden op hem en zijn familie uitoefenden (bv twee wereldoorlogen).

Schrijver Karel Jonckheere over Nand en de Koninginnelaan in Oostende tijdens het interbellum

Een fragment uit Jonckheeres boek: “Waar plant ik mijn ezel?” (1974) over Nand. Op de website staat de volledige passus. De anekdote over het “verdwenen” naambord van Nand aan de voorgevel van het ouderlijk hiuis is grappig, maar zegt veel over waar Nands hart en passie lagen.

 

“Ferdinand Vercnocke, van 1906 (14 december) zoals Jan Vercammen (7 november) en André Demedts (8 augustus), was mijn jaargenoot maar hij was kollegestudent geweest als Duribreux en onze jeugd was onzichtbaar voor elkaar voorbijgegaan. Zijn vader die loods was had ik toevallig eerder ontmoet dan hemzelf. Het gezin Vercnocke betrok een burgershuis in de hoge nummers van de Koninginnelaan, niet ver van het koninklijk “paleis”. Soms, als ik van mijn school in Nieuwpoort kwam en afstapte vlak bij zijn woon, zag ik voor het kelderraam Nands broer staan, een reus als hij, starend naar de voeten van wie voorbij kwam, roerloos, dromend van zijn zeemansleven dat hij tijdelijk had onderbroken. Met mijn wijsvinger wees ik naar boven, kreeg een knik of een neen, beduidend dat de lyrische broer al of niet thuis was. Een zwijgende vertoning die mij telkens tot gewisse inkeer bracht. Ik belde aan. Korte tijd had op de gevel een koperen plaat gehangen, “Ferdinand Vercnocke, advokaat”. Op zekere dag was ze weg. Een verhaal uit die dagen deed te Oostende de ronde dat Nand zelf de deur had opengedaan toen een klant zich aanbood en vriendelijk had geantwoord dat de meester niet thuis was. Hij was aan het dichten. Ofwel zat Nand te schrijven ofwel stond hij te schilderen. Ik herinner me hoe hij met stoere lieflijkheid telkens een paar doeken toonde, meestal gezichten uit het “Blote” of een landschap met centraal de toren van Lissewege. Zeer zuiver gepenseeld en gewijd door het uitzonderlijke licht dat de Zwinvlakte sereen, tijdeloos en doorschijnend maakte. Meermaals, tussen Middelkerke en Oostende, bekeek ik hem door de tramruit, stappend langs dijk en strand, zodat ik hem vereenzelvigde, iets meer met Eugeen van Oye dan met Cyriel Verschaeve. Drie meeuwen, drie blauwvoeten, drie romantiekers maar Vercnocke de meest benaderbare, van opener eenvoud en de gezondste qua waarachtige taalvaardigheid. Zijn heimwee naar een Vikingverleden, naar een harmonie tussen geschiedenis, zee en kust was realistischer en de wijze waarop hij zijn droom uitdrukte was tastbaar van lijn zoals de gekleurde vlakken van zijn grafisch werk. Zelfs zijn vizionaire verbeeldingen behielden de gebaldheid van een nog jong menselijk gehouden drama. Kort gezegd: hij was een geestdriftig getuige van ons verleden met slechts langs de zomen wat retoriek. Ten minste, zo voelde ik het toen aan. Ik verkoos de gedichten waarin een beeld sprak door simpele direktheid boven die waarin hij meer verwachtte dan de gewone lezer door zijn vertrouwdheid met Noordse heldennamen, wel mooi maar niet geladen, tenzij met machtige klank, – Kolga, Skjold en andere.”

koperen plaat“: en toch bewaard in het archief, ze hangt nu recht voor mij, afmetingen: 31×24.5cm en weegt wel wat:

+ Eugeen van Oye: was gedurende een tijd de huisdokter van het gezin Vercnocke

Het was ook Jonckheere die Nand aan bod liet komen in zijn programma  “Kunstenaars en de Zee” (BRT, 1974):  

“Ginds de groene vlakte zonder volk,
een andere lente pas uit haar geboren,
in ’t nieuwe landschap droomt een oude toren,
een wolk omhult zijn beeld met blauw.

Hier de zee, de naakte grens der aarde,
waar onbedaarlijk dreunt der wateren gewoel,
het gisten van de geest gestuwde poel,
de mist verborgen lucht, de ongebaande.

Trouwe aarde die niet varen zal,
dolende water, stroming, waterval,
ik voel u beide machtig in mij leven.”

Opmerking: lees hier ook de laudatio die Anton Van Wilderode uitsprak bij de plechtige viering van Nands 80ste verjaardag in de Abdij van Grimbergen. De audio van deze laudatio is daar ook beschikbaaar, ik had de moeite genomen die op cassete vast te leggen omdat ik wist dat dit een “tijdsdocument” zou worden. Als je tijdens het luisteren je ogen sluit zie je Van Wilderode zo voor je.

Ik vermeld hier het slot van de laudatio, omdat op dat moment ik voor de eerste en enige keer tranen over de wangen van Nand zag rollen, twee jaar later overleed hij, alsof zijn leven “volbracht” was:

Anton Van Wilderode: “Zijn (nvdr = Nand) bezwerende verzen hebben wij overgeschreven en doorgegeven in de dertiger jaren binnen de besloten gemeenschap van het internaat in het Sint-Niklase Klein-seminarie. Wij knipten ze uit de (verboden) kranten, kleefden ze aan de binnenkant van onze chambrettekastjes en zegden ze elkaar voor tijdens de lange wandelingen door het Waasland. Conform de ‘geloofsbelijdenis’ van Wies Moens ‘die het wachtwoord ontvangt/ hij zet zijn leven als een bolwerk er omheen’. Het maakt mij gelukkig dat zovele medeleerlingen en vrienden van toen trouw zijn gebleven aan dezelfde idealen waarvan Ferdinand Vercnocke de bezielde vertolker was. Dankbaar kan ik hem geen beter huldeadres toevoegen dan het vers van onze Rodenbach: ‘o zanger echt en trouw gelijk een kind’!”

Anekdote en slot

Mijn moeder kreeg bij mijn geboorte (1955) een 8mm Kodak handcamera ten geschenke van haar broer Bert, die mijn peter werd. Dat was niet verwonderlijk: Bert werkte toen voor de productiefirma Melior als filmverdeler voor België (bv: “De 55 dagen van Peking” en vooral “El Cid“.
Sim mocht toen, dankzij haar broer, mee aanschuiven aan het banket na de première van “De 55 dagen van Peking” in België, in aanwezigheid van de hoofdrolspelers, Ava Gardner en Charlton Heston. Ze zat tegenover hem, en ze was haar Engels niet vergeten (zie het hoofdstuk  “To escape – Het motto van Sim“). Ze moet wat over zichzelf verteld hebben, en waarschijnlijk een handtekening gevraagd, want hij signeerde prompt een servet voor haar, die hij overhandigde met de woorden “For the kids”. Sim vertelde dat zo vaak dat we soms twijfelden aan de waarheidsgetrouwheid van de gebeurtenis, in ieder geval: allen waren aanwezig op dat banket.

Wat verder een kort filmpje met deze camera, waar ik, ongeveer een jaar oud, op het terras in de ren en op schoot wel het centrum van de wereld lijk, en daarna in de armen van Nand en met grootvader de tuin verken, een beetje zoals in het iedje van Wim Sonneveld: “langs het tuinpad van mijn vader”. Een eerste generatie “Drieman“. Aan het slot de tweede generatie (dan in kleur) en ikzelf als vader van een eerste zoon. Sim of Nand hanteerden de camera, en Nand gaf soms “regieaanwijzingen”. Ik heb er mijn passie voor alles wat met film en filmen te maken heeft aan te danken. Met Nands vader, Nand, Sim, mijn zus, en… ikzelf (ik slaag er zelfs in mijn twee jaar oudere zus een pagina te ontfustelen, versta: grijpen en scheuren, uit een tijdschrift dat ze aan het “lezen” was, met een huibui als resultaat. Het is allemaal nog goedgekomen!).

Ook kort in beeld en waarschijnlijk ook af en toe filmend: Truda, de huiishoudster. In die periode vond Sim moeilijk werk als leerkracht gezien haar veroordeling, ze vond een job als vertegenwoordigster van koekjes en chocola voor de provincies Antwerpen en Limburg. Daarvoor moest ze leren autorijden met de wagen van de firma (Van Loo, Schaarbeek, nu al lang verdwenen). Dat betekent dat ze altijd vroeg vertrok en pas laat thuiskwam. Nand mocht geen inkomen hebben, dus het gezien leefde van wat Sim verdiende en de hulp van Nands vader. Daardoor kon het gezin een huishoudster betalen, o.a. voor de kinderen, eten maken, enz. Zie daarvoor ook de pagina “Rapport Sociale Inspectie 1954” met een verslag dat niet zo positief was voor Nand: er werd hem verweten niet écht naar werk te zoeken en enkel proberen een inkomen te halen uit de verkoop van zijn schilderijen, een verkoop die echter zo goed als onbestaande was. Het rapport was.. in het Frans. 

Nog tot 1964, het jaar van zijn eerherstel, zou er ook nog af en toe Rijkswacht langskomen om te zien of Nand zich nog hield aan zijn opgelegde voorwaarden. Ik herinner me nog als 7/8  jarige toen er eens twee kwamen aanbellen hun, in mijn ogen, zwarte en strenge kledij en hoge kepi, kaarsrecht naast elkaar, het leken me twee donkere, onheilspellende standbeelden. Ze waren met de fiets, en die stonden, nogal dreigend vond ik, voor het vertrouwde poortje aan de straatkant. Zeer waarschijnlijk zal ik achter Nand, die hen aan de voordeur te woord stond, stiekem komen piepen zijn.

Het motto van Nand was: “De sterke man is hij die alleen staat”. Dat is er maar gekomen na de vijf jaar isolatie. Hij wou daarmee zeggen: “ik voer een gevecht tegen de rest van de wereld, tegen wie mij niet begrijpt of afwijst”, vandaar de herkenning met Cervantes, niet alleen omwille van zijn romanpersonage Don Quichot, die het tegen windmolens opnam, maar ook omwille van het leven van Cervantes zelf, die, net als hij, vijf jaar in de “kerker” had moeten doorbrengen. Al tijdens zijn internering, in zijn poëtisch celdagboek” (*) en via het maandblad van de interneringscentra, zal hij hierover schrijver en dichten. Zie het betreffende hoofdstuk op de hoofdwebsite.

Weinigen slechts, nl. de enkelen die hem wat beter kenden, keken niet vreemd op wanneer zij Nand, “de gemeenschapsdichter die vanop de voorposten de volksstrijd voert”, het epitheton  waarmee hij meestal in de literatuur wordt opgevoerd, in een dergelijke pose op een foto zagen verschijnen (Sim verraste niemand, dat was men van haar gewoon). Zo poseren was een typisch, wat ironisch, trekje van hem (opgesmukt met een portie relativerende zelfspot).
De foto dateert van ca 1975 in de tuin te Weerde. Maar is ook wat misleidend, Nand heeft nooit gras daadwerkelijk gemaaid met/op deze machine, die werkt met versnellingen, en hij heeft nooit leren autorijden, hij kon – vooral durfde – het niet. Maar een stilstaande, wat grappige “pose” met een knipoog, dat kon dus altijd.

Die “dubbelzinnigheid” wekt dan ook geen verbazing voor de intimi toen zij in zijn laatste bundel “De Aardse Staat” (1987) volgend Dante citaat zagen verschijnen (p. 49) dat de laatste cyclus, “Interplanetair”,  voorafgaat:

“… Vidi questo globo
Tal, ch’io sorrisi del suo vil sembiante.”
                             Divina Commedia, Par. XXII, 122-123

In een Engelse vertaling (de regels die Nand citeert in blauw, ze komen uit, niet verwonderlijk, het laatste hoofdstuk “Paradiso”):

 “Adown the sevenfold spheres from deep to deep
I turned my glance; and lo! So paltry seemed
Our globe, I saw and smiled. (…)”


Misschien kan ik besluiten met het slot van Nands gedicht “Kerkhof”, een gedicht dat ik voorlas in het kerkje van Onze-Lieve-Vrouw-Ter-Duinen in Mariakerke, toen we Nand ten grave droegen. Het is ook opgenomen in Nands laatst verschenen bundel “De Aardse Staat” p.14 (1987). Ik herinner me dat ik vele malen struikelde tijdens het voorlezen, de emoties werden me te machtig, maar ik ben toch tot het einde geraakt.
Het was één van Nands lievelingsplaatsen om te vertoeven. Hij schreef er zijn gedicht “Bij het graf van James Ensor“, hij kende immers de schilder die ook in Oostende woonde, en telkens zij, tijdens de wandeling op de zeedijk, elkaar ontmoetten, ontspon zich de volgende conversatie: Ensor (zijn hoed afnemend, en licht voorover buigend, leunend op zijn wandelstok): “Dag Mijnheer de dichter”, en Nand boog dan plechtig terug met hetzelfde gebaar en antwoordde dan: “Dag Mijnheer de schilder”, en daarna schoten ze allebei in de lach en volgden de stereotiepe gespreksonderwerpen: het weer, het leven van alledag, etc. Nand vertelde deze anekdote vaak.

Slot van het gedicht:

“Wie zegt mij wààr
mijn doden zijn verrezen?
Wie zegt het mij?

Ik weet een hemel

waar zij leven
schoon en nabij,
omringd met liefde
smartelijk mededogen en gemis,
het gewijde schrijn
van de gedachtenis.”

Af en toe breng ik een kaars uit dit kerkje mee naar huis, en laat die dan branden naast haar zusterkaars Onze-Lieve-Vrouw-van-Zeven-Weeën om “het gewijde schrijn van de gedachtenis” even te verlichten. 

Een eeuwigheid in een seconde, zoals Frank Boeijen zingt in Kronenburg Park:

“In 1 seconde ging het regenen vannacht
Ga die wereld uit1 seconde, en rij snel door die wereld uitGa die wereld uit1 seconde, en kijk goed rond in ons paradijsEn vraag niet naar de weg, want iedereen is de weg kwijt”


ter info:

+ de 7 Weeën van Onze-Lieve-Vrouw (uit Wikipedia):

  1. De profetie van Simeon in de Tempel bij het opdragen van Jezus, Lucas 2:25-35
  2. De vlucht naar Egypte, Mattheüs 2:13-14
  3. Het zoekraken van Jezus in de Tempel, Lucas 2:42-51
  4. Ontmoeting van Maria met Jezus op weg naar de Calvarieberg
  5. Maria staat onder Jezus’ kruis (zie Stabat Mater), Johannes 19:25-27
  6. Maria omhelst Jezus’ dode lichaam na de kruisafneming (zie Piëta)
  7. Jezus wordt begraven, Mattheüs 27:57-66, Marcus 15:42-47, Lucas 23:50-56, Johannes 19:38-42

Afbeelding:

“Seven Swords Piercing the Sorrowful Heart of Mary in the Church of the Holy Cross, Salamanca, Spain”

Noa is een Israëlische singer-songwriter, in het licht van dit hoofdstuk hoef ik daar weinig aan toe te voegen, de locatie alleen al is in dit opzicht symbolisch. Prachtige vertolking.

Robert Marcel als Jeroom in de TV-serie “Jeroom en Benzamien” (1966). Sim, en zelfs Nand, waren trouwe kijkers, en ik keek natuurlijk mee. Deze slotscène toont de begrafenis van Benzamien (gespeeld door Luc Philips), beiden dongen, soms op leven en dood, naar de hand van een Vlaamse schone (als ik het goed heb een rol van Denise De Weerdt), maar ze konden niet zonder elkaar. Het is een super komische serie, maar ik herinner me heel scherp dat Sim bij deze sène meer dan één traantje moest plengen. Op een bepaald ogenblik heeft ook Robert Marcel het moeilijk, ik vind dit een erg hoogstaande vertolking, en zeer mooie en sober in beeld gebracht (het geschuifel van de rouwenden rond de overledene, de zuster aan het orgel, het kussen van de pateen, enz., het klopt allemaal, en toch zit er ook nog die humor in). 

+ Laïs (toen een trio, nu een duo) bewerkte  de ballade “Bruidsnacht” van Nand, die verscheen op hun eerste CD uit 1998. Wat verder de live versie tijdens “Laïs plays ‘Laïs’ Rewind “in de AB (Ancienne Belqiue) te Brussel, juni 2014 , ze speelden toen hun volledige eerste CD nog eens over. Hun bewerking van “Bruidsnacht” is zeer vrij. Sim heeft zich toen, in 1998, nog moeten boos maken omdat op de CD dit nummer geaccrediteerd werd als “Folk Traditional”. Dit werd rechtgezet, en Sim ontving later nog 30.000 Bfrs auteursrechten voor Nand, die ondertussen al bijna tien jaar overleden was. Jammer dat hij dàt niet meer kon meemaken.
Op hun driedubbele CD “Documenta” (2006) staat een prachtige a capella versie van Bruidsnacht.
In 2004 verscheen hun “Liedboek” met veel lyrcis, ook Bruidsnacht was opgenomen. Enkele weken na het overlijden van Sim (vrijdag 13 maart 2015, op het middaguur, mijn zus, ikzelf en de huisdokter waren erbij, het kan vreemd klinken, maar het voelde als een erg liefdevol en magisch moment) was ik van plan die zomer een tuinfeest te geven en Laïs uit te nodigen het lied te komen zingen. Twee weken na Sims overlijden trad Laïs op in de Roma te Antwerpen. Ik trok mijn stoute schoenen aan, en na hun optreden, en met hun “Liedboek” in de hand, ben ik er in geslaagd hen te laten signeren op de pagina van Bruidsnacht:

Het tuinfeest toen is niet doorgegaan, maar: afspraak in 2025, bij het feest voor mijn 70ste op zaterdagnamiddag 31 mei, en tot in de vroege uurtjes van 1 juni, dus: mijn geboortenacht. We zullen zorgen voor een fantastische line-up (wie weet met Laïs?), en zeker met de “Boutman Band” inclusief de zonen. Wil je erbij zijn kan je al reserveren via mijn emailadres bovenaan deze pagina. First come, first served, zij die er in 2008 bijwaren voor mijn 53ste (“Boutman Party I”) weten dat het opnieuw de moeite zal zijn, enkele sfeerbeeelden van toen kan je hier vinden.

Op YouTube staan er twee video’s van de studio versie, samen goed voor iets meer dan 111.000 “views”. Niet mis. Aanvankelijk, 12 jaar geleden werd de ballade gedeeld op het kanaal van “Belgian Music“, en ook daar heb ik, Sim achterna, gevraagd de auteursnaam te vermelden, mijn vraag werd ingewilligd.

Ik weet niet of Nand  wist dat in 1969  al “De Elegasten” ook “Bruidsnacht” op plaat hadden gezet. Nand wordt daar vermeld als auteur, helaas met verkeerd gespelde familienaam (we raken er aan gewend), ook op “Discogs“. Eén van de nog levende groepsleden zond mij de mp3 van de studio opname. Hun versie volgt Nands ballade letterlijk en klinkt helemaal anders.

De Laïs’ studio opname werd ook afgespeeld op de afscheidsviering van Sim.

Hier de live versie uit 2014 in de AB, ik heb die wat “opgesmukt” met schilderijen van Nand:


DANKWOORD

Mijn dank aan volgende personen en/of instanties die me hielpen tijdens de odyssee waar dit hoofdstuk toe leidde (en twee ‘wijsheidsboeken’ waar ik veel kracht en ondersteuning in vond/vind). Een volledig lijst: zie het algemene “Dankwoord“.

+ Nand en Sim, twee uitzonderlijke mensen die ik mijn ouders mag noemen
+ Nand, Bert en Wide, mijn drie zonen, mijn drie grootste en wonderbaarlijkste schatten, hemelse geschenken, zij weten waarom. En hun liefdevolle moeder Else, helaas overleden in 2014.
+ Walter Seys (& echtgenote Suzanne Crevits + hele familie), Ieper, neef van mijn vader, voor noodzakelijke ‘finetuning’, all round kunstenaar, één van de weinige nog levende familiegetuigen uit de beschreven periode, onmisbaar, diepste dank
+ Arlette Vercnocke en broer Fernand, Oudenburg, voor de trouwe steun
+ Julius Edward Vercnocke, Michigan USA, Pvt,  83rd Infantry Division, 329th Infantry Regiment, sneuvelde in “The Battle of the Bulge” (Slag om de Ardennen), op 12 januari 1945 te Petite-Langlire (Houffalize/Vielsalm), was toen 24 jaar, getrouwd, en één dochter, slechts 2 weken tevoren ontscheept in Normandië, gerepatrieerd en begraven in Indiana, New Albany National Cemetery, ik vond zijn (en dus ook mijn) familie, schrijnend verhaal. Op het ogenblik van Julius’ sneuvelen was Nand opgesloten in het Interneringscentrum Sint-Kruis, Brugge (waar hij het gedicht “Gedachtenis aan een overleden zuster” schreef, zie supra)
+ Cegesoma – Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse
Maatschappij, Brussel
+ Algemeen Rijksarchief 2 – depot Joseph Cuvelier, Brussel
+ Prof. Dirk De Geest (KUL) voor de vriendschap, het moed inspreken, zijn begrip én handige wegwijzers in het labyrinth van de universitaire wereld
+ Rector Luc Sels en KUL Leuven (in het bijzonder het labo Ancient History NMBSI).
+ Prof. Marnix Beyen, UA Antwerpen, die “toevallig” vlakbij woont en een hele dag Sim ging interviewen over Nand in 1995. Hij bezorgde erg waardevolle informatie en werd een vriend. Sim noteerde dat bezoek in haar kalenderdagboek. Het viel me pas onlangs op: Marnix bezoekt Sim om haar te interviewen over Nand op 29 december, met het oog op een lemma in De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Bewging (NEVB). Maar dat is ook de verjaardag van haar kleinzoon Nand (mijn zoon), daarenboven was Nands sr. de peter van Nand jr. Tweemaal Nand dus.
Het lemma dat Marnix schreef vermeldt: “Er bestaan ook aanwijzingen dat hij (nvdr = Nand sr.) begin 1941 zou zijn toegetreden tot de SS-Vlaanderen.  Ingeborg Tibau kon dat ontkrachten in haar masterscriptie (KUL, 2019, zie infra) en Marnix vertelde mij dat hij dat nu niet meer zo zou schrijven, maar helaas: het werd sindsdien gretig opgepikt… Sim was er doodongelukkig van. In 2023 wordt dit lemma herschreven, benieuwd. 
Sims dagboeknota van 29 december 1995 (bovenaan “verj. Nand (13)”, en enige moeite met de schrijwijze van Marnix’ familienaam:


“verj. Nand (13) – telefoneer
Lotto
3u man komt voor encyclopedie van de Vlaamse Beweging Letters 
steek kachel aan
tot 5u…
Marnix Beyens (tel.nr) weet veel over pappie. Geef papieren mee o.a. brief v. pappie aan kard. Van Roey

Jef (nvdr = een jeugdvriend) telefoneerde een uur lang hij zit ook met familieproblemen”

+ de volgende historici voor hun interesse, het soms toesturen van belangrijk archiefmateriaal en noodzakelijke wegwijzers daarnaartoe: Bruno De Wever (UGent); Emmanuel Waegemans (KUL), Roel Van De Winkel (KUL), Koen Aerts (UGent/Rijksarchief), Thomas Urban (Duitsland, researcher, U Keulen), Emma Binnendijk (UVA Amsterdam), Dr. Liesbeth Vonhögen (U Maastricht), Petra Broomans (UG Groningen), Edward De Maesschalck (zijn tante was Jetje (!) Claessens)
+ Ingeborg Tibau, leerkracht Nederlands, die een Masterscriptie schreef over het proces van Nand, een onmisbare bron (KUL, Wijsbegeerte en Letteren, 2019), ze kwam ook tot de vaststelling dat één en ander in de perceptie over Nand tijdens de Tweede Wereldoorlog moet bijgesteld worden, geïnteresseerden kunnen de pdf versie toegestuurd krijgen via emailadres bovenaan de pagina
+ Harmen Mesker, stichter en voorzitter van het YJing Research Center, Nederland.
+ “I Tjing  voor de 21ste Eeuw“, Han Boering, 544 blz., 2001 (5de druk 2013)
+ “Zakboekje I Tjing“, Han Boering, 144 blz., 2006
+ I Ching online (Richard Wilhelm translation)
+ De Bijbel. Uit de brontekst vertaald. Wiilibrordvertaling, 1995
+ Kurt Ravyts, historicus, parlementslid en zeer goed op de hoogte van de toestand in IC Sint-Kruis in 1944-1945.
+ Pieter-Jan Ardies, Watou, Maanman @ Mooncycling Studios voor zijn onovertroffen “Adobe Premiere Pro” meesterschap, support en I Tjing kennis
+ Martine Dockx, oud-collega, die – belangeloos – mij heel wat werk uit handen nam door ongeveer 250 pagina’s typoscripten in Word over te tikken, diepe buiging
+  Lorenz Gillisjans, oud-leerling van mij, die me -belangeloos- wegwijs maakte in de complexe wereld van FTP, MySQL, databases, PHP, WordPress, etc., geen vraag bleef onbeantwoord: leraar-leerling: de rollen werden omgedraaid. Dankzij Lorenz weet ik nu dat mijn websites draaien op “MariaDB” (DB = afkorting voor database), een  relationeel databasemanagementsysteem, gratis en open source (!). Wikipedia bv gebruikt die ook. Is dat geen mooie ondersteuning? Het verhaal over hoe dit systeeem aan de naam “Maria” kwam  heeft te maken met de ontwerper, de Fin Michael Widenius, dat moet je zeker eens lezen
+ Combell, Antwerpen, webhost en provider voor mijn 4 websites en 3 domeinnamen, fantastische support, 24/24, overdag, en ver buiten de werkuren is er altijd iemand om je telefonisch van antwoord  te dienen bij problemen (en in je moedertaal), ‘s nachts via mail en ‘s morgens heb je antwoord, dat is nodig omdat ik deze biografie rechtstreeks  op de website schrijf, en dan heb je een betrouwbare server en back-up nodig waar je inhoud wordt opgeslagen, niet ergens aan de andere kant van de wereld.

(en gedeelte van mijn gewaardeerde “helpers” staan in het andere hoofdstuk en omgekeerd)

en aan mijn hele familie (wereldwijd) voor hun hulp,  steun en blijvend geloof in het (voort-durende) werk aan dit project. ❤️


ADDENDUM

Poëtisch Celdagboek Nand

Het dagboek van Nand (geschreven tijdens zijn interneringsperiode (1944-1949) is niet te vergelijken met dat van Sim, of met bv de dagboeken over die periode van Filip De Pillecyn (“Face au mur”) of Ernest Claes (“Cel 269”). Daarin beschrijven de auteurs hun leefomstandigheden tijdens hun gevangenschap en hoe ze zich daarbij voelen: een aanklacht tegen de hen in hun ogen aangedane onrechtvaardigheden.


Nota: Info Filip De Pillecyn, Ernest Claes en Felix Timmermans

Het dagboek van De Pillecyn verscheen in een nieuwe versie: “Tegen de Muur”, waarin ook de passages zijn opgenomen die in de eerste versie waren “weggelaten” (publicatie in 2019), “een ingrijpen van…?”

Met De Pillecyn was Nand aanwezig op het “Weimarer Dichtertreffen” in oktober 1941. Voor Nand was dat toen het eindpunt van een drieweekse “Schrijversreis” doorheen het “Duitse Rijk”. Alle deelnemers (een 20tal) kregen na de reis een fotoalbum, persoonlijk op maat gemaakt, met de foto’s van de reis. Ik vond een DVD met een ingescande versie en heb daar een mini-docu van gemaakt (20 min.) te vinden als “Episode 1‘, met speciale focus op alle foto’s waar Nand in te zien is, in een “toen en nu” weergave van de locaties.
Ik laat niet onvermeld dat slechts enkele kilometer van Weimar, zich het concentratiekamp KZ Buchenwald bevond. Dat was een schokkende vaststelling. Op de website ga ik daar veel dieper op in, o.a. met het bezoek van President Obama. Daar ook een anekdote tussen Sim en mezelf waarin Buchenwald een rol speelt toen ik een tiener was. Toen een “grappige” anekdote, als ik er nu op terugkijk heel erg pijnlijk. Ook hier verwijs ik naar het betreffende hoofdstuk op de hoofdwebsite, waar deze anekdote en de impact ervan op mezelf geduid word.

De route naar Weimar ging over Berlijn. Daar, in het luxueuze Hotel Kaiserhof, schoven Ernest Claes en Felix Timmermans mee aan tafel, de foto’s zijn opgenomen in mijn mini-docu. Het werd op het einde van de oorlog volledig plat gebombardeerd. 

(zie ook de opmerking over De Pillecyn op de pagina “To escape! – Het motto van Sim“)


Dagboek Nand

Bij Nand dus geen beschrijving van penibele omstandigheden, behalve enkele schaarse opmerkingen in de marge (“vrieskou, geen vuur, in de duisternis, mag geen licht meer maken, heldere sterrennacht!”, enz.).
Hier enkel creatief werk: veel poëzie vooral, en het is daaruit dat we zijn gemoedsgesteltenis kunnen afleiden. Vaak kiest hij als onderwerp voor zijn gedichten historische figuren die een dergelijk lot te beurt vielen (bv Cervantes, die vijf jaar doorbracht in gevangenschap, of het gedicht “De Uitvaart van Hugo Wolff“, de Oostenrijkse componist die ten onder ging aan waanzin).
Het creatieve werk tijdens deze periode is dus onlosmakelijk verbonden met zijn situatie op dat moment. Hoewel de gedichten ook los daarvan kunnen gelezen worden, is het toch belangrijk die dimensie in gedachten te houden bij het lezen.
De meeste gedichten geschreven in gevangenschap verschenen al snel. In 1951 twee bundels: “Het Eiland Antilia” en “De Gouden Helm”. Sim hielp een handje mee, want dit gebeurde in hun verlovings- en huwelijksjaar.

Het poëtisch celdagboek is een gebonden grootboek (ontworpen om bv inkomsten en uitgaven in te noteren), A4/D4 formaat, 27x19x3cm (HxBxD). Voor- en achterzijde hebben een dikke kartonnen kaft. Rugzijde en kafthoeken versterkt met stof. Door het intensief gebruik zijn kaft een rugzijde gedeeltelijk losgekomen (en helaas helemaal door het inscannen…) De bladzijden zelf zijn gelukkig alle nog stevig ingebonden. Dit is een foto van het boek die de voorzijde toont:

De achterzijde is meer verweerd en afgesleten:

Huidige toestand van de rugzijde:

Het boek werd zowel vanaf de voorzijde als de achterzijde beschreven, dit betekent dat je het boek moet omkeren en omdraaien om vanaf de achterzijde te lezen. Zo tref je na blz. 212 de laatste bladzijde (105) van de achterzijde. Samen telt het boek dus 317 bladzijden. Slechts enkele pagina’s zijn  niet beschreven. In het geheel zijn er ongeveer 160 afzonderlijke pagina’s. Na bladzijde 212 zijn een viertal pagina’s uitgesneden. Elk katern telt 16 bladzijden.
De voorzijde bevat bijna uitsluitend poëzie. De achterzijde zijn toneelstukken, soms volledig uitgeschreven, soms slechts aanzetten.
Enkele bladzijden tonen de zorgvuldig bijgehouden boekhouding van de uitgaven en inkomsten (meestal voor de “kantien” van de gevangenis, zeer kleine bedragen). Ook het  weinige geld dat Nands vader zijn zoon toestopte werd genoteerd.
Overal tussendoor een soort “mini-Wikipedia”, weetjes over de meest uiteenlopende onderwerpen: literatuur, filosofie, psychologie, woordenschat, kunstenaarschap, scheepvaart, ontdekkingsreizen, natuur, biografieën, kunststromingen, wereldgodsdiensten, geschiedenis, encyclopedieën, taal, wetenschap… tot zelfs een gedetailleerde uitleg over de atoomtheorie.
Ook een bladzijdenlange lijst met boeken die Nand zich wou aanschaffen na zijn vrijlating (met prijsvermelding) .

Op het tussenblad (vooraan) kon Nand er niet aan weerstaan een “statement” te maken:

+ De Onafhankelijksverklaring van de Verenigde Staten uit 1776.

+ Een citaat van Immanuel Kant:

“Als de gerechtigheid verdwijnt dan is er niets meer dat aan het leven der mensen waarde verlenen kan”

Dit citaat komt uit Kants: “AA VI, Die Metaphysik der Sitten. … , Seite 332

+ Een stuk uit de redevoering van Louis Pasteur bij de viering van zijn 70ste verjaardag in de Sorbonne:

“Ne vous laissez jamais atteindre par un scepticisme desséchant. Ne vous découragez pas lorsque votre pays traverse des heures sombres. Vivez dans la paix sereine des laboratoires et des bibliothèques. Dites vous d’abord: “qu’ai je fait pour m’instruire?” et, à mesure que vous progressez: ” qu’ai je fait pour mon pays?”. Ceci jusqu’au moment où vous pourrez penser avec un immense bonheur que vous avez contribué en quelque manière au progrès et au bien de l’humanité.’ 

+ Daaronder tussen haakjes het zinnetje:

(voorgelezen door zijn zoon daar hij niet meer kon spreken)”.

Het is dit zinnetje dat voor mij vele jaren geleden de definitieve aansporing was om hetzelfde te doen voor mijn ouders: een stem geven aan wat anders in de plooien van de geschiedenis zou verdwijnen.

“The Celebration of Pasteur’s 70th birthday at the Sorbonne” (Commons Wikimedia)

+ Tenslotte schreef Nand daaronder nog het volgende (Nand bevond zich toen in wat nu de Gevangenis van Merksplas is):

“In de gehele mensheid maar vooral bij de jeugd van alle naties leeft een hartstochtelijk verlangen naar gemeenschap, naar waarachtige eenheid. Uit georganiseerde massa’s: kreet. Het tragische is dat het voor de grote meerderheid bijna onmogelijk is een gemeenschap te zoeken in den staat. De staat is een wezen op zichzelf, een bestuur, een bedrijfsleiding, een demon, die vreemd is aan de menselijke ziel. Cel 34   23.7.47.”

Twee maanden na deze opmerking schreef Sim haar gedticht “Inkeer” in de Gevangenis van Vorst, dat in het hoofdstuk “To escape!  – Het motto van Sim” , een andere odyssee, wordt besproken.

En daarmee is de cirkel van dit hoofdstuk rond. 

Opmerking: de volledig ingescande dagboeken van Nand en Sim uit hun gevangenistijd zijn als ebook te lezen op de hoofdwebsite.


Een opmerking over het hele project van de biografie en een oproep aan de politieke overheden.

Zeven jaar geleden (2015) ben ik er aan begonnen nadat moeder overleden was. Ik ontfermde me over het familiearchief dat ze zorgvuldig had bijgehouden en geordend.
Al gauw kwam ik tot de vaststelling dat het absoluut nodig was het strafdossier van mijn vader te kunnen inkijken.
MAAR…
Ondanks aanschrijven van de Procureurs-generaal (2x !), (toen) Minister van Justitie Koen Geens en vele, vele historici (o.a. Bruno De Wever, Marnix Beyen, Koen Aerts, Nico Wouters etc.) krijg ik geen toegang tot het Krijgsdossier van mijn vader, zogezegd om “privacy redenen” omdat hij veroordeeld werd in het proces van het dagblad “Volk en Staat”, en dus staan in zijn dossier de namen van nog een 30-tal betrokkenen. Dit is dus België. Dit is 2022. We zijn nu bijna 80 (!) jaar later, ik ken geen enkel ander land waar een dergelijk slot op het oorlogsverleden is geplaatst. Wat heeft men te verbergen?

Het ergert me mateloos dat gelijk welke gecertificeerde journalist, onderzoeker, wetenschapper of student die ik van haar nog pluim ken zonder probleem in dat strafdossier van vader kan snuffelen, en zo met een vergrootglas zijn ziel peilen, en dus ook een beetje de mijne.
Ik weet het: het overkomt vele families, en ja, die opening kan enkel via de politiek gebeuren. Toch ken ik “gewone” mensen die wél toegang krijgen, dat gebeurt dan via omwegen en hand en spandiensten, of 100 keer aandringen, dan volgt een toegeving, “om er vanaf te zijn”. 

Het schizofrene van deze situatie is dat ik wél het Krijgsdossier van Sim mocht inkijken, een heel dun mapje en een mager dossier. Toch staan daar o.a. enkele getuigenissen in van “derden”, plots was privacy dus geen probleem meer.
Het is alsof de Procureur-generaal wou zeggen: kijk, je krijgt toch “iets”, we zijn geen onmensen.

Dankzij de Masterscriptie over het proces van Nand weet ik nu dat zijn dossier drie dikke archiefdozen in beslag neemt. Parcival en de Graal…

Toch weet ik: het zal me lukken, daar ben ik van overtuigd. De kaarsen blijf ik ontsteken, als vuurtorens en lichtbakens, en al is het maar voor één seconde, het zal voldoende zijn, zodat “een ingrijpen van hogerhand” de sleutel bieden zal tot het openen van dat vermaledijde Slot.


“Les bougies fondues” –  Francis Cabrel (2020)

Sur mon grand canapé allongé sous la lune
J’avais les bras croisé, j’attendais la fortune
Entre deux cloisons vides et une ampoule nue, la poésie
Ma vie allait passer paisible et sans histoire
Mais tout était trop vrai et j’ai préféré croire
Aux formes dessinées dans les bougies fondues
La poésie où y’en a jamais eu

Une barre d’immeuble me barre l’horizon
Ceux qui l’ont dessinée toujours pas en prison
L’enfant peut griffonner un graffiti de plus, la poésie
Sur le trottoir mal fait que se fend et qui craque
Comme on marque un arrêt, on se voit dans les flaques
Un morceau d’au-delà à nos pieds descendus
La poésie où y’en a jamais eu

La vie est un concours où personne ne gagne
Un chemin qui s’enroule autour d’une montagne
On se retrouve en haut tous, le moment venu, la poésie
J’ai vu l’homme passer, armé comme à la guerre
Mourir c’est son projet, il va falloir s’y faire
On dansera plus tard, au calme revenu
La poésie où y’en a jamais eu

Du gamin rescapé sous des tonnes de pierres
Aux flocons envolés de leur boule de verre
On pense que le ciel serait intervenu, la poésie
Du tigre prisonnier elle écarte les grilles
Les dix mètres carrés pour lui et sa famille
Deviennent à chaque pas une immense étendue
La poésie où y’en a jamais eu

Regarde elle a dix ans et vois comme elle est belle
Elle est belle et pourtant elle ne sort de chez elle
Qu’avec l’âme et le corps cachés sous des tissus, la poésie
En retournant chez moi j’ai croisé des fanfares
Des rangées de tambours, des grelots, des guitares
Elle marchait devant, ses longs cheveux défaits
La poésie où y’en aura jamais

Elle tourna à la radio la jolie ritournelle
Elle est triste sans lui, il est triste sans elle
Et flashent les radars sur les sentiers battus, la poésie
Pourtant la rue vibrait encombrée de voitures
Le soleil s’accrochait aux angles des toitures
Et chaque arbre prenait des poses de statues
La poésie où y’en a jamais eu

Si un jour je croisais au hasard d’un visage
Le chanteur que j’étais dans les bals de village
On se regarderait comme deux inconnus, la poésie
Il me dirait sûrement t’as dû en voir du monde
Il se pourrait pourtant qu’à la fin je réponde
C’est celui que j’étais qui me manque le plus
La poésie où y’en a jamais eu

Je m’abimais les yeux sous la voûte céleste
Savoir où sont marquées les heures qu’il me reste
Et chercher pour demain ce qu’il y a de prévu, la poésie
Comme des vérités je n’en trouvais aucune
Sur le grand canapé allongé sous la lune
J’ai cherché dans les bougies fondues
La poésie où y’en a jamais eu

(uit: “À l’aube revenant”, 2020)


Roadtrip Frankrijk, A61, Narbonne, Aire de Pech-Loubat, “Les Chevaliers Cathares”, Boutbus rechts “in de diepte”:

 


“Les Chevaliers Cathares” – Francis Cabrel (2000)

Les chevaliers Cathares
Pleurent doucement
Au bord de l’autoroute quand le soir descend
Comme une dernière insulte
Comme un dernier tourment
Au milieu du tumulte
En robe de ciment
La fumée des voitures
Les cailloux des enfants
Les yeux sur les champs de torture et les poubelles devant
C’est quelqu’un au-dessus de la Loire qui a dû dessiner les plans
Il a oublié sur la robe
Les tâches de sang
On les a sculptés dans la pierre qui leur a cassé le corps
Le visage dans la poussière de leur ancien trésor
Sur le grand panneau de lumière, racontez aussi leur mort
Les chevaliers Cathares
Y pensent encore
N’en déplaise à ceux qui décident du passé et du présent
Ils n’ont que sept siècles d’histoire, ils sont toujours vivants
J’entends toujours le bruit des armes et je vois encore souvent
Des flammes qui lèchent des murs
Et des charniers géants
Les chevaliers Cathares pleurent doucement
Au bord de l’autoroute quand le soir descend
Comme une dernière insulte, comme un dernier tourment
Au milieu du tumulte
En robe de ciment

(uit “Double Tour”, Live, 30 november & 2 december 2000, Vorst (!) Nationaal)


“Fool To Cry” – The Rolling Stones (1976)

(1976, Album “Black and Blue“, promovideo)


Een persoonlijke noot (bis)

Bij mijn geboorte, op 1 juni 1955 (maar over het precieze ogenblik waarop ik het “licht” zag is er onduidelijkheid, zie ook op mijn blog de pagina “Nomen” over mijn naamgeving), schreef mijn vader een gedicht én tekende hij een litografie die op mijn geboortekaartje staan. Ik heb het gedicht altijd als een zware last om dragen gevoeld, maar nu ik de 70 nader, en diep in het leven van mijn vader ben gedoken, begrijp ik beter wat hij bedoelde, zo bv ben ik een nachtmens, zoals hij, en vind daar de rust waarin mijn  creativiteit kan opborrelen, bovendien voelt dit project, deze biografie van mijn ouders, ook een beetje als een roadtrip door mijn eigen leven, het is ook de eerste keer dat ik, om in de metafoor te bleven, daarmee “in het licht treed”.

Natuurlijk legt hij in dit gedicht ook zijn leven op het mijne, maar daar heb ik, na zoveel tijd, geen probleem meer mee, integendeel.

En dankzij mijn trouwe vriend Druivelaar weet ik ook dat precies één maand na 1 juni mijn patroonheilige wordt gevierd, dat is dan dubbel pret.

“In diepe nacht mijn zoon,
wordt gij geboren ;
uitverkoren, in een bestaan
van logen en vertoon
zij U dit uur. Leef schoon
als deze stilte, kind, gewijd
door Gods onttogenheid ;
blijf nacht – de dag is waan.
En treedt gij in het licht,
sta dan als de toren
wiens naam  gij draagt,
groter dan wie U belaagt, 
levend van vergezicht.”

Mijn geboorteschaal (geëmailleerd kunstwerk)

Op mijn vraag schilderde mijn vader een doek met enkele elementen die ik belangrijk vond (vind) in mijn leven, prominent vooraan de Leeuw op het San Marcoplein (Venetië) met de inscriptie: “Pax Tibi Marce / Evangelista Meus” geflankeerd door de twee zwanen uit mijn geboorteschaaal (daar met de levensboom), links de Mechelse Sint-Romboutskathedraal, rechts een moai van het Paaseiland, en dat alles in een zee, de moederschoot van alle leven. Ik vond het een prachtig geschenk van vader. Nu, terwijl ik schrijf en op mijn ouders’ leven en het mijne terugkijk, hangt deze “Pax Tibi” uit 1974 links aan de muur in mijn blikveld. Sinds mijn studentijd op kot is dat altijd zo geweest, waar ik ook woonde.


“Te Ressembler” / Francis Cabrel (2020)

J’aurais voulu te ressembler, je le jure
Mais voilà, il suffit pas de vouloir,
c’était pas dans ma nature
T’as vraiment dû t’interroger, je suis sûr
Et un jour, j’ai croisé une guitare,
j’ai vécu comme on s’amuse
T’avais les pieds sur terre
Et, j’étais tout le contraire

On s’est pas dit “Je t’aime”
On s’est pas serré dans les bras
Concernant l’amour, il fallait
Tout deviner nous même
On nous laissait grandir comme ça
Et, tu vois on a grandi quand même
Je le sais bien, j’étais là

D’avoir eu tant de chance
Quelques fois, je me sens fautif
Je regarde autour
Ma maison est immense et mon jardin décoratif
Et, je sais depuis ton lointain au delà
T’as gardé un œil sur moi


Mein Leben ist wie leise See – Rainer Maria Rilke (1897)

Mein Leben ist wie leise See:
Wohnt in den Uferhäusern das Weh,
wagt sich nicht aus den Höfen.
Nur manchmal zittert ein Nahn und Fliehn:
aufgestörte Wünsche ziehn
darüber wie silberne Möwen.

Und dann ist alles wieder still…
Und weißt du was mein Leben will,
hast du es schon verstanden?
Wie eine Welle im Morgenmeer
will es, rauschend und muschelschwer,
an deiner Seele landen.

(Rainer Maria Rilke)


Neil Diamond, “Dear Father” (soundtrack “Jonathan Livingstone Seagull”, 1973)



Wil je graag luisteren naar een radioprogramma “old style”, zonder reclame, zonder abonnement, gratis, stuur een mailtje naar studiorevolution@boutman.be dan krijg je een WeTransfer downloadlink van ongeveer 120MB die je dan via je telefoon of usb stick (bv tijdens jogging of road trip), tablet, laptop kan beluisteren. Duur: 90 minuten, zoals de luistertijd van een cassette, lang geleden! De frequentie van programma’s die je ontvangt hangt volledig af van de goesting van DJ/platenruiter Boutman, maar die probeert dat minstens jaarlijks te doen, met leuke muziek (alle genres) en wat Rainbow Warrior beschouwingen tussendoor. Verzoekjes (met ev. bijhorende anekdotes) welkom!


Het Witte Weten

Wat op de voorgrond soms een
indruk laat is slechts een zwarte
vlek die ons verhindert de waarheid
van de achtergrond te zien: het witte
weten waarin wakker worden woont.

(Uit: “Vruchtwater“, p. 142, R. Vercnocke, 2022)


KISMET

1944-1949 Nand: Poëtisch Celdagboek

(Onderaan deze pagina de e-book versie van het ingescande celdagboek manuscript evenals een uitgetikte versie van de inhoud)

Het dagboek van Nand (geschreven tijdens zijn interneringsperiode (1944-1949) is niet te vergelijken met bv de dagboeken over die periode van Filip De Pillecyn (“Face au mur”) of Ernest Claes (“Cel 269”). Daarin beschrijven de auteurs hun leefomstandigheden tijdens hun gevangenschap en hoe ze zich daarbij voelen: een aanklacht tegen de hen in hun ogen aangedane onrechtvaardigheden.

Bij Nand niets daarvan, behalve enkele schaarse opmerkingen in de marge (“Vrieskou, geen vuur, in de duisternis, mag geen licht meer maken,…”), hier enkel creatief werk: veel poëzie vooral, en het is daaruit dat we zijn gemoedsgesteltenis kunnen vaststellen.
Vaak kiest hij dan voor historische figuren die een dergelijk lot te beurt vielen (bv Cervantes, die vijf jaar doorbracht in gevangenschap). Het creatieve werk tijdens deze periode is dus onlosmakelijk verbonden met zijn situatie op dat moment. Hoewel de gedichten ook los daarvan kunnen gelezen worden, is het toch belangrijk die dimensie in gedachten te houden bij het lezen.

Het poëtisch celdagboek is een gebonden grootboek (ontworpen om bv inkomsten en uitgaven in te noteren), A4/D4 formaat, 27x19x3cm (HxBxD). Voor- en achterzijde hebben een dikke kartonnen kaft. Rugzijde en kafthoeken versterkt met stof. Door het intensief gebruik zijn kaft een rugzijde gedeeltelijk losgekomen (en helaas helemaal door het inscannen…) De bladzijden zelf zijn gelukkig alle nog stevig ingebonden. Dit is een foto van het boek die de voorzijde toont:

De achterzijde is meer verweerd en afgesleten:

Huidige toestand van de rugzijde:

Het boek werd zowel vanaf de voorzijde als de achterzijde beschreven, dit betekent dat je het boek moet omkeren en omdraaien om vanaf de achterzijde te lezen. Zo tref je na blz. 212 de laatste bladzijde (105) van de achterzijde. Samen telt het boek dus 317 bladzijden. Slechts enkele pagina’s zijn  niet beschreven. In het geheel zijn er ongeveer 160 afzonderlijke pagina’s. Na bladzijde 212 zijn een viertal pagina’s uitgesneden. Elk katern telt 16 bladzijden.
De voorzijde bevat bijna uitsluitend poëzie. De achterzijde zijn toneelstukken, soms volledig uitgeschreven, soms slechts aanzetten.
Enkele bladzijden tonen de zorgvuldig bijgehouden boekhouding van de uitgaven en inkomsten (meestal voor de “kantien” van de gevangenis, zeer kleine bedragen). Ook het  weinige geld dat Nands vader zijn zoon toestopte werd genoteerd.

Op het tussenblad (vooraan) kon Nand er niet aan weerstaan een “statement” te maken:

+ De Onafhankelijksverklaring van de Verenigde Staten uit 1776.

+ Een citaat van Immanuel Kant:

“Als de gerechtigheid verdwijnt dan is er niets meer dat aan het leven der mensen waarde verlenen kan” Dit citaat komt uit Kants: “AA VI, Die Metaphysik der Sitten. … , Seite 332

+ Een stuk uit de redevoering van Louis Pasteur bij de viering van zijn 70ste verjaardag in de Sorbonne:

“Ne vous laissez jamais atteindre par un scepticisme desséchant. Ne vous découragez pas lorsque votre pays traverse des heures sombres. Vivez dans la paix sereine des laboratoires et des bibliothèques. Dites vous d’abord: “qu’ai je fait pour m’instruire?” et, à mesure que vous progressez: ” qu’ai je fait pour mon pays?”. Ceci jusqu’au moment où vous pourrez penser avec un immense bonheur que vous avez contribué en quelque manière au progrès et au bien de l’humanité.’

+ Daaronder tussen haakjes het zinnetje:

(voorgelezen door zijn zoon daar hij niet meer kon spreken)”.

Het is dit zinnetje dat voor mij vele jaren geleden de definitieve aansporing was om hetzelfde te doen voor mijn ouders: een stem geven aan wat anders in de plooien van de geschiedenis zou verdwijnen.

“The Celebration of Pasteur’s 70th birthday at the Sorbonne” (Commons Wikimedia)

+ Tenslotte schreef Nand daaronder nog het volgende (Nand bevond zich toen in wat nu de Gevangenis van Merksplas is):

“In de gehele mensheid maar vooral bij de jeugd van alle naties leeft een hartstochtelijk verlangen naar gemeenschap, naar waarachtige eenheid. Uit georganiseerde massa’s: kreet. Het tragische is dat het voor de grote meerderheid bijna onmogelijk is een gemeenschap te zoeken in den staat. De staat is een wezen op zichzelf, een bestuur, een bedrijfsleiding, een demon, die vreemd is aan de menselijke ziel. Cel 34   23.7.47.”

Niet alles wat in het dagboek is opgenomen werd in gevangenschap gecreëerd. Wat in inkt geschreven staat dateert zeker uit de periode 1944-1949. Dat geldt ook voor sommige ‘opmerkingen in de marge’ . Maar Nand heeft later, na thuiskomst veel gedichten herwerkt, overgetikt en een doorslag ingeplakt over de originele tekst. Meestal op zo’n manier dat je de ingekleefde stukken nog kan optillen om te lezen wat er onder staat. Sommige persoonlijke opmerkingen, vaak in rood potlood, zijn waarschijnlijk ook later toegevoegd. Het dagboek werd zo intensief gebruikt omdat Nand uit deze verzameling twee dichtbundels heeft samengesteld, allebei verschenen in 1951: “Het Eiland Antilia” en “De Gouden Helm”.

Daarnaast is het dagboek ook te beschouwen als een “Mini-Wikipedia”, met overname uit boeken over zeer uiteenlopende onderwerpen: filosofie (Oosten en Westen), wetenschap, kunst, literatuur en literatuurgeschiedenis (zowel voor kinderen als volwassenen), poëzie en poëtica, ruimtevaart, atoomtheorie, natuur (bloemen, planten, zwammen, edelstenen…), aardrijkskunde en kosmologie, wereldgeschiedenis, scheepsterminologie, woordenlijsten (ook vreemde talen, bv uit Polynesië), ontwerptekeningen (voor schilderijen later, ook voor thuismeubelen), tijdschriftartikels, foto’s, etc. De gekozen fragmenten die Nand overschrijft, soms vet onderstreept, geven inzicht over zijn visie en interesses.

Hoewel hij er nooit expliciet over vertelde, is de periode in gevangenschap hem heel zijn leven scherp voor de geest gebleven. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de keuze om zijn gedicht “Het blad / valt / van den boom” op te nemen in zijn laatste dichtbundel “De Aardse Staat” (1987), het staat op de eerste bladzijde van zijn celdagboek en werd in geen enkele andere bundel opgenomen. Hij had zijn celdagboek dus steeds ‘binnen handbereik’. 


De door Nand 317 tweezijdig beschreven en genummerde pagina’s zijn omgezet in 463 opeenvolgende ingescande bladzijden, sommige dus dubbel of driedubbel vanwege de ingekleefde verbeteringen, omdat in de digitale versie het nu eenmaal onmogelijk is om ‘het boek om te draaien’.
De verwijzing naar paginanummers hieronder betreft de ingescande versie.

De voorzijde loopt van pagina 1 tot 343, de achterzijde begint onmiddellijk daarna bij pagina 344 (met de binnenzijde van het achterzijde kaft)  en eindigt op pagina 464 (= kaft achterzijde).

Leestips eerste deel (pp. 1-343):

In het eerste deel vooral poëzie, poëtica, literatuurgeschiedenis en ook een lange boekenlijst.

+ De pagina’s 282 > 285 zijn de moeite waard, daarin de visie van Wladimir Weidlé, een Russisch-Franse literatuurhistoricus, fragmenten uit zijn boek “Les Abeilles d’Aristée”, over de rol van de kunstenaar  in de maatschappij, met als voorbeeld de dichter John Keats en de door hem geijkte term “negative capability”. De titel van Weidlés boek zal Nand niet ontgaan zijn: net zoals Aristeus gelooft hij rotsvast dat zijn creatieve werk opnieuw zou verrijzen.

+Opmerkingen in de marge’, waar Nand verwijst naar zijn leefomstandigheden en hoe hij zich daarbij voelt: zie bv. pagina’s 168, 279, 280, 289, 294 (ontvangt weigering tot vrijlating op Kerstdag 1948).

+ Opvallend: op de pagina’s 227 > 242 gebruikt Nand het dagboek als écht grootboek: hij noteert inkomsten en uitgaven, met datumverwijzing, hoofdzakelijk voor zijn verbruik in de “kantien” van de gevangenis. Het geld krijgt hij veertiendaags toegestopt van zijn vader (meestal 100/150Bfrs), telkens op bezoekdag. Nands vader was vanuit Gistel dan een dag onderweg voor een bezoekje van 20 minuten. Hoewel Nand hem dat afraadde bleef zijn vader dit 5 jaar lang doen. ..

Leestips tweede deel (pp. 344-464) = achterzijde van het dagboek In dit deel vooral (aanzetten tot) toneelstukken.

+ Op de binnenzijde van het kaft, p. 344/345 een reeks recepten voor lekkere gerechten: in gevangenschap een hulpmiddel om bij weg te dromen en te hopen op betere tijden… (enkele van die gerechten maakte hij trouwens later klaar in zijn huwelijksleven, zo herinner ik me).

+ De meest opvallende bladzijde is 431 (77 in het dagboek zelf): het is een soort “oratio pro domo”, een verdedigingsrede in twee delen die Nand waarschijnlijk op zijn proces heeft uitgesproken (eerste aanleg + beroep), vermits enkele regels uit de beschuldigingsakte worden overgenomen, bv: “het is niet waar dat ik de trouw van de burgers aan den Koning en den staat heb aan ‘t wankelen willen brengen…”.

+ Ook enkele bladzijden (met aquareltekeningen) van zwammen, edelstenen, bloemen en kruiden, zie p. 438 > 446 + Een hoofdstukje over de atoomtheorie: > p. 458/459


Gebruik toolbar onderaan:

+ bladzijde nummer – vooruit/achteruit – bij aanklikken kan je een gewenste bladzijde intikken: dat is gemakkelijk gezien het grote aantal (bijna 500!)

+ ruitjesicoon: om paginaweergave te tonen, zoals bij pdf bestand

+ +/-: vergroten of verkleinen: door vooruit of achteruit te scrollen of bij touchscreen (tablet/smartphone) met de vingers

+ gekruiste pijlen icoon: volledig scherm

+ (…) drie puntjes: weergave keuze (bv enkel blad/dubbel blad) en geluid uitzetten bij omdraaien van een bladzijde. (Om de tel niet kwijt te geraken: Nand heeft zelf een nummering aangebracht bovenaan elke bladzijde (links/rechts), zoals gezegd komt die niet overeen met de nummering van de ingescande versie die sommige bladzijden dubbel of driedubbel toont om wat verborgen is zichtbaar te maken.) 


Poëtisch Celdagboek ingescand

Manuscript:


Uitgetikte versie van het manuscript (enkel voorzijde):

1944-1949 Nand: De Gevangenissen

(zie de Wikipediapagina over de interneringcentra in België 1944-1952, waar in de passage over het IC Sint-Kruis Brugge Nand wordt vermeld, evenals Dom Modest Van Asssche, abt van de abdij van Steenbrugge, waar Nand over schrijft in zijn memoires.)

Interssante lectuur hierover is ook te vinden in het driemaandelijks tijdschrift van het ADVN, jaargang 2019, nr. 63: “Interneringskampen na de Tweede Wereldoorlog”, hierin ook een artikel over “Prikkeldraad, barakken en landelijke tafereeltjes”.

Meer info over het verhaal van Nand zie: “Een ingrijpen van hogerhand“.

Voor de beschuldigingen ten laste voor Nand zie deze pagina.

1944-1949 Chronologie gevangenschap en locaties:

Om de juiste chronologie en locaties te achterhalen werd vooral gebruik gemaakt van de memoires van Nand. Verder ook nog: brieven van zijn ouders, krantenartikels, aantekeningen in zijn poëtisch celdagboek, etc.

De tekst in cursief is steeds een citering van wat Nand zelf hierover schrijft (zie de pagina’s “Ridder Dood en Duivel” voor meer details over de gebeurtenissen).

GEVANGENSCHAP: CHRONOLOGIE, LOCATIES EN PROCESDATA

15 september 1944 (vrijdagnamiddag)
Aanhouding in zijn woning te Gistel aan de koffietafel (voor een andere beschrijving van deze gebeurtenis zie de -gecensureerde!- brief van Nands moeder hierover, waar de stigmata van Sint-Franciscus een rol spelen):

De vijftiende september hield de beruchte taxi voor de deur stil.  Twee mannen met mitrailletten gewapend zaten op de radiator, alsof zij uitgetogen waren om een gevaarlijk gangster onschadelijk te maken.  Een rijkswachter belde aan en liet een briefje zien door de burgemeester ondertekend: ik moest voorgeleid worden.
Dat was niet in orde met de wet, en ik trachtte het de rijkswachter aan het verstand te brengen.  Maar hij bleek niet bereid om over dingen als wettelijkheid van gedachte te wisselen.  Rood van woede snauwde hij mij toe: “Als ge nog iets zegt, neem ik A zoe mei!”  Daar ik toevallig op mijn kousen was, en half aangekleed, heb ik maar geen beroep op de wettelijkheid meer gedaan. (…)

Ik stapte in de wagen en wij reden voort – op de drempel van het huisje met de zonnebloemen stonden twee radeloze oude mensen.

  • foto van moeder voor het huis in Gistel, achterzijde: “Getrokken voor mijn lieven jongen den 4 augustus 1946. Nu ben ik 65 jaar. Uw moeder”.  Nand was toen geïnterneerd in de gevangenis van Antwerpen, Begijnenstraat (zie verder), bemerk ook de stempel van de censuur :

Ik werd gevoerd naar een paardenstal  waarvan de vloer met een dikke laag stro was bedekt.  Geen bank, geen stoel, niets dan stro, een stal dus.

  • Blijkbaar ging het hier om een bijgebouw van de rijkswacht in Gistel.

(Rijkswacht Gistel, 1970)

15 tot +/- 20 september 1944

Verblijf 1: enkele dagen in “de paardenstal”:

Eten mochten wij in de stal van thuis ontvangen, want daar was er geen.(…)

Dat duurde een paar dagen, intussen waren nog aangehoudenen in  de  stal  opgesloten:  de  vrachtwagen  die  ons  naar Brugge zou vervoeren geraakte dan toch nog goed vol.  (…)

Zie hiervoor een andere beschrijving bijBrugs Ommeland, Marinebasis Sint-Kruis“:

20 september 1944 (bij benadering)

Verblijf 2: enkele dagen in de schoolgebouwen in de Boomgaardstraat te Brugge

Nu werd ik met andere lotgenoten in een vrachtwagen weggevoerd. (…)
In Brugge werden wij, door een groepje opgezweepte mensen uitgejouwd, ergens in een school afgeleverd.  (…)
Als opgejaagd wild moesten wij het gebouw binnen snellen.  Toegesnauwd door een brullende cipier: “Gezicht naar de muur!” werden wij in de gang opgesteld, en over de lokalen  verspreid. (…)
Aan ons verblijf in de school kwam spoedig een einde, en weer werden wij in vrachtwagens opgeladen. (…)

25 september 1944 (bij benadering) tot oktober 1945

Verblijf 3: een jaar in het Interneringscentrum “Sint-Kruis”, Brugge, Brieversweg.

  • Huidige toestand, barakken van toen reeds lang afgebroken:

Prikkeldraad, wachttorens en barakken, een concentratiekamp: wij waren ter bestemming. (…)

  • Fotobron: Erfgoedbank. Bijschrift: “1960. Muur met prikkeldraadafsluiting gericht naar de binnenzijde van de kazerne. Op het einde van de muur de oude toegang tot ‘het college van Sint-Kruis’ (het interneringskamp voor de ‘incivieken’ bij de epuratie)”.

Een eerste verhoor vond pas een jaar later plaats, op vrijdag 28 september 1945 door Inspecteur van de Staatsveiligheid Georges Van Hecke:

Over mijn eigen geval hoorde ik maandenlang niets, toen kwam geheel onverwacht een nogal onbehouwen heerschap mij verhoren.  Ik moest vertellen wat ik aan letterkundig werk geschreven had, zelfs jaren voor de oorlog – dat scheen allemaal strafbaar.  Bij de ondervraging over zekere teksten, die ze links of rechts gevonden hadden, bemerkte ik dat hij het verkeerd ophad, maar liet niets merken.  Dàt kon nog hèt verhoor niet zijn. (…)

Maar nu hing de herfst in de lucht.  De scherpe geuren van het najaar kondigden het stervend jaargetij aan: dorre bladeren ritselden rondom de barakken.  Zou ik hier een tweede winter moeten doorbrengen? (…)
Er stond geschreven dat het anders zou aflopen.  Er werd mij namelijk medegedeeld dat ik naar Hemiksem zou worden overgebracht.  (…)

Ik nam afscheid van mijn vrienden in het kamp met wie ik zoveel maanden, soms in de grootste menselijke nood, had doorworsteld.  Het leed is een sterke band, en heel wat lotgenoten kwamen mij ontroerd de hand drukken.

Woensdag 24 (?) oktober 1945

Transport met de trein Brugge-Brussel (overstappen) -Antwerpen.
Verblijf 4: 1 dag en avond in het auditoraat te Antwerpen,
tweede verhoor door substituut-krijgsauditeur Calewaert (zie ook de pagina “Senator Willy Calewaert“).

Wij moesten in een propvol rijtuig opstappen, en geketend tussen de mensen gaan zitten. (…)
Vermoeid zoals ik het nog nooit in mijn leven geweest was, doodop is niet te veel gezegd, werd ik op het auditoraat in Antwerpen afgeleverd.
Daar moest ik uren zonder eten of drinken zitten wachten – het deerde mij niet meer, ik was als verdoofd.  Gevangenen werden in en uit geleid.  Wij keken elkander stom en begrijpend aan: er waren geen woorden voor wat wij doormaakten. (…)
Tegen de avond werd ik voor een auditeur gevoerd, die mij voor de vorm een paar vragen stelde. (…)

Er stond een vrachtwagen klaar voor Hemiksem, met een groep anderen werd ik opgeladen, en wij reden weg door de schemering.

Woensdag 24 oktober 1945 ’s avonds

Verblijf 5: ongeveer 1 maand. Interneringscentrum Abdij Hemiksem oktober 1945 tot 21 november 1945

  • Abdij voor restauratie:

Ik had niet het minste idee wat Hemiksem was.  Ik zou het vandaag nog weten.  Een groot en somber gebouw, dat niets had van een abdij, en alles van een vesting, die uit de avond spookachtig opdoemde.

Het verblijf daar is voor Nand een verschrikking:

Echte intimiteit was er nergens, zelfs niet op het W.C.  Het privaat was het tegendeel van … privaat.  Van de zaal was een kleine ruimte afgescheiden, daar had men enkele bidons gezet, van het formaat voor vuilnisbakken gebruikelijk.  Daar moest je, gezellig onder elkander op gaan zitten, liefst met pijp of sigaret om opvallende redenen.  Algemeen waren de voorste het meeste in trek, want wie achteraan moest plaats nemen kreeg een panorama van achtersten te zien en, om Shakespeare te citeren, “the demesnes that there adjacent lie”.  Sommigen schenen dat “gewoon” te worden, anderen niet.  Ik hoorde tot deze laatsten.  Menselijke waardigheid was wat anders.

In januari 2022 kreeg ik een rondleiding in de catacomben van de abdij. Het was een hallucinante ervaring:

Ps: Een jonge, toen nog onbekende, Ivo Michiels was er zijn mede-gevangene.

Zaterdag 27 oktober 1945 te Antwerpen derde verhoor door substituut-krijgsauditeur Calewaert.

Donderdag 8 november 1945 te Antwerpen: laatste verhoor en in betichtingstelling.

Het transport naar het auditoraat in Antwerpen voor de verhoren gebeurde in een “bestelbusje”:

Dat ik juist tijdens dit verhoor in die sombere “abdij” ondergebracht was, maakte de zaak niet prettiger.  En dan was daar dat reisje heen en terug met dat gezellig bestelwagentje, dat, indien mogelijk, de hel van Hemiksem nog akeliger maakte.

Toch vindt Nand ook hier soms troost:

Maar precies in die donkere dagen beleefde ik een moment dat ik tot de zeldzaamste in mijn leven reken.  Na een afstompend lange dag in het auditoraat werden wij in de “abdij” ontscheept.  Op het binnenplein was het al avond, maar hoog boven ons hoofd, vierkantig door de zwarte daken van het gebouw afgetekend, straalde een sterrenhemel zoals ik er nooit een gezien had.  De hemel was niet zwart, maar violet-blauw.  De sterrenbeelden schitterden met een luister en een kracht dat hun licht op ons afstraalde.  Het was een ontzagwekkend gezicht.  Wat had ons lijden, onze hoop te betekenen onder de afglans van de grote onverschillige eeuwigheid? (…)
Als verpletterd nam ik mijn plaats aan de tafel in.  “Zwaaigen!”.  Ik was thuis.  Maar de aanblik van die sterrenhemel had mij over alle leed heen weer in voeling gebracht met een wereld die boven kwellingen, auditeurs, krijgsraden en tutti quanti uitrees.

Nog een plaatsbezoek in Hemiksem met wat uitleg en voorlezing uit Nands memoires (dit bezoek gebeurde enkele weken voor de rondleiding in de catacomben hierboven):

Na een maand (“eind november”) een nieuwe overplaatsing:

Eind november mocht ik, met de vrienden van “Volk en Staat” Hemiksem vaarwel zeggen.  Ik had mij erover verheugd, maar het was om naar een ander oord van kwelling overgebracht te worden, de slecht befaamde celgevangenis van de Begijnenstraat in Antwerpen.  Het proces “Volk en Staat” zou eerlang voorkomen.

Woensdag 21 november 1945 tot dinsdag 5 februari 1948:

Verblijf 6: ongeveer 2 jaar en 2 maanden, gevangenis Antwerpen Begijnenstraat (cel 231):

  • Huidige toestand:

Een grote poort, een binnenpleintje, en dan weer een poort.  Een sombere gang: grauwe muren en lage ijzeren deuren, de verzuurde reuk van een gaarkeuken – wij waren aangeland.  “Gezicht naar de muur!”  Weer was het wachten, wachten …  Wat werd er in die jaren gewacht!  Wij wachtten, er was tijd genoeg.

Daarna volgt het proces “Volk en Staat” (in eerste aanleg) van november 1945 tot 30 januari 1946:

Einde november worden wij opgeladen voor het gerechtshof.  Sommige vrienden zijn blij dat zij daarmee uit de cel weg zijn, ikzelf vind de cel nog verkieslijk boven dat onverkwikkelijk vertoon.  In stoet, man voor man aan een gendarme geketend, word je de grote assisenzaal binnengeleid.  Heel dat proces te moeten meemaken – er zijn een dertigtal beschuldigden – het staat mij maar matig aan.  Ook sluit ik onmiddellijk na aankomst mijn ogen en tracht mij op iets anders te concentreren. (…)

Na ettelijke tochtjes heen en terug in de dievenkar, kwam ook mijn geval aan de beurt.  (…)
Maar het proces ging voort – twee volle maanden zou het duren.  Altijd weer hetzelfde vertoon: naar ’t gerecht met de dievenkar binnengeleid worden als misdadigers, elk aan een gendarme geketend.  Requisitoir, pleidooien, de zielige stoet der getuigen …  altijd hetzelfde scenario, een stortvloed van woorden waaraan geen einde kwam.

(Assisenzaal Krijgshof Antwerpen, Britselei)

(verslag in “Gazet Van Mechelen, 22 november 1945, Nand bovenaan rechts)

Substituut-auditeur Calewaert vraagt voor Nand de doodstraf.

Ik zat altijd maar aan mijn oudjes te denken – hoe zou hen dat schokken.  Later heb ik vernomen hoe mijn vader het bericht las in de Volksgazet: hij moest bij vrienden binnenlopen om van de schok te bekomen; eerst dan dorst hij naar huis terugkeren, waar moeder op berichten wachtte. (…)

Het veertiendaags bezoek met het vooruitzicht op een doodstraf was geen verkwikkelijk halfuur.  Te meer omdat mijn oude vader het onmogelijke deed om mij  gerust te stelen.  Nu was dat eigenlijk niet zo nodig, er was immers nog geen uitspraak gevallen, en ik geloofde niet dat de krijgsraad op de eis van de auditeur zou ingaan.

Woensdag 30 januari 1946

Het vonnis: Nand wordt veroordeeld tot 12 jaar hechtenis.

Na een drietal weken met het zwaard van Damocles boven mijn hoofd, werden wij opnieuw in de dievenkar opgeladen voor de uitspraak.  Rechtstaande moesten wij het lang aanhoren – de toon was zeer streng. (…)

Dat voor Nand de doodstraf niet werd weerhouden blijkt een hele opluchting:

Ik kreeg twaalf jaar.  Bij het horen van het cijfer had ik een gevoel van onuitspreekbare opluchting: ik moest diep ademen en mezelf met alle macht in bedwang houden.  De sportredacteur aan mijn zijde gaf een ruk van sympathie aan mijn mouw, maar ik kon niet naar hem omkijken: ik was precies in glas veranderd, dat bij de minste beweging zou breken. 

Tot aan het proces in beroep zal nog heel wat tijd verlopen: 1 jaar en 8 maanden. In die tijd zal ook een tweede advocaat worden aangenomen. Ondertussen werd het proces van Nand losgekoppeld van het proces “Volk en Staat”.

Uit een brief van zijn (2de) advocaat blijkt dat Nand op 23 december 1947 nog steeds verblijft in de gevangenis van de Begijnenstraat in Antwerpen. We leren hieruit dat de uitspraak van Nands proces in beroep pas binnen drie weken zal volgen, dus in januari 1948.
Hij sluit bij zijn brief ook zijn pleidooi in, zie daarvoor de pagina “Pleidooi verdediging“, waaruit kan afgeleid worden hoe de akte van inbeschuldigingstelling was opgesteld.

Donderdag 4 december 1947
start proces in beroep, 2 jaar na het eerste proces. De auditeur was in beroep gegaan omdat hij niet akkoord was met het vonnis in eerste aanleg over Nand: 12 jaar hechtenis, hij had namelijk de doodstraf gevraagd.

Uit een aantekening bij het gedicht ‘De Tuin” in het “Poëtisch celdagboek” van Nand p. 140 valt de datum af te leiden van de veroordeling in beroep:

“Cel 34. Overgeschreven 25-1-48.  3 dagen voor de veroordeling in beroep! (in rood:) dus nog onder druk van gevraagde doodstraf!”


Detail datering:

 

Woensdag 28 januari 1948
Vonnis
proces in beroep. Strafvermindering: 12 jaar hechtenis wordt 10 jaar.

Begin februari 1948

In zijn “Poëtisch Celdagboek” p. 143 schrijft Nand volgende opmerking:

Opruiming vóór de overbrenging 5.2.48” (datum blauw omkaderd).

Bedoeld wordt de overbrenging naar de gevangenis en interneringscentrum te Merksplas:


Bijhorende tekst:
“Slapende botten. Ik knoop de mantel dicht. De sterren zijn gedoofd en ik moet verder dolen, de zonne daagt niet meer en ik ben ver van huis…”

Donderdag 5 februari 1948 tot donderdag 15 september 1949

Verblijf 7: een jaar en 8 maanden, gevangenis en interneringscentrum Merksplas.

(* zie ook op de het zijsprongetje in het hoofdstuk over Sim “Oh! To escape!” over twee gedichten die Nand hier schreef: “De Tuin” en “Wederzien met de Heide”)

  • Huidige toestand:

Het was dan weer de dievenkar. Benauwend, zonder lucht. Je werd door elkaar gerammeld, zag niets van de omgeving, een echte cel-wagen. En dan plots hield de wagen stil: Merksplas.

Op 31 januari 2022 bracht ik een bezoek aan het gevangeniskerkhof en las er het gedicht dat Nand er schreef:

Eerst wordt Nand er tewerkgesteld bij het onderhoud van tuinen, bossen en wegen, dit regime is heel anders dan de voorbije jaren en het bevalt hem wel:

Al dadelijk viel hier op hoe de cellen heel wat menselijker waren opgevat. Het raam was groot en luchtig. (in de Begijnenstraat zowat 40×20 – om lucht te hebben had men eenvoudig het glas stukgeslagen). Een cel als deze hier was bewoonbaar- dit was luxe! (…)
Het vooruitzicht in openlucht te werken lachte mij toe. (…)
De hele dag werkten de mannen buiten, sommigen in de bossen – en zij zagen er flink en goed gevoed uit.

Daarna wordt Nand er medewerker voor de “Welfare” (zie hierover bv: “In het oog: Interneringskampen na WOII“).

Ik heb er in die jaren vaak moeten aan denken hoe er in de mens eigenlijk ook meerdere mensen zitten. Hier was ik, Vlaamse animator, die voor ontspanning zorgde, teksten voor liederen schreef, scenario’s van shows opstelde en zelf ook nog de affiches schilderde.

Wat later wordt Nand even overgebracht naar de kazerne van Turnhout . Een onderdeel van de strafmaat was o.a. een “militaire afstraffing”, omdat hij nog steeds als “onder de wapens” werd beschouwd, en dus ook als militair verraad had gepleegd:

Geheel onverwacht werd ik naar Turnhout overgebracht – waar mij op het     binnenplein van de kazerne een korte plechtigheid wachtte. Daar was een        dozijn soldaten aangetreden. Ik werd tussen twee man voor het front der      troepen geleid. Overal in de banken zag ik frisse jonge gezichten die met brede  lach het gebeuren volgden. Ten slotte werd voor een officier halt gehouden die met luiden stemme verklaarde dat ik niet waardig was de wapens te dragen  – of iets in die aard. Het was de degradatie, vermoed ik. Ik had de officier rustig in de ogen gezien en was niet zeer onder de indruk. Wat wist hij over mij?

Een vraag om vervroegde vrijlating wordt in december 1948 afgewezen, een zware teleurstelling voor Nand, hij vernam het nieuws blijkbaar op Kerstdag, getuige deze opmerking in zijn Celdagboek p. 170 (de beslissing dateert van 24.12.1948). Het gedicht werd nooit gepubliceerd (zie de tekst ervan op de pagina “Aantekeningen in de marge“).

“Kerstdag 1948. Opgedragen aan de Minister van Justitie! Naar aanleiding van het verbod op vrijlating! Onmensen!”

Detail:

Donderdag 15 september 1949: (voorwaardelijke) vrijlating, in totaal heeft Nand dus de helft van zijn straf uitgezeten: 5 jaar.

Nand schrijft:

“Het wederzien met mijn goede moeder na vijf jaar opsluiting is niet onder woorden te brengen. Wij vonden toen ook geen woorden. De onstuimige  omhelzing die men in films of boeken bij dergelijke omstandigheden pleegt te zien, bleef achterwege. Wij wendden ons eerder van elkander af, in de greep van een ontroering die te groot was om om ’t even wat te zeggen of te doen… Het mens liep als hulpeloos in en uit – tot de eerste schok voorbij was en de ontroering bezonk tot stille en innige vreugde. Dan nog was er niet veel te zeggen.
Het was voorbij.”

Verblijf 8: opnieuw ingetrokken te Gistel, bij zijn ouders. Hier zou Nand nog 2 jaar wonen tot 29 september 1951, dag van zijn huwelijk met Sim. Samen woonden ze vanaf dan in Weerde (nu deelgemeente van Zemst bij Mechelen).


Samengevat:

(opmerking: alle verplaatsingen, ook het vele heen en weer naar de processen,  gebeurden geketend)

Vanuit zijn woonplaats in Gistel waar Nand bij zijn ouders woonde:
met “rijkswachttaxi” naar

Verblijf 1: enkele dagen vanaf 15 september 1944 in een paardenstal te Gistel (naast de rijkswachtkazerne);
in open vrachtwagens naar
Verblijf 2: enkele dagen in schoolgebouwen, Boomgaardstraat te Brugge september 1944;
in open vrachtwagens naar 
Verblijf 3: vanaf 25 september 1944 tot 24 oktober 1945 een jaar in het Interneringscentrum “Sint-Kruis”, Brieversweg, Brugge
eerste verhoor 28/09/1945
treinreis naar Antwerpen;
Verblijf 4: op 24 oktober 1945 1 dag en avond in het auditoraat te Antwerpen.
tweede verhoor 24/10/1945;
vrachtwagen naar Hemiksem voor
Verblijf 5: vanaf 24 oktober 1945 ongeveer 1 maand tot 21 november 1945 in het interneringscentrum Abdij Hemiksem.
derde verhoor 27/10/1945
heen en weer in ‘dievenkar’ voor verhoren naar Antwerpen;
laatste verhoor en inbeschuldigingstelling 08/11/1945;
bestelbusje/’dievenkar’ (?) naar Antwerpen voor
Verblijf 6: vanaf 21 november 1945 tot 5 februari 1948 2 jaar en 2 maanden in de gevangenis van de Begijnenstraat 42 te Antwerpen
Eerste proces december 1945/ vonnis: 30 januari 1946
Nand wordt veroordeeld tot 12 jaar hechtenis.
(Het proces in beroep volgt pas 2 jaar later)
Proces in beroep  4 december 1947/vonnis: 28 januari 1948
Nand wordt veroordeeld tot 10 jaar hechtenis;
bestelbusje/’dievenkar’ (?) naar Merksplas
Verblijf 7: vanaf donderdag 5 februari 1948 tot donderdag 15 september 1949 een jaar en 8 maanden in gevangenis en interneringscentrum Merksplas;
(vrijlating)
treinreis naar Gistel
vanaf donderdag 15 september 1949 opnieuw te Gistel bij ouders

Totale interneringstijd 5 jaar (15 september 1944/15 september 1949), de helft van zijn straf.
Eerherstel volgde pas in 1964.

  • Overzicht verschillende interneringscentra. Nands vader vertrok steeds vanuit Gistel op bezoek, en dit vijf jaar lang, tweewekelijks. Om Hemiksem en Merksplas te bereiken had hij telkens een volledige dag nodig, voor een bezoekje van 20 minuten.

1944 Sim: Celdagboek 1

Opmerking: dit dagboek in twee delen werd door Sim in potlood geschreven tijdens haar eerste gevangenschap van september 1944 tot februari 1945. Ze verbleef toen in de gevangenis van Leuven Centraal, aan de Geldenaakse Baan. Ze beschrijft de laatste augustusdagen van ’44, daarna de bevrijding in september, de aanhouding en het gevangenisverblijf. Na een tijd werden ook haar moeder (Nathalie), haar vader (Jules), haar broer (Bert en haar zus (Finneke) voor een tijdje aangehouden. Op een bepaald moment zat dus de hele familie achter de tralies, zonder dat ze met elkaar contact konden hebben. Dit betekent ook dat het ouderlijk huis in Sint-Joris-Winge een tijdje onbewoond was en ten prooi viel aan plunderingen.
In tegenstelling tot Nands memoires over die tijd zijn deze herinneringen dus op het moment zelf geschreven, en in die zin betrouwbaarder, omdat ze niet bedekt zijn door het deken van de tijd in nabeschouwing. Te vermelden valt ook dat dit dagboek niet in de handen is gevallen van de censuur, en dus ‘zuiver’ is. Het verliet immers nooit de gevangenis, tenzij bij haar vrijlating.
Op 18 augustus 1944 was Sim net 25 geworden.
De cijfers in subscript verwijzen naar de annotaties onderaan, de cijfers tussen haakjes verwijzen naar de pagina’s van het manuscript.

De reden waarom Sim geïnterneerd werd wordt uit de doeken gedaan in het hoofdstuk “Arrestdossier Sim

Chronologie:
Woensdag 6 september 1944  (pagina 15): eerste aanhouding en ondervraging, na vier dagen vrijlating op zaterdagvoormiddag 9 september (deze dagen zijn aangekruist op de aftelkalender: 6 september: “Sim”, boven 8 september staat “Maken”: aanhouding van Sims moeder, zie pagina 19 ).
Volgende dagen zijn aangeduid met een streepje (in vrijheid) tot:
Maandag 2 oktober: tweede aanhouding (pagina 23) – tot februari 1945 (zie Celdagboek 2)- (vanaf hier opnieuw aangekruiste dagen: boven 2 oktober:”Sim”, boven 4 oktober “Alb”: aanhouding van Sims broer Albert en 9 oktober: “Ad”: aanhouding van haar zus Adolphine (Finneke), zie pagina 29).

Sim beschrijft deze dagen ook in het interview dat ik van haar afnam in 1993. Zie daarvoor de pagina “Oorlogsjaren en bevrijding“. 

Dagboek 1

Voorbeeld eerste pagina (met aftelkalender, aangekruiste dagen = gevangenschap):

(1)
Septemberdagen 1944
(aftelkalender september, oktober, november)

23 augustus

Een zonnige augustusdag. In de luwte van de schoon-opbloeiende zomerdag maak ik mijn fiets klaar voor den frisschen tocht naar broer te Brussel. Zoo was het toch gezegd: trefpunt in “Metiers” (1). Het werd heerlijk rijden. De baan scheen wel ruim zoo breed onder het goud-gele strepen licht. Een kalme baan in den zomerschen voormiddag. Boven mijn hoofd werden de vogeltjes dol verliefd zooals het altijd was geweest in Gods lieve natuur.
(2)
Er liep een bekoring van droomerij in die versche lucht. Mijn sluike haren warrelden verloren rond mijn peinzend hoofd en met ’n tikje hijgen besteeg ik den korten maar steilen Pellenberg(2) – Leons serres(3) stonden te glanzen van het danige licht naast het helle bloemenvillake. Daar kwam ik boven vlugger zelf dan ik vermoeden kon, met dien deugdelijken ballast na mij.
Roef de wind flapt dol rond mijn bonten strepenrok, bergaf! Wel een gek figuur denk ik zoo in perspectief achter gezien. Door mijn blauwen witomranden bril tuur ik nu recht voor me – en beklaag de menschjes die in dit zonnetje naar boven moeten – Het leven is ’n raar spelletje bergop- bergaf en allen landen we eindelijk toch in veilige haven op het Hoogland of in ’t dal –
(3)
Leuven komt in zicht. Verloren torentjes heffen zich nog fier spijts de reuze bombardementen(4). Zoo plots vliegt de klare zeepbel van mijn droomen in splinters fijn en freel maar weg is hij, weg… Uit een nevel van wazigen floers kom je voor me staan – Lies(5) – reeds drie maanden ben je weg(4,5). Jij, één maand langer dan dit groote verlof 43 dat ons om ’n dom misverstand van mekaar gescheiden hield. Hoe warm klonk uw stem bij ons eerste ontmoeten: “Sim, Sim toch…”Waarom heb je weer dat kleine hoedje aan, met pels. Je weet ik zag dien niet zo heel graag… en je lacht lacht je tanden bloot ook dien eenen die er zoo nukkig tusschen zit.”
Lies, je herinneringsbeeldjes heb ik laten afdrukken voor de school en m’n tekst is ook al klaar. Weet je toch wat die oude Sim
(4)
daar op neergeschreven heeft… In dezen donkeren tijd. De toekomst die we heerlijk schoon droomden viel met een ruk van me weg toen jij er niet meer was. Lies tusschen jou en mij spoedt den ouden tijd naar een nieuwen… het oorlogsgebeuren spint weer een rood net rond dat landeke en zijn volk, dat arm verloren geloopen volk. Er hangt zoo ’n vreemde weemoed boven mijn hart. Jij weet hoe eerlijk en schoon we samen droomden, voor een zedelijk hoogstaand volk. Op zoo ’n heerlijke Augustdagen togen er duizenden van zijn zonen naar de verre IJzervlakte(6) en beleden er den roem en den rouw van een volk. In hunne ooren weerklonken de laatste woorden na van Jozef Simon’s(7) “Eer Vlaanderen vergaat” krijgt het nog eens zijn kans –
Een jong en kranig geslacht heeft een poging gedaan. Maar laksheid en verknechting heeft die sterke poging verbroken in
(5)
tweestrijd. Waar we tot honderden jaren onder Fransche invloeden toch ’n zuiver elite van ons volk konden hooghouden, daar wisten we dat naast een paar jaren verduitsching dit volk elke kern van zelfbehoud aan dien nieuwen staat, zij het dan ook een broedervolk, hadde prijsgegeven.
Waarom werden we belaagd en bespuwd… Wat zal er van ons geworden indien de lawine van alle standen op ons neerstort zonder onderscheid van stellingname in dit wervelnet van politieke organisaties?
Een donkere tijd… ook voor degenen die het zoo goed voorhadden en den naamvijand willen verstaan en eerst na jaren terug zullen inzien –

– Leuven, oude Dijlestad, – onder de stoere brug van het tot ’n ruïne geslagen Blauwput(8), hort m’n fiets kwaaierig over de tramriggels – de Stationsstraat ligt bijna verlaten ik kijk met ’n nietszeggende blik over de puinhoopen want in mij groeit de idee altijd grooter van het onbegrijpen – Germa 85(9) roept me
(6)
schoone herinneringen voor. Forum(9) geeft toch spijts alles zijn kinemavoorstellingen… schreeuwerige plakaten – ‘k denk weer aan Lies en de voorbije winteravonden, Hasselt en onder de hanebalken tweemaal bellen en hoe we samen kinderlijk verheugd naar “Tanz mit den Kaiser”(10) keken en niet begrepen dat het versche schoolwee zoo vlug was weggevaagd. Nu wip ik even bij De Craan(11) binnen, m’n nieuw mantelpak! Ik lieg maar dat ik vrijdag passen kom zoo is hij stellig zaterdag klaar! Even bij Tante(12) ballast afwippen – Ze is niet thuis ach ja: “Madame trotte en ville” noemt men haar in de buurt.

En nu ligt de baan voor me open. Brussel. Wie krijgt dit spelletje klaar zoo ’n formidabelen berg dat kan de beste wielrenner niet volhouden in zoo ’n augustusweerke – en geen auto om er frisch te blijven aanplakken – Maar na dit voettochtje laat ik me toch weer lekker rollen rollen zoodat de tweede helling in vaart reeds half bestegen is – De ijzeren berg is een
(7)
wilde daling maar tusschen het heerlijke van dezen tocht denk ik even een paar jaren terug – 36 Sim Heverlee en het plotse doodsbericht van Oom(13) doodelijk verongelukt. Ik zie de plaats(13) waar de boomen nu herplant zijn en den gevaarlijk hellenden kant…

En de tocht gaat voort langs Winkxelen. Ik rijd gansch alleen vrij vrij een auto snort voorbij vlug vlug en verdwijnt – Ik stijg weer – ’n dik heerschap rond met ’n glinsterend lachenden knikkebol permitteert zijn rappe beentjes en tingelingt me voorbij gevolgd door ’n lange magere juffer nee dit volg ik niet en ‘k vertraag maar dan. ‘k Heb zoo graag m’n vrij zicht, zie je –

Cortenberg ’n militaire beweging onder de schaduw der boomen staan ze geparkeerd gecamoufleerd… oorlog…

‘k Fiets twee Fritsjes(14) voorbij… en wip bij tante Fine binnen. Maar niet vergeten: ‘k moet te 1u te Brussel frisch en fijn verschijnen kwestie van ’n revanche!
(8)
Maar te Zaventem staat me dien langen berg te wachten… daar stijg ik af en d’n “dikken” meneer en zijn magere eega kunnen ook niet meer.
Evere – ‘k weet niet hier voel ik me amper gerust kwestie bombardementen. De Duitsche jachtvliegtuigen liggen startklaar… ‘k fiets snel en rep m’n bruingebrande beenen maar m’n lichten zonnerok speelt me immer zij  fratsen –

De lange laan naar het Terkamerenbosch ligt heerlijk beschaduwd maar heet sjonge heet dat het is heet. Aan ’n klein restaurantje moet ik even drinken en ’t is al 1 uur.

Bestoft en hongerig kwam ik aan – verfrischt en monter stapte ik juist op ’n vertrekkend 4tje(15) en… niemand metiers- ’n uurtje wachtte ik op ’n tram voor Berts bureau vergeefs.
Georgette’s telegram zou ik ook versturen – Mr De Bisschop en Rubens lichten me in over Berts reis. Dan maar weer
(9)
naar huis en Bert verwacht.

’s Anderendaags breng ik met Broer lief door. ’n Diner die alle maagkrampen doet verdwijnen en we zien ’n plezierige vertooning “Abenteur im Grand Hotel” – Hans Moser – Wollf Albach Retty – Maria Anderganst –(16) De Actualiteiten brengen het oorlogsgebeuren nader. In Letland worden de Nationalisten door de oprukkende Russen danig mishandeld. Een vaag gevoel van onrust voor ’n mogelijk noodlot dreigt zoo rond me, ‘k weet niet, het maakt me weeërig ongelukkig.

Bert zit stil naast me in de Rotisserie. Er is een opmerkelijke beweging te Brussel. De troepen uit Frankrijk trekken Noordwaarts. Men spreekt van den nakenden Engelschen inval – De Maquis bezetten de straten van Parijs… We voelen het verre het langverwachte komen – komen…

’s Avonds valt de zekerheid plots over mij en ‘k weet hoe eerlijk en oprecht onze strijd was hoe we voor iedereen
(10)
vrij en frank ons kunnen verantwoorden. Hoe we gestreden hebben tegen die langzame ondermijning door buiten grensche krachten.

Ik heb voor mijn volk gedaan wat ik kon – dat de dagen komen.

“Und da wir sterben müßen sollen wir tapfer sein –
Man kann nür einmal im Leben sein Gepäck verlieren…“(17)

De nacht is koel en blikt vol sterren, dat is de geheimenis die hangt boven mij ondoorgrondelijk. Ik hoor al de geluiden van dezen nacht en elk geluid is als een echo van iets dat langzaam voorbijgaat naar het tijdelooze.

Heverlee kommerloozen tijd(18) van vluchtige en sereene stonden van wee en kindergeluk – oorlogsdagen – Novemberdagen 40. Ernst en een diep geluk en dan de lange vergleden dagen en het ruischen van die eene woorden “Es war einmahl so begann
(11)
ein Märchen”(19) Hasselt en Toon – en Lies en de lange eenzame treinritten vrijdagavond kinderlijk blij en zondagavond als er weemoed hing voor het duistere treinraampje – Lies met je klare oogen wijkt niet van me Lies…

Vrijdag 25n augustus rijd ik terug naar huis de laatste vrije rit. Te Cortenberg bezoek ik even tante Kerkstraat 25 en fiets traag naar huis –

Een vreemde stemming heerscht over de dagen. Bert komt ’s zondags naar huis zijn laatste keer voor hoelang?

Maandag 28n vertrek naar Hasselt in ’n minimum van tijd 5 kwartiers. Aanhoudend trekt het Duitsche leger af. De Hasseltsche Kommandatur moet in twee dagen vertrekken.

’s Avonds laatste tram terug naar huis.

Woensdag tot Donderdag –  terug…
Vrijdagvoormiddag eerste mitraillade op Winge –

Er grijpt me ’n vreemde ontroering
(12)
aan. Ook ’s Zaterdags wordt de baan Leuven-Diest onder vuur genomen.

Ik rijd naar Leuven met m’n meest geliefde boeken –

’s Avonds staan de bizonderste zaken ingepakt. Rubens helpt dezen avond doorbrengen.

Zondags bracht me ’n laatsten keer naar de eigene dorpskerk in deze vreemde stemming. Er hingen regendroppels als dikke warme tranen aan de vensterruiten – Het wijde land dronk den stroelenden septemberregen. Rubens en ik met 1 fiets naar Leuven, ’t werd een natte reis maar dezen keer zouden we wellicht geen Tommy’s(14) boven ons voelen cirkelen.

Mijn nieuwen mantel berg ik maar liefst bij Matant –

Zondagnamiddag brengt een laatste inkwartiering…

In den vroegen Maandagmorgen wordt de vlucht naar Motbroek(20) ingesteld

(13)
De menschen meenen het goed maar ’t valt hard. In de oude straat (Hoek) houden we, Pa en ik, ons stevig aan mekaar een helse mitraillade breekt los over ons en tegen den middag pas keeren we terug. De stemming drukt drukt. Maandagnacht doe ik waakdienst. Make ligt naast me, in den morgen word ik opgeschrikt door luide jubelkreten. Een reuzegroote driekleur verschijnt om den hoek. Ik sluit even de oogen een heele wereld stort voor me neer al den schoonen Vlaamschen leeuwenstrijd hebben we verloren – Staan we terug aan de geboorte van den nieuwen staat met de oude veten en verwoed en bittere kampen tusschen twee volkeren die reeds honderd jaren samen werden gezet in de ruimte van dit land aan de lage zee? En alle offers onzer jonge helden niets niets – Wij kapituleeren niet. De menschen gaan in ‘n zondagse stemming naar het dorp kwestie van ’n hartelijk onthaal.

(14)
Een regenboog zet op en koelt de ijverige geestdrift. De moto’s der WB en P. snorren voorbij.

9uur Duitsche pantsertroepen trekken nog af, helden van ’n nakende dood!

Onze eigene dorpsjongens kijken ons met verdwaasde ogen aan hun gordelriemen vol handgranaten en de geweeren schietensgereed.

Ons volk – ja toch ons volk dat ons nooit begreep – Sommigen onder hen hoorden voor ’n paar maanden nog bij ons maar hadden niet idealistisch gerekend en scholen zich liever valsch dan eerlijk te blijven spijts alles.

Dinsdagavond spreidt warme roode kleuren over het wijde land maar het is koud op m’n verwoest kamertje – en ik mag niet denken –

Er worden haatplannen gesmeed dezen nacht ik vermoed het rond en boven mij en langs het raam warrelen dronken stemmen naar omhoog, in de schemering zie ik de bonte rode hamer en sikkelvlag – communisme op de ontreddering van dezen tijd.

God die hoog boven de sterren staart naar dit arme volk kunnen we nog blijde zijn en hopen nog op een schooner toekomstdagen. De nacht vult m’n ijl hoofd met de
(15)
klokketonen en de morgen komt traag en aarzelend over den dag dien ik nooit vergeten zal.


nvdr: Het was de “Koninklijke Nederlandse Brigade ‘Prinses Irene‘ (onderdeel van het Tweede Britse Leger) die Sint-Joris-Winge bevrijdde. Op 6 september 1944 viel deze brigade aldaar (Leuvensesteenweg ter hoogte van kruising met Doelstraat en Tweevijverstraat) in een hinderlaag en werd zwaar onder vuur genomen (3 doden). Zie de uitgebreide beschrijving met links naar ooggetuigenverslagen op deze site.


Woensdag 6 september.In groepjes gewapend trekken ze uit en eischen tol voor de weggesleepten van voor eenige dagen. Maar hun tol is zwaar want niemand wordt ontzien. Ik wil de eerste zijn al ben ik ook de jongste ‘k zal niet falen. Door dit kleine dorp waar zoveel me bindt aan mijn eigen jonge leven zal ik gaan en de honderden blikken trotseeren – Ik wist niet dat er zo’n haat bestond – Hoe kon ik je afschilderen in een zonnigen middag maar ik voelde hem uit iederen blik komend der menschen waarmee ik jaren had geleefd. Moeders sterke woorden trilden nog na: “Kind wees fier en blijft wat ge zijt”. Tusschen de mensen van ons geloof zou ik uren zitten en elk leed aan het mijne meten. Tot de camion ons langs de lange asfaltbaan naar Leuven voerde. De Tiensche straat kon het volk amper slikken. Wij de verdachten gaan voort langs hun haat en hun felle slagen
(16)
de armen omhoog. Dat was het communisme in beeld. In de zaal herken ik veler onzer menschen naast de anderen uitschot van lage instincten. Het slaat me om ‘t hart onze biddende menschen naast de avondvrouwen geschminkt en rookend. (33)

Dat wordt ons volk –

Vier dagen zal ik daar verblijven tot ik na een onderhoor in voorlopige vrijheid wordt gesteld.

Procureur of Onderzoeksrechter (?) Smeets monstert me bij m’n binnenkomst.

– Wie zijt ge? (hij neemt m’n pas en we zeggen haast gelijktijdig) Simone Wolfs

– Waarom werdt gij aangehouden?

– Waarschijnlijk omdat ik lid ben van het VNV.

– Wie heeft u aangehouden?

– Een kerel in dronken toestand (naderhand weet ik hoe hij heet en dat hij voor den oorlog nog 2 jaar gevangenisstraf uit te boeten had Belgisch gerecht!)

– Maar wat is dan eigenlijk het V.N.V.?

– Mijnheer ik hoop dat de personen
(17)
die meenen bevoegd te zijn onze menschen op deze oogenblikken te ondervragen en te oordelen toch alleszins hoeven te weten wat het VNV is en wat het doel en het plan is van deze beweging. Dat zij hoeven te weten welke bewegingen van nevenorganisaties er gedurende de bezetting tot stand gekomen zijn die de smartelijkste gevolgen hebben gehad op onze zuiverste doelstellingen. Ik bedoel De Vlag, Rex, SS.

– Waar is uw leider?

-Mijnheer, onze leider Dr. Elias komt voor, maar nu niet in den chaos van dezen tijd, waarin de krachten werken waartegen gij zelf niets vermoogt. Jammer genoeg. Hij Dr. Elias kon zich niet zoo gelijk een hond laten afmaken voor hij zijn eigene zaak en de zaak voor zijn volk heeft te bepleiten.

– Maar ge moet toch toegeven dat het VNV pro Duitsche propaganda heeft gemaakt en met den vijand meewerkte.

– Er komt een tijd dat er breedvoerig over deze vraagstukken zal gehandeld worden. Maar mijnheer indien gij
(18)
onze politiek hebt gevolgd gedurende de bezetting weet ge hoe groot de wrijving was – opdat we de gaafheid van ons volk wilden bewaren. Daar we zelf wel wisten dat indien na een honderd jarige fransche invloed toch nog een elitekern in dit volk werd gevonden van echte Vlaamsche volksheid er na 25 jarige Duitsche overheersing het schoonste eigene van onze cultuur en taal er aan verloren zou gaan. Dan zouden onze kinderen en kleinkinderen hun taal niet meer spreken.

Mijnheer, dat wisten wij – Wij hebben ons doel behouden, en ons het woord van P. Callewaert: “De Vlaamsche zaak is zoo rechtvaardig, dat indien we ze door den duivel moesten halen, we ze zouden moeten aannemen”.

– Gij zijt regentes – Hebt ge in uw functie als dusdanig propaganda gemaakt?

– Neen. Getuigen zijn legio.

De heer Smeets tekent mijn voorlopige invrijheidsstelling en monkelt als wou hij zeggen en hij zegt het ook effectief:

– “Dat ideaal!”

(19)
Ik protesteer en zeg dat ik mij niet wil laten beledigen wijl ik mijn invrijheidsstelling bekom.

– O (zegt hij) Ge kunt gerust hier blijven en voor uw Vlaanderen lijden.

Ik wil op zoo ’n boosaardigheid niet meer antwoorden. Hij heeft een correct uiterlijk, jong, Germaansch blond – en ik beklaag hem omdat hij zoo voor ons volk verloren kijkt … (arrivisme)

(Ach vor der Dumheit der anderen nicht kapitulieren)

Zaterdagnamiddag begleidt me ‘n fiks piepjong soldaatje naar Winge het is hoogtijd voor Pa en Phineke die me zo starling aankijken, Ma is gisterenavond aangehouden en naar Tienen gebracht.

Zondag brengt me ‘n troostende verversching en vol betrouwen zet ik mij aan de schikking van het huis. Rubens komt om nieuws en ’t brengt een danige afwisseling. Brussel stelt ons gerust.

12 Sept.: naar Tienen. Achter dien hoogen kazernemuur zit Make gevangen. Kon ik er maar zijn in haar lieve plaats. Maar zij is zoo sterk en kranig en dat troost ons dan. De week brengt ons berichten allerlei.

(20)
De aanhoudingen duren voort en niets gaat verloren onder de plunderende handen.

Vrijdag. Adolphine naar Brussel.
Trouwbezoek van Charel en Jenny. Lode

Zondag 17. 410 vliegtuigen ronken boven onze hoofden Oostwaarts. Ma is gisteren naar Leuven overgebracht. We hopen en verwachten haar nu in een paar dagen.

Yvonne en Oom komen op bezoek tot dinsdag. Yvonne zal met nieuws komen van Mr Delfosse.

19 Sept. Ondervraging door de Rijkswacht

22 Sept. Yvonne komt Geen uitkomst

Zaterdag 23 in den plassenden regen naar Houwaert François en ’s middags na het bezoek van Mr Pastoor naar Brussel.  The Tommy’s are very gentlemen!

Zaterdagavond bij Mia. Metiers? er is een stemming die men nooit vergeet en dat is deze waarin alles totaal voor ons verloren schijnt.

(21)
Zondagavond wacht ik in den donkren druilenden regen naar het hortende stoomtrammetje. Vele camions rijden trage door den glimmenden schijn… honderden banale straatliedjes ruischen door den regen een melodie van wee en ‘k voel hoe alles wat eens m’n te teer hart te gevoelig maakt zich opeenstapelen tot “een boom van groot verdriet”(21).

’s Avonds vind ik Pa en Adolphine bij de kachel echt gezellig maar ons dapper Moederke is er niet nog altijd niet.

Woensdag 27 Yvonne en Mia komen en vertrekken

Donderdagmiddag

In den vroegen avond bellen de Partizanen op en willen 3 bedden – slaapgelegenheid. Ze komen vrijdagavond – zaterdagnamiddag.
Er is inkwartiering. M.P. in de school.

Zondag 1 Oct. Breng ik voor m’n uitkijkraam door en Alice Own Book(22) volgt me. Jenny komt niet misschien zal het morgen zijn dan heb ik nieuws uit Hasselt en weet ik wat me te doen staat.
Maar
en hier begint de tweede episode uit

(22)
Een donkere tijd: Octoberdagen 44

Ik hou van de zware weemoedverzen van Karel Vande Woestijne en immer dreunt me in de herfstdagen, als de regen druilend langs mijn raamkozijn strijkt, zijn vers na:

“ ’t Is triestig dat het regent in den herfst”(23)

Het is October – ik trek mijn morgenraam open naar den Westkant en het oude huis tekent een lange zwarte schaduw op den versch geploegden akker voor het breede land. Het paard loopt er strak in de voren en snuift en mengt zijn warmen adem met de dampende klonten die vettig onder de ploeg begeven –

Ik sta voor m’n raam. Ik heb Pa zien vertrekken langs den veldweg er trekt wel een diepere groef langs zijn gezicht, Ja die laatste dagen waren doodend. Zijn omzwachtelde hand doet me immer zelf pijn –

Ik hoor Adolphine de trap opkomen, die roept me zeker op – want ’t is waschdag – Ze lacht omdat ik vroeg ben vandaag, kom dan loopen we maar samen den trap af in peignoir(24) ik en dan zoo ’n flink ontbijt
(23)
dat vind ik nu altijd zoo gezellig. Maar ’t duurt nooit lang m’n morgenontbijt. In ’n wip schiet ik naar boven, ‘k wasch me en kijk bij het gebel m’n venster uit. Daar schiet iets door me – twee rijkswachters – Ja dat is voor me – Adolphine roept me iets of wat bleek en ik maak me klaar(32) .

’n Kwartier later rijd ik fijn in ’n zachtbruine limousine langs den stralenden weg naar Leuven toe – naar de gevangenis deze keer Zonder vorm van proces zonder onderhoor zitten we hier en wachten wachten reeds.

Naast mij zit ’n heer dien ik in den loop van den dag beter leer kennen: Mr Nijs controleur? oud vliegenier. ‘k Interesseer me nu eigenlijk reuze voor vliegeniers en we babbelen samen, in de ongezellige wachtkamer van die kazerne, al de uren dood…

We kijken naar het binnenkoertje een recht? fonteintje kan maar geen hoogte nemen – daarnaast tusschen de steenen een stok en ’n triestig vermaak ’n Duitschen helm prijkt er tot jolijt van onze bewakers gekroond – Ik denk aan die houten kruisjes lijk er zoovelen staan over de vlakten nu
(24)
‘k Denk ach nee niet alleen aan onze jongens ik kijk ruim naar den dood van den frontsoldaat die ligt met de getuigenis van zijn mensch en zijn soldaatzijn in den goeden schoot. Ik denk aan al de jongens die ik zelf ooit kende en een onzeggelijke weemoed komt over mij.

Het kan 6 uur zijn en met 5 andere vrouwen gaan we den tocht naar de Centrale gevangenis, de haat der menschen glijdt over ons heen…

De formaliteiten zijn vervuld. Met vijf vind ik me weer in een enge donkere cel 333! ‘k Herken de afbeelding in Borms’ gedenkboek: “Tien jaar in den Belgischen kerker”(25).

Ik weet dat Ma hier is maar waar. We zijn beschouwd als ’n uitschot de bevelen worden afgesnauwd. We zijn geen menschen we moeten samenhokken in deze enge ruimte. Men spreekt ons aan met Gestapo en Breendonk(26) . Er zijn kinderen nog daarbij.

Ik krijg als laat binnengekomene een extra portie halfrauwe aardappelen en kool.
(25)
Ik kan niets verorberen. Mijn medekameraadskes bekijken me meewarig en ik kijk onderzoekend m’n cel rond – stroozakken op mekaar ja dat is wellicht onze slaapgelegenheid – een hekken en daarachter een stel potten. WC gelegenheid voor vijf vrouwen! een waschkom voor de reiniging én van personen én van het eetgerei een kom en een lepel – geen boeken geen tijdverdrijf niets als wandeling -we zijn de gevaarlijken van den staat.

De inhechtenisname wordt op ruim een half millioen geschat.

Vlaanderen – Vlaanderen dat alles om die enkele onwaardige zonen die hun volk verraden maar die toch de straf die ons beschoren is nooit zullen ondergaan.

Maar wij zijn fier omdat we eerlijk zullen kunnen getuigen. Wie kan mij wijzen op een verraad?

Zonder vorm van proces zonder onderhoor zitten we hier en wachten wachten reeds
(26)
weken. We zijn zonder nieuws van onze geliefden van huis.

De eerste nacht brengt me geen rust. De

(rest van deze bladzijde leeg)

(27)
(ander geschrift) De morgen gluurt aarzelend onder de verduistering. Ik hap wat versche lucht hartelijk welkom want de verdachte geuren achter dit treurige hekkenmaken me gek.

7u. Als we niet oogenblikkelijk klaar zijn moeten we zoo het brood ontberen. Het luikje gaat open een broodje en een vierde wordt binnengeduwd en ’n koffiegamel. Liefst niet rieken en dan zoo maar drinken op dit zwarte brood zijn we gieriger dat is voor ’n ganschen dag we trekken het zoo maar stuk en eten traag en zijn wondersnel verzadigd. We droomen op het divanke of in ons deken gewikkeld op den stoel. We maken kennis met mekaar de tijd duurt zoo lang anders.

En we wachten wachten.

De wandeling wordt streng bewaakt na mekaar stappen we naar de gesloten ruimte we zien met veel geluk de nevenburen maar geen teekens geen wenken alleen een bemoedigenden glimlach en ’n sluiks oogknipje

(28)
Onze menschen houden zich flink zelf de moeders die hunne kinderen achterlieten en de anderen die zich buigen over het andere ontwakende leven hun celkindeke. Maar voor iedereen blijft de tucht een streng gebod. Geen eten van thuis niets als het noodzakelijke linnen. Maar hoe raar wordt het voor sommigen aangebracht. Vrouwen zitten hier beroofd van have en goed. Niemand kijkt naar hen om… We troosten ons in haar toestand.

12u. krijgen we soep – meestal aangebrand een dikke brij met ’n verdacht geurtje. We denken ons in of we toch soms bij vergissing geen moord hadden bedreven. En de uren verglijden traag traag – het stukje hemel uit het kleine raampjemaakt ons weemoedig. Want de zonneschijn lokt ons buiten voor de heerlijke herfst – wandelingen in de triestige regen maakt hier alles zoo somber droef.
Zondag brengt afwisseling ’n mis
(29)
maar we worden sekuur opgesloten geen contact met iemand daar staat strenge straf op als het nog straffer kan, voor mij met 9 dagen brood! (ander geschrift eindigt hier)

De dagelijksche wandeling brengt ons naamberichten. Allerlei bekende namen werden gegrift in de stenen – Onze menschen houden zich kloek. Van Ma geen spoor.

’s Zaterdags 7 krijg ik ’n pak. Adolphine zorgt flink voor me.

De dagen verglijden traag naar dien droeve vrijdag 13n – ‘k Verneem dat Adolphine zelf reeds een paar dagen werd aangehouden en dat wij ook uitgeleverd werden aan den plunderingsgeest. ‘k Voel opeens m’n schoonen droom verzwinden en ‘k durf niet denken denken. Boven m’n wee om al de geliefde zaken in ’t oude schemerhuis staat Pake’s zieke treurbeeld. Hoe moet z’n zwakke hart reageeren op die onmenschelijkheid.

Ik wist niet dat ik zoo lijden kon – en zoo machteloos zit ik hier, ik moet
(30)
denken aan al die lieve wezens. Waar is Pa en wat denken Ma en Adolphine? Is Bert aangehouden en wie sleurt er ons oude vertrouwde zaken weg? Droombeelden vervolgen me “o ritme van den pijn” (31) .  Het zindert over me met korte vlagen en de dagen gaan langzaam. Ik kan niet meer niet meer…

Zondag 15n zie ik Adolphine’s bleek gezichtje tusschen de anderen in de kleine kapelvleugel, bemoedigend knikt ze me toe, en ze lijkt me sterk, sterker dan ik dacht ik als ik het goed voor heb antwoordt ze op m’n vraag Waar is Pa? – thuis – o God mocht het waar zijn – Ik kreeg een pak linnengoed Yvonne schreef de adres. Duizenden ideeën suizen door m’n hoofd – Ik word iets verlicht. Ik heb Make’s sekuure hand “Nathalie Crabbé” op het préaumuurtje ontdekt en ik schrijf “Sim” er raak boven op. Zou ze het
(31)
zien? Maandagmorgen gaan we naar ’n Requiem mis. Ik zie weer Adolphine’s hoofd eventjes boven de staketsels bleek en treurig lachend.

Er heerscht een weeën stemming over den vleugel. Het orgel ruischt requiem en ik voel al de harten onzer sterke vrouwen.
Oude moederkes onzer gevallen helden die niet zijn teruggedeinsd voor hun hoogste offer – “Geen een heeft het hoofd voor den kogel gebukt”(27) Ik zie al de houten kruisjes in de wijde vlakte – en hier wordt het offer voortgezet de moederkes weenen om hun doode kinderen, om al de geliefden die uiteengerukt zijn in dezen donkeren tijd. “Dona eis requiem” het klinkt als een klacht door den vleugel langs de koude muren het ruischt na in onze harten en we prevelen bevend: Mijn God schenkt al onze dooden een schoone rust en geef ook de
(32)
rust aan ons arm volk dat geen uitkomst meer ziet en zijn bloedigste bladzijde teekent in het boek der eeuwigheid.

Adolphine kijkt droef en ik meen te vernemen dat Pa op Tiensche straat in hechtenis werd genomen –

Het wordt me te machtig in de enge cel de Octoberregen maakt het rillig koud – Ik mag niet denken Pake toch… De namiddag wijd ik aan mijn droeve herinneringen.

’n Troostelooze avond en een blanke nacht.

Dinsdag 17n October

Een kleine lichtstraal brengt de minste hoop heel lang kan men ons niet meer houden. Toekomende week mogen wij wellicht rantsoen van thuis bekomen maar hoe zal het er thuis uitzien? “Geluk geluk een teeder ding, veel brozer dan herinnering” zoo schreef Zr Gérardine onder ’n jeugdopstel (30) . Hoe heb ik uren uren aan die
(33)
stonden van Heverlee gedacht. Ik droom me terug in die studiedagen onbezonnen blije jeugd.

Mw. Pinte zag ik reeds ’n paar malen flink en bemoedigend.

Ik wist niet dat we zoo veel schoone menschen in ons arm volk hebben weergevonden, want zij die de cultuur van ons volk droegen. Verschaeve, Streuvels, Timmermans, de Pillecyn, Servaes en Meulemans. Vercknocke en Simons… Moens, Daels en al de vele anderen te veel om te noemen. (28)Ze stonden allen in onze rijen. Wij hebben niet gefaald en belijden onze trouw.

“Komt straks de harde strijd wij zijn bereid!”(29)

12u. Adolphine zie ik van ver wellicht voor ’t onderhoor ze lacht en wenkt.

Henriette Roland Holst  (29bis) vers komt me immer weder over de lippen:

“Ontgoocheling

We zijn de bouwers van den tempel niet
Wij zijn alleen de sjouwers van de steenen…”

(34)
I Voor de versleepten van ons volk (onafgewerkt)

We hebben onzen strijd voor dit ons arme volk beleden
De morgen gloorde klaar voor onzen offergang
We keeren in den avond weer uit een verleden
Dat geen gehoor leende aan onz’ klaren zang
—————————
We voelen ons verguisden van deze geslachten
We hebben den warmsten tol van ’t eigen hart betaald
En als ons hopen al ons vruchtloos wachten
Heeft in den avond vóór den zegetocht gefaald
—————————-
We hebben onze handen over ’t leed gevouwen
Gedacht aan duizenden die voor ons zijn gegaan
Lang hardre tijden nog op hen rust ons vertrouwen
Zij dragen in hun wezen onze schoonsten naam
—————————–
Niet alles kan verloren zijn dat moeizaam werd gedragen
Door dagentochten eeuwen onder zijn beleid
Die deze smarten van dit volk hielp schragen
Zal leiden tot den roem zijner uiteindlijkheid

(35)
II Voor onze gevangen moeders

Jij hebt naast mij de dagen lang zwijgend gesleten
en uwe jonge droeve blik gleed langs den bleeken wand
Ik heb mijn eigen leed aan uwen smart gemeten
en voelde van uw moederhart den stillen brand
——————————

(ander geschrift)

Een wondren schijn gleed langs uw mijmerend wezen
Als d’avond langs dit tralieluik d’herinnering bracht
Verlangen van je hart en …  ? … ?
——————————-

(ander geschrift eindigt hier)

Over de welving van uw

(36)
Woensdag 18n October

’n Nieuwe celgenoot: Jw. G. Van Steenbergen –

De Commissie wordt samengesteld en de pakjes kome toekomende week aan… Suikerrantsoen 1 pond

Donderdag 19n October

Ger. Vrebos bemerk ik even van ver Cel 339?

Vrijdag 20 October

Groote avondvertooning tweede heropvoering

“Groote Liefde of Blondine in Chintane?

dubbel rantsoen brood

Zaterdag 21 October

The First English Lesson

De groote dag

Make gezien en gesproken !!! Alles goed

Feierabend Sonnabend

Het was de schoonste dag van ons Leuven

Souper fantastisch
1. Enkel Hilda’s boterham met varkens gepesten kop – de eerste vetstoffen vloeien het uitgeputte lichaam binnen
2. De V1 bom of te frikadelle
3. patatten goed gekookt (over de kleur zagen we over) met roode kool

(hier eindigt eerste dagboek)

Afbeelding pagina 36, laatste bladzijde Dagboek 1

Noten

(1) “Metiers”: Institut des Arts et Métiers, Slachthuislaan 50, Brussel >

“L’Institut des Arts et Métiers (IAM) est un établissement d’enseignement technique et professionnel de qualification de la Ville de Bruxelles. Fondé sur des principes de démocratie, de neutralité et de pluralisme, son enseignement appartient au réseau officiel subventionné et est accessible à tous, sans distinction de sexe, d’origine ethnique, de convictions politiques, philosophiques ou religieuses.”

(2) Pellenberg : Tiense steenweg naar Korbeek-Lo

(3) Leons serres

(4) reuze bombardementen: zie “Slag om Leuven (1940)“,  en verder: “de bombardementen op Leuven

(5) Lies: jeugd- en studievriendin die omkwam bij het bombardement op Leuven (12 mei 1944). Ze was collega van Sim aan de Rijksmiddelbare Meisjesschool te Hasselt. Ook Lies’ broer kwam om, beiden hadden een schuilplaats gezocht in een kelder van het Drievuldigheidscollege (Paters Jozefieten) op de Oude Markt (zie foto) die een voltreffer te verwerken kreeg. Hieronder het rouwprentje van broer en zus en het gedachtenisprentje waar Sim over schrijft. De teksten op beide prentjes zijn van Sims hand.


Drievuldigheidscollege Leuven, Oude Markt, mei 1944 na het geallieerde bombardement. Meer dan 30 foto’s hierover vind je hier

Filmbeelden “Bombardement op Leuven 15 mei 1944”:

Toen ik Sim hierover interviewde in 1993 vertelde ze het volgende (blijkbaar was ze niet zo tevreden over het gedicht dat ze voor Lies’ rouwprentje geschreven had):

(6) IJzervlakte: Wereldoorlog I en IJzerbedevaart

(7) Jozef Simon : “Jozef Simons (Oelegem, 21 mei 1888 – Turnhout, 20 januari 1948) was een Vlaamse schrijver en dichter… Het belangrijkste werk van Jozef Simons is  ‘Eer Vlaanderen vergaat’ (1927), een geromantiseerde geschiedenis van de Frontbeweging”.

(8) Blauwput: gehucht in Leuven/ Kessel-Lo

(9) Germa 85

(9) Forum: Bioskoopzaal Bondgenotenlaan (tgo H&M), zie: “Cinema Leuven

(10) “Tanz mit den Kaiser”: Film uit 1941 van Georg Jacoby met Marika Rök


Georg Jakoby: filmregisseur (1882-1964), zie bio

Marika Rök: Duits-Oostenrijkse actrice (1913-2004,) zie bio (Duits)

Sim bewaarde alle muziekpartituren die ze aan de piano speelde en zong, of die ze instudeerde voor een optreden. Hier deze van “Lente in Wien” een liedje uit deze film:

Het liedje:

Zie ook de website van Professor Roel Vande Winkel over waar en wanneer deze film werd vertoond toen.

Misschien gingen  Sim en Lies kijken in “Cinema Casino” in Leuven, in de week van 14-20 augustus 1943? Cinema Casino, een smal zaaltje – Diestsestraat 93) verdween in 1955, en werd later ingenomen door de speelgoedwinkel ‘Bart Smit’, nu “MaxiToys”.

(11) De Craan
(12) Tante
(13) Oom: Constant-Albert Crabbé (18 november 1883 – 12 maart 1936) verongelukt met zijn auto op de Leuvense Steenweg te Veltem-Beisem, alle vier inzittenden op slag dood. Broer van Sims moeder. Sim was met hem en zijn auto 3 jaar eerder naar Banneux gereden om er de verschijningen van Onze-Lieve-Vrouw te gaan bezichtigen die gaande waren, ze was toen 14.

     

Hier doet Sim het verhaal over deze man (interview 1993), de broer van haar moeder en peter van haar broer (uit het hoofd draagt ze ook het gedicht voor dat haar broer toen voor zijn peter schreef) en brengt hem zo even opnieuw tot leven:

(Over hem als “jachtopkoper” schrijft Sim ook in “Het Dorp aan de Wingerbeek” manuscript pagina XV / 15)

Dat het ongeluk van haar oom een diepe en blijvende indruk naliet bewijst deze opmerking van Sim in haar dagboek van 12 maart 2010 (= 74 jaar later!):

“1936 Oom Bert verongelukt in Veltem Beysem. Ik was in Heverlee en Pa kwam mij halen – Een trieste herinnering en toch geen benauwenis”.

(14) Fritsjes: bijnaam/scheldnaam voor een Duits soldaat, zie: “bijnamen voor Duitsers

(15) 4tje: tram 4 in Brussel (lijn 4)

(16) „Abenteuer im Grand-Hotel“ Deutschland 1942/1943 Spielfilm, zie info: “filmportaal

met Wolf Albach-Retty (vader van Romy Schneider), Hans Moser, Maria Andergast

De website van Professor Roel Vande Winkel biedt een overzicht van alle films die tijdens de bezetting in België werden gedraaid, waar en wanneer, een echte goudmijn. Ook “Abenteuer in Grand Hotel” is opgenomen, die werd vertoond in de week van 18-24 augustus 1944 in “Cinema Métropole” te Brussel. Sim ging met haar broer kijken op donderdag 24 augustus 1944

Cinéma Métropole” werd gebouwd in de jaren ’30/’32 in Art Nouveau stijl, en huisvest nu de kledingwinkel Zara, Nieuwstraat 30, Brussel.

(afbeelding © irismonument.be)

(17) Karl Schlau, auch Carl, vollständig Carl Leberecht Eduard Schlau, lettisch Karls Šlaus oder Kārlis Šlavs, vollständig Kārlis Lēberehts Eduards Šlavs, (* 22. Februarjul./ 6. März 1851greg. in Riga, Gouvernement Livland; † 26. März 1919 in Riga) war ein deutsch-baltischer evangelisch-lutherischer Pfarrer in Lettland. Er gilt als evangelischer Märtyrer.  „Ich lerne vom Freiherrn vom Stein; der sagt: ,Ich habe mein Gepäck im Leben schon dreimal verloren.´ Man muß sich gewöhnen, es hinter sich zu werfen. Weil wir sterben müssen, sollen wir tapfer sein.“ Zie volledig citaat hier:

(18) Heverlee: Sim studeerde regentaat aan de normaalschool Heilig-Hart te Heverlee (Naamse Steenweg), Sim op tweede rij, derde van links; Normaalafdeling 3de jaar, 1937. Ze was toen 18.

Close-up: Sim (midden) vertelde dat ze toen boos keek omdat ze net ruzie had gemaakt met haar beste vriendin (met bril, rechts). Die zou later intreden bij de “Zusters Annuntiaten van Heverlee” aldaar als Zuster Walburgis en beiden bleven een leven lang zeer goede vriendinnen.

(19) Märchen: Sprookje

(20) Motbroek: Motbroekstraat, Sint-Joris-Winge

(21) “De boom van groot verdriet”: uit het gedicht “De Vrouw in het Woud” van Henriette Roland-Holst (1869-1952), fragment:

“Diep aan de steile helling van het leven,
waar ‘t klein gewas van bonte vreugd niet groeit,
den top in wolken van gepeins geheven,
den voet door de beek der tranen besproeid,
staat een boom. Tusschen zijne takken flonk’ren
de klare hemelsche gesternten niet,
een klaagzang ruischt de kroon, de dichte, donk’re
van den eenzamen boom van groot-verdriet.”

(22)  Alice Own Book: misschien bedoelt Sim hier: “Alice in Wonderland“, het kinderboek van Lewis Caroll uit 1865.

(23) “ ’t Is triestig dat het regent in den herfst” uit het gedicht “Koortsdeun” van Karel van de Woestijne (1878-1929):

‘t Is triestig dat het regent in den herfst,  
dat het moe regent in den herfst, daar buiten.  
– En wat de bloemen wégen in den herfst;  
– en de óude regen lekend langs de ruiten….  

Zwaai-stil staan graauwe boomen in het grijs,  
de goede sidder-boomen, ritsel-weenend;  
– en ‘t is de wind, en ‘t is een lamme wijs  
van kreun-gezang in snakke tonen stenend….  

– Nu moest me komen de oude drentel-tred;
nu moest me ‘t oude vreê-beeldje gaan komen,  
mijn grijs goed troost-moedertje om ‘t diepe bed  
waar zich de warme koorts een lícht dierf droomen,  
en ‘t wegend wee in leede tranen berst….  

… ‘t Is triestig dat mijn droefheid tháns moest komen,  
en loomen in ‘t atone van de boomen;  
– ‘t is triestig dat het regent in den herfst….

(24) peignoir: kamerjas

(25) August Borms: (1878-1946) was een Vlaams-nationalistisch voorman en politicus. In 1946 werd hij vanwege collaboratie geëxecuteerd. Op het ogenblik dat Sim over hem schrijft was Borms dus nog in leven.

(26) Breendonk: vraag is of Sim op dat ogenblik wist wat er zich hier de voorbije jaren had afgespeeld, vermits het strafkamp door de Duitsers ontruimd werd op 31 augustus 1944 en we nu bijna 2 maanden verder zijn. Ongetwijfeld moet ze verhalen hebben opgevangen over de mensonwaardige toestanden daar. Ook moet ze geweten hebben wat “Gestapo” betekende en waarom men het riep naar de gedetineerden. Het is duidelijk dat in haar ogen er op dit ogenblik geen sprake is van “verraad”.

(27) “Geen een heeft het hoofd voor den kogel gebukt”: uit “O Kruise den Vlaming”, nav de Boerenkrijg: “was een opstand in 1798, van de landelijke bevolking tegen het door de Fransen in de Zuidelijke Nederlanden gevestigde staatsgezag.”, het lied verwijst naar “het kruis van Haasdonk” en de heldhaftigheid van de boeren tijdens de veldslag:

“…Niet één heeft het hoofd voor den kogel gebukt;
Zij vielen, het Kruis aan hun lippen gedrukt;
Het Kruis op hun borst was wel rood van hun bloed,
Doch sterven voor ’t Kruis dat is Vlamingenmoed.
O Moeder, en ween niet in ’t eenzame huis.
Uw kind is gestorven in d’armen van ’t Kruis…”

(28) teveel om op te noemen: tussen alle bekende namen valt hier natuurlijk “Vercknocke” op (nu nog verkeerd gespeld…), het bewijst dat ze toen al opkeek naar de man die 7 jaar later haar echtgenoot zou worden.

(29)  “Komt straks de harde strijd wij zijn bereid!”:  Vlaams strijdlied in 1937 op muziek gezet door Jef Tinel:

“Schoon klaart de dag
Hoog waait de vlag
Wie niet dapper is, kan bij ons niet staan
Wie niet durven kan, moet tenondergaan
Komt straks de harde strijd, wij zijn bereid!

Eens komt het uur,
Gloeiend als vuur
Dat de vijand grimmig voor ons staat
En het uur der Dietse zege slaat
Komt straks de harde strijd, wij zijn bereid!

Trouw tot de dood
Dietsland wordt groot
Als gij morgen valt en ik blijf alleen
Kameraad, ik blijf trouw en ik vecht voor twee
Komt straks de harde strijd, wij zijn bereid!”

(29 bis) “We zijn de bouwers van den tempel niet…”: uit het gedicht “Wij zullen u niet zien, lichtende Vrede” van Henriette Roland Holst (1869-1952). Wat zij hierover zelf zegt kan je hier vinden (p. 844).

“Wij zullen u niet zien, lichtende Vrede,
wij zullen niet voelen uw weligheid
van onze lippen naar ons hart gegleden,
en niet wikkelen om onze leden
de weke plooi uwer broederlijkheid.

Wij zijn het geslacht dat moet vergaan
opdat een groter rijze uit onze graven;
wij zijn het geslacht dat zich moet laven
aan zijn gebrokenheid en smartelijke waan;
wij zijn het geslacht welks ganse have
is als ‘t flauwe schimsel van de eerste maan.

Wij zijn de bouwers van de tempel niet,
wij zijn alleen de sjouwers van de stenen;
wij zullen niet zien rijzen en zich verenen
zijn stoute pijlers; wij krielen doorene,
omlaag, in verwarring en verdriet.”

(30)  “Geluk, geluk… een teeder ding. Veel brozer dan herinnering!”: Hier de bewuste opmerking bij het zinnetje “Maar geluk is  zóó broos en het onheil sterk…” uit Sims opstel nr. 17, 29 januari 1938, door Zr Gérardine, Sim was toen 19 jaar (zie het volledige opstel op de pagina “Opstellen“):

(31)  “ritme van de pijn”: citaat van Filip De Pillecyn uit zijn (eerste) roman “Pieter Fardé, de roman van een minderbroeder” uit 1926, p.18:

“Ritme van de pijn

Daar zijn van die uren waarop de ziel zonder houvast is. Dat kan ook dagen en weken duren. Dan is alles wat spreekt een vijand. De woorden die gij hoort hebben een klank die u wegjaagt van de mensen; het is alsof geen enkel hart rondom u ooit in voeling is gekomen met uw eigen hart. Dan is er alleen toevlucht in gebed of muziek; dat verdiept en verinnigt, opent afgronden onder u en geeft een nieuwe ademtocht aan uw ziel. Dat brengt de lafenis over u van de gedenkenis van uw moeder, aan u zelf toen ge kind waart of aan iemand die ge heel innig lief hebt gehad. Dat duurt een ogenblik, en het houvast is weg. Elk woord dat u heeft gekwetst komt op u aangedraafd, elk gezicht dat door zijn vijandige onbegrijpen u heeft gesard staat klaar voor u. Zij die dan dromen kunnen van een wereld waarop die mensen geen bestaan hebben, kunnen schuilgaan in een oaze van gelukkige begoocheling: zij kunnen de zee zien en de horizonten met zeilen die gaan en komen, zij horen het lied van de ruimte en de fantazie van alle eeuwen komt over hen. Het is een grote troost dat een mens ook wakend dromen kan.
Maar de pijn komt weer, gelijk de golfslag oprijst na de rust van een andere
golfslag. En dat is de grootste beproeving die God onder de mensen heeft gezonden. Het ritme van de pijn der ziel, het ritme van de verlatenheid van de ziel, die eentonige altijd maar aanrukkende golfslag van de verlatenheid.”

(32) “twee rijkswachters”: In Sims krijgsdossier is deze voorleiding gedocumenteerd, de heren spelden haar familienaam wel verkeerd… in moderne tijden zou hiervoor een procedurefout gepleit worden!:

“(…) hebben wij de eer den Heer Procureur des Konings te Leuven ter kennis te brengen dat wij (…) WOLS (sic) Simonne (…) opgeleid hebben ter uwer beschikking te Leuven, Tienschestraat (…) P.V. dd. 2-10-44

(33) In het “interview met Sim” (1993) vertelt ze uitgebreid over deze dagen en haar aanhouding. Later (2004) zou ze er nog op terug komen in haar gedicht “Rijmelarij op m’n 85“. “Tusschen de mensen van ons geloof zou ik uren zitten en elk leed aan het mijne meten. Tot de camion ons langs de lange asfaltbaan naar Leuven voerde. De Tiensche straat kon het volk amper slikken. Wij de verdachten gaan voort langs hun haat en hun felle slagen de armen omhoog“:

Hogeschoolplein Leuven, september 1944, collaborateurs op weg naar de Kazerne De Bay (Tiensestraat), vergelijking toen en nu:

 

1944-1948 Familie Sim: aanhoudingen en interneringen

Uit het Celdagboek van Sim blijkt dat op een bepaald ogenblik alle leden van het gezin geïnterneerd waren (oktober, november, december 1944). Vooraan schrijft Sim een aftelkalender “Septemberdagen 1944” die loopt tot eind november 1944. Daar schrijft ze op welke dag welk gezinslid werd aangehouden. Uit haar notities vernemen we wie, waar en wanneer werd aangehouden en/of vrijgelaten.
Toen het huis van de familie een tijdlang onbewoond was werd het geplunderd. Omwille van de bedreigingen werd besloten het huis te verkopen en trok de familie een tijdje in bij familie in Brussel (Finneke, zus van Sim werd voor het huis zwaar mishandeld en toegetakeld en belandde een tijd in het ziekenuis). Daarna werd een huis aangekocht in Schaarbeek.

Chronologie:

Moeder (“Maken”):
Aangehouden: vrijdag 8 september 1944
Verblijf: eerst gevangenis Tienen, daarna Centrale Gevangenis Leuven
Vrijgelaten: na 15 weken op vrijdag 22 december 1944
Geen veroordeling

Sim schrijft in haar “Celdagboek”:

“22 December (1944). Vrijdag. De beslissende dag. We zitten vol zenuwen – We bidden ons rozenhoedje naast het stalletje – de uren kruipen traag –Adolphine heeft veel hoop–
Ik hoor de terugkomenden – het duurt uren en… eindelijk komt Ma me goedendag zeggen. Ze is vrij! Vrij na 15 weken in den Belgischen kerker!! Ze heeft zich kloek en moedig gedragen. ‘k Ben fier op ons dapper Moeke! –”

Vader (“Paken”)
Aangehouden (?) 6 oktober 1944
Vrijgelaten: na 3 maanden op zondag 31 december 1944
Verblijf: gevangenis Tienen
Geen veroordeling

Sim schrijft in haar “Celdagboek 2”:

“6. (Januari 1945) Mis. ‘k Zie Adolphine. Vanmorgen brengt ze het heerlijke nieuws per brief. Pa is vrij sedert 31 al”.

Zus Adolphine (“Finneken”)
Aangehouden: maandag 9 oktober 1944
Vrijgelaten: na 4 maanden maandag 12 februari 1945
Verblijf: Centrale gevangenis Leuven
Geen veroordeling

Sim schrijft in haar “Celdagboek”:

“12 (februari 1945). ‘k Schrijf nog naar ons Phineke. Ze komt reeds te 4 uur terug en vrij. Onze Pa is hier en ze komt goeien dag zeggen. ‘k Ben onuitsprekelijk blij. Ik tors nog alleen de pijn voor ons huis dat troost me!

Broer Albert (“Bert”)
Aanhouding 1: woensdag 4 oktober 1944
Vrijlating 1 (voorlopig): na 1 maand op woensdag 8 november 1944
Verblijf: Gevangenis Tienen

Sim schrijft in haar “Celdagboek 2”:

8 Nov (1944) bij Piet Simons (= advocaat) – Bert is vrij te Brussel! Pa stelt het wel. Thuis is wellicht alles goed”.

Aanhouding 2: donderdag 21 juni 1945
Veroordeling: 5 jaar
Vrijlating 2: (voorwaardelijk): na 2 jaar en 11 maanden op maandag 24 mei 1948
Verblijf: gevangenis Vorst

> Zie de pagina “Internering broer Bert“.

Sim
Aanhouding 1: woensdag 6 september 1944
Vrijlating 1: zaterdag 9 september (4 dagen)
Verblijf: gevangenis Tiensestraat, Leuven

Aanhouding 2: maandag 2 oktober 1944
Vrijlating 2: (voorlopig) na 4 maanden op maandag 12 februari 1945
Verblijf: Centrale gevangenis Leuven, Cel 333D

Aanhouding 3 : vrijdag 10 januari 1947
Veroordeling: 3 jaar / In beroep: 2 jaar
Vrijlating 3: (voorwaardelijk) na 12 maanden op maandag 24 december 1947
Verblijf: gevangenis Vorst (Brussel)

Zie deze pagina voor de beschuldiging ten laste van Sim.

1943 Nand in Katyn

Nand nam, in opdracht van Zender Brussel en tezamen met een groep schrijvers en andere Europese kunstenaars van het E.S.V. (Europäischen Schriftsteller-Vereinigung), deel aan de door de Duitse “Propaganda-Abteilung” in april 1943 georganiseerde reis naar het massagraf te Katyn (Oblast Smolensk, westen van Rusland), dat toen nog door de Duitsers bezet gebied was). Volgens de Duitsers waren daar duizenden door de Russen vermoorde Poolse officieren en intellectuelen begraven in 1940.
De Russen ontkenden hun betrokkenheid. Het zou hier te ver voeren om de hele geschiedenis van deze massamoord en de impact ervan op de relaties tussen de geallieerden (in 1943 waren de Russen immers geallieerde bondgenoten geworden)  te beschrijven, ik verwijs hiervoor naar de Wikipedia artikels hierover: in het Nederlands en nog veel uitgebreider in het Engels. Pas eind jaren ’80 gaven de Russen hun verantwoordelijkheid toe, in 2010 uitte president Poetin zijn verontschuldigingen in de Doema, het Russische parlement, hoewel hij nu schijnt terug te krabbelen…
Tot op heden blijven deze gebeurtenissen voor veel controverse zorgen.

(Triest detail: in 2010 stortte een Pools regeringsvliegtuig, onderweg naar de herdenking van de 70ste verjaardag van het bloedbad, neer. Alle 96 inzittenden kwamen om, waaronder veel prominenten, o.a. de president van Polen. Zie “Vliegtuigramp bij Smolensk“.)

Een lijst met de deelnemers (met foto en bio) van de delegatie waar Nand deel van uitmaakte vind je op deze pagina.

Een gedetailleerde chronologie over het bezoek van Nand aan Katyn kan je hier vinden.

Over de aanwezigheid van De Pillecyn inclusief enkele krantenverslagen van toen zie de pagina “De Pillecyn in Katyn

Vertrokken met een Junker Ju 52 vanuit Berlijn (Tempelhof) ging het naar Smolensk, daarna met vrachtwagens richting Katyn en aankomst op maandag 19 april 1943 (op dezelfde dag begon in Warschau de Joodse opstand in het “Getto van Warschau” die bloedig werd neergeslagen…).

Een week later arriveerde de “Internationale Katyn Commissie“, een delegatie forensische specialisten met o.a. de Gentse professor Reimond Speleers. Voor een beschrijving van deze reis zie de pagina “Reimond Speleers en de Katyn Commissie 1943

(onderschrift: “Leonardo Conti, Reich Health Leader, (right) holds the Report of the International Katyn Commission, 4 May 1943, in front of Dr. Ferenc Orsós from the University of Budapest. Centre, Professor Louis Speleers of the Ghent University in Belgium. Eduard Miloslavić, Croatian professor of pathology, is the 4th person from left”)
– “Louis” is de derde voornaam van Speleers

De pagina “Getuigenis Duitse gids in Katyn 1943” biedt een interessante blik op hoe het er toen aan toeging ter plaatse.

Het heeft me jaren opzoekwerk gekost in archieven wereldwijd  om een video te maken die de chronologie van Nands bezoek visualiseert:

Deze intensieve speurtocht bracht me ook naar de Tjechische onderzoeker Mečislav Borák (1945-2017), autoriteit over alles wat met Katyn te maken heeft. Zijn zoon houdt zijn archief in stand (herkenbaar!), en bezorgde me waardevolle documenten. Zo kwam ik te weten dat bij het bezoek van Nand in 1943 ook een Tjechische journalist (František Kožík) aanwezig was, en die citeerde Nand letterlijk in zijn verslag op de radio (30 april 1943). Het was alsof ik Nand zelf hoorde spreken vanuit Katyn, een kippenvelmoment:

“We hebben de ziekmakende open grachten omzeild en de zoete geur staat ons bijna niet toe om uit te ademen. Vlaming Vercnocke is de eerste die zijn gezicht bedekt: “Ik heb het gezien. Ik ben overtuigd. Maar ik kan het niet langer aan (Maar ik kan niet verder.)”. We trekken samen naar waar het takkenvuur brandt en hangen ons gezicht boven de rook om te ontsnappen aan de penetrante geuren.” (Bron: archief van de Tsjechische radio)


Hieronder het verslag dat Nand (zo beweerde hij tijdens zijn verhoren na zijn aanhouding)  voorlas op Zender Brussel en achteraf door de Duitsers in 1943 werd gepubliceerd in een brochure van een tiental bladzijden (volgens Nand zonder zijn medeweten). Na zijn verslag volgden er in deze brochure ook nog heel wat expliciete foto’s met uitleg en een opsomming van “de nuchtere feiten” met een waarschuwing voor “het gevaar van het communisme”. Dit tweede gedeelte werd niet door Nand geschreven.
Zijn aanwezigheid in Katyn was voor Nand een zeer ernstig feit ten laste toen hij  met meer dan 30 anderen terechtstond op het “Volk en Staat” proces in 1946.

De brochure zelf vond ik pas onlangs in het Cegesoma te Brussel waar ik ze kon laten kopiëren. Het is duidelijk dat wat Nand daar zie een diepe indruk maakt. Aan het slot de opmerking: “het door Joden misleide Sovjet-Rusland”. Het is de enige tekst die ik tot nu toe van hem vond met een dergelijke uithaal.

Eerste bladzijde van de brochure uit 1943, bemerk de lay-out: schreeuwerige titel in handschrift lettertype met uitroepteken en extra onderstreept als om de echtheid te benadrukken.
Pierre Hubermont, Waals schrijver en journalist die meereisde, schreef ook een ooggetuigenverslag dat op dezelfde manier werd uitgegeven. Tijdens zijn proces beweerde Nand dat hij het niet zelf had laten publiceren, maar dat de Duitsers gebruik maakten van het verslag dat hij op de radio had voorgelezen.  Beide verslagen hebben wel hetzelfde addendum “Nuchtere feiten in verband met de geschiedenis van Katyn”, hetgeen erop kan wijzen dat de Duitse propaganda deze brochure verdeelde.

Hubermonts verslag:

!1)
“Te Berlijn opgestegen, zweven wij, door de breede vleugelen van een Ju 52 gedragen, boven sparrebosschen en spiegelende meren, hooger en hooger, Oostwaarts. In het vliegtuig zitten letterkundigen uit verschillende Europeesche landen. De stemming wordt beheerscht door de bedoeling die hen bijeenbracht: het bezoek aan het bloedig bosch te Katyn, waar de aarde zijn gruwzaam geheimnis heeft geopenbaard.

De motoren dreunen oorverdovend. Onder ons schuift het landschap aan: eindelooze vlakte, onafzienbaar akker-land, prilgroen en grijs, meetkundig zuiver. Schaarsch worden de dorpen rondom de witgekalkte dubbeltorens, schaarscher de hoeven, doch wanneer wij, na een tusschenlanding te Warschau weer opstijgen, zien wijn hoe allengs een duisterheid over het landschap komt. De schijnende zon kan deze aarde niet vervrolijken. Bruin-groen in haar vreugdeloze eentonigheid deint zij onherbergzaam onder ons voort. Nergens een toren, nergens een woning in steen. Een handvol schamele hutten op ontzaglijke afstanden in het vergezicht verloren, wijzen op sporen van menschen, doch alles is verlaten en leeg. Het is de steppe, de steppe met haar kolchosen, het is Rusland, Sovjet-Rusland.
“Minsk!”, roept een stem, en daar onder ons ligt de onmiskenbare Sovjet-stad. Groot en wit, met helrood pannendak staan er de regeringsgebouwen, daarrond hokken, grauw en laag bij den grond, de hutten der inwoners.

Over het vliegveld waar wij in den laten namiddag uitstappen, waait een ijzige wind. Hier is de winter nog niet verdreven, alom langs de hellingen der heuvels ligt nog sneeuw en ijs. Ongenadig botsen de wagens op de ruwe Sovjet-banen, wij sturen door poelen en voorjaarsdraf, de modder slaat spattend onder de wielen weg. Puinen en werkploegen kondigen de stad aan. Aan de overzijde van de bruine Dnjeperwateren, hoog op den heuveltop staat ongeschonden de Uspenki-kathedraal, met haar gouden koepels, doch de stad zelf is grootendeels vernield, hier voor zorgden, zoo bevestigden de inwoners, de rooden zelf.
(2)
Tussenin de puinen staan havelooze hutten: hier huist de bevolking. Zwijgende mannen in pelsmuts en Siberischen mantel, staren ons wezenloos aan; meisjes, fier in hun opgeknapte soldatenjassen en verschoten mantelpakjes, spoeden langs de zwar-berookte gevels voort.  Haast alle dragen de witte, de roode Baskische muts. Wij bemerken één, hier door de mode lang voorbijgstreefde hoed.

Des anderendaags voert ons een stoet van grijze legerwagens naar Katyn. Een trage regen maakt de dooiende straten tot modderbeken. Eindelijk schokken wij over de zandwegels van een sparrenbosch. Een onnoemelijke geur, een zoetige stank waait ons bij het uitstappen tegen. Het is de heuvel Kosegory. Het zijn doodengroeven. En dààr, opgedolven en uitgestald in schamele rijen, liggen de meewarige dooden in een grauw gelid langs de helling: witte schedels, bruine aangezichten, uniformvesten, rijbroeken, een paar soldatenlaarzen… Voor ons liggen de stomme overblijfselen van honderden Poolsche officieren.
“Hier ligt,” zegt onze gids, “wijlen generaal Smravinski…”. De uniform onderscheidt den donkeren doode van zijn lotgenoten. Tusschen de dooden door treden wij naar de rand van den put. Hier, in den geopende kuil, liggen nog honderden, duizenden, dooreengeworpen in schroomloze haast; opeengetast laag op laag. De gravers zijn nog lang niet op den bodem van den kuil. Aan een uiteinde groef men een diepe schacht, zoodat nog meerdere lagen in doorsnede, als vijgen ineengedrukt, te zien zijn. Uit den zandigen wand, onontgraven, steken schedels en laarzen: de groef loopt dus ook in de lengte verder door. Het gezicht is hartbrekend.
(3)
Prof. Dr. Buhtz, deskundige die de opgravingen leidt, daalt af in den kuil, hij geeft uitleg. Sommigen liggen op den buik, anderen zooals zij, op het goed kome uit, werden neergeslingerd; weer anderen werden op den rug gebonden. Hij wijst een schedel aan, nog half in ’t heidezand bedolven: duidelijk is het nekschot zichtbaar… de kogel kwam, het been versplinterend, langs het voorhoofd uit. De moordenaar moet achter en dicht bij zijn slachtoffer hebben gestaan. De mond is opengesperd, de tanden grijnzen: wij horen nog den kreet van ijselijken schrik die de stervende uitstootte… Er zijn veel opengesperde monden.

Een doode werd voor onze ogen uitgegraven, wetenschappelijk onderzocht. De uniform is goed bewaard. Het schouderstuk draagt de ster en twee strepen van den Poolschen majoor. In  de zakken vindt men onder meer een dagblad gedagtekend 20 April 1940. Een reisgenoot die een ander lijk ontleden zag, vertelde hoe het in den rug zeven steken van een viersnedige Russische bajonet vertoonde.

Het kan niet worden geloochend: voor onze ogen light een angstwekkende werkelijkheid. Geen uitvlucht, geen voorwendsel ter wereld kan het feit wegmoffelen dat hier, tegen alle volkenrechtelijke en menschelijke wetten in, Poolsche officieren door den G.P.D. werden afgeslacht en in reusachtige kuilen onder deze sparrebomen werden verstopt.

Rondom de open groeven, in de open tusschen-ruimten, groeien kleine, driejarige sparren. Tusschen de jonge aanplantingen heeft men op verscheidene plaatsen gegraven: overal vindt men lijken. De heele heuvel is één volgepropt massagraf. De G.P.F.-benden hadden den om-gewoelden bodem met versche bomen beplant om voor alle tijden de misdaad te bewimpelen, maar het prille groen zelf heeft hen verraden:   het wijst de doden aan.

De boeren die den moord ontdekten staan ons te woord. Een grijze koelak met luimige helblauwe oogen en gerimpeld boerengezicht, verhaalt in zijn zangerig Russisch. De reporter vertaalt. Hij heeft de treinen, de G.P.F.-beambten, de schildwachten gezien, de schoten gehoord. Op zijn eentje is hij de aarde komen openscharrelen: hij had de lijken gevonden. Hij vertelt met omhaal van woorden, de klare oogen lachen ons tegen.  Hier is een zoon van het oude en vreemde Rusland aan het woord…
(4)
Op den terugweg wordt in het klein museum afgestapt waar de bijzonderste bewijsstukken worden bewaard. Alles is achter glas verborgen: doch de geur die boven de kasten hangt, getuigt voor de echtheid der tentoongestelde voorwerpen. Lijkenlucht liegt niet.

Het zijn de Poolsche eretekens, Poolsche schouderstukken, Poolsche munten, heiligenmedalies, een onderscheiding met de spreuk: “si vis pacem, para bellum”. Het zijn Poolsche naamkaartjes, hartroerende Poolsche brieven aan geliefden en naastbestaanden: daar ligt een foto van een vrouw met haar kinderen aan een zonnig badstrand, een ingangskaart tot de salons van Monte Carlo. Alles getuigt van onloochenbaar leven, leven dat werd onderbroken, dierlijk wreed, zonder enige reden.

Op eenigen afstand van het museum ligt een hoeve, een boer is er aan het werk met zijn zoon. Op eigen houtje treden wij nieuwsgierig nader. Hij groet ons uitbundig en het komt tot een gesprek. De zoon  –  een negentienjarige met stille blauwe oogen – vertaalt in ordentelijk Duitsch. Hij was een grootboer geweest, verklaart de oude met vertwijfelde gebaren: vijf koeien en twee paarden had hij gehad. De rooden waren gekomen, zij hadden alles in brand gestoken, hèm hadden ze naar de Solovietsky eilanden versleept: acht jaar lang had zijn verbanning geduurd. Met de vuisten duwt hij de wangen in, hij doet ons een wankele stap voor, en kreunt. Doodmager, uitgeput was hij terug gekeerd. Eén woord Duitsch is hij machtig het is “Jude”;  –    dat woord keert telkens terug, uitgesproken met machtelooze woede en pijn. Nu heeft hij zijn hoeve heropgebouwd, hij legt de laatste hand aan een badhut uit ruw gehouwen dennenstammen : trotsch toont hij ons zijn werk. Ook de zoon wijst naar rechts : “Gemüsegarten!” zegt hij.

’s Namiddags doen wij een groepswandeling door de stad Smolensk. Op zichzelf goed gelegen en oorspronkelijk schilderachtig aangelegd, is zij door de rooden hopeloos verknoeid. De vestingmuren, indrukwekkende wallen en boektorens door Boris Godoenov gebouwd, vallen langzamerhand tot puin : stijl- en smaakloze partijgebouwen ontsieren plomp het stadsbeeld, tusschenin liggen de hutwijken, waarin de bevolking huist. In het park zijn de bomen vol kraainesten, de zwarte vogels krassen ten allen kant boven de puinen. Wij staan voor een sportveld door de rooden aangelegd: rondom zien wij de geijkte standbeelden uit gips, enkele zijn half vernield, en herleid tot geraamten van ijzerdraad. Alleen de schouwburg is een poging tot stijlvollen bouw de rood-marmeren korinthische zuilen doen vreemd aan te midden de modderpoelen op de plaats. Aan de kathedraal, bedoeld als zij was als zienswaardigheid voor de Intoerist-kantoren, hadden de bolsjewisten niet geroerd ; doch onder aan de ikonen  –  merkwaardige kunstwerken in geel koper – hadden zij spotschriften aangebracht.

Brussel-Smolensk : het was een korte reis, die slechts enkele dagen duurde, doch heel den afstand die de twee steden scheidt hebben wij terdege kunnen beseffen, een afstand grooter dan louter ruimte. Het is de afstand tusschen de steppe en de Germaansche Noordzeevlakte, tusschen, het land der moesjiks en dat der eerste Hansasteden met hun oude adellijke  kultuur, tusschen het herlevende Vlaanderen en het door Joden misleide Sovjet-Rusland. Voor het massagraf te Katyn vooral hebben wij begrepen wat het beteekent door de roode Tsaren te worden geregeerd. Ten overstaan van deze duizende dooden is geen leugen meer mogelijk. Vraagt men wat het bolsjewisme is, dan bestaat daarop een allesomvattend antwoord: “gaat U vergewissen op den Kosegory-heuvel, bij de doodenkuilen van Katyn.”

Foto uit het originele Duitse rapport: leden van de “Europäischen Schriftsteller-Vereinigung” voor het massagraf, mei 1943, ergens daartussen staat Nand (na grondig onderzoek, zie witte pijl):

Ingezoomd:

Mijn keuze is ingegeven door 2 foto’s die ik vond in het verslag van de US Katyn Commission 1952 (online te vinden > pg. 1316), waar Nand (pijl) bijna zeker wordt afgebeeld met grijze lange jas en grijze hoed. Links van hem (ster):  Ernesto Giménez Caballero en (ruit) Filip Lützkendorff. De militair links is de Duitse luitenant Gregor Slovenczik (ook te zien op “Exhibit 20”), verantwoordelijk voor de rondleiding:

“Exhibit 8”

“Exhibit 20” Nand 2de van links (zie de pagina “Getuigenis Duitse gids“):

Zie ook de afzonderlijke pagina met een getuigenis aan de US Commission van een gids ter plaatse met beschrijving en identificering van deze foto’s.


Link naar het oorspronkelijke Duitse rapport uit 1943 (met veel foto’s): “Amtliches Material zum Massenmord von Katyn, Berlin 1943


De originele reportage van “Die Deutsche Wochenschau” Im Wald von Katyn’ uit 1943. De beelden zijn onscherp, maar zeer expicliet, niet geschikt voor gevoelige kijkers…

Net als de foto’s over deze opgravingen zijn de deelnemers aan het bezoek moeilijk herkenbaar: de hoed vaak diep over het hoofd, lange, donkere jassen alsof ze niet willen herkend worden. Daarenboven zijn de kopieën van de film die op internet circuleren erg wazig. Toch heb ik geprobeerd Nand te zoeken.
Dankzij de foto “Exhibit 8” uit het verslag van de US Katyn commissie (zie hierboven) weten we dat Nand een grijze hoed droeg met zwarte band, een grijze lange jas met opvallende grote kraag en een zwarte sjaal rond de nek. Hier een frame uit de film op 07:40m:

Een volgende frame zoomt in op dit beeld met rechts nog net zichtbaar de schouder. De man in zwarte hoed en jas rechts, noterend met sigaret zou wel eens Filip De Pillecyn kunnen zijn:

Opvallend: de man links heeft gelaatstrekken die aan Nand doen denken, maar zijn kledij komt niet overeen met de andere foto’s.

Het einde van de film toont in een long shot enkele wandelende mannen, uiterst rechts waarschijnlijk Nand:

Ernesto Giménez Caballero schreef ook een verslag over zijn bezoek aan Katyn (“La matanza de Katyn”,  Visión sobre Rusia”, 1943) . Hieruit deze foto’s:

Rechts Caballero, links Nand, onderschrift vertaald uit het Spaans: “Internationale schrijvers van de Weimar Federatie in Katyn”:

Onderstaande foto volgt hierop, Caballero heeft zichzelf aangeduid met een kruisje, afgaande op bovenstaande foto staat Nand rechts van hem, gedeeltelijk verborgen achter een Duits officier (zie pijl). Onderschrift: “De schrijver van deze pagina’s met de Duitse autoriteiten aan de rand van een gracht in Katyn”:

Beide foto’s zijn opgenomen in het boek van Hausmann “Dichte Dichter, tage nicht” (zie de pagina “Dichterreis doorheen het Duitse Rijk“), en zijn daarom van iets betere kwaliteit. Hausmann weidt een apart hoofdstuk aan de Katyn reis van enkele deelnemers aan het Dichtercongres te Weimar (1941/1942).


In het letterkundig tijdschrift “Groot Nederland” van september 1943 verscheen Nands gedicht “Bij het massagraf van Katyn”:

Bij het massagraf te Katyn

Doemt het bewind, dat hier met onbeschroomde hand,
duizenden schuldeloos met loenschen kogel moordde
en schonk voor graf een kuil, gestapeld tot de boorden,
met steppezand gedempt en als een bosch beplant.

De groef in ‘t zand gaapt wijd, de dooden dor en zwart,
eens een hoogmoedig heer, zijn door elkaar gesmeten,
laag boven laag getast. Hier hoort gij stervenskreten:
nog grijnst elk’ open mond van plots gegilde smart.

Te gruwzaam was ‘t geheim, en de verworden aarde
gaf, als met walg, terug wat zij drie jaar bewaarde;
over de steppe woei de stank van goor bederf.

Nu waait heel ‘t Westen door, de lucht van dorre dooden,
hun zwarte stilte spreekt. Hoort de benauwde dooden!
Speurt gij die geur des doods over der vaadren erf?


In de documentaire “Struggle: The Life and Lost Art of Szukalski” (2018) werd een sculptuur getoond van de Pools-Amerikaanse kunstenaar Stanislav Szukalski: “Katyn” uit 1979 (afbeeldingen © deckerstudios.com). In de commentaar wordt gezegd: “He was really proud of this one, I think it is the culmination of his life’s work”:


Artikel uit De Standaard, november 1992:

Documentaire “Las Katynski“, 1990 (“In het bos van Katyn”) van Marcel Lozinski en Andrzej Wajda.
Volledige documentaire (Pools) zonder ondertitels :

In 2007 maakte Andrzej Wajda ook een film hierover “Katyn“: “Katyń werd genomineerd voor de Oscar voor beste niet-Engelstalige film en won onder meer Golden Globes voor beste Europese film en beste distributie, een European Film Award voor de kostuums en de Poolse Filmprijs Orzeł in zeven categorieën (waaronder die voor beste film).”

Volledige film, met Engelse ondertitels:

Wajda gebruikt in de film ook historische fragmenten uit het Deutsche Wochenschau verslag van 1943. Op 55:28 min. is dezelfde man te zien (rechts) als beschreven hierboven.

Still (min. 53:48):


Een nogal wanhopige brief van Nand aan de “US Information Service”, 27 augustus 1952, nav het bezoek van de “US Katyn Commision” aan Europa:

Dear Sir,
I hear the US Katyn Commission is in Europe. Perhaps it would interest the Commission that I was sentenced to ten years imprisonment mainly for having seen Katyn in 1943, and having said the Russians were responsible.
I was kept five years in prison, I lost all political and civil rights, and have to pay 4.000.000 Francs to the Belgian Government.
I am practically a dead among the living. My wife has to go out working; my old dad has to support me.
My brother, Vercnocke Robert, Marconi officer in the U.S. Mercantile Marine, served the cause of the Allies during the last war. He died in July 1951 in the New Orleans Marine Hospital, an American Citizen.
On the principle that one good turn deserves another, the Commission could perhaps do something to make life worth while for me again?
Yours truly,
F.V.
Poet and playright
Painter


De Britse historicus Mark Felton maakte over Katyn de volgende documentaire (“Katyn – WOII’s Forgotten Massacre”), gepubliceerd op 28 januari 2021, 16min.  Die heeft ondertussen al 1,7 milj. ‘views’. Naar mijn aanvoelen een (in zover dat mogelijk is) objectieve weergave van de feiten gestoeld op grondig historisch onderzoek.

Hierin ook enkele fragmenten uit de propagandafilm “Im Wald von Katyn” uit 1943, Nand waarschijnlijk te zien op 13:21min (midden) en (op de rug, rechts) 13:33.:

1941 Nand: Dichterreis door Duitsland

Van zondag 5 tot zondag 26 oktober 1941 vond een dichtersreis plaats door het Duitse Rijk waaraan een 24 dichters en schrijvers deelnamen uit de door de Duitsers bezette gebieden (voor route, programma en het luxueuze reisalbum, zie de pagina’s “Reisprogramma” en “Fotoalbum“).
De reis was een organisatie van de E.S.V. (“Europäischen Schrifsteller-Vereinigung”), een initiatief van Propagandaminister Joseph Goebbels. Hij zag deze organisatie als een tegenhanger van de in Engeland opgerichte (1921) internationale en succesvolle  schrijversorganisatie “P.E.N-Club” (nu: ‘Pen International’). Duitsland verliet deze organisatie in 1933.

De deelnemers kwamen o.a. uit Noorwegen, Zweden, Finland, Denemarken, Nederland, Spanje, Frankrijk, Italië, Bulgarije en Vlaanderen. Nand was de enige Vlaming. De reis begon in Bonn, en dan verder naar München, Frankfurt, Wenen, Salzburg en dan terugkerend over Tsjechië naar Berlijn om te eindigen in Weimar, waar het ‘Weimarer Dichtreffen’ plaatsvond. Meer dan 3000 km afgelegde reiskilometers, een erg luxueuze reis, in hedendaagse euro’s omgerekend ging het om ongeveer €300.000, alles betaald door de “Propaganda Abteilung“.

Die luxe staat in schril contrast met de werkelijkheid even verderop… 10 km ten noord-westen van Weimar bevond zich het concentratiekamp van Buchenwald. De bouw startte in 1937, in 1940 werd begonnen met de bouw van een crematorium. Op 11 april 1945, net voor de bevrijding door de 6de pantserdivisie van het 3de Amerikaanse leger, was er een opstand van de gevangenen. Tussen 1937 en 1945 zaten er 238.979 mensen opgesloten,  56.545 lieten er het leven, waarvan 11.000 Joden (een overlevende was Eli Wiesel, Nobelprijs voor de Vrede, 1986).  Het is zeer confronterend te beseffen dat binnen een straal van 10 km een dichterscongres plaatsvond terwijl vlakbij de ergste gruwelijkheden werden begaan.
Zie ook de pagina “Goethe, Ettersberg, Hotel Elephant Weimar (waar Nand verbleef) en KZ Büchenwald” voor meer informatie.

Redevoering van President Obama bij zijn bezoek aan het concentratiekamp van Buchenwald op 5 juni 2009, in aanwezigheid van Bondkanselier Merkel en Eli Wiesel:


Impressies van de controversiële reis met vergelijking “toen en nu” ahv bewaarde foto’s en filmfragmenten waarin Nand figureert. Aan de hand van de foto’s van deze reis maakte Nands kleinzoon Wide een tekenverhaal, waarin hij dit verleden probeert te verwerken (zie de pagina “Drieman“), deze video vergelijkt enkele van die tekeningen uit de graphic novel met de foto’s van toen en de huidige toestand van de bezochte plaatsen :


Opmerking: Gedetailleerde informatie en foto’s over deze reis vond ik in het boek “Dichte, Dichter, tage nicht!”: Die Europäische Schrifsteller Vereinigung in Weimar 1941-1948″ dat Rutger Hausman schreef in 2004 (vert.:”Schrijf gedichten dichters, vergader niet!”). Bij het boek is ook een DVD gevoegd waaruit de foto’s hieronder (en in het filmpje) komen. Ik kan de geïnteresseerde lezer dit boek zeker aanbevelen, omwille van de overvloed aan historische feiten die zeer consciëntieus worden gekaderd (de bijgevoegde DVD bevat werkelijk uniek materiaal). Ook het bronnen materiaal is indrukwekkend  (te bestellen via o.a. Amazon,  ISBN 3-465-03295-0). 


Deelnemerslijst met foto/bio zie deze pagina)


Oktober 1941: Drieweekse dichterreis “Dichterfahrt durch deutsches land 1941”, die werd afgesloten met het “Weimarer Dichtertreffen“, waar ook Filip De Pillecyn aansloot (in Berlijn waren Felix Timmermans en Ernest Claes langsgekomen). Met het “deutsches land” werd toen het hele door de Duitsers bezette gebied bedoeld, vandaar dat ook Wenen, Praag, etc. werden bezocht. De reis werd georganiseerd door de E.S.V. (“Europäischen Schrifsteller-Vereinigung”). Later kregen alle deelnemers een  erg luxueus reisalbum aangeboden waaruit hieronder enkele foto’s. Het exemplaar van Nand vond ik nergens in zijn archief, noch in zijn bibliotheek. Waarschijnlijk is het, tezamen met heel wat van zijn notities en briefwisseling uit de oorlogsjaren, door zijn vader verbrand uit vrees voor eventuele huiszoekingen tijdens het proces van zijn zoon.

Tot nu toe werden nog maar twee overgeleverde exemplaren van dit reisalbum teruggevonden. Hausman kreeg de toelating om één ervan (het exemplaar van de Friese dichter Rintsje Sybesma) te digitaliseren en voegde het toe aan zijn boek (DVD). Zie over de geschiedenis van dit exemplaar de pagina “Reisalbum“.

In het boek van Hausman vond ik deze beschrijving van hoe Nand overkwam bij zijn andere reisgenoten. Het zijn woorden die Hausman vond in de dagboekaantekeningen van de Finse dichter Arvi Kivimaa (1904-1984) ook een deelnemer aan deze drieweekse  reis (de Wikipagina over Kivimaa is in het Fins, dus gewoon op de vertaalknop klikken):

Over Nand: “Hij was al in zijn vroege jeugd Vrouwe Justitia ontrouw geworden om de Muzen aan te hangen. Hij was onze langste, een ware eik, wiens opvallende gestalte als een vuurtoren tussen het gedrang van het duizendstemmige geroezemoes van de stationshal stond. “Ik kan die zuidelijke Schubert niet uitstaan, mijn toondichter is Beethoven”, biechtte hij eens op tijdens een concert. De kern van zijn persoonlijkheid was mannelijkheid, vermengd met een van cultuur doordrongen en zelfironiserende melancholie. De grond van deze melancholie lag echter dieper dan enkel in persoonlijke dingen: nl in de bezorgdheid om het lot van het Vlaamse volksdeel. ” (p.254)

Deze “melancholie” waar Kivimaa over schrijft vinden we zeker terug in de liefdesbrieven tussen Nand en Sim, zie bv de brief van 28 augustus 1950, of in andere zeldzame getuigenissen op deze pagina.
Ik heb een foto gezocht die min of meer illustreert wat Kivimaa bedoelt, hij is getrokken tijdens het bezoek aan Wenen, en Nand (midden achteraan voor de zuil) is blijkbaar meer geïnteresseerd in het panorama en lijkt “afwezig”, hier op het balkon van het hotel op de “Kahlenberg“:

Huidige toestand (via Austria Modul University):

Dit is het landschap (foto Wikipedia) vanuit tegenovergestelde richting, het hotel, de toren van het observatorium en de kerk zie je op de achtergrond:

+ Foto: “Beginn der Fahrt in Bonn am 5 Oktober 1941”: Nand zevende van links (wegkijkend achteraan), voor het “Hotel Stern” in Bonn.

Het hotel werd  beschadigd door bombardementen in 1944 en ziet er nu anders uit dan toen:

Huidige toestand (het gebouw met de groene zonwering):

(zie ook hotelwebsite).

Eerste bladzijde van het reisalbum:

Frankfurt oktober 1941: Alle deelnemers signeren het “Goldenes Buch Frankfurt” in het stadhuis (Römer). Opvallend: Nand plaatst er de grootste handtekening (die van Arvi Kivimaa bovenaan)…

De deelnemers in Frankfurt luisterend naar een uiteenzetting, voor de tafel met het imposante “Goldenes Buch” (20 kilogram, 50x37cm). Ook hier is Nand alweer “afgeleid”, rechts midden achteraan kijkt hij naar een foto, onder de foto zie je nog net het kalende hoofd van Arvi Kivimaa:

De kamer waarin de plechtigheid plaatsvond, de zgn “Kurfuerstenzimmer” (evenals grote gedeelten van het stadhuis) werd zwaar beschadigd door de bombardementen van 1944 en bestaat niet meer.
Een prentkaart uit 1935:

De witte ‘torens’ in de hoeken zijn zgn “tegelkachels”, zie: “Kachelofen“.

Opmerkingen:
+  Het “Goldenes Buch Frankfurt” heeft een rijke geschiedenis, op de Wikipedia pagina van dit boek staat ook wat er gebeurde met de handtekeningen tijdens de periode 1933-1945: om zich te distantiëren werden 13 pagina’s van het boek blanco gelaten na de oorlog, één pagina per jaar van de nationaal-socialistische periode.

Bezoek aan Schloss Tiefurt, Weimar en koffietafel (Nand aangeduid met witte pijl). Naast Nand rechts, voor het venster, Filip De Pillecyn.

+ Over deze dichterreis schreef Hedwig Speliers enkele jaren geleden een mini-novelle (15 blz.), opgevat als een (fictief) sarcastisch verslag, losjes gebaseerd op de historisch feiten, met in de “hoofdrollen” Nand en Filip de Pillecyn: “Het Wonder van Weimar. Een collaboratieverslag”, verschenen in het tijdschrift “Gierik & NVT” ( nr 80 – 21ste jaargang, herfst 2003) , dat je hier kan lezen.

+ Na lang zoeken (via een Russische site!) vond ik nog een filmfragment uit “Die Deutsche Wochenschau”van november 1941 waar Nand in beeld kwam in de Weimarhalle tijdens de toespraak van Goebbels. Ook hier lijkt hij weer “afwezig”, zijn gelaatsuitdrukking is in ieder geval opvallend, want hij wist dat hij in beeld kwam, gezien de close-up. Slechts een fragment van een 5-tal seconden om de website niet te overladen. Ik heb een still gemaakt van de close-up onder dit filmpje. De blik en houding doen denken aan de foto voor de reisbus in Bonn hierboven.

In de Weimarhalle tijdens de toespraak. Nand zit rechts vooraan (witte pijl)


Verhelderend is ook dit artikel van Benjamin Martin (2013) over hoe het “Dichtertreffen” in Weimar gebruikt werkt in de culturele politiek van het Duitse regime.