1947 “To Escape!” – Het motto van Sim

Dit is een hoofdstuk uit de familiegeschiedenis over Sim, mijn moeder. Alle hoofdstukken van dit project vind je hier: “Raratonga

Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape! A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Dark shadows (…), the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air.”


Kann die Liebe Sünde sein?
Darf es niemand wissen
Wenn man sich küsst
Wenn man einmal alles vergisst
Vor Glück?
(Zarah Leander)


“To Escape!” – Het motto van Sim

In haar latere jaren, toen ze al voorbij de 80 was, debiteerde Sim vaak het volgende citaat: “Oh, to escape, to escape, but from oneself there is no escape”. Samen met haar hebben we tot in den treure gegoogeld om te weten te komen wie het geschreven had, waar het vandaan kwam, tevergeefs. Ze ging er van uit dat het een citaat van Nand was (haar overleden echtgenoot).  In 2011 opende ze een Twitter account (ze was toen 91!) waar ze het citaat de wereld instuurde, toen nog met de toevoeging “anonymus”:

Na Sims overlijden (2015) vond ik in haar archief echter haar gedicht “Inkeer”, geschreven in september 1947 (ze was toen 28) in de gevangenis van Vorst (een  jaar internering na een  veroordeling wegens lidmaatschap van de “Dietsche Meisjesscharen” in 1942). Bovenaan het bewuste motto, met vooraan toevoeging van “to be free” (dat was ze later blijkbaar vergeten), een niet onbelangrijk detail in deze context. Het werd toegeschreven aan een zekere Victoria Cross (zie verder voor de tekst van het gedicht):

 

Detail:

 

“Oh to be free, to escape, to escape… but from one self there is no escape”

De afkorting “A W”, links bovenaan,  verwijst naar Sims broer Albert Wolfs. Hij was toen ook geïnterneerd (IC Het Klein Kasteeltje, Brussel). Hij was er redacteur van het IC maandblad met dezelfde naam  voor de geïnterneerden (zie infra).

De locatie is tegenwoordig opnieuw bijzonder actueel (asielzoekers).
Ikzelf heb er ooit ook tijd gebracht: dat werd toen de “drie dagen” genoemd, men moest zich daar aanmelden voor o.a. een medisch onderzoek voorafgaand aan de legerdienst. Verhalen zijn legio over sommigen die zich lieten afkeuren om de “gekste” redenen.

Naast “A W” ook het cijfer “2”, omdat dit gedicht deel uitmaakt van een reeks getiteld “Het Bezit“ (een hoofdstuk uit een tweede dichtbundel van Sim die echter nooit zou gepubliceerd worden, ondanks aandringen van haar uitgever). Haar eerste bundel “De Dagtocht” was verschenen in 1939, ze was toen 19 jaar.


Gevangenis Vorst, huidige toestand:


Tekst van  Sims gedicht “Inkeer”, in het licht van haar gevangenschap krijgt de inhoud een diepere laag. De titel is ook dubbel: enerzijds ‘tot inkeer komen’, anderzijds ‘zich naar binnen keren’:

“Inkeer

Geen rustigheid al zijn we eenzaam God.
De dagen groeien uit naar nieuw begeren,
Zal het begrijpen van ons eender lot
in het geleden leed, de zorgen zachter weren?

Zullen w’aan elke daad een milde toedracht geven
en ze bepalen naar het eigen hart?
Is waarheid dat de gesel van het harder leven
de sterke peiler van ’t geluk meet na de smart?

O, alles wat ons dierbaar was in ’t veilig huis,
de linde aan het erf, de bloesems op de bomen,
de wei, de laan, de tuin, is dit het kruis
dat w’aan d’herinnering der dagen niet ontkomen?

We weten wilde bloemen bloeien in een tuil
langs ’t hoge raam. We zien de zwaluw scheren
naar ’t veilig nest, een weelde houdt zich schuil
onder een mijmring slechts, die we zo node weren,

Maar die ons het besef der waarde zou vergaren
van wat we vroeger als ons tastbaar goed hebben beheerd
doch wat w’in week bezit niet wisten te ontwaren,
dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd

(Sim, september ’47, Vorst)”

(Engelse vertaling infra)


Wie is Victoria Cross?

Het blijkt één van de pseudoniemen te zijn van de schrijfster Annie Sophie Cory (1868-1952), “a British author of popular, racy, exotic New Woman novels”. Met “racy” wordt “pikant”, “pittig” bedoeld.
(“The New Woman was a feminist ideal that emerged in the late nineteenth century and had a profound influence on feminism well into the twentieth century. In 1894, Irish writer Sarah Grand used the term “new woman” in an influential article, to refer to independent women seeking radical change… They pushed the limits set by a male-dominated society“).

(Portret van Cory uit haar boek “Life’s Shop Window, 1907)

Ann Sophie Cory had ook nog een bekendere oudere zus, Adela Florence Nicolson, die dichteres was (zie infra).

Cory schreef tussen 1895 en 1937 zesentwintig romans, waarvan een gedeelte online staan, bv via Project Gutenberg, het Internet Archive  etc. In die periode verkocht ze wereldwijd meer dan 6 miljoen (!) boeken. Daarna raakte ze in de vergetelheid, haar citaat achterna.

Het heeft me heel wat tijd gekost om het boek te vinden waaruit het bewuste citaat komt, maar het is me uiteindelijk toch gelukt. Het gaat om “Self and the Other” p. 6, uit 1911. Je kan het volledige boek hier lezen. De link leidt je naar de pagina waar het citaat te vinden is. Vooraan een citaat dat wordt toegeschreven aan Plato:

“The lover of the Soul remains its lover throughout his life, inasmuch as he has united himself to that which is everlasting”

Dit citaat vond ik niet letterlijk terug, maar in Plato’s “Republiek”, Boek V-VI, “Over de Filosoof”, vond ik toch enkele uitspraken over de Ziel die daar dicht bij in de buurt komen. 

Pagina 6 uit “Self and the Other”;

 

Ik heb het fragment overgetikt, omdat het zo toepasselijk is op de mentale toestand van Sim, zeker na het overlijden van Nand (ook het citaat van Plato vooraan sluit hierbij aan). Het lijkt soms de letterlijke weergave van Sims gedachtenproces zoals dat te lezen is in haar dagboeken en brieven.

Cross schrijft een ik-verhaal met een mannelijk hoofdpersonage, Francis, die hopeloos verliefd is op een Indische vrouw: “Naranyah” (niet vanzelfsprekend in die tijd). Het verhaal speelt zich af in Brits-Indië, waar Cross geboren is (haar vader, Colonel Arthur Cory, was er legerofficier) :

 [The horror born of my shaken nerves grew upon me. In the silence of the empty room I could hear the wheezing of the lungs like the creaking of girding cart wheels.
Suppose I became a cripple? a consumptive cripple ? unable to work ? perhaps an early] death? My imagination, always feverish, extravagant, and more or less disordered, always prone to picture the worst of all possible evils as about to fall upon me, rushed away with me now headlong. Vision upon vision of hopeless breakdown, of helpless invalidism, of death, rushed through my mind. Dark shadows, like the presage of evils days, fled across the blank wall fronting me, the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air.
A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape.
I got up, and with trembling fingers struck a match and lighted up the two gas – jets, one on each side of the fireplace, drew down the blind, and then returned to my chair.
I must not read, must not embrace my beloved mistress that night. What then? One must think, think always. I looked round my room to try and find some trivial occupation for my thoughts, but what could that same old room, familiar to me for the last three years, afford? There were the old walls, hung with the large maps; the [case of college books on the right ; the large table littered with my own on the left, and an imitation mahogany pedestal with a cheap little cast of Plato standing on it by the window.

“Self and the Other” is een lijvig boek, 340 pagina’s (A5-formaat), dat Sim las tijdens haar eerste internering in de gevangenis van Leuven (oktober 1944 tot februari 1945). Uit haar celdagboeken blijkt dat ze Engels studeerde, en waarschijnlijk las ze Engelse boeken om te oefenen: (uit “Celdagboek 2“) (**):

“9 november: Een koude rillige herfstdag. We leeren Engelsch – en ’t loopt van stapel – we hunkeren er naar om te weten of er reeds gelost werden maar elke dag brengt nog nieuwe aanhoudingen. De V. bommen houden ons danig wakker en er heerscht dan een hysterische stemming.”

Over die bommen, de schrik zat er wel degelijk in, zie bv “Het bombardement op Leuven, in mei 1944, toen verloor Sim Lies, haar beste vriendin en collega in de Rijksmiddelbare school van Hasselt, ze stierf samen met haar broer in de schuilkelders van het Drievuldigheidscollege  (Oude Markt Leuven) door een voltreffer, Sim schreef het gedicht op hun rouwprentje:


Drievuldigheidscollege Leuven, Oude Markt, mei 1944 na het geallieerde bombardement. Meer dan 30 foto’s hierover vind je hier


“Self and the Other” was voor zijn tijd (1911) best wel pittig! Ten bewijze deze commentaar door “Christoph Ehland: Middlebrow and Gender, 1890-1945, March 17, 2016” over dit boek (met nog wat interessante weetjes over Cross):

“I do not mean to claim with certainty that Cross herself was queer, although in the absence of much biographical knowledge about Cross’ private life and given the prevalence of queer themes in several of her novels, one should not exclude the possibility. In her astonishing science fiction novel Martha Brown, M.P., whose narrative is based on completely reversed gender roles, for example, Cross quite lovingly enshrines the main character Martha as a chivalrous butch cross-dresser with short hair, pilot’s outfit, and evening tux, and in many of her novels the female face and figure are quite striking sexual subjects of the male narrator’s gaze (Victoria Cross, Martha Brown, M.P: A Girl of To-Morrow, London: Laurie, 1935).
In 
‘Self and the other’, the male narrator Francis effectively describes Naranyah’s face during orgasm, which also signifies spiritual ecstasy (Victoria Cross, Self and the other, London: Laurie, 1911, p. 150). We do know that Cross never married and lived a mobile life with lots of travel, first with her mother, then after her mother’s death) with her uncle Heneage Griffin. She did have an intense friendship, and perhaps even romantic relationship with, an American consul, and later with an Italian diamond dealer to whom she bequeathed her fortune, but no details of these relationships survive.”

(Zie bewuste fragment infra, of lees het hier)


“Inkeer” in tijdschriften

Sims gedicht “Inkeer” werd ook gepubliceerd in het “Welfare” tijdschrift “Het Klein Kasteel” voor en door gevangenen (zie hierover bv “Interneringskampen na WOII‘). Haar broer Bert was er, als geïnterneerde, redacteur en kon zo af en toe teksten van Sim laten plaatsen (ook van hemzelf). Zoals vaak in deze publicaties werd de naam van de auteur niet vermeld, hoogstens soms de initialen. Sim schreef er hier zelf haar naam onder in potlood. Ook het citaat van Victoria Cross ontbreekt niet. Het gedicht verscheen in het kerstnummer van 1947 (formaat: A4, 48blz.). Verder in dit nummer ook nog het Kerstverhaal “Haar mooiste Kerstfeest” van 4 blz. geschreven door Sim. Ze noemde het “een novelle”. Opvallend: net voor Kerstmis, op 24 december 1947, zou Sim in voorlopige vrijheid worden gesteld. Een verhaal apart, zie daarvoor de pagina “In vrijheid“.

 

 

Het gedicht verscheen ook in “Opbouw” van 15 februari 1948, een ander interneringsmagazine. Op dat ogenblik was Sim al vrij, vandaar dat in potlood werd geschreven: “libéreé” (rechts bovenaan). Deze keer wordt Sims voornaam vermeld, de familienaam wordt nog afgekort. Eigenaardig genoeg wordt ook “IC Vilvoorde” als locatie toegevoegd, Sim verbleef in het IC Vorst. Dat was omdat de verschillende IC maandbladen met elkaar teksten deelden (of elkaar vroegen om nieuwe “kopij”). Hier wordt het citaat van Victoria Cross niet toegevoegd, misschien omdat Sim “free” was of omdat de redactionele hulp van broer Bert ontbrak?

 

Detail (“libéreé” rood onderstreept!):

 

“Inkeer” (links bovenaan), hier niet zo prominent als in “Het Klein Kasteel”, waar het een volle bladzijde kreeg:


Ook van Nand zijn gedichten verschenen in “Opbouw”. Twee van die gedichten worden in een apart hoofstuk besproken, als voorbeeld van hoe hij via zijn creatief werk de soms penibele omstandigheden het hoofd biedt. Ook wordt een vergelijking gemaakt tussen deze gedichten en Sims gedicht “Inkeer”


Terug naar Victoria Cross

Fragment uit “Self and the Other” waarin de protagonist Francis het gelaat beschrijft van Naranyah. De interpretatie die Christoph Ehland (zie supra) hiervan geeft (“In ‘Self and the other’, the male narrator Francis effectively describes Naranyah’s face during orgasm, which also signifies spiritual ecstasy”) laat ik aan de lezer over… In ieder geval: Sim heeft het boek wel gelezen!

“When I stopped before her door, I saw it was already open about a foot. How like her, I thought ; and I gently pushed it open and went in. It was a large room; the window was open, too, wide up to its fullest extent, and in it stood a table and a chair pushed back, evidently where she had been sitting. A heavy, wide bed stood between window and door, far removed from both, and by it another console table with a weighty reading-lamp upon it. The wick was turned down, and there was a thick lamp-shade over it, but the steadily burning flame from underneath sent a flood of yellow light over the bed, leaving the ceiling and rest of the room in shadow. And she was lying there asleep between open window and door ; her rings and watch, and some gold, lying in a heap by the lamp ; careless, thoughtless, heedless as usual of all that appertained to self. She was lying on her back, the inimitable grace of her figure, clearly outlined under the thin covering, fully revealed. Both arms were loosely clasped above her head; the linen in the hot night lay open from her chest and throat; showing jts rounded softness and the warm, transparent skin, pulsating gently with her even breath. The face was upturned and sideways, so that the light fell fully on the enchanting curve of the head, in its deep blackness, resting on the pillow. Oh for a pen which should immortalise the divinity, the dignity, the quiet of that perfect face! The arch of the eyebrow, the curve of the nostril, the form of the mouth I approached and stood at the foot-rail of the bed, as a devotee stands at the rail of a shrine. There lay all that to me was highest and sweetest in human nature, all that I really prized on earth.”

Laten we Victoria zelf een antwoord geven. Ik vond een brief waarin ze zich verdedigt tegen haar critici. Daarmee hebben we naast het handschrift van Sim (én Nand!), nu ook dat van Victoria. In vergelijking met het handschrift van Sim schrijft Victoria, zo schijnt me toe, toch wat “jachtig”:

July 20, 1909

Dear Mr. Morris

I am sending you an autograph copy of Life’s Shop window and I should be so glad if you will read it through carefully from beginning to end and form your own opinion on it. People who are jealous of me always howl at my writings the reproach that they are immoral From my own point of view I have never written a single immoral line in my life. I am immensely proud of my books and would read them aloud to a jury of Bishops with the greatest of pleasure any time.
It is most important for you to feel the same confidence as I do in them and to know personally the contents of one at least so that you can combat the rediculous [sic] statements made about me. I know how extremely busy you are but if you will make time to read it carefully, I know when you are in the U. S. and can speak with authority on my work, you will feel the time spend in reading it was not wasted.

With so many thanks for all the trouble you have taken for me already
Yours sincerely
Victoria Cross


Het trauma van Sim

Als we Sims levensloop en karakter beschouwen mogen we stellen dat het citaat van Victoria Cross op haar lijf geschreven is, zeer waarschijnlijk werd het gedicht “Inkeer” erdoor geïnspireerd…: voelde ze zich ooit écht vrij? Het is bv typisch dat ze dacht deze uitspraak via Nand geleerd te hebben… Aldus lijkt het of Sim op latere leeftijd geen toegang meer had tot haar oorspronkelijke gevoel, of dat (bewust of onbewust?) verdrong.

De laatste 10/15 jaar van haar leven was Sim ten prooi aan zware depressies, die hield ze voor de buitenwereld meestal verborgen, maar ze getuigt er wel over in haar latere memoires. En dat ze net uit dàt boek van Cross citeert is opmerkelijk, maar ook natuurlijk ingegeven door de omstandigheden van de gevangenschap toen. De lectuur van haar dagboek dat ze in gevangenis schrijft (oktober 1944- februari 1945) (**)  toont zelfs toen al die “moodswings”: diep verdriet, de afschuw voor de omstandigheden in de cel tegenover de komische uitspattingen met haar celgenotes.
Vandaar de herkenbaarheid toen met wat Victoria Cross schrijft, en het zich niet meer herinneren later dat het een citaat was dat ze zelf gevonden had. Sommige trauma’s worden verdrongen omdat ze te pijnlijk zijn, maar restanten blijken dan toch nog te overleven, maar niet meer gekoppeld aan de oorspronkelijke pijn.

Zo’n trauma kan ook leiden tot persoonlijkheidsverlies. Het is een gedachte die bij me opkwam omdat Victoria Cross onder verschillende pseudoniemen gepubliceerd heeft, en zelfs in haar dood een andere naam gebruikt: Annie Sophie Cory (haar “paspoortnaam”), Victoria Crosse, Victoria Cross, Vivian Cory, V. C. Griffin (= Vivien Cory Griffin, haar “grafnaam”, naar de familienaam van haar oom Heanage McKenzie Griffin, een gefortuneerd man die haar zijn fortuin schonk bij overlijden: 100.000£).

Het is één van de redenen waarom het citaat zo moeilijk op te sporen was, ik werd er, tijdens het eindeloos googelen, soms zelf hopeloos van.  Zelfs in de uiteenzetting van dit hoofdstuk gebruik ik enkele van haar namen door elkaar.
Het is een bekend fenomeen bij kunstenaars (bv. Fernando Pessoa, of Friedrich Hölderlin die in zijn latere leven de greep verloor over zijn vroegere zelf).

En bij Laurence, de zus van Victoria treedt hetzelfde naamfenomeen op, zie verder.


Cross in ‘Self and the Other’ p. 6: “Vision upon vision of hopeless breakdown, of helpless invalidism, of death, rushed through my mind. Dark shadows, like the presage of evils days, fled across the blank wall fronting me, the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies seemed to fill the air. A nameless, causeless, baseless Horror was upon me. An abject Misery fettered me, clung to me. Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape.”

In dit fragment schrijft Cross ook: “the sorrowful predictions in the wailing choruses of the Greek tragedies”. Sims was leerkracht geschiedenis, en de Griekse tragedies en de Hellenistische wereld waren haar wel bekend. Ze putte er vaak uit in haar latere gelegenheidsgedichten voor vrienden, collega’s en kennissen.
Lees bv haar “Ode aan de Vriendschap en de Droom reizen“, voorgelezen op haar typische manier en via een afrolbaar manuscript van aan elkaar gekleefde bladzijden van een meter of twee, soms meer afhankelijk van de breedte van het blad, die dan langzaam afdaalden naar de vloer, als een soort omgekeerde autocue.
Dit is de laatste strofe, ik las ze voor, naast haar, bij haar teraardebestelling, niet zonder emotie:

“En komt de laatste bocht in zicht
stuur dan de vrienden dit bericht:
de reis gaat naar het Eeuwig Licht,
daar wacht op u aan d’ overkant
nog hechter dan de aardse band
de Vriendschap in ’t Beloofde Land.”

Foto: Sim leest haar “Ode aan de Vriendschao” voor tijdens het huwelijksjubileum van een bevriend koppel, bemerk “de rol”:


Addendum: how way leads onto way…

Naast het jarenlange zoeken naar de oorsprong van het citaat, raakte ik, eenmaal de bron gevonden, in de ban van Victoria Cross. Dat kwam omdat er maar heel weinig foto’s van haar te vinden zijn, wat vreemd is, gezien haar succes als schrijfster. Daarom heb ik verschillende auteurs gecontacteerd die over haar en deze periode geschreven hebben. Dat bracht me naar universiteiten in Engeland en Amerika (*). Maar ook daar bleef men het antwoord schuldig: Victoria Cross bleek heel gesteld te zijn op haar privacy. Er circuleerde slechts één foto (zie hierboven) van een portret schilderijtje dat op zijn beurt gebaseerd was op een foto waarop Victoria blijkbaar poseerde. Eén van de gecontacteerden raadde me aan te informeren bij de National Portrait Gallery in Londen. Die bleken in het bezit te zijn van drie “glass plate negatives”, helaas nog niet gedigitaliseerd. Dat kon wel na betaling. Maar de National Portrait Gallery was zo vriendelijk ze gratis te digitaliseren, tezamen met nog een hele reeks andere portretten. Of misschien heb ik het instituut op het juiste moment aangeschreven?
Door mijn doorgedreven onderzoek, o.a. bij de familie website waarin Victoria Cross ook is opgenomen, kwam ik te weten waar ze begraven is: Lanzo d’Intelvi, een dorpje op de grens van Zwitserland en Italië, met uitzicht op het Lago di Lugano. Een prachtige streek.

Ingang begraafplaats (Google Streetview), het lijken wel de “two roads diverged in a wood… And looked down one as far as I could/To where it bent…”‘ van Frost (zie supra):

 

De beheerder van de familiewebsite was ook dankbaar dat ik de weg gevonden had naar meer foto’s. Het is nu ook duidelijk dat dit waarschijnlijk de enige foto’s zijn waar ze voor poseerde, en dat bijgevolg de schilderijtjes hiervan zijn afgeleid.
Victoria (Ann Sophie Cory) poseerde op 2 maart 1915 voor de camera van de Bassano Sudio in Londen, in een typische pose, die me onmiddellijk aan Sim doen denken, zeker die tweede, maar Sim lachte daarbij veel meer dan die wat geforceerde glimlach, nee: Victoria poseerde absoluut niet graag, but from One’s Self there is no escape

 

 


Victoria Cross: haar laatste rustplaats…

Woensdag 15  (!) december 2021: Lanzo d’Intelvo, Italië

Op mijn vraag ging Joachim Braeckmans, een oud-collega die in de buurt woont en er les geeft, opnames en foto’s maken van de begraafplaats.

Ter plaatse volgde een nieuw hoofdstuk in wat niet alleen een “trip down memory lane” is maar ook meer en meer een “never ending story” lijkt te worden: aan de ingang van het kerkhof een bericht dat enkele grafconcessies verlopen waren en binnenkort zouden verwijderd worden. Onderaan de lijst: twee maal de naam “Griffin”, die van Victoria Cross (begraven als Vivien Cory Griffin) en haar oom Heanage MacKenzie Griffin. Na contact met de gemeente blijkt dat beide concessies kunnen verlengd worden tot 2039 voor de prijs van… 2 x 1250€ (geen tikfout!). Ik heb de familie op de hoogte gebracht (augustus 2022). Benieuwd naar hun reactie.

De melding aan de ingang van het kerkhof. Op de lijst rechts: “nr. 29 GRIFFIN 1959 – LOC 261” en “nr. 30 GRIFFIN 1959 – LOC 260”. Het jaartal verwijst naar de aanvang van de concessie (die liep tot 2019), LOC = locatie.

Nr. 261 is het graf van Victoria Cross (Vivien Cory Griffin), met een kleine foto.

De graven zijn ingebouwd in rijen boven elkaar in de muren. Het is een prachtig staaltje architectuur:


Bezoek aan de laatste rustplaats van Victoria Cross/Vivien Cory Griffin in Lanzo D’Intelvi (Italië, grens met Zwitserland, enkele kilometer verder is het Lago di Lugano), woensdag 15 december 2021:


Victoria Cross: Bio

Voor wie zich in het opmerkelijke levensverhaal van Victoria wat meer wil verdiepen dan wat er op Wikipedia staat: hier een artikel (10blz.) van Shoshanna Milgram (Dep. Of English, Virginia Polytechnic Institute and State University, USA), prettig om te lezen en goed onderbouwd. Met Shosanna heb ik een leuke emailconversatie gevoerd, ze vond mijn specifieke interesse in Victoria Cross boeiend.

Je kan de handige handler gebruiken onderaan het ebookvenster en naar believen vergroten per bladzijde, full screen gaan, single page, double page enz.:

 


Laurence Hope:  zus van

In mijn zoektocht naar Victoria Cross kwam ik ook in contact met (what’s in a name!) Victoria Jealous (Australïe). Zij schreef een boek over haar zoektocht naar de zus van Victoria Cross, de dichteres Laurence Hope (Adele Florence Nicholson): “Rapture’s Roadway“. Zij ondernam deze zoektocht om het werk van haar overleden vader voort te zetten. Ik bestelde het boek, dat na een maand eindelijk in mijn brievenbus belandde. Jealous besteedde jaren aan haar onderzoek, en reisde daarvoor de halve wereld rond. Net als ik voor Victoria/Annie/Vivien ging ze ook op zoek naar de laatste rustplaats van zus Laurence/Adele.

Dit is de eerste zin uit het boek (het eerste hoofdstuk draagt de symbolische titel “Dead Poet’s Society”, naar de bekende film met Robin Williams, een titel die me natuurlijk aansprak):

“He was sixty and she’d already been dead for eighty years when he became obsessed with her”

Onmiddellijk voelde ik me hier thuis: “he” is de vader van Jealous, “her” is Laurence Hope. “Obsessed” is misschien niet de juiste omschrijving van mijn werk aan deze biografie, maar er is iets fascinerend dat een zeer grote aantrekkingskracht uitoefent als je zo’n reis maakt, en zeker als je ronddwaalt in het landschap van je eigen familieverleden, het houdt je bezig, Ik betrap me er soms op dat ik af en toe met overleden familieleden  (luidop) in gesprek ga wanneer ik over hen iets schrijf terwijl hun foto fullscreen schittert op het tweede computer scherm ernaast, soms lijkt zo’n foto plots levend te worden.

Voor wie geïnteresseerd is in de beschrijving van een dergelijke odyssee is dit boek zeker een aanrader. Hope overleed op tragische wijze: zij stapte zelf uit het leven, slechts 39 jaar oud.

Uit haar bio: “She was among the most popular romantic poets of the Edwardian era. Her poems are typically about unrequited love and loss and often, the death that followed such an unhappy state of affairs. Many of them have an air of autobiography or confession. Virginia Jealous: ”In the first years of the twentieth century she was the most famous poet in the world; by World War II she was forgotten.”

De titel van het boek “Rapture’s Roadway” is ontleend aan een bekend gedicht van haar: “Kashmiri Song” (1901). Het werd ook op muziek gezet, “it emerged as a most popular song, quickly becoming a drawing room standard and remaining popular until the Second World War”, de twee eerste versregels waren zeer gekend, o.a. door de versie van Rudolph Valentino. De laatste versregels zijn misschien al een voorbode van Hope’s levenseinde…:

“Pale hands I loved beside the Shalimar,
Where are you now? Who lies beneath your spell?
Whom do you lead on Rapture’s roadway, far,
Before you agonise them in farewell?
Oh, pale dispensers of my Joys and Pains,
Holding the doors of Heaven and of Hell,
How the hot blood rushed wildly through the veins
Beneath your touch, until you waved farewell.
Pale hands, pink tipped, like Lotus buds that float
On those cool waters where we used to dwell,
I would have rather felt you round my throat,
Crushing out life, than waving me farewell!”

Omdat zowel Nand als Sim het wel eens over Valentino hadden (ze hadden in het interbellum natuurlijk de films gezien die af en toe opnieuw werden uitgezonden), zocht en vond ik deze leuke opname: Valentino zingt “Kashmiri Song”. “The voice of Valentino was recorded for the first and only time (…) on May 14th 1923” klinkt het hier krakend bij het begin, een zin uitgesproken met een opvallend rollende “r”, maar dat past in de setting en maakt het  nog authentieker:


Engelse vertaling van “Inkeer”

In het licht van de uitgebreide Engelstalige correspondentie maakte ik, naar best vermogen, ook een Engelse vertaling van Sims gedicht. Ik koos als titel “Repentance”, hoewel die niet de dubbelzinnigheid weergeeft van de Nederlandstalige titel. Tijdens het vertalen stelde ik vast dat hier ook “we cannot escape” opduikt, dat voelde als een puzzelstukje dat perfect op zijn plaats viel. Het rijmschema aanhouden in het Engels was ver boven mijn petje.

Repentance

No calmness though we are lonely God,
while days are growing into new desiring.
Shall understanding of our equal fate
in hardships suffered soften worries?

Shall we attribute to every act mild cause
defining them with our own hearts?
Is truth the scourge of hardened life
measuring luck’s strong pillar after tears?

Oh, everything we held dear in our safe house:
the yard, its linden and the blossoms,
the meadow, the avenue, the garden: is this our cross
that we cannot escape the memory of days?

We think of flowers wild and how they bloom
high up the windowsills. We see the swallows skim
to their safe nest: what wealth is hiding
behind faint memories we unwillingly suppress!

If only we would gather the sense of value
in all this, possessions, we once managed, tangible,
of which the preciousness back then went unperceived
now by the grip of loneliness we are obliged to see.


Gezinsfoto ten huize uit 1949  (Schaarbeek), verhuisd tijdens de zomer van 1945 uit Sint-Joris-Winge. Van het open platteland naar de stad en rijhuisstraten, maar noodgedwongen.
Na 5 jaar was het gezin opnieuw samen.

In september 1944 bij de bevrijding werd het hele gezin aangehouden en verspreid over drie gevangenissen (Leuven Tiensestraat, Leuven Centraal, Gevangenis Tienen). De aanhoudingen gebeurden niet tegelijkertijd, en niemand wist aanvankelijk wie waar zat. 

In Sims celdagboek (*) uit die periode (oktober 1944 tot februari 1945) kunnen we de chronologie volgen. Er waren geen officiële aanklachten, welk enkele “verhoren”. Op een bepaald ogenblik was het gezinshuis in Sint-Joris-Winge onbewoond en was er een begin van plundering. Enkele buren konden dit verhinderen.

Later, toen de meubelen werden overgeladen om te verhuizen, werd Finneke (oudere zus van Sim) zwaar mishandeld en toegetakeld, ze stond gewoon toe te kijken naar de verhuizers op de stoep van de ouderlijke woning en moest naar het ziekenhuis worden overgebracht…
Dus uIteindelijk besloten Sims ouders om maar te verhuizen, naar Schaarbeek, omdat de sfeer in het dorp té vijandig was geworden. Sims moeder had in buurgemeente Evere familie wonen.

Vlnr: Bert, Sim, moeder, Finneke, vader

Geboortehuis van Sim toen Tiensesteenweg, Sint-Joris-Winge.  Sim, toen 7, zit, opvallend in het wit aan een tafeltje aan de voordeur, omgeven door haar familie, hier allemaal vrouwen, haar tantes en moeder in de deuropening naast de enige man, haar vader, met gekruiste armen. Tegenover het huis: de “gerijde plantanen”, nu reeds lang verdwenen, maar het huis staat er nog steeds.

Geboortehuis Sim, 1926, in het wit voor de deur, 7 jaar oud

Vergelijking toen (1926) en nu (2022).

Slider kan heen en weer geschoven worden:

 


Epiloog

Sims gedicht “Inkeer” heeft me mijn moeder beter leren kennen, en was ook een beetje een spiegel. Toen ik het de eerste keer las, snuisterend door de archieven, was ik meer bezig met de vreugde van het plots teruggevonden citaat dan met de inhoud van het gedicht zelf. Pas nadat de “odyssee” op gang kwam en verrassing na verrassing opdook, begon het gedicht zelf ook meer en meer tot leven te komen, zeker toen ik mijn hoofd brak op de Engelse vertaling. Ik begon me zelf meer en meer te herkennen in deze woorden. Vooral het beeld van de vreugdevol beleefde momenten uit ons verleden, die we toen te weinig koesterden en die plots (en soms herhaaldelijk) opnieuw komen bovendrijven, zeker als we ons alleen of afgezonderd voelen, vreugde toen die nu verdriet en pijn oproept “dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd” (laatste versregel).

Ik heb het geluk gehad de laatste jaren van haar leven te kunnen mantelzorgen voor Sim, “geluk”, omdat ik net daardoor opnieuw de moederband ontdekte die heel diep kan gaan, omdat je “lijfelijk” bezig met je moeder. Mocht ik dit niet gedaan hebben was ik waarschijnlijk, na haar overlijden, achtergebleven met een wat ongemakkelijk gevoel wanneer ik geconfronteerd werd met haar inzinkingen en lamentaties, haar agonie. Maar de mantelzorg, én vooral de schat die het archief bleek (blijkt), leerde (leert) me een nieuwe moeder ontdekken: achter het gordijn van de herinnering bracht ze me tot “Inkeer”. 
En daar ben ik haar erg dankbaar voor. 

Een filmpje waarin ik Sim volg vanaf haar geboorte tot het einde van de Tweede Werledoorlog aan de hand van portretfoto’s (ook nog een korte flits met Sim en mezelf, drie dagen oud, en eindigend met achterkleinkind in haar armen):

Nog deze gedachte: zowel Victoria Cross als haar zus Laurence Hope waren in het begin van de 20ste eeuw wereldberoemd. Na de Tweede Wereldoorlog waren ze al in de vergetelheid geraakt. “Sic transit…”. Het sterkt me in mijn “odyssee” mijn ouders wat uit zo’n vergetelheid te halen met dit project, dat ondertussen een levenswerk is geworden. De Tweede Wereldoorlog was een cesuur in hun leven. Ze waren dan wel niet wereldberoemd, maar ze lieten wel een afdruk achter die het waard is te onderzoeken en naar buiten te brengen en  ook om enkele hardnekkige misverstanden uit de weg te ruimen.

Hierbij denk ik aan het liedje “Hotel California” van The Eagles, dat inhoudelijk wonderwel aansluit bij het door Sim zo vaak geciteerde  “Oh, to be free, to escape, escape! But from one’s Self there is no escape”:

“You can check out any time you like, but you can never leave”

The Eagles zingen in dit liedje ook:

“Some dance to remember, some dance to forget”.

Ikzelf kies voor de eerste optie én denk plots ook aan deze twee nummers, die me al troffen als adolescent omdat ze iets vertellen over het schrijfproces (iets waar Nand het ook over had hierboven):

+ een nummer van Stevie Wonder “All In Love is Fair” uit 1973. Opmerkelijk: de song komt uit zijn album “Innervisions”, titel die wonderwel aansluit bij “Inkeer”:

+ en een nummer van Joe Dassin “Chanson Triste” uit 1975 (over de Poolse componist Chopin), 

En…. nu we toch in de muzikale sfeer zitten: dit liedje is het perfecte antwoord op “Inkeer”, niet alleen omwille van de lyrics, maar ook: “The Oh” is een Oostendse groep, geboorteplaats van Nand:

 


DANKWOORD

Zie de website Raratonga voor het uitgebreide dankwoord.

 

Weinig begrip kan ik opbrengen voor het College van Procureurs-generaal, die me wel de toelating gaven om het krijgsdossier van Sim in te kijken, maar voor Nand kreeg ik een njet. In dit hoofdstuk zeg ik daar wat meer over.


NOTEN

(**) “Celdagboek 2“. Tijdens haar eerste internering (Gevangenis Leuven Centraal), van 2 oktober 1944 tot 14 februari 1945 (Valentijn!) beschrijft Sim bijna dagelijks en nauwgezet de gebeurtenissen en haar gevoelens daarbij. Het begint op het einde van augustus 1944, Sim was net 25 geworden, en zo kunnen we de aanloop naar én de bevrijding van Leuven volgen. Daarna haar internering en de beschrijving van het celleven. Toen ze in februari 1945 werd vrijgelaten was ze ervan overtuigd dat het daarbij zou blijven. Er was immers geen aanklacht. Maar de gerechtelijk molen maalde in haar geval langzaam: pas op 10 januari 1947, dus bijna twee jaar later, volgde haar proces waar ze,  zo vertelde ze vaak theatraal met strenge woorden en opgeheven vingertje, “ter zitting werd aangehouden”. Op Kerstavond 1947 om 17u., bijna een jaar later,  werd ze vrijgelaten. 

Opvallend: haar twee “vrijlatingen” gebeuren op “romantische” dagen: Valentijn en Kerstavond, bij uitstek dagen van warm samenzijn met geliefden in de vertrouwde kring.
Ook op de dag van Kerstavond, maar dan in 1943 nam Nand ontslag bij Zender Brüssel, nadat hij al hetzelfde had gedaan bij het dagblad “Vollk en Staat”. Zogezegd om”gezondheidsredenen”, dat was hem aangeraden door zijn dokter, en Nand maakte daar dankbaar gebruik van. Hij was de Duitse pesterijen, vooral bij Zender Brussel beu. Hij werd er met “Feldgericht” bedreigd met de woorden: “Sie werden beobachtet!” (omdat hij o.a. haslsstarrig het woord “Diets” bleef gebruiken in zijn teksten), ik denk dat we nu die “gezonheidsredenen” als een ‘burn-out’ zouden bestempelen. 

Het dagboek bestaat uit twee in potlood volgeschreven schoolschriftjes (Sim was leerkracht!) met daarin ook mooie en soms grappige tekeningen. Af en toe ook een gedicht. Voor- en achterzijde zijn beschreven, de twee schriftjes samen tellen 67 (genummerde) bladzijden.
De eerste bladzijde “De Septemberdagen 1944” toont een kalender waar de dagen werden afgestreept, daaronder het begin van de beschrijving van een fietstocht naar Brussel waar ze met haar broer had afgesproken, het dagboek begint op 23 augustus 1944. Sim schrijft dit als een terugblik in de cel, pas vanaf 2 oktober (aanhouding)  wordt haar dagboek een écht dagboek met dagelijkse invoegingen in de cel, Sim heeft dan al 21 pagina’s volgeschreven.

Het begin (23 augustus 1944):

“Een zonnige augustusdag. In de luwte van de schoon-opbloeiende zomerdag maak ik mijn fiets klaar (nvdr: vanuit Sint-Joris-Winge, haar geboortedorp) voor den frisschen tocht naar broer te Brussel. Zoo was het toch gezegd: trefpunt in “Metiers”. Het werd heerlijk rijden. De baan scheen wel ruim zoo breed onder het goud-gele strepen licht. Een kalme baan in den zomerschen voormiddag. Boven mijn hoofd werden de vogeltjes dol verliefd zooals het altijd was geweest in Gods lieve natuur.”

Toen ik wat verder las herinnerde ik mij deze foto, waarvan ik, na lang wikken en wegen, bijna zeker ben dat die dateert van de dag waarover Sim hier schrijft. Wat verder schrijft ze: “Roef de wind flapt dol rond mijn bonten strepenrok, bergaf!” (dat zijn de voor fietsers beruchte hellingen op de steenweg van Leuven naar Brussel).
Deze setting: het plaatje klopt helemaal, hier met broer Bert in Brussel, waarschijnlijk in de buurt van de Beurs. Die “bonten strepenrok” draagt Sim hier. Ik had me er van alles bij voorgesteld, maar het lijkt wel een ontwerp van Mondriaan (die was trouwens in hetzelfde jaar, 1944, overleden op 1 februari), en ik denk dat die rok zelfs nu nog “modern” zou zijn.
 Jammer dat dit geen kleurenfoto is, maar “zwart-wit” hoort nu eenmaal bij ‘die tijd’ (in alle betekenissen).
Hun stuurse blik past ook in dit tijdskader, er is nog in de verste verte geen vermoeden van wat hun (en de hele familie), enkele weken later zal overkomen, of misschien was er toch wel een onbewuste angst (veertien dagen vroeger vond immers “Het Drama van Meensel-Kiezegem”  plaats, Sim kende vele inwoners daar persoonlijk, aan beide zijden van de breuklijn, enkelen waren zelfs familie, één van hen overleed als weggevoerde in KZ Neuengamme).

Net geen twee weken later was het de “Koninklijke Nederlandse Brigade ‘Prinses Irene‘ (onderdeel van het Tweede Britse Leger) die Sint-Joris-Winge (Sims geboortedorp) zou bevrijden. Er vielen 3 doden tijdens schermutselingen met Duitse soldaten net voor de ingang van het dorp.

Een tekening van Sim uit dit dagboek met aanwijzingen in vier talen. Het is een voorbeeld van wat ik hogerop de “moodswings” van Sim noemde: diepe ellende afgewisseld met komische momenten met de celgenoten. Maar misschien is dat niet zo abnormaal: in een soort overlevingsmodus kan wat humor “bevrijdend” zijn. Het is ook in die periode dat Sim het citaat van Victoria Cross vond (cfr “We leeren Engelsch”). Het zal nu wel duidelijk zijn waarom ze dat onthield.

“The English language –> It’s a great pleasure to skate with my dear Sweatheart!” > “Taal van 333!!! de Pétaal. Kupunt gijpij dapat apallepes veperstepaan dapan zijpijn jupulliepie veperstapandipigepe mapaskepes! >
“Vlaamsche Taal –> Schaatsen rij’en stillekens vrijen ‘t gaat te samen wonderwel!..” > “Deutsche Sprache –> Herrliche Winterzeit!” > “Langue Française –> que c’est gai (bis) a nous deux de patiner!” > “3 Dec 44 Sim

Taal van 333″ = celnummer van Sim
+ “Pétaal”: kinderspelletje: na iedere klinker van een woord komt de letter “P” gevolgd door de voorgaande klinker, vandaar dus de “P”-taal, hier in gewone taal: “kunt gij dat alles verstaan dan zijn jullie verstandige maskes” (‘maskes’: een dialectwoord voor ‘meisjes’).”

Een volledig en chronologisch overzicht van wat de familie overkwam tussen september 1944 en mei 1948 vind je hier.


Nog een voorbeeld van twee zijden van dezelfde medaille: vreugde en verdriet.

J’attendrai“. Dit liedje kende én leerde ik van Sim, één van haar favorietjes, ze heeft het me vaak voorgezongen. Dalida heeft er ooit mee gescoord in 1976, maar in 1938, toen Sim schoolliep in de Normaalschool te Heverlee,  was het ook al een topper, gezongen door Rina Ketty. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het een wereldwijde hit, samen met “We’ll Meet Again” (Vera Lynn) en “Lili Marlene” (Lale Anderson). Sim zal het in haar celletje vaak gezongen hebben, muzikaal als ze was (ik vond in haar archief meer dan 100 boekjes met bladmuziek met “de hits van toen”, die ze thuis op de piano speelde en zong, zie infra). Ketty is Italiaanse (de originele versie van ‘J’attendrai’ is bekend als “Tornerai“), en zingt in het Frans met een heerlijke rollende “r”, onweerstaanbaar. 

“J’attendrai
Le jour et la nuitJ’attendrai toujoursTon retourJ’attendrai (j’attendrai)Car l’oiseau qui s’enfuitVient chercher l’oubliDans son nid”

Speciale vondst: Liedboek met notenschiift en tekst van het liedje bovenaan deze pagina. En de handtekening en groet van Zarah Leander zelf (“Meinen Freunden / mit einen herzlicher Grüss”) in haar groot Liedboek, 40 blz., 30x24cm (12 liederen met partituren uit 12 films en 12 portretten). Met rechts bovenaan de tekst “Sim Wolfs, Winge Paschen  1941“, daaronder een stempel van haar vader Juul Wolfs met adres en handelsregisternummer (hij was brandstoffenhandelaar). Waarschijnlijk zijn dit vooraf gesigneerde boeken die te koop werden aangeboden.

Een wazige foto met Finneke, zus van Sim, aan de piano in de living van het gezinshuis te Sint-Joris-Winge, huis dat nog steeds bestaat, nagenoeg ongewijzigd. Sim lijkt ‘commentaar” te geven.

Op de piano de trouwfoto (links) van Sims nicht Marguerite. Zij overleed plots een jaar later, én zwanger, nog een jaar later stierf haar echtgenoot, “van verdriet, hij at niet meer”, vertelde Sim me. De foto is bewaard:

In het midden op de piano een foto van Oom  Bert (broer van Sims moeder), die in 1936 verongelukte met zijn auto op de Leuvense Steenweg te Veltem-Beisem (nu deelgemeente van Herent).  Alle vier inzittenden kwamen om.
Ik vond in Sims dagboek deze passage, ingeschreven op de dag van het ongeluk, 74 jaar later op 12 maart 2010, die aantoont dat een diep verdriet nooit overgaat (Sim zou dat jaar 91 worden). Oom Bert was een goede vriend van de bekende wielrenner “Poeske Scherens” (ze gingen wel eens samen op café…), en tevens de peter van haar broer Bert, naar hem genoemd. Sim  vertelde vaak hoe Scherens aan zijn bijnaam “Poeske” kwam.

“1936 Oom Bert verongelukt in Veltem Beysem. Ik was in Heverlee en Pa kwam mij halen – Een trieste herinnering en toch geen benauwenis./ Het was minder koud”

Deze korte dagboeknotitie is bijna een samenvatting van al wat ik hierboven geschreven heb in een poging om Sim te doorgronden. Eén jaartal, 26 woorden, en de hele setting waarin en hoe dit geschreven is (“triest” vs “geen benauwenis”).

Foto van de laatste rustplaats van Oom Bert, boven zijn graf een gedenkteken in de vorm van een autowiel, herinnerend aan de tragische afloop van zijn leven:

En Sim bewaarde het overlijdensbericht:

Op de website vind je enkele audiofragmenten uit mijn interview met Sim (1993) waarin ze hierover vertelt.
Op 13 maart 2015 zou Sim overlijden, ik ben er zeker van dat ze ook dan, in haar laatste ogenblikken gedacht heeft aan haar Oom Bert. Deze oom had haar ooit, als 13-jarige in zijn chique auto meegenomen naar Banneux in 1933, waar toen duizenden mensen waren samengestroomd om er de Maria-verschijningen bij te wonen. In 2013 heb ik zelf voor chauffeur gespeeld, en met Sim nogmaals Banneux bezocht, 80 jaar (!) na haar eerste bezoek. Van alle momenten die ik met Sim in haar laatste jaren deelde was dit het meest ontroerende, we mediteerden en bidden op de bankjes voor het heiligdom en ontstaken er enkele kaarsen voor de hele familie.

Lichtpunten

Maar het was niet enkel kommer en kwel. Nand en Sim leerden elkaar écht kennen op zaterdag 5 augustus 1950 op een tuinfeest in “Villa Kriekenberg”, aan de Rode Beukenlaan te Sint-Martens-Latem. In De Standaard werd er een kort artikel aan gewijd na het weekend met opsomming van de aanwezigen, een ‘staalkaart’ van dit soort feesten toen.
Wat gebeurde er op het tuinfeest: een “coup de foudre”, gezien de intense briefwisseling die onmiddellijk op gang kwam, er volgde nog een avondlijke wandeling langs de Leie waar “iets” gebeurde, Nand en Sim hintten er steeds met een knipoog naar, maar “de kroon werd nooit ontbloot”.

De in onze familie “beroemde” foto van die eerste ontmoeting in de tuin van Villa Kriekenberg (die nog steeds bestaat), vlnr: Nand, Tine Gonnissen (Sims beste vriendin), Bert, Sims broer, Sim, en het echtpaar Cloet-Van Ceulen, een bevriend koppel (bemerk de leeuwenvlag achteraan, het tuinfeest was een organisatie van het toen pas opgerichte “Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond” – VOHV).

De leegstaande stoel vóór Nand is van de fotograaf, advocaat Jan Lancsweert. Het is nog het enige “zwarte gat” dat ik heb over deze foto. Ik vond wel één en ander over hem, maar vind na al die jaren nog steeds geen nabestaanden van hem, waarschijnlijk zal hij in zijn archief nog foto’s van die bewuste dag hebben.

Op zijn terugreis met de trein naar Gistel schreef Nand al koortsachtig een eerste (liefdes)brief die hij de dag erna postte.

En hùn verhaal, hùn odyssee, kon beginnen. 

Sim schreef in haar memoires dat ze Nands treinkaartje, een heen-en-weertje Gistel van die dag, had bewaard en er na Nands overlijden ‘tranen met tuiten’ bij weende toen ze het in de archieven met hun liefdesbriefwisseling terugvond. 
Ik heb het nog niet gevonden, maar zo’n klein item in een archief is als de  spreekwoordlijke “naald”.

Na een snel antwoord van Sim schreef Nand een week later al (11 augustus), zijn tweede brief, met daarin zijn gedicht waarin hij hun wandeling langs de Leie beschrijft, en zo kunnen we ons toch een idee vormen van hun samenzijn toen.
Het is duidelijk dat de vonk zo snel kon overslaan omwille van hun beider lotgevallen tijdens en na de oorlog.
Het is  zoals ik in het begin van dit hoofdstuk schreef: “hun levenslijnen naderden elkaar vóór die tijd  zo dicht , dat het wel voorbestemd leek dat ze uiteindelijk volledig zouden versmelten.”.

De volledige liefdesbriefwisseling is chronologisch opgenomen op de website, en in een uitgebreid hoofdstuk neem ik de lezer daar mee langs alweer een wonderbaarlijke odyssee.

Nacht aan de Leie

Topazen maan, de bomen,
en boven ons de nacht;
‘k omvat uw hoofd met schromen:
uw wang is warm en zacht.

Diep-duistre stilte nadert,
omwindt ons lauw en loom;
beneden in ’t gebladert
glimt maan in tragen schroom.

En heel ons duister wezen
fluistert een heimlijk woord,
gelijk een bloem gerezen
aan donkren waterboord.

Waatren langs de bomen,
uw diep is stil en zwart,
maar zwarter dan uw stromen,
en dieper, is dit hart.

En aan zijn grond ontloken
bloeit stil een bloesem klaar:
een woord onuitgesproken,
een schoon en schuw gebaar.

Laten wij na dit lijden
weer aadmen, diep en zacht,
zalig-gedreven glijden
als waatren door den nacht.


(***) “poëtisch celdagboek”: Het dagboek van Nand (geschreven tijdens zijn interneringsperiode (1944-1949) is niet te vergelijken met dat van Sim, of met bv de dagboeken over die periode van Filip De Pillecyn (“Face au mur”) of Ernest Claes (“Cel 269”). Daarin beschrijven de auteurs hun leefomstandigheden tijdens hun gevangenschap en hoe ze zich daarbij voelen: een aanklacht tegen de hen in hun ogen aangedane onrechtvaardigheden. In dit hoofdstuk wordt daar nader op ingegaan.

1944-1949 Nand: Poëtisch Celdagboek

(Onderaan deze pagina de e-book versie van het ingescande celdagboek manuscript evenals een uitgetikte versie van de inhoud)

Het dagboek van Nand (geschreven tijdens zijn interneringsperiode (1944-1949) is niet te vergelijken met bv de dagboeken over die periode van Filip De Pillecyn (“Face au mur”) of Ernest Claes (“Cel 269”). Daarin beschrijven de auteurs hun leefomstandigheden tijdens hun gevangenschap en hoe ze zich daarbij voelen: een aanklacht tegen de hen in hun ogen aangedane onrechtvaardigheden.

Bij Nand niets daarvan, behalve enkele schaarse opmerkingen in de marge (“Vrieskou, geen vuur, in de duisternis, mag geen licht meer maken,…”), hier enkel creatief werk: veel poëzie vooral, en het is daaruit dat we zijn gemoedsgesteltenis kunnen vaststellen.
Vaak kiest hij dan voor historische figuren die een dergelijk lot te beurt vielen (bv Cervantes, die vijf jaar doorbracht in gevangenschap). Het creatieve werk tijdens deze periode is dus onlosmakelijk verbonden met zijn situatie op dat moment. Hoewel de gedichten ook los daarvan kunnen gelezen worden, is het toch belangrijk die dimensie in gedachten te houden bij het lezen.

Het poëtisch celdagboek is een gebonden grootboek (ontworpen om bv inkomsten en uitgaven in te noteren), A4/D4 formaat, 27x19x3cm (HxBxD). Voor- en achterzijde hebben een dikke kartonnen kaft. Rugzijde en kafthoeken versterkt met stof. Door het intensief gebruik zijn kaft een rugzijde gedeeltelijk losgekomen (en helaas helemaal door het inscannen…) De bladzijden zelf zijn gelukkig alle nog stevig ingebonden. Dit is een foto van het boek die de voorzijde toont:

De achterzijde is meer verweerd en afgesleten:

Huidige toestand van de rugzijde:

Het boek werd zowel vanaf de voorzijde als de achterzijde beschreven, dit betekent dat je het boek moet omkeren en omdraaien om vanaf de achterzijde te lezen. Zo tref je na blz. 212 de laatste bladzijde (105) van de achterzijde. Samen telt het boek dus 317 bladzijden. Slechts enkele pagina’s zijn  niet beschreven. In het geheel zijn er ongeveer 160 afzonderlijke pagina’s. Na bladzijde 212 zijn een viertal pagina’s uitgesneden. Elk katern telt 16 bladzijden.
De voorzijde bevat bijna uitsluitend poëzie. De achterzijde zijn toneelstukken, soms volledig uitgeschreven, soms slechts aanzetten.
Enkele bladzijden tonen de zorgvuldig bijgehouden boekhouding van de uitgaven en inkomsten (meestal voor de “kantien” van de gevangenis, zeer kleine bedragen). Ook het  weinige geld dat Nands vader zijn zoon toestopte werd genoteerd.

Op het tussenblad (vooraan) kon Nand er niet aan weerstaan een “statement” te maken:

+ De Onafhankelijksverklaring van de Verenigde Staten uit 1776.

+ Een citaat van Immanuel Kant:

“Als de gerechtigheid verdwijnt dan is er niets meer dat aan het leven der mensen waarde verlenen kan” Dit citaat komt uit Kants: “AA VI, Die Metaphysik der Sitten. … , Seite 332

+ Een stuk uit de redevoering van Louis Pasteur bij de viering van zijn 70ste verjaardag in de Sorbonne:

“Ne vous laissez jamais atteindre par un scepticisme desséchant. Ne vous découragez pas lorsque votre pays traverse des heures sombres. Vivez dans la paix sereine des laboratoires et des bibliothèques. Dites vous d’abord: “qu’ai je fait pour m’instruire?” et, à mesure que vous progressez: ” qu’ai je fait pour mon pays?”. Ceci jusqu’au moment où vous pourrez penser avec un immense bonheur que vous avez contribué en quelque manière au progrès et au bien de l’humanité.’

+ Daaronder tussen haakjes het zinnetje:

(voorgelezen door zijn zoon daar hij niet meer kon spreken)”.

Het is dit zinnetje dat voor mij vele jaren geleden de definitieve aansporing was om hetzelfde te doen voor mijn ouders: een stem geven aan wat anders in de plooien van de geschiedenis zou verdwijnen.

“The Celebration of Pasteur’s 70th birthday at the Sorbonne” (Commons Wikimedia)

+ Tenslotte schreef Nand daaronder nog het volgende (Nand bevond zich toen in wat nu de Gevangenis van Merksplas is):

“In de gehele mensheid maar vooral bij de jeugd van alle naties leeft een hartstochtelijk verlangen naar gemeenschap, naar waarachtige eenheid. Uit georganiseerde massa’s: kreet. Het tragische is dat het voor de grote meerderheid bijna onmogelijk is een gemeenschap te zoeken in den staat. De staat is een wezen op zichzelf, een bestuur, een bedrijfsleiding, een demon, die vreemd is aan de menselijke ziel. Cel 34   23.7.47.”

Niet alles wat in het dagboek is opgenomen werd in gevangenschap gecreëerd. Wat in inkt geschreven staat dateert zeker uit de periode 1944-1949. Dat geldt ook voor sommige ‘opmerkingen in de marge’ . Maar Nand heeft later, na thuiskomst veel gedichten herwerkt, overgetikt en een doorslag ingeplakt over de originele tekst. Meestal op zo’n manier dat je de ingekleefde stukken nog kan optillen om te lezen wat er onder staat. Sommige persoonlijke opmerkingen, vaak in rood potlood, zijn waarschijnlijk ook later toegevoegd. Het dagboek werd zo intensief gebruikt omdat Nand uit deze verzameling twee dichtbundels heeft samengesteld, allebei verschenen in 1951: “Het Eiland Antilia” en “De Gouden Helm”.

Daarnaast is het dagboek ook te beschouwen als een “Mini-Wikipedia”, met overname uit boeken over zeer uiteenlopende onderwerpen: filosofie (Oosten en Westen), wetenschap, kunst, literatuur en literatuurgeschiedenis (zowel voor kinderen als volwassenen), poëzie en poëtica, ruimtevaart, atoomtheorie, natuur (bloemen, planten, zwammen, edelstenen…), aardrijkskunde en kosmologie, wereldgeschiedenis, scheepsterminologie, woordenlijsten (ook vreemde talen, bv uit Polynesië), ontwerptekeningen (voor schilderijen later, ook voor thuismeubelen), tijdschriftartikels, foto’s, etc. De gekozen fragmenten die Nand overschrijft, soms vet onderstreept, geven inzicht over zijn visie en interesses.

Hoewel hij er nooit expliciet over vertelde, is de periode in gevangenschap hem heel zijn leven scherp voor de geest gebleven. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de keuze om zijn gedicht “Het blad / valt / van den boom” op te nemen in zijn laatste dichtbundel “De Aardse Staat” (1987), het staat op de eerste bladzijde van zijn celdagboek en werd in geen enkele andere bundel opgenomen. Hij had zijn celdagboek dus steeds ‘binnen handbereik’. 


De door Nand 317 tweezijdig beschreven en genummerde pagina’s zijn omgezet in 463 opeenvolgende ingescande bladzijden, sommige dus dubbel of driedubbel vanwege de ingekleefde verbeteringen, omdat in de digitale versie het nu eenmaal onmogelijk is om ‘het boek om te draaien’.
De verwijzing naar paginanummers hieronder betreft de ingescande versie.

De voorzijde loopt van pagina 1 tot 343, de achterzijde begint onmiddellijk daarna bij pagina 344 (met de binnenzijde van het achterzijde kaft)  en eindigt op pagina 464 (= kaft achterzijde).

Leestips eerste deel (pp. 1-343):

In het eerste deel vooral poëzie, poëtica, literatuurgeschiedenis en ook een lange boekenlijst.

+ De pagina’s 282 > 285 zijn de moeite waard, daarin de visie van Wladimir Weidlé, een Russisch-Franse literatuurhistoricus, fragmenten uit zijn boek “Les Abeilles d’Aristée”, over de rol van de kunstenaar  in de maatschappij, met als voorbeeld de dichter John Keats en de door hem geijkte term “negative capability”. De titel van Weidlés boek zal Nand niet ontgaan zijn: net zoals Aristeus gelooft hij rotsvast dat zijn creatieve werk opnieuw zou verrijzen.

+Opmerkingen in de marge’, waar Nand verwijst naar zijn leefomstandigheden en hoe hij zich daarbij voelt: zie bv. pagina’s 168, 279, 280, 289, 294 (ontvangt weigering tot vrijlating op Kerstdag 1948).

+ Opvallend: op de pagina’s 227 > 242 gebruikt Nand het dagboek als écht grootboek: hij noteert inkomsten en uitgaven, met datumverwijzing, hoofdzakelijk voor zijn verbruik in de “kantien” van de gevangenis. Het geld krijgt hij veertiendaags toegestopt van zijn vader (meestal 100/150Bfrs), telkens op bezoekdag. Nands vader was vanuit Gistel dan een dag onderweg voor een bezoekje van 20 minuten. Hoewel Nand hem dat afraadde bleef zijn vader dit 5 jaar lang doen. ..

Leestips tweede deel (pp. 344-464) = achterzijde van het dagboek In dit deel vooral (aanzetten tot) toneelstukken.

+ Op de binnenzijde van het kaft, p. 344/345 een reeks recepten voor lekkere gerechten: in gevangenschap een hulpmiddel om bij weg te dromen en te hopen op betere tijden… (enkele van die gerechten maakte hij trouwens later klaar in zijn huwelijksleven, zo herinner ik me).

+ De meest opvallende bladzijde is 431 (77 in het dagboek zelf): het is een soort “oratio pro domo”, een verdedigingsrede in twee delen die Nand waarschijnlijk op zijn proces heeft uitgesproken (eerste aanleg + beroep), vermits enkele regels uit de beschuldigingsakte worden overgenomen, bv: “het is niet waar dat ik de trouw van de burgers aan den Koning en den staat heb aan ‘t wankelen willen brengen…”.

+ Ook enkele bladzijden (met aquareltekeningen) van zwammen, edelstenen, bloemen en kruiden, zie p. 438 > 446 + Een hoofdstukje over de atoomtheorie: > p. 458/459


Gebruik toolbar onderaan:

+ bladzijde nummer – vooruit/achteruit – bij aanklikken kan je een gewenste bladzijde intikken: dat is gemakkelijk gezien het grote aantal (bijna 500!)

+ ruitjesicoon: om paginaweergave te tonen, zoals bij pdf bestand

+ +/-: vergroten of verkleinen: door vooruit of achteruit te scrollen of bij touchscreen (tablet/smartphone) met de vingers

+ gekruiste pijlen icoon: volledig scherm

+ (…) drie puntjes: weergave keuze (bv enkel blad/dubbel blad) en geluid uitzetten bij omdraaien van een bladzijde. (Om de tel niet kwijt te geraken: Nand heeft zelf een nummering aangebracht bovenaan elke bladzijde (links/rechts), zoals gezegd komt die niet overeen met de nummering van de ingescande versie die sommige bladzijden dubbel of driedubbel toont om wat verborgen is zichtbaar te maken.) 


Poëtisch Celdagboek ingescand

Manuscript:


Uitgetikte versie van het manuscript (enkel voorzijde):

1944 Sim: Celdagboek 1

Opmerking: dit dagboek in twee delen werd door Sim in potlood geschreven tijdens haar eerste gevangenschap van september 1944 tot februari 1945. Ze verbleef toen in de gevangenis van Leuven Centraal, aan de Geldenaakse Baan. Ze beschrijft de laatste augustusdagen van ’44, daarna de bevrijding in september, de aanhouding en het gevangenisverblijf. Na een tijd werden ook haar moeder (Nathalie), haar vader (Jules), haar broer (Bert en haar zus (Finneke) voor een tijdje aangehouden. Op een bepaald moment zat dus de hele familie achter de tralies, zonder dat ze met elkaar contact konden hebben. Dit betekent ook dat het ouderlijk huis in Sint-Joris-Winge een tijdje onbewoond was en ten prooi viel aan plunderingen.
In tegenstelling tot Nands memoires over die tijd zijn deze herinneringen dus op het moment zelf geschreven, en in die zin betrouwbaarder, omdat ze niet bedekt zijn door het deken van de tijd in nabeschouwing. Te vermelden valt ook dat dit dagboek niet in de handen is gevallen van de censuur, en dus ‘zuiver’ is. Het verliet immers nooit de gevangenis, tenzij bij haar vrijlating.
Op 18 augustus 1944 was Sim net 25 geworden.
De cijfers in subscript verwijzen naar de annotaties onderaan, de cijfers tussen haakjes verwijzen naar de pagina’s van het manuscript.

De reden waarom Sim geïnterneerd werd wordt uit de doeken gedaan in het hoofdstuk “Arrestdossier Sim

Chronologie:
Woensdag 6 september 1944  (pagina 15): eerste aanhouding en ondervraging, na vier dagen vrijlating op zaterdagvoormiddag 9 september (deze dagen zijn aangekruist op de aftelkalender: 6 september: “Sim”, boven 8 september staat “Maken”: aanhouding van Sims moeder, zie pagina 19 ).
Volgende dagen zijn aangeduid met een streepje (in vrijheid) tot:
Maandag 2 oktober: tweede aanhouding (pagina 23) – tot februari 1945 (zie Celdagboek 2)- (vanaf hier opnieuw aangekruiste dagen: boven 2 oktober:”Sim”, boven 4 oktober “Alb”: aanhouding van Sims broer Albert en 9 oktober: “Ad”: aanhouding van haar zus Adolphine (Finneke), zie pagina 29).

Sim beschrijft deze dagen ook in het interview dat ik van haar afnam in 1993. Zie daarvoor de pagina “Oorlogsjaren en bevrijding“. 

Dagboek 1

Voorbeeld eerste pagina (met aftelkalender, aangekruiste dagen = gevangenschap):

(1)
Septemberdagen 1944
(aftelkalender september, oktober, november)

23 augustus

Een zonnige augustusdag. In de luwte van de schoon-opbloeiende zomerdag maak ik mijn fiets klaar voor den frisschen tocht naar broer te Brussel. Zoo was het toch gezegd: trefpunt in “Metiers” (1). Het werd heerlijk rijden. De baan scheen wel ruim zoo breed onder het goud-gele strepen licht. Een kalme baan in den zomerschen voormiddag. Boven mijn hoofd werden de vogeltjes dol verliefd zooals het altijd was geweest in Gods lieve natuur.
(2)
Er liep een bekoring van droomerij in die versche lucht. Mijn sluike haren warrelden verloren rond mijn peinzend hoofd en met ’n tikje hijgen besteeg ik den korten maar steilen Pellenberg(2) – Leons serres(3) stonden te glanzen van het danige licht naast het helle bloemenvillake. Daar kwam ik boven vlugger zelf dan ik vermoeden kon, met dien deugdelijken ballast na mij.
Roef de wind flapt dol rond mijn bonten strepenrok, bergaf! Wel een gek figuur denk ik zoo in perspectief achter gezien. Door mijn blauwen witomranden bril tuur ik nu recht voor me – en beklaag de menschjes die in dit zonnetje naar boven moeten – Het leven is ’n raar spelletje bergop- bergaf en allen landen we eindelijk toch in veilige haven op het Hoogland of in ’t dal –
(3)
Leuven komt in zicht. Verloren torentjes heffen zich nog fier spijts de reuze bombardementen(4). Zoo plots vliegt de klare zeepbel van mijn droomen in splinters fijn en freel maar weg is hij, weg… Uit een nevel van wazigen floers kom je voor me staan – Lies(5) – reeds drie maanden ben je weg(4,5). Jij, één maand langer dan dit groote verlof 43 dat ons om ’n dom misverstand van mekaar gescheiden hield. Hoe warm klonk uw stem bij ons eerste ontmoeten: “Sim, Sim toch…”Waarom heb je weer dat kleine hoedje aan, met pels. Je weet ik zag dien niet zo heel graag… en je lacht lacht je tanden bloot ook dien eenen die er zoo nukkig tusschen zit.”
Lies, je herinneringsbeeldjes heb ik laten afdrukken voor de school en m’n tekst is ook al klaar. Weet je toch wat die oude Sim
(4)
daar op neergeschreven heeft… In dezen donkeren tijd. De toekomst die we heerlijk schoon droomden viel met een ruk van me weg toen jij er niet meer was. Lies tusschen jou en mij spoedt den ouden tijd naar een nieuwen… het oorlogsgebeuren spint weer een rood net rond dat landeke en zijn volk, dat arm verloren geloopen volk. Er hangt zoo ’n vreemde weemoed boven mijn hart. Jij weet hoe eerlijk en schoon we samen droomden, voor een zedelijk hoogstaand volk. Op zoo ’n heerlijke Augustdagen togen er duizenden van zijn zonen naar de verre IJzervlakte(6) en beleden er den roem en den rouw van een volk. In hunne ooren weerklonken de laatste woorden na van Jozef Simon’s(7) “Eer Vlaanderen vergaat” krijgt het nog eens zijn kans –
Een jong en kranig geslacht heeft een poging gedaan. Maar laksheid en verknechting heeft die sterke poging verbroken in
(5)
tweestrijd. Waar we tot honderden jaren onder Fransche invloeden toch ’n zuiver elite van ons volk konden hooghouden, daar wisten we dat naast een paar jaren verduitsching dit volk elke kern van zelfbehoud aan dien nieuwen staat, zij het dan ook een broedervolk, hadde prijsgegeven.
Waarom werden we belaagd en bespuwd… Wat zal er van ons geworden indien de lawine van alle standen op ons neerstort zonder onderscheid van stellingname in dit wervelnet van politieke organisaties?
Een donkere tijd… ook voor degenen die het zoo goed voorhadden en den naamvijand willen verstaan en eerst na jaren terug zullen inzien –

– Leuven, oude Dijlestad, – onder de stoere brug van het tot ’n ruïne geslagen Blauwput(8), hort m’n fiets kwaaierig over de tramriggels – de Stationsstraat ligt bijna verlaten ik kijk met ’n nietszeggende blik over de puinhoopen want in mij groeit de idee altijd grooter van het onbegrijpen – Germa 85(9) roept me
(6)
schoone herinneringen voor. Forum(9) geeft toch spijts alles zijn kinemavoorstellingen… schreeuwerige plakaten – ‘k denk weer aan Lies en de voorbije winteravonden, Hasselt en onder de hanebalken tweemaal bellen en hoe we samen kinderlijk verheugd naar “Tanz mit den Kaiser”(10) keken en niet begrepen dat het versche schoolwee zoo vlug was weggevaagd. Nu wip ik even bij De Craan(11) binnen, m’n nieuw mantelpak! Ik lieg maar dat ik vrijdag passen kom zoo is hij stellig zaterdag klaar! Even bij Tante(12) ballast afwippen – Ze is niet thuis ach ja: “Madame trotte en ville” noemt men haar in de buurt.

En nu ligt de baan voor me open. Brussel. Wie krijgt dit spelletje klaar zoo ’n formidabelen berg dat kan de beste wielrenner niet volhouden in zoo ’n augustusweerke – en geen auto om er frisch te blijven aanplakken – Maar na dit voettochtje laat ik me toch weer lekker rollen rollen zoodat de tweede helling in vaart reeds half bestegen is – De ijzeren berg is een
(7)
wilde daling maar tusschen het heerlijke van dezen tocht denk ik even een paar jaren terug – 36 Sim Heverlee en het plotse doodsbericht van Oom(13) doodelijk verongelukt. Ik zie de plaats(13) waar de boomen nu herplant zijn en den gevaarlijk hellenden kant…

En de tocht gaat voort langs Winkxelen. Ik rijd gansch alleen vrij vrij een auto snort voorbij vlug vlug en verdwijnt – Ik stijg weer – ’n dik heerschap rond met ’n glinsterend lachenden knikkebol permitteert zijn rappe beentjes en tingelingt me voorbij gevolgd door ’n lange magere juffer nee dit volg ik niet en ‘k vertraag maar dan. ‘k Heb zoo graag m’n vrij zicht, zie je –

Cortenberg ’n militaire beweging onder de schaduw der boomen staan ze geparkeerd gecamoufleerd… oorlog…

‘k Fiets twee Fritsjes(14) voorbij… en wip bij tante Fine binnen. Maar niet vergeten: ‘k moet te 1u te Brussel frisch en fijn verschijnen kwestie van ’n revanche!
(8)
Maar te Zaventem staat me dien langen berg te wachten… daar stijg ik af en d’n “dikken” meneer en zijn magere eega kunnen ook niet meer.
Evere – ‘k weet niet hier voel ik me amper gerust kwestie bombardementen. De Duitsche jachtvliegtuigen liggen startklaar… ‘k fiets snel en rep m’n bruingebrande beenen maar m’n lichten zonnerok speelt me immer zij  fratsen –

De lange laan naar het Terkamerenbosch ligt heerlijk beschaduwd maar heet sjonge heet dat het is heet. Aan ’n klein restaurantje moet ik even drinken en ’t is al 1 uur.

Bestoft en hongerig kwam ik aan – verfrischt en monter stapte ik juist op ’n vertrekkend 4tje(15) en… niemand metiers- ’n uurtje wachtte ik op ’n tram voor Berts bureau vergeefs.
Georgette’s telegram zou ik ook versturen – Mr De Bisschop en Rubens lichten me in over Berts reis. Dan maar weer
(9)
naar huis en Bert verwacht.

’s Anderendaags breng ik met Broer lief door. ’n Diner die alle maagkrampen doet verdwijnen en we zien ’n plezierige vertooning “Abenteur im Grand Hotel” – Hans Moser – Wollf Albach Retty – Maria Anderganst –(16) De Actualiteiten brengen het oorlogsgebeuren nader. In Letland worden de Nationalisten door de oprukkende Russen danig mishandeld. Een vaag gevoel van onrust voor ’n mogelijk noodlot dreigt zoo rond me, ‘k weet niet, het maakt me weeërig ongelukkig.

Bert zit stil naast me in de Rotisserie. Er is een opmerkelijke beweging te Brussel. De troepen uit Frankrijk trekken Noordwaarts. Men spreekt van den nakenden Engelschen inval – De Maquis bezetten de straten van Parijs… We voelen het verre het langverwachte komen – komen…

’s Avonds valt de zekerheid plots over mij en ‘k weet hoe eerlijk en oprecht onze strijd was hoe we voor iedereen
(10)
vrij en frank ons kunnen verantwoorden. Hoe we gestreden hebben tegen die langzame ondermijning door buiten grensche krachten.

Ik heb voor mijn volk gedaan wat ik kon – dat de dagen komen.

“Und da wir sterben müßen sollen wir tapfer sein –
Man kann nür einmal im Leben sein Gepäck verlieren…“(17)

De nacht is koel en blikt vol sterren, dat is de geheimenis die hangt boven mij ondoorgrondelijk. Ik hoor al de geluiden van dezen nacht en elk geluid is als een echo van iets dat langzaam voorbijgaat naar het tijdelooze.

Heverlee kommerloozen tijd(18) van vluchtige en sereene stonden van wee en kindergeluk – oorlogsdagen – Novemberdagen 40. Ernst en een diep geluk en dan de lange vergleden dagen en het ruischen van die eene woorden “Es war einmahl so begann
(11)
ein Märchen”(19) Hasselt en Toon – en Lies en de lange eenzame treinritten vrijdagavond kinderlijk blij en zondagavond als er weemoed hing voor het duistere treinraampje – Lies met je klare oogen wijkt niet van me Lies…

Vrijdag 25n augustus rijd ik terug naar huis de laatste vrije rit. Te Cortenberg bezoek ik even tante Kerkstraat 25 en fiets traag naar huis –

Een vreemde stemming heerscht over de dagen. Bert komt ’s zondags naar huis zijn laatste keer voor hoelang?

Maandag 28n vertrek naar Hasselt in ’n minimum van tijd 5 kwartiers. Aanhoudend trekt het Duitsche leger af. De Hasseltsche Kommandatur moet in twee dagen vertrekken.

’s Avonds laatste tram terug naar huis.

Woensdag tot Donderdag –  terug…
Vrijdagvoormiddag eerste mitraillade op Winge –

Er grijpt me ’n vreemde ontroering
(12)
aan. Ook ’s Zaterdags wordt de baan Leuven-Diest onder vuur genomen.

Ik rijd naar Leuven met m’n meest geliefde boeken –

’s Avonds staan de bizonderste zaken ingepakt. Rubens helpt dezen avond doorbrengen.

Zondags bracht me ’n laatsten keer naar de eigene dorpskerk in deze vreemde stemming. Er hingen regendroppels als dikke warme tranen aan de vensterruiten – Het wijde land dronk den stroelenden septemberregen. Rubens en ik met 1 fiets naar Leuven, ’t werd een natte reis maar dezen keer zouden we wellicht geen Tommy’s(14) boven ons voelen cirkelen.

Mijn nieuwen mantel berg ik maar liefst bij Matant –

Zondagnamiddag brengt een laatste inkwartiering…

In den vroegen Maandagmorgen wordt de vlucht naar Motbroek(20) ingesteld

(13)
De menschen meenen het goed maar ’t valt hard. In de oude straat (Hoek) houden we, Pa en ik, ons stevig aan mekaar een helse mitraillade breekt los over ons en tegen den middag pas keeren we terug. De stemming drukt drukt. Maandagnacht doe ik waakdienst. Make ligt naast me, in den morgen word ik opgeschrikt door luide jubelkreten. Een reuzegroote driekleur verschijnt om den hoek. Ik sluit even de oogen een heele wereld stort voor me neer al den schoonen Vlaamschen leeuwenstrijd hebben we verloren – Staan we terug aan de geboorte van den nieuwen staat met de oude veten en verwoed en bittere kampen tusschen twee volkeren die reeds honderd jaren samen werden gezet in de ruimte van dit land aan de lage zee? En alle offers onzer jonge helden niets niets – Wij kapituleeren niet. De menschen gaan in ‘n zondagse stemming naar het dorp kwestie van ’n hartelijk onthaal.

(14)
Een regenboog zet op en koelt de ijverige geestdrift. De moto’s der WB en P. snorren voorbij.

9uur Duitsche pantsertroepen trekken nog af, helden van ’n nakende dood!

Onze eigene dorpsjongens kijken ons met verdwaasde ogen aan hun gordelriemen vol handgranaten en de geweeren schietensgereed.

Ons volk – ja toch ons volk dat ons nooit begreep – Sommigen onder hen hoorden voor ’n paar maanden nog bij ons maar hadden niet idealistisch gerekend en scholen zich liever valsch dan eerlijk te blijven spijts alles.

Dinsdagavond spreidt warme roode kleuren over het wijde land maar het is koud op m’n verwoest kamertje – en ik mag niet denken –

Er worden haatplannen gesmeed dezen nacht ik vermoed het rond en boven mij en langs het raam warrelen dronken stemmen naar omhoog, in de schemering zie ik de bonte rode hamer en sikkelvlag – communisme op de ontreddering van dezen tijd.

God die hoog boven de sterren staart naar dit arme volk kunnen we nog blijde zijn en hopen nog op een schooner toekomstdagen. De nacht vult m’n ijl hoofd met de
(15)
klokketonen en de morgen komt traag en aarzelend over den dag dien ik nooit vergeten zal.


nvdr: Het was de “Koninklijke Nederlandse Brigade ‘Prinses Irene‘ (onderdeel van het Tweede Britse Leger) die Sint-Joris-Winge bevrijdde. Op 6 september 1944 viel deze brigade aldaar (Leuvensesteenweg ter hoogte van kruising met Doelstraat en Tweevijverstraat) in een hinderlaag en werd zwaar onder vuur genomen (3 doden). Zie de uitgebreide beschrijving met links naar ooggetuigenverslagen op deze site.


Woensdag 6 september.In groepjes gewapend trekken ze uit en eischen tol voor de weggesleepten van voor eenige dagen. Maar hun tol is zwaar want niemand wordt ontzien. Ik wil de eerste zijn al ben ik ook de jongste ‘k zal niet falen. Door dit kleine dorp waar zoveel me bindt aan mijn eigen jonge leven zal ik gaan en de honderden blikken trotseeren – Ik wist niet dat er zo’n haat bestond – Hoe kon ik je afschilderen in een zonnigen middag maar ik voelde hem uit iederen blik komend der menschen waarmee ik jaren had geleefd. Moeders sterke woorden trilden nog na: “Kind wees fier en blijft wat ge zijt”. Tusschen de mensen van ons geloof zou ik uren zitten en elk leed aan het mijne meten. Tot de camion ons langs de lange asfaltbaan naar Leuven voerde. De Tiensche straat kon het volk amper slikken. Wij de verdachten gaan voort langs hun haat en hun felle slagen
(16)
de armen omhoog. Dat was het communisme in beeld. In de zaal herken ik veler onzer menschen naast de anderen uitschot van lage instincten. Het slaat me om ‘t hart onze biddende menschen naast de avondvrouwen geschminkt en rookend. (33)

Dat wordt ons volk –

Vier dagen zal ik daar verblijven tot ik na een onderhoor in voorlopige vrijheid wordt gesteld.

Procureur of Onderzoeksrechter (?) Smeets monstert me bij m’n binnenkomst.

– Wie zijt ge? (hij neemt m’n pas en we zeggen haast gelijktijdig) Simone Wolfs

– Waarom werdt gij aangehouden?

– Waarschijnlijk omdat ik lid ben van het VNV.

– Wie heeft u aangehouden?

– Een kerel in dronken toestand (naderhand weet ik hoe hij heet en dat hij voor den oorlog nog 2 jaar gevangenisstraf uit te boeten had Belgisch gerecht!)

– Maar wat is dan eigenlijk het V.N.V.?

– Mijnheer ik hoop dat de personen
(17)
die meenen bevoegd te zijn onze menschen op deze oogenblikken te ondervragen en te oordelen toch alleszins hoeven te weten wat het VNV is en wat het doel en het plan is van deze beweging. Dat zij hoeven te weten welke bewegingen van nevenorganisaties er gedurende de bezetting tot stand gekomen zijn die de smartelijkste gevolgen hebben gehad op onze zuiverste doelstellingen. Ik bedoel De Vlag, Rex, SS.

– Waar is uw leider?

-Mijnheer, onze leider Dr. Elias komt voor, maar nu niet in den chaos van dezen tijd, waarin de krachten werken waartegen gij zelf niets vermoogt. Jammer genoeg. Hij Dr. Elias kon zich niet zoo gelijk een hond laten afmaken voor hij zijn eigene zaak en de zaak voor zijn volk heeft te bepleiten.

– Maar ge moet toch toegeven dat het VNV pro Duitsche propaganda heeft gemaakt en met den vijand meewerkte.

– Er komt een tijd dat er breedvoerig over deze vraagstukken zal gehandeld worden. Maar mijnheer indien gij
(18)
onze politiek hebt gevolgd gedurende de bezetting weet ge hoe groot de wrijving was – opdat we de gaafheid van ons volk wilden bewaren. Daar we zelf wel wisten dat indien na een honderd jarige fransche invloed toch nog een elitekern in dit volk werd gevonden van echte Vlaamsche volksheid er na 25 jarige Duitsche overheersing het schoonste eigene van onze cultuur en taal er aan verloren zou gaan. Dan zouden onze kinderen en kleinkinderen hun taal niet meer spreken.

Mijnheer, dat wisten wij – Wij hebben ons doel behouden, en ons het woord van P. Callewaert: “De Vlaamsche zaak is zoo rechtvaardig, dat indien we ze door den duivel moesten halen, we ze zouden moeten aannemen”.

– Gij zijt regentes – Hebt ge in uw functie als dusdanig propaganda gemaakt?

– Neen. Getuigen zijn legio.

De heer Smeets tekent mijn voorlopige invrijheidsstelling en monkelt als wou hij zeggen en hij zegt het ook effectief:

– “Dat ideaal!”

(19)
Ik protesteer en zeg dat ik mij niet wil laten beledigen wijl ik mijn invrijheidsstelling bekom.

– O (zegt hij) Ge kunt gerust hier blijven en voor uw Vlaanderen lijden.

Ik wil op zoo ’n boosaardigheid niet meer antwoorden. Hij heeft een correct uiterlijk, jong, Germaansch blond – en ik beklaag hem omdat hij zoo voor ons volk verloren kijkt … (arrivisme)

(Ach vor der Dumheit der anderen nicht kapitulieren)

Zaterdagnamiddag begleidt me ‘n fiks piepjong soldaatje naar Winge het is hoogtijd voor Pa en Phineke die me zo starling aankijken, Ma is gisterenavond aangehouden en naar Tienen gebracht.

Zondag brengt me ‘n troostende verversching en vol betrouwen zet ik mij aan de schikking van het huis. Rubens komt om nieuws en ’t brengt een danige afwisseling. Brussel stelt ons gerust.

12 Sept.: naar Tienen. Achter dien hoogen kazernemuur zit Make gevangen. Kon ik er maar zijn in haar lieve plaats. Maar zij is zoo sterk en kranig en dat troost ons dan. De week brengt ons berichten allerlei.

(20)
De aanhoudingen duren voort en niets gaat verloren onder de plunderende handen.

Vrijdag. Adolphine naar Brussel.
Trouwbezoek van Charel en Jenny. Lode

Zondag 17. 410 vliegtuigen ronken boven onze hoofden Oostwaarts. Ma is gisteren naar Leuven overgebracht. We hopen en verwachten haar nu in een paar dagen.

Yvonne en Oom komen op bezoek tot dinsdag. Yvonne zal met nieuws komen van Mr Delfosse.

19 Sept. Ondervraging door de Rijkswacht

22 Sept. Yvonne komt Geen uitkomst

Zaterdag 23 in den plassenden regen naar Houwaert François en ’s middags na het bezoek van Mr Pastoor naar Brussel.  The Tommy’s are very gentlemen!

Zaterdagavond bij Mia. Metiers? er is een stemming die men nooit vergeet en dat is deze waarin alles totaal voor ons verloren schijnt.

(21)
Zondagavond wacht ik in den donkren druilenden regen naar het hortende stoomtrammetje. Vele camions rijden trage door den glimmenden schijn… honderden banale straatliedjes ruischen door den regen een melodie van wee en ‘k voel hoe alles wat eens m’n te teer hart te gevoelig maakt zich opeenstapelen tot “een boom van groot verdriet”(21).

’s Avonds vind ik Pa en Adolphine bij de kachel echt gezellig maar ons dapper Moederke is er niet nog altijd niet.

Woensdag 27 Yvonne en Mia komen en vertrekken

Donderdagmiddag

In den vroegen avond bellen de Partizanen op en willen 3 bedden – slaapgelegenheid. Ze komen vrijdagavond – zaterdagnamiddag.
Er is inkwartiering. M.P. in de school.

Zondag 1 Oct. Breng ik voor m’n uitkijkraam door en Alice Own Book(22) volgt me. Jenny komt niet misschien zal het morgen zijn dan heb ik nieuws uit Hasselt en weet ik wat me te doen staat.
Maar
en hier begint de tweede episode uit

(22)
Een donkere tijd: Octoberdagen 44

Ik hou van de zware weemoedverzen van Karel Vande Woestijne en immer dreunt me in de herfstdagen, als de regen druilend langs mijn raamkozijn strijkt, zijn vers na:

“ ’t Is triestig dat het regent in den herfst”(23)

Het is October – ik trek mijn morgenraam open naar den Westkant en het oude huis tekent een lange zwarte schaduw op den versch geploegden akker voor het breede land. Het paard loopt er strak in de voren en snuift en mengt zijn warmen adem met de dampende klonten die vettig onder de ploeg begeven –

Ik sta voor m’n raam. Ik heb Pa zien vertrekken langs den veldweg er trekt wel een diepere groef langs zijn gezicht, Ja die laatste dagen waren doodend. Zijn omzwachtelde hand doet me immer zelf pijn –

Ik hoor Adolphine de trap opkomen, die roept me zeker op – want ’t is waschdag – Ze lacht omdat ik vroeg ben vandaag, kom dan loopen we maar samen den trap af in peignoir(24) ik en dan zoo ’n flink ontbijt
(23)
dat vind ik nu altijd zoo gezellig. Maar ’t duurt nooit lang m’n morgenontbijt. In ’n wip schiet ik naar boven, ‘k wasch me en kijk bij het gebel m’n venster uit. Daar schiet iets door me – twee rijkswachters – Ja dat is voor me – Adolphine roept me iets of wat bleek en ik maak me klaar(32) .

’n Kwartier later rijd ik fijn in ’n zachtbruine limousine langs den stralenden weg naar Leuven toe – naar de gevangenis deze keer Zonder vorm van proces zonder onderhoor zitten we hier en wachten wachten reeds.

Naast mij zit ’n heer dien ik in den loop van den dag beter leer kennen: Mr Nijs controleur? oud vliegenier. ‘k Interesseer me nu eigenlijk reuze voor vliegeniers en we babbelen samen, in de ongezellige wachtkamer van die kazerne, al de uren dood…

We kijken naar het binnenkoertje een recht? fonteintje kan maar geen hoogte nemen – daarnaast tusschen de steenen een stok en ’n triestig vermaak ’n Duitschen helm prijkt er tot jolijt van onze bewakers gekroond – Ik denk aan die houten kruisjes lijk er zoovelen staan over de vlakten nu
(24)
‘k Denk ach nee niet alleen aan onze jongens ik kijk ruim naar den dood van den frontsoldaat die ligt met de getuigenis van zijn mensch en zijn soldaatzijn in den goeden schoot. Ik denk aan al de jongens die ik zelf ooit kende en een onzeggelijke weemoed komt over mij.

Het kan 6 uur zijn en met 5 andere vrouwen gaan we den tocht naar de Centrale gevangenis, de haat der menschen glijdt over ons heen…

De formaliteiten zijn vervuld. Met vijf vind ik me weer in een enge donkere cel 333! ‘k Herken de afbeelding in Borms’ gedenkboek: “Tien jaar in den Belgischen kerker”(25).

Ik weet dat Ma hier is maar waar. We zijn beschouwd als ’n uitschot de bevelen worden afgesnauwd. We zijn geen menschen we moeten samenhokken in deze enge ruimte. Men spreekt ons aan met Gestapo en Breendonk(26) . Er zijn kinderen nog daarbij.

Ik krijg als laat binnengekomene een extra portie halfrauwe aardappelen en kool.
(25)
Ik kan niets verorberen. Mijn medekameraadskes bekijken me meewarig en ik kijk onderzoekend m’n cel rond – stroozakken op mekaar ja dat is wellicht onze slaapgelegenheid – een hekken en daarachter een stel potten. WC gelegenheid voor vijf vrouwen! een waschkom voor de reiniging én van personen én van het eetgerei een kom en een lepel – geen boeken geen tijdverdrijf niets als wandeling -we zijn de gevaarlijken van den staat.

De inhechtenisname wordt op ruim een half millioen geschat.

Vlaanderen – Vlaanderen dat alles om die enkele onwaardige zonen die hun volk verraden maar die toch de straf die ons beschoren is nooit zullen ondergaan.

Maar wij zijn fier omdat we eerlijk zullen kunnen getuigen. Wie kan mij wijzen op een verraad?

Zonder vorm van proces zonder onderhoor zitten we hier en wachten wachten reeds
(26)
weken. We zijn zonder nieuws van onze geliefden van huis.

De eerste nacht brengt me geen rust. De

(rest van deze bladzijde leeg)

(27)
(ander geschrift) De morgen gluurt aarzelend onder de verduistering. Ik hap wat versche lucht hartelijk welkom want de verdachte geuren achter dit treurige hekkenmaken me gek.

7u. Als we niet oogenblikkelijk klaar zijn moeten we zoo het brood ontberen. Het luikje gaat open een broodje en een vierde wordt binnengeduwd en ’n koffiegamel. Liefst niet rieken en dan zoo maar drinken op dit zwarte brood zijn we gieriger dat is voor ’n ganschen dag we trekken het zoo maar stuk en eten traag en zijn wondersnel verzadigd. We droomen op het divanke of in ons deken gewikkeld op den stoel. We maken kennis met mekaar de tijd duurt zoo lang anders.

En we wachten wachten.

De wandeling wordt streng bewaakt na mekaar stappen we naar de gesloten ruimte we zien met veel geluk de nevenburen maar geen teekens geen wenken alleen een bemoedigenden glimlach en ’n sluiks oogknipje

(28)
Onze menschen houden zich flink zelf de moeders die hunne kinderen achterlieten en de anderen die zich buigen over het andere ontwakende leven hun celkindeke. Maar voor iedereen blijft de tucht een streng gebod. Geen eten van thuis niets als het noodzakelijke linnen. Maar hoe raar wordt het voor sommigen aangebracht. Vrouwen zitten hier beroofd van have en goed. Niemand kijkt naar hen om… We troosten ons in haar toestand.

12u. krijgen we soep – meestal aangebrand een dikke brij met ’n verdacht geurtje. We denken ons in of we toch soms bij vergissing geen moord hadden bedreven. En de uren verglijden traag traag – het stukje hemel uit het kleine raampjemaakt ons weemoedig. Want de zonneschijn lokt ons buiten voor de heerlijke herfst – wandelingen in de triestige regen maakt hier alles zoo somber droef.
Zondag brengt afwisseling ’n mis
(29)
maar we worden sekuur opgesloten geen contact met iemand daar staat strenge straf op als het nog straffer kan, voor mij met 9 dagen brood! (ander geschrift eindigt hier)

De dagelijksche wandeling brengt ons naamberichten. Allerlei bekende namen werden gegrift in de stenen – Onze menschen houden zich kloek. Van Ma geen spoor.

’s Zaterdags 7 krijg ik ’n pak. Adolphine zorgt flink voor me.

De dagen verglijden traag naar dien droeve vrijdag 13n – ‘k Verneem dat Adolphine zelf reeds een paar dagen werd aangehouden en dat wij ook uitgeleverd werden aan den plunderingsgeest. ‘k Voel opeens m’n schoonen droom verzwinden en ‘k durf niet denken denken. Boven m’n wee om al de geliefde zaken in ’t oude schemerhuis staat Pake’s zieke treurbeeld. Hoe moet z’n zwakke hart reageeren op die onmenschelijkheid.

Ik wist niet dat ik zoo lijden kon – en zoo machteloos zit ik hier, ik moet
(30)
denken aan al die lieve wezens. Waar is Pa en wat denken Ma en Adolphine? Is Bert aangehouden en wie sleurt er ons oude vertrouwde zaken weg? Droombeelden vervolgen me “o ritme van den pijn” (31) .  Het zindert over me met korte vlagen en de dagen gaan langzaam. Ik kan niet meer niet meer…

Zondag 15n zie ik Adolphine’s bleek gezichtje tusschen de anderen in de kleine kapelvleugel, bemoedigend knikt ze me toe, en ze lijkt me sterk, sterker dan ik dacht ik als ik het goed voor heb antwoordt ze op m’n vraag Waar is Pa? – thuis – o God mocht het waar zijn – Ik kreeg een pak linnengoed Yvonne schreef de adres. Duizenden ideeën suizen door m’n hoofd – Ik word iets verlicht. Ik heb Make’s sekuure hand “Nathalie Crabbé” op het préaumuurtje ontdekt en ik schrijf “Sim” er raak boven op. Zou ze het
(31)
zien? Maandagmorgen gaan we naar ’n Requiem mis. Ik zie weer Adolphine’s hoofd eventjes boven de staketsels bleek en treurig lachend.

Er heerscht een weeën stemming over den vleugel. Het orgel ruischt requiem en ik voel al de harten onzer sterke vrouwen.
Oude moederkes onzer gevallen helden die niet zijn teruggedeinsd voor hun hoogste offer – “Geen een heeft het hoofd voor den kogel gebukt”(27) Ik zie al de houten kruisjes in de wijde vlakte – en hier wordt het offer voortgezet de moederkes weenen om hun doode kinderen, om al de geliefden die uiteengerukt zijn in dezen donkeren tijd. “Dona eis requiem” het klinkt als een klacht door den vleugel langs de koude muren het ruischt na in onze harten en we prevelen bevend: Mijn God schenkt al onze dooden een schoone rust en geef ook de
(32)
rust aan ons arm volk dat geen uitkomst meer ziet en zijn bloedigste bladzijde teekent in het boek der eeuwigheid.

Adolphine kijkt droef en ik meen te vernemen dat Pa op Tiensche straat in hechtenis werd genomen –

Het wordt me te machtig in de enge cel de Octoberregen maakt het rillig koud – Ik mag niet denken Pake toch… De namiddag wijd ik aan mijn droeve herinneringen.

’n Troostelooze avond en een blanke nacht.

Dinsdag 17n October

Een kleine lichtstraal brengt de minste hoop heel lang kan men ons niet meer houden. Toekomende week mogen wij wellicht rantsoen van thuis bekomen maar hoe zal het er thuis uitzien? “Geluk geluk een teeder ding, veel brozer dan herinnering” zoo schreef Zr Gérardine onder ’n jeugdopstel (30) . Hoe heb ik uren uren aan die
(33)
stonden van Heverlee gedacht. Ik droom me terug in die studiedagen onbezonnen blije jeugd.

Mw. Pinte zag ik reeds ’n paar malen flink en bemoedigend.

Ik wist niet dat we zoo veel schoone menschen in ons arm volk hebben weergevonden, want zij die de cultuur van ons volk droegen. Verschaeve, Streuvels, Timmermans, de Pillecyn, Servaes en Meulemans. Vercknocke en Simons… Moens, Daels en al de vele anderen te veel om te noemen. (28)Ze stonden allen in onze rijen. Wij hebben niet gefaald en belijden onze trouw.

“Komt straks de harde strijd wij zijn bereid!”(29)

12u. Adolphine zie ik van ver wellicht voor ’t onderhoor ze lacht en wenkt.

Henriette Roland Holst  (29bis) vers komt me immer weder over de lippen:

“Ontgoocheling

We zijn de bouwers van den tempel niet
Wij zijn alleen de sjouwers van de steenen…”

(34)
I Voor de versleepten van ons volk (onafgewerkt)

We hebben onzen strijd voor dit ons arme volk beleden
De morgen gloorde klaar voor onzen offergang
We keeren in den avond weer uit een verleden
Dat geen gehoor leende aan onz’ klaren zang
—————————
We voelen ons verguisden van deze geslachten
We hebben den warmsten tol van ’t eigen hart betaald
En als ons hopen al ons vruchtloos wachten
Heeft in den avond vóór den zegetocht gefaald
—————————-
We hebben onze handen over ’t leed gevouwen
Gedacht aan duizenden die voor ons zijn gegaan
Lang hardre tijden nog op hen rust ons vertrouwen
Zij dragen in hun wezen onze schoonsten naam
—————————–
Niet alles kan verloren zijn dat moeizaam werd gedragen
Door dagentochten eeuwen onder zijn beleid
Die deze smarten van dit volk hielp schragen
Zal leiden tot den roem zijner uiteindlijkheid

(35)
II Voor onze gevangen moeders

Jij hebt naast mij de dagen lang zwijgend gesleten
en uwe jonge droeve blik gleed langs den bleeken wand
Ik heb mijn eigen leed aan uwen smart gemeten
en voelde van uw moederhart den stillen brand
——————————

(ander geschrift)

Een wondren schijn gleed langs uw mijmerend wezen
Als d’avond langs dit tralieluik d’herinnering bracht
Verlangen van je hart en …  ? … ?
——————————-

(ander geschrift eindigt hier)

Over de welving van uw

(36)
Woensdag 18n October

’n Nieuwe celgenoot: Jw. G. Van Steenbergen –

De Commissie wordt samengesteld en de pakjes kome toekomende week aan… Suikerrantsoen 1 pond

Donderdag 19n October

Ger. Vrebos bemerk ik even van ver Cel 339?

Vrijdag 20 October

Groote avondvertooning tweede heropvoering

“Groote Liefde of Blondine in Chintane?

dubbel rantsoen brood

Zaterdag 21 October

The First English Lesson

De groote dag

Make gezien en gesproken !!! Alles goed

Feierabend Sonnabend

Het was de schoonste dag van ons Leuven

Souper fantastisch
1. Enkel Hilda’s boterham met varkens gepesten kop – de eerste vetstoffen vloeien het uitgeputte lichaam binnen
2. De V1 bom of te frikadelle
3. patatten goed gekookt (over de kleur zagen we over) met roode kool

(hier eindigt eerste dagboek)

Afbeelding pagina 36, laatste bladzijde Dagboek 1

Noten

(1) “Metiers”: Institut des Arts et Métiers, Slachthuislaan 50, Brussel >

“L’Institut des Arts et Métiers (IAM) est un établissement d’enseignement technique et professionnel de qualification de la Ville de Bruxelles. Fondé sur des principes de démocratie, de neutralité et de pluralisme, son enseignement appartient au réseau officiel subventionné et est accessible à tous, sans distinction de sexe, d’origine ethnique, de convictions politiques, philosophiques ou religieuses.”

(2) Pellenberg : Tiense steenweg naar Korbeek-Lo

(3) Leons serres

(4) reuze bombardementen: zie “Slag om Leuven (1940)“,  en verder: “de bombardementen op Leuven

(5) Lies: jeugd- en studievriendin die omkwam bij het bombardement op Leuven (12 mei 1944). Ze was collega van Sim aan de Rijksmiddelbare Meisjesschool te Hasselt. Ook Lies’ broer kwam om, beiden hadden een schuilplaats gezocht in een kelder van het Drievuldigheidscollege (Paters Jozefieten) op de Oude Markt (zie foto) die een voltreffer te verwerken kreeg. Hieronder het rouwprentje van broer en zus en het gedachtenisprentje waar Sim over schrijft. De teksten op beide prentjes zijn van Sims hand.


Drievuldigheidscollege Leuven, Oude Markt, mei 1944 na het geallieerde bombardement. Meer dan 30 foto’s hierover vind je hier

Filmbeelden “Bombardement op Leuven 15 mei 1944”:

Toen ik Sim hierover interviewde in 1993 vertelde ze het volgende (blijkbaar was ze niet zo tevreden over het gedicht dat ze voor Lies’ rouwprentje geschreven had):

(6) IJzervlakte: Wereldoorlog I en IJzerbedevaart

(7) Jozef Simon : “Jozef Simons (Oelegem, 21 mei 1888 – Turnhout, 20 januari 1948) was een Vlaamse schrijver en dichter… Het belangrijkste werk van Jozef Simons is  ‘Eer Vlaanderen vergaat’ (1927), een geromantiseerde geschiedenis van de Frontbeweging”.

(8) Blauwput: gehucht in Leuven/ Kessel-Lo

(9) Germa 85

(9) Forum: Bioskoopzaal Bondgenotenlaan (tgo H&M), zie: “Cinema Leuven

(10) “Tanz mit den Kaiser”: Film uit 1941 van Georg Jacoby met Marika Rök


Georg Jakoby: filmregisseur (1882-1964), zie bio

Marika Rök: Duits-Oostenrijkse actrice (1913-2004,) zie bio (Duits)

Sim bewaarde alle muziekpartituren die ze aan de piano speelde en zong, of die ze instudeerde voor een optreden. Hier deze van “Lente in Wien” een liedje uit deze film:

Het liedje:

Zie ook de website van Professor Roel Vande Winkel over waar en wanneer deze film werd vertoond toen.

Misschien gingen  Sim en Lies kijken in “Cinema Casino” in Leuven, in de week van 14-20 augustus 1943? Cinema Casino, een smal zaaltje – Diestsestraat 93) verdween in 1955, en werd later ingenomen door de speelgoedwinkel ‘Bart Smit’, nu “MaxiToys”.

(11) De Craan
(12) Tante
(13) Oom: Constant-Albert Crabbé (18 november 1883 – 12 maart 1936) verongelukt met zijn auto op de Leuvense Steenweg te Veltem-Beisem, alle vier inzittenden op slag dood. Broer van Sims moeder. Sim was met hem en zijn auto 3 jaar eerder naar Banneux gereden om er de verschijningen van Onze-Lieve-Vrouw te gaan bezichtigen die gaande waren, ze was toen 14.

     

Hier doet Sim het verhaal over deze man (interview 1993), de broer van haar moeder en peter van haar broer (uit het hoofd draagt ze ook het gedicht voor dat haar broer toen voor zijn peter schreef) en brengt hem zo even opnieuw tot leven:

(Over hem als “jachtopkoper” schrijft Sim ook in “Het Dorp aan de Wingerbeek” manuscript pagina XV / 15)

Dat het ongeluk van haar oom een diepe en blijvende indruk naliet bewijst deze opmerking van Sim in haar dagboek van 12 maart 2010 (= 74 jaar later!):

“1936 Oom Bert verongelukt in Veltem Beysem. Ik was in Heverlee en Pa kwam mij halen – Een trieste herinnering en toch geen benauwenis”.

(14) Fritsjes: bijnaam/scheldnaam voor een Duits soldaat, zie: “bijnamen voor Duitsers

(15) 4tje: tram 4 in Brussel (lijn 4)

(16) „Abenteuer im Grand-Hotel“ Deutschland 1942/1943 Spielfilm, zie info: “filmportaal

met Wolf Albach-Retty (vader van Romy Schneider), Hans Moser, Maria Andergast

De website van Professor Roel Vande Winkel biedt een overzicht van alle films die tijdens de bezetting in België werden gedraaid, waar en wanneer, een echte goudmijn. Ook “Abenteuer in Grand Hotel” is opgenomen, die werd vertoond in de week van 18-24 augustus 1944 in “Cinema Métropole” te Brussel. Sim ging met haar broer kijken op donderdag 24 augustus 1944

Cinéma Métropole” werd gebouwd in de jaren ’30/’32 in Art Nouveau stijl, en huisvest nu de kledingwinkel Zara, Nieuwstraat 30, Brussel.

(afbeelding © irismonument.be)

(17) Karl Schlau, auch Carl, vollständig Carl Leberecht Eduard Schlau, lettisch Karls Šlaus oder Kārlis Šlavs, vollständig Kārlis Lēberehts Eduards Šlavs, (* 22. Februarjul./ 6. März 1851greg. in Riga, Gouvernement Livland; † 26. März 1919 in Riga) war ein deutsch-baltischer evangelisch-lutherischer Pfarrer in Lettland. Er gilt als evangelischer Märtyrer.  „Ich lerne vom Freiherrn vom Stein; der sagt: ,Ich habe mein Gepäck im Leben schon dreimal verloren.´ Man muß sich gewöhnen, es hinter sich zu werfen. Weil wir sterben müssen, sollen wir tapfer sein.“ Zie volledig citaat hier:

(18) Heverlee: Sim studeerde regentaat aan de normaalschool Heilig-Hart te Heverlee (Naamse Steenweg), Sim op tweede rij, derde van links; Normaalafdeling 3de jaar, 1937. Ze was toen 18.

Close-up: Sim (midden) vertelde dat ze toen boos keek omdat ze net ruzie had gemaakt met haar beste vriendin (met bril, rechts). Die zou later intreden bij de “Zusters Annuntiaten van Heverlee” aldaar als Zuster Walburgis en beiden bleven een leven lang zeer goede vriendinnen.

(19) Märchen: Sprookje

(20) Motbroek: Motbroekstraat, Sint-Joris-Winge

(21) “De boom van groot verdriet”: uit het gedicht “De Vrouw in het Woud” van Henriette Roland-Holst (1869-1952), fragment:

“Diep aan de steile helling van het leven,
waar ‘t klein gewas van bonte vreugd niet groeit,
den top in wolken van gepeins geheven,
den voet door de beek der tranen besproeid,
staat een boom. Tusschen zijne takken flonk’ren
de klare hemelsche gesternten niet,
een klaagzang ruischt de kroon, de dichte, donk’re
van den eenzamen boom van groot-verdriet.”

(22)  Alice Own Book: misschien bedoelt Sim hier: “Alice in Wonderland“, het kinderboek van Lewis Caroll uit 1865.

(23) “ ’t Is triestig dat het regent in den herfst” uit het gedicht “Koortsdeun” van Karel van de Woestijne (1878-1929):

‘t Is triestig dat het regent in den herfst,  
dat het moe regent in den herfst, daar buiten.  
– En wat de bloemen wégen in den herfst;  
– en de óude regen lekend langs de ruiten….  

Zwaai-stil staan graauwe boomen in het grijs,  
de goede sidder-boomen, ritsel-weenend;  
– en ‘t is de wind, en ‘t is een lamme wijs  
van kreun-gezang in snakke tonen stenend….  

– Nu moest me komen de oude drentel-tred;
nu moest me ‘t oude vreê-beeldje gaan komen,  
mijn grijs goed troost-moedertje om ‘t diepe bed  
waar zich de warme koorts een lícht dierf droomen,  
en ‘t wegend wee in leede tranen berst….  

… ‘t Is triestig dat mijn droefheid tháns moest komen,  
en loomen in ‘t atone van de boomen;  
– ‘t is triestig dat het regent in den herfst….

(24) peignoir: kamerjas

(25) August Borms: (1878-1946) was een Vlaams-nationalistisch voorman en politicus. In 1946 werd hij vanwege collaboratie geëxecuteerd. Op het ogenblik dat Sim over hem schrijft was Borms dus nog in leven.

(26) Breendonk: vraag is of Sim op dat ogenblik wist wat er zich hier de voorbije jaren had afgespeeld, vermits het strafkamp door de Duitsers ontruimd werd op 31 augustus 1944 en we nu bijna 2 maanden verder zijn. Ongetwijfeld moet ze verhalen hebben opgevangen over de mensonwaardige toestanden daar. Ook moet ze geweten hebben wat “Gestapo” betekende en waarom men het riep naar de gedetineerden. Het is duidelijk dat in haar ogen er op dit ogenblik geen sprake is van “verraad”.

(27) “Geen een heeft het hoofd voor den kogel gebukt”: uit “O Kruise den Vlaming”, nav de Boerenkrijg: “was een opstand in 1798, van de landelijke bevolking tegen het door de Fransen in de Zuidelijke Nederlanden gevestigde staatsgezag.”, het lied verwijst naar “het kruis van Haasdonk” en de heldhaftigheid van de boeren tijdens de veldslag:

“…Niet één heeft het hoofd voor den kogel gebukt;
Zij vielen, het Kruis aan hun lippen gedrukt;
Het Kruis op hun borst was wel rood van hun bloed,
Doch sterven voor ’t Kruis dat is Vlamingenmoed.
O Moeder, en ween niet in ’t eenzame huis.
Uw kind is gestorven in d’armen van ’t Kruis…”

(28) teveel om op te noemen: tussen alle bekende namen valt hier natuurlijk “Vercknocke” op (nu nog verkeerd gespeld…), het bewijst dat ze toen al opkeek naar de man die 7 jaar later haar echtgenoot zou worden.

(29)  “Komt straks de harde strijd wij zijn bereid!”:  Vlaams strijdlied in 1937 op muziek gezet door Jef Tinel:

“Schoon klaart de dag
Hoog waait de vlag
Wie niet dapper is, kan bij ons niet staan
Wie niet durven kan, moet tenondergaan
Komt straks de harde strijd, wij zijn bereid!

Eens komt het uur,
Gloeiend als vuur
Dat de vijand grimmig voor ons staat
En het uur der Dietse zege slaat
Komt straks de harde strijd, wij zijn bereid!

Trouw tot de dood
Dietsland wordt groot
Als gij morgen valt en ik blijf alleen
Kameraad, ik blijf trouw en ik vecht voor twee
Komt straks de harde strijd, wij zijn bereid!”

(29 bis) “We zijn de bouwers van den tempel niet…”: uit het gedicht “Wij zullen u niet zien, lichtende Vrede” van Henriette Roland Holst (1869-1952). Wat zij hierover zelf zegt kan je hier vinden (p. 844).

“Wij zullen u niet zien, lichtende Vrede,
wij zullen niet voelen uw weligheid
van onze lippen naar ons hart gegleden,
en niet wikkelen om onze leden
de weke plooi uwer broederlijkheid.

Wij zijn het geslacht dat moet vergaan
opdat een groter rijze uit onze graven;
wij zijn het geslacht dat zich moet laven
aan zijn gebrokenheid en smartelijke waan;
wij zijn het geslacht welks ganse have
is als ‘t flauwe schimsel van de eerste maan.

Wij zijn de bouwers van de tempel niet,
wij zijn alleen de sjouwers van de stenen;
wij zullen niet zien rijzen en zich verenen
zijn stoute pijlers; wij krielen doorene,
omlaag, in verwarring en verdriet.”

(30)  “Geluk, geluk… een teeder ding. Veel brozer dan herinnering!”: Hier de bewuste opmerking bij het zinnetje “Maar geluk is  zóó broos en het onheil sterk…” uit Sims opstel nr. 17, 29 januari 1938, door Zr Gérardine, Sim was toen 19 jaar (zie het volledige opstel op de pagina “Opstellen“):

(31)  “ritme van de pijn”: citaat van Filip De Pillecyn uit zijn (eerste) roman “Pieter Fardé, de roman van een minderbroeder” uit 1926, p.18:

“Ritme van de pijn

Daar zijn van die uren waarop de ziel zonder houvast is. Dat kan ook dagen en weken duren. Dan is alles wat spreekt een vijand. De woorden die gij hoort hebben een klank die u wegjaagt van de mensen; het is alsof geen enkel hart rondom u ooit in voeling is gekomen met uw eigen hart. Dan is er alleen toevlucht in gebed of muziek; dat verdiept en verinnigt, opent afgronden onder u en geeft een nieuwe ademtocht aan uw ziel. Dat brengt de lafenis over u van de gedenkenis van uw moeder, aan u zelf toen ge kind waart of aan iemand die ge heel innig lief hebt gehad. Dat duurt een ogenblik, en het houvast is weg. Elk woord dat u heeft gekwetst komt op u aangedraafd, elk gezicht dat door zijn vijandige onbegrijpen u heeft gesard staat klaar voor u. Zij die dan dromen kunnen van een wereld waarop die mensen geen bestaan hebben, kunnen schuilgaan in een oaze van gelukkige begoocheling: zij kunnen de zee zien en de horizonten met zeilen die gaan en komen, zij horen het lied van de ruimte en de fantazie van alle eeuwen komt over hen. Het is een grote troost dat een mens ook wakend dromen kan.
Maar de pijn komt weer, gelijk de golfslag oprijst na de rust van een andere
golfslag. En dat is de grootste beproeving die God onder de mensen heeft gezonden. Het ritme van de pijn der ziel, het ritme van de verlatenheid van de ziel, die eentonige altijd maar aanrukkende golfslag van de verlatenheid.”

(32) “twee rijkswachters”: In Sims krijgsdossier is deze voorleiding gedocumenteerd, de heren spelden haar familienaam wel verkeerd… in moderne tijden zou hiervoor een procedurefout gepleit worden!:

“(…) hebben wij de eer den Heer Procureur des Konings te Leuven ter kennis te brengen dat wij (…) WOLS (sic) Simonne (…) opgeleid hebben ter uwer beschikking te Leuven, Tienschestraat (…) P.V. dd. 2-10-44

(33) In het “interview met Sim” (1993) vertelt ze uitgebreid over deze dagen en haar aanhouding. Later (2004) zou ze er nog op terug komen in haar gedicht “Rijmelarij op m’n 85“. “Tusschen de mensen van ons geloof zou ik uren zitten en elk leed aan het mijne meten. Tot de camion ons langs de lange asfaltbaan naar Leuven voerde. De Tiensche straat kon het volk amper slikken. Wij de verdachten gaan voort langs hun haat en hun felle slagen de armen omhoog“:

Hogeschoolplein Leuven, september 1944, collaborateurs op weg naar de Kazerne De Bay (Tiensestraat), vergelijking toen en nu:

 

1941 Nand: Dichterreis door Duitsland

Van zondag 5 tot zondag 26 oktober 1941 vond een dichtersreis plaats door het Duitse Rijk waaraan een 24 dichters en schrijvers deelnamen uit de door de Duitsers bezette gebieden (voor route, programma en het luxueuze reisalbum, zie de pagina’s “Reisprogramma” en “Fotoalbum“).
De reis was een organisatie van de E.S.V. (“Europäischen Schrifsteller-Vereinigung”), een initiatief van Propagandaminister Joseph Goebbels. Hij zag deze organisatie als een tegenhanger van de in Engeland opgerichte (1921) internationale en succesvolle  schrijversorganisatie “P.E.N-Club” (nu: ‘Pen International’). Duitsland verliet deze organisatie in 1933.

De deelnemers kwamen o.a. uit Noorwegen, Zweden, Finland, Denemarken, Nederland, Spanje, Frankrijk, Italië, Bulgarije en Vlaanderen. Nand was de enige Vlaming. De reis begon in Bonn, en dan verder naar München, Frankfurt, Wenen, Salzburg en dan terugkerend over Tsjechië naar Berlijn om te eindigen in Weimar, waar het ‘Weimarer Dichtreffen’ plaatsvond. Meer dan 3000 km afgelegde reiskilometers, een erg luxueuze reis, in hedendaagse euro’s omgerekend ging het om ongeveer €300.000, alles betaald door de “Propaganda Abteilung“.

Die luxe staat in schril contrast met de werkelijkheid even verderop… 10 km ten noord-westen van Weimar bevond zich het concentratiekamp van Buchenwald. De bouw startte in 1937, in 1940 werd begonnen met de bouw van een crematorium. Op 11 april 1945, net voor de bevrijding door de 6de pantserdivisie van het 3de Amerikaanse leger, was er een opstand van de gevangenen. Tussen 1937 en 1945 zaten er 238.979 mensen opgesloten,  56.545 lieten er het leven, waarvan 11.000 Joden (een overlevende was Eli Wiesel, Nobelprijs voor de Vrede, 1986).  Het is zeer confronterend te beseffen dat binnen een straal van 10 km een dichterscongres plaatsvond terwijl vlakbij de ergste gruwelijkheden werden begaan.
Zie ook de pagina “Goethe, Ettersberg, Hotel Elephant Weimar (waar Nand verbleef) en KZ Büchenwald” voor meer informatie.

Redevoering van President Obama bij zijn bezoek aan het concentratiekamp van Buchenwald op 5 juni 2009, in aanwezigheid van Bondkanselier Merkel en Eli Wiesel:


Impressies van de controversiële reis met vergelijking “toen en nu” ahv bewaarde foto’s en filmfragmenten waarin Nand figureert. Aan de hand van de foto’s van deze reis maakte Nands kleinzoon Wide een tekenverhaal, waarin hij dit verleden probeert te verwerken (zie de pagina “Drieman“), deze video vergelijkt enkele van die tekeningen uit de graphic novel met de foto’s van toen en de huidige toestand van de bezochte plaatsen :


Opmerking: Gedetailleerde informatie en foto’s over deze reis vond ik in het boek “Dichte, Dichter, tage nicht!”: Die Europäische Schrifsteller Vereinigung in Weimar 1941-1948″ dat Rutger Hausman schreef in 2004 (vert.:”Schrijf gedichten dichters, vergader niet!”). Bij het boek is ook een DVD gevoegd waaruit de foto’s hieronder (en in het filmpje) komen. Ik kan de geïnteresseerde lezer dit boek zeker aanbevelen, omwille van de overvloed aan historische feiten die zeer consciëntieus worden gekaderd (de bijgevoegde DVD bevat werkelijk uniek materiaal). Ook het bronnen materiaal is indrukwekkend  (te bestellen via o.a. Amazon,  ISBN 3-465-03295-0). 


Deelnemerslijst met foto/bio zie deze pagina)


Oktober 1941: Drieweekse dichterreis “Dichterfahrt durch deutsches land 1941”, die werd afgesloten met het “Weimarer Dichtertreffen“, waar ook Filip De Pillecyn aansloot (in Berlijn waren Felix Timmermans en Ernest Claes langsgekomen). Met het “deutsches land” werd toen het hele door de Duitsers bezette gebied bedoeld, vandaar dat ook Wenen, Praag, etc. werden bezocht. De reis werd georganiseerd door de E.S.V. (“Europäischen Schrifsteller-Vereinigung”). Later kregen alle deelnemers een  erg luxueus reisalbum aangeboden waaruit hieronder enkele foto’s. Het exemplaar van Nand vond ik nergens in zijn archief, noch in zijn bibliotheek. Waarschijnlijk is het, tezamen met heel wat van zijn notities en briefwisseling uit de oorlogsjaren, door zijn vader verbrand uit vrees voor eventuele huiszoekingen tijdens het proces van zijn zoon.

Tot nu toe werden nog maar twee overgeleverde exemplaren van dit reisalbum teruggevonden. Hausman kreeg de toelating om één ervan (het exemplaar van de Friese dichter Rintsje Sybesma) te digitaliseren en voegde het toe aan zijn boek (DVD). Zie over de geschiedenis van dit exemplaar de pagina “Reisalbum“.

In het boek van Hausman vond ik deze beschrijving van hoe Nand overkwam bij zijn andere reisgenoten. Het zijn woorden die Hausman vond in de dagboekaantekeningen van de Finse dichter Arvi Kivimaa (1904-1984) ook een deelnemer aan deze drieweekse  reis (de Wikipagina over Kivimaa is in het Fins, dus gewoon op de vertaalknop klikken):

Over Nand: “Hij was al in zijn vroege jeugd Vrouwe Justitia ontrouw geworden om de Muzen aan te hangen. Hij was onze langste, een ware eik, wiens opvallende gestalte als een vuurtoren tussen het gedrang van het duizendstemmige geroezemoes van de stationshal stond. “Ik kan die zuidelijke Schubert niet uitstaan, mijn toondichter is Beethoven”, biechtte hij eens op tijdens een concert. De kern van zijn persoonlijkheid was mannelijkheid, vermengd met een van cultuur doordrongen en zelfironiserende melancholie. De grond van deze melancholie lag echter dieper dan enkel in persoonlijke dingen: nl in de bezorgdheid om het lot van het Vlaamse volksdeel. ” (p.254)

Deze “melancholie” waar Kivimaa over schrijft vinden we zeker terug in de liefdesbrieven tussen Nand en Sim, zie bv de brief van 28 augustus 1950, of in andere zeldzame getuigenissen op deze pagina.
Ik heb een foto gezocht die min of meer illustreert wat Kivimaa bedoelt, hij is getrokken tijdens het bezoek aan Wenen, en Nand (midden achteraan voor de zuil) is blijkbaar meer geïnteresseerd in het panorama en lijkt “afwezig”, hier op het balkon van het hotel op de “Kahlenberg“:

Huidige toestand (via Austria Modul University):

Dit is het landschap (foto Wikipedia) vanuit tegenovergestelde richting, het hotel, de toren van het observatorium en de kerk zie je op de achtergrond:

+ Foto: “Beginn der Fahrt in Bonn am 5 Oktober 1941”: Nand zevende van links (wegkijkend achteraan), voor het “Hotel Stern” in Bonn.

Het hotel werd  beschadigd door bombardementen in 1944 en ziet er nu anders uit dan toen:

Huidige toestand (het gebouw met de groene zonwering):

(zie ook hotelwebsite).

Eerste bladzijde van het reisalbum:

Frankfurt oktober 1941: Alle deelnemers signeren het “Goldenes Buch Frankfurt” in het stadhuis (Römer). Opvallend: Nand plaatst er de grootste handtekening (die van Arvi Kivimaa bovenaan)…

De deelnemers in Frankfurt luisterend naar een uiteenzetting, voor de tafel met het imposante “Goldenes Buch” (20 kilogram, 50x37cm). Ook hier is Nand alweer “afgeleid”, rechts midden achteraan kijkt hij naar een foto, onder de foto zie je nog net het kalende hoofd van Arvi Kivimaa:

De kamer waarin de plechtigheid plaatsvond, de zgn “Kurfuerstenzimmer” (evenals grote gedeelten van het stadhuis) werd zwaar beschadigd door de bombardementen van 1944 en bestaat niet meer.
Een prentkaart uit 1935:

De witte ‘torens’ in de hoeken zijn zgn “tegelkachels”, zie: “Kachelofen“.

Opmerkingen:
+  Het “Goldenes Buch Frankfurt” heeft een rijke geschiedenis, op de Wikipedia pagina van dit boek staat ook wat er gebeurde met de handtekeningen tijdens de periode 1933-1945: om zich te distantiëren werden 13 pagina’s van het boek blanco gelaten na de oorlog, één pagina per jaar van de nationaal-socialistische periode.

Bezoek aan Schloss Tiefurt, Weimar en koffietafel (Nand aangeduid met witte pijl). Naast Nand rechts, voor het venster, Filip De Pillecyn.

+ Over deze dichterreis schreef Hedwig Speliers enkele jaren geleden een mini-novelle (15 blz.), opgevat als een (fictief) sarcastisch verslag, losjes gebaseerd op de historisch feiten, met in de “hoofdrollen” Nand en Filip de Pillecyn: “Het Wonder van Weimar. Een collaboratieverslag”, verschenen in het tijdschrift “Gierik & NVT” ( nr 80 – 21ste jaargang, herfst 2003) , dat je hier kan lezen.

+ Na lang zoeken (via een Russische site!) vond ik nog een filmfragment uit “Die Deutsche Wochenschau”van november 1941 waar Nand in beeld kwam in de Weimarhalle tijdens de toespraak van Goebbels. Ook hier lijkt hij weer “afwezig”, zijn gelaatsuitdrukking is in ieder geval opvallend, want hij wist dat hij in beeld kwam, gezien de close-up. Slechts een fragment van een 5-tal seconden om de website niet te overladen. Ik heb een still gemaakt van de close-up onder dit filmpje. De blik en houding doen denken aan de foto voor de reisbus in Bonn hierboven.

In de Weimarhalle tijdens de toespraak. Nand zit rechts vooraan (witte pijl)


Verhelderend is ook dit artikel van Benjamin Martin (2013) over hoe het “Dichtertreffen” in Weimar gebruikt werkt in de culturele politiek van het Duitse regime.


 

1914 Hendrik Vercnocke als loods

Een aparte vondst in het archief was deze brief gedateerd op 24 november 1914. Hij is afkomstig van de kapitein van het schip “HMS Russel” waarin wordt bevestigd dat grootvader Hendrik Vercnocke hielp bij de navigatie als loods (“Belgian Pilot”) “during the operations off Zeebrugge”, dus tijdens Wereldoorlog I:


De manier waarop de brief bewaard werd wijst op het belang voor de betrokkene: door het vele plooien scheurde de brief in drie. De afzonderlijke delen werden geplakt op een onderliggend vel briefpapier.
Bovenaan de brief is nog een ingedrukt watermerk (reliëf) merkbaar:


Waarschijnlijk gaat het om het officiële wapen van het Verenigd Koninkrijk (“Britse overheid“): links een klauwende leeuw, rechts een éénhoorn (“Honi Soit Qui Mal Y Pense”/”Dieu Et Mon Droit”):


De tekst van de brief:

H.M.S.  “Russel”
24th November, 1914.

This is to certify that M. Vercnocke, Belgian Pilot, was on board H.M.S. “Russel” from p.m. 22nd November until a.m. 24th November, and assisted in the piloting of the ship during the operations off Zeebrugge on the 23rd November. Draught of water of H.M.S. “RUSSEL” was 28 feet.

(signature: W. Bowden-Smith.)
CAPTAIN


Op het eerste gezicht niet zo opzienbarend, maar bij nader onderzoek openbaart deze brief toch heel wat informatie.

Ten eerste: op dat ogenblik bevond de hele familie zich al enkele weken in Engeland, getuige dit citaat uit de jeugdherinneringen van zoon Ferdinand:

“Maar toen sloeg het noodlot ook in ons eigen leven in toen wij zelf het ruime huis in de St Jorisstraat (Oostende) moesten vaarwel zeggen, alles achterlaten en inschepen naar Engeland… De loodskotters – niet al te ruime zeilschepen kregen ene onverwachte lading vrouwen kinderen koffers en haastig toegeknoopte bundels aan boord. Wij waren plots vluchtelingen op de dool naar een onbekend doel… De 14de oktober zeilden wij in de nacht de haven van Oostende uit. (…) Het was een echt konvooi dat Oostende op het laatste ogenblik ontglipt was.”

De vermelding “op het laatste ogenblik” duidt op het jaartal 1914, zoals beschreven in de krantenartikels uit die tijd: op 14 oktober 1914 vertrok inderdaad het laatste konvooi uit Oostende.

Toch blijkt uit bovenstaande brief dat Hendrik de Engelsen als loods bijstond in november 1914. Misschien vervoegde zijn vader pas later de familie, of werd hij door de Engelse Marine opgeroepen omdat hij de wateren in het Kanaal, vooral voor de Belgische kust, op zijn duimpje kende.

Hendrik Vercnocke, loods

Ten tweede: de brief bevat ook informatie die wijst op oorlogshandelingen. Op de Wikipedia pagina van het bewuste schip vinden we een passage die expliciet verwijst naar de gebeurtenissen van 23 november 1914 uit bovenstaande brief. Er werden 400 granaten afgevuurd:

“The 6th Battle Squadron was given a mission of bombarding German submarine bases on the coast of Belgium, and Russell participated in the bombardment of German submarine facilities at Zeebrugge on 23 November 1914 in company with Exmouth. The two ships left Portland on 21 November accompanied by eight destroyers, a group of trawlers, and a pair of airships to observe the fall of shot, though the airships failed to arrive in time for the operation. Russell and Exmouth closed to 6,000 yards (5,500 m) of the port and shelled the harbour, the railroad station, and coastal defences. The two ships fired some 400 shells in total and observed several fires ashore; reports from Dutch observers indicated significant damage had been inflicted, but the attack achieved very little and discouraged the Royal Navy from continuing such bombardments.” 

Het schip vertrok op 21 november 1914 uit de haven van Portland, pas een dag later in de namiddag kwam Hendrik als loods aan boord, zo blijkt uit de brief.

HMS (= Her Majesty’s Ship”) Russel, bouwjaar 1903, bemanning ong. 800, 132m lang, 23m breed, een zgn “pre- dreadnought battleship“:

Na onderzoek dat me leidde naar de Britse oorlogsarchieven kon ik ook de handtekening ontcijferen van de kapitein, het gaat om “Capt. William Bowden Smith”:

De tekst onder de foto verwijst naar het tragische lot van het schip in 1916:

“The Secretary of the Admirality officially announced on April 28: ‘HMS Russel’ Captain William Bowden-Smith, R.N., flying the flag of Rear-Admiral Fremantle, struck a mine in the Mediterranean yesterday, and sank. The Admiral, Captain, and 24 officers and 670 men were saved, and there are 124 officers and men missing”. Captain Bowden Smith was save.”

Wikipedia:

“Russell was steaming off Malta early on the morning of 27 April 1916 when she struck two naval mines that had been laid by the German submarine U-73. A fire broke out in the after part of the ship and the order to abandon ship was passed; after an explosion near the after 12-inch (305 mm) turret, she took on a dangerous list. However, she sank slowly, allowing most of her crew to escape. A total of 27 officers and 98 ratings were lost.

According to the naval historian R. A. Burt, insufficient internal subdivision, which limited the ability of the crew to counter-flood to offset underwater damage, contributed significantly to the loss of Russell and her sister Cornwallis, both of which listed badly before sinking.

The wreck was examined for the first time in 2003 by a British dive team; the ship lies at a depth of 63 fathoms (115 m) about 3.2 nautical miles (6 km) from the Delimara Peninsula. Her stern was blown off by the mine.”

Verdere informatie:

+ Biografie William Bowden-Smith

+ Foto’s van de kapitein als kadet

William was de zoon van W. Bowden-Smith of Brockenhurst, getrouwd en vader van twee kinderen. Hij overleed in 1962.

+ Kapiteins en schepen in de Royal Navy tijdens de Eerste Wereldoorlog

1906 Geboorte Nand

Opmerkingen:
+ deze losse notities (3blz.) werden geschreven in januari 1968, toen Nand werkzaam was te Brussel in het filmlaboratorium “Meuter-Titra“, waar hij de onderschriften verzorgde voor films en televisieprogramma’s (o.a. voor Bonanza!). Hij gaat in zijn herinnering terug naar de tijd van zijn geboorte.
Foto: Nand op schoot bij zijn moeder, 1907, 1 jaar oud. Links broer Robert (°1901), rechts zus Maria-Louise (°1903). In 1909 werd nog Henriette (“Jetje”) geboren als jongste gezinslid (zie ook “Familiegeschiedenis“):

+ na deze notities en opmerkingen ook nog een fragment  uit een brief aan Nand van zijn vader waarin hij zijn weergave geeft van de geboorte van zijn zoon.


Losse notities: Voorbeeld 1ste blz.:

18 jan. 68
Plantenstraat (1) 15u

(blz1) Ik ben geboren in de Zuidstraat (2) te Oostende de veertiende december in het jaar 1906 (de sneeuw lag meer dan een voet diep, zo heeft men mij tot in den treure verteld). De bekende woorden dat ik het levenslicht zag, was in mijn geval niet van toepassing daar het een paar dagen duurde eer ik uit mijn donkere ogen kon zien. Ik was namelijk een stevige zeemanstelg van tegenaan de zes kilogram, een kind als een wolk zoals men pleegt te zeggen, maar dan een wolk van kwabbig vet. Steeds weer wist mijn moeder hoe zij, onthutst door de goed bedoelde commentaren van de bezoekers en bezoeksters en vooral door hun veelzeggende stiltes, eindelijk de vraag gesteld had “of het zo lelijk was”. Ze spraken blijkbaar over mij als over “het”, niet over een “hij”.

Bolrond als ik was moet ik dan toch spoedig de vorm van een gewoon mensenkind aangenomen hebben, en dan helemaal niet zo “lelijk” uitgevallen zijn aangezien er een tijdlang sprake was mij als merkwaardigheid in een tentoonstelling van prijs-borelingen in te zenden. Maar mijn moeder, hoewel gevleid, bedankte tenslotte in mijn naam voor de eer.

(blz2)  Over de meteorologische omstandigheden waarin ik op de wereld kwam kan nog dit gezegd: dat de sneeuw een voet diep lag, een omstandigheid die mij als jongen om één of andere reden sympathiek aandeed. Het was beter dan op een druilige regendag als de luchten van morgen tot avond gesloten zijn gram werpt op de daken… en alles in huis vochtig en klam is. Vind je ook niet? Sneeuw dat was helder en fris – deed denken aan een sprookje. Nu nog kan ik geen sneeuw zien zonder aan mijn prille jeugd te denken. Ik schreef overigens een kinderversje: “Sneeuw”…(3)

Mijn vader was buiten op zee, aan boord van het vuurschip De Wandelaar(4), en diende afgehaald. Later als ik enigermate tot de jaren des onderscheids kwam verzekerde hij mij dat hij mij in de seinkorf van het vuurschip gevonden had en uit zee had meegebracht. Wat mij de bezorgde vraag moet ontlokt hebben – “ik had het zeker wel koud in dat mandje?”

Daar werd in de huiskring met de kinderlijke vraag vaak gelachen – vooral later als ik volwassen was. Maar vreemd genoeg nu ik, ouder geworden, dit nederschrijf, moet ik alles behalve lachen. Er zijn dingen die het leven je ontneemt – en niet meer teruggeeft.

Over de astrologische uitzichten van de hemel tijdens de geboortenacht – het was half twee – kan misschien ook een woord gerept. Je kunt over horoscopen denken wat je wil maar een astrologe heeft mij even voor de
(blz3) Tweede Wereldoorlog bepaalde belevenissen voorspeld die niet bij voorspellingen zijn gebleven en had ik zelf astrologie geloofd het heel wat narigheden had kunnen besparen – vooral wat mijn betrekkingen met het gerecht betreft – en dan niet als advocaat… Hoe dan ook de dame – een achtenswaardig persoon en geen kermiswaarzegster, die mijn horoscoop had getrokken, bevestigde dat in de stand der sterren te lezen stond dat ik met een zekere artistieke aanleg op dit ondermaanse zou verschijnen. Jupiter was de ster van het succes en het geluk. Jammer genoeg zat daar ergens Uranus in de buurt – de schelm, die als de grappenmaker van het toeval, alles nog in de war kon sturen… De feiten hebben afdoende bewezen dat Uranus het van mijn Jupiter heeft gewonnen, wat de vader der goden en mensen niet tot eer strekt, of misschien was het allemaal maar lariekoek.

Noten

(1) Plantenstraat: Vlakbij de Groenstraat (Brusssel/Schaarbeek) waar zijn kantoor was (Meuter-Titra, zie supra) en de Kruidtuin, naast de Noord-Zuid spoorverbinding. De extra tijdsvermelding “15u” geeft weer dat deze bladzijden geschreven werden tijdens zijn kantooruren, waarschijnlijk in de tijdspanne die nog restte tot het einde van de werkdag (17u). Het schrijven van dergelijke mijmeringen (of gedichten) door Nand op deze plaats gebeurde wel meer. De job had hij aangenomen, met tegenzin, uit financiële noodzaak, en dan komen vaak herinneringen bovendrijven uit het verleden, in scherp contrast met zijn huidige werkomstandigheden. Enkele maanden later zou Nand trouwens ontslag nemen, net voor zijn wettelijk pensioen, want hij kon niet meer… In zijn memoires schrijft hij hierover het volgende:

“Het duurde tot 1958 eer ik een vaste betrekking vond – bij een franstalige firma in de hoofdstad – de zoveelste veroordeling*. (…) Het is mijn taak in de produktie van die duizenden gezinnetjes het peil van het Nederlands langzaam maar zeker tot ABN te heffen als adviseur voor het Nederlands op te treden. Wij werken op dit ogenblik samen met de BRT. Alle ondertitels voor de TV worden grondig nagezien.”

*”de zoveelste veroordeling”: Nand soms ze in zijn memoires op:

+1. Vonnis eerste proces op 30 januari 1946: 12 jaar hechtenis;
+2. Vonnis proces in beroep  op 28 januari 1948: 10 jaar hechtenis;
+3. Verbod tot vrijlating, Kerstdag 1948;
+4. Geen toestemming om te Gistel te verblijven na vrijlating (werd later ingetrokken);
+5. Veroordeling door de maatschappij;
+6. Een job gevonden in een Franstalig werkmilieu (“Meuter-Titra“).

Opmerkelijk: na zijn dienstjaren bij “Zender Brussel” (1941-1943), de door de Duitsers bezette Belgische Radio Omroep (N.I.R.) werkt Nand nu opnieuw via een omweg voor dezelfde zender… Misschien opnieuw een streek van “de schelm” Uranus?

(2) Zuidstraat: op nummer 14 (ps: = zelfde nummer als zijn geboortedag!), het gezin was daar ingeschreven van 4 december 1905 tot en met 19 januari 1908 (“Rue du Midi 14”). Het gezin, zo blijkt, verhuisde tussen 1900 en 1920 liefst 7 maal (8 maal met de vlucht naar en het verblijf in Engeland tijdens de Eerste Wereldoorlog):

(3) Het gedicht “Sneeuw” werd door Nand geschreven in gevangenschap, 1947, en werd opgenomen in de (nooit gepubliceerde) dichtbundel voor kinderen “Het Houten Zwaard”:

Manuscript “Sneeuw”:

De sneeuw is als het bedje klein
waarvoor ik ’s avonds bid,
als zachte wol en koel satijn
zoo donzig wit.

Daarboven grimt de zwarte nacht,
de sneeuw dekt zoetjes toe,
en alles slaapt in ’t bedje zacht
zoo zalig moe.

Maar schijnt het warme morgenrood,
dan lig ik op den loer;
dan glinstert alles blauw en rood
als paarlemoer.

Daar spiedt, nog donzig toegedekt,
elk huisje in de straat,
dat lacht, door ’t zonnetje gewekt,
met frisch gelaat.

(4)
Vuurschip De wandelaar: een lichtschip, diende als vuurtoren in de havenmonding te Oostende en was er vastgeankerd:


Brief van vader, gedateerd Gistel, 12 december 1953, dus twee dagen voor Nands verjaardag over zijn geboorte (14/12/1906):

(eerste alinea)

“Simonne en Fernand, Hiermede enkele woorden om U geluk te wensen met uwen verjaardag. Maandag 14, het herinnert mij aan die nacht van uw geboorte toen ik in een sneeuw storm de Dokter ging gaan halen en als we samen t’ huis kwamen geschreeuw vernamen van af de trappen, ge waart reeds op de wereld.”


PS: 14 december is ook de feestdag van de H. Johannes Van Het Kruis, auteur van o.a. “De Donkere Nacht van de Ziel